• No results found

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne · dbnl"

Copied!
411
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

aan Celestyne

Joan Blasius

bron

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne. Baltes Boekholt, Amsterdam 1663

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/blas001fida01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(3)

Op de Tytel-Plaat.

IN 't aansien van de weerelds volkken Vrow Venus op haar waagen praalt, Die van twee Duifjes door de wolkken

Met vlam in 't Hart word voortgehaalt.

Kupíd is Voerman in dien Heemel, Van daar word CELESTYNbeschowt, Die prachtig by het Min-geweemel

Sich op haar Troon, als Maagd, onthowt.

In 't midden van vier Minne-Goodjes, Speelt sy met Paarl' en Diamant, En schikt haar gulde boesem boodjes,

En Paarel-snoeren met haar Hand;

Wijl d'eene Min-God toont het waapen Van FIDAMANT, een Halve Maan;

En d'andre wijst sijn Hart, geschaapen Om dwersse pijlen uit te staan;

Een derde brengt gevouwe Handen, d'Uytwerxels van getrouwe Min;

Een vierde klaagt sijn minne-branden Door 't schrift van Een, en stelt daar in Sijn welvaart; om sijn smert te boeten.

Mint Een alleen, geen twee, noch meer.

Het meerder tal treed hy met voeten, En geeft alleen aan Eene d'Eer:

Die Eene poogt hy te beleesen

Op Phaebus Sand-berg in 't verschiet:

Die CELESTYNalleen sal 't weesen, Die FIDAMANThelpt uit verdriet.

MEDITANDO.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(4)

Aan den Wel-achtbaren en Eer-vasten Heer, Myn Heer Peter Wiebouts, tot Haarlem.

Mijn Heer en Oom,

DE wakkere Geesten, seyt de Weetgier Plato, veroorsaaken Liefde, de welkke door de oogen der Beminde schietende, tot het hart des Minnaars inslippen. En dit is soo;

want die Liefde ontschaakt ons het Hart, plondert het verstand, en verstrikt de Siel.

Tot genees-middelen van dese minnequaalen heeftmen verscheide deelen, als de behoorlijxte van een Juffrow uitgekoosen. Etlijke neemen het Voorhoofd, andere de Oogen, sommige de Kaakken, en eenige de Lipjes. Maar Laïs, die dartele Hof-pop van Korinthen, sou hier een veel wonderlijkker verkiesing doen.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(5)

Evenwel, des ongeacht, so oordeel ik, dat de glory der overoppigheyd de Mond en Lipjes alleen toekomt, aangesien die de troon der Kusjes sijn, welkke Kusjes, soetheids halven, boven Venus Heiligdom self behooren gestelt te worden, als weesende veel genuchlijkker, als het laatste genucht, daar ons een Juffer mee kan beschenkken. Die Kusjes, sijn volgens Naso en Sokrates by Xenophon, het sterxte, om een Siel te doen verlieven, en weeder het krachtigste om te geneesen. Want een Minnaar, kunnende sijn gesochte weedermin by sijn Lief niet vinden, sal sich alleen met de klemmende Lippe-druk van sijn Beminde vernoegen, en dan niet anders als door Kusjes schijnen te leeven, of wenschen op dien lieflijkken Oever doodelijk te stranden. Hoor Myrtillo by den onvergelijkkelijkken Italiaanschen Dichter daar van

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(6)

swetsen in de 2

de.

Handel. de 1

ste

. uitkomst: Cosi potess' io dirti, Ergasto mio, seit hy, l'ineffabil dolcezza ch'i' senty nel haciarla &c.

Su queste labra, Ergasto,

Tutta se'n venne al' hor l'anima mia, Et la mia vita chiusa

In cosi breve spacio

Non era altro ch'un bacio &c.

Dat is.

Ach! mijn Ergasto! kost ik van die soetigheyd, Die 'k in het kussen voeld' u geeven recht bescheit!

Een Soetigheid, die met geen mond is uit te spreekken.

Op deese lippen wierd mijn Siel terstond ontsteekken:

Mijn Leevens Geesten saam gedrongen wierden: toen Wast Leeven dat ik had niet anders als een Soen.

De Griexe woorden van Achilles Tatius, beginnende ε ν π γνυ , χε λος γ νε , ια τα &c. sijn al te aartig, dat ik die hier niet sow

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(7)

vertaalen, seggende, dat een Kusje is, als of yemand gestremde Nektar, en die tot Lippen geronnen was, kuste; onmoogelijk is het, dat hy'er oit van sow kunnen versadigt worden, ja in teegendeel, hoe hy'er meer van drinkt, hoe sijn borst des te feller sal aanbranden. Want een Kusje is, waar door de Liefjes elkander aanhangen, en de soetigheid als van een innerlijkke bevalligheid genieten. En die geene, die kussen, sijn niet vernoegt, datse de voorsmaak der Lippen hebben, maar schijnen elkander haar Geest in te storten. En deese Geest-vermenging acht ik de reeden te weesen, waarom de Minnaars so duldeloos op het kussen vernibbelt sijn, en haar self uit haar self als in onsienlijkke dampen onder het kussen poogen uit te waassemen.

Klitophon en Leucippes Leevenbeschrijver, die oversneedige Griek, geeft' er ons noch verder smaakkelijke opening van, in duits op vol-

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(8)

gender wijse; Als twee Geliefjes seyt hy, malkander kussen, so komt de aassem van de eene, het Kusje van den andere, dat van Minne-Geesten is opgepropt, en tot de grond van sijn Hart wil inbooren, te gemoed; en alsoo sy'er door gestuit word, slipt sy met het Kusje weer na onderen toe, en hunne krachten daar saamen mengelende, doortintelen sy het Hart met een soete beweegenis, het welk tot vreugd geprikkelt wordende, daadelijk begint te dobberen, en in gevalle, dat het aan het Ligchaam niet vast was, ongetwijffelt sow het sich reppen, om met de Kusjes ook weer opwaarts te stijgen. En sulkke Kusjes, die so in swang overgaan, sijn 't, die recht na Liefde ruikken, en een genuchlijkke hoope veroorsaaken. Ik sal hier niet ophaalen, waar van daan het woord Kussen sijn eerste oorsprong ontfangt, aangesien de gissing hier het meeste geld. Het gevoelen is dan, dat het sow gekoomen sijn van 't

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(9)

Kussen, om dat sulkke siel-toogende bejeegeningen tusschen vriendelijkke Echtgenooten in 't bedde op het Kussen de beste val hebben. Het sy, hoe 't sy, ik oordeel, dat de Kusjes van een bevallige mond allenthalven en booven maaten serpsoet en in smaaklijkheid deur en deur gekonfijt sijn.

Men verdeel de Kusjes vry in XVIII derhande soorten, in een Kus van

Vriendlijkheid, in een Kus van Vreede, een Kus van Eerbiedigheid, een Kus van Beleeftheid, een Kus van Vryery, een Kus der Echt-Genooten, in een Heylige Kus, in een Borgerlijkke Kus, in een klappende, in een stille, in een safte, in een harde, in een vochtige, in een drooge, in een bijtende, in een trekkende, in een gebrookke, en een eenvoudige; my verscheelt het weinig: altoos, die Kusjes noem ik de

doordringenste, die op de Lipjes,

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(10)

als opgedrukte seegeltjes van een vuurige Liefde hangen blijven, waar door, by het heevig klemmen van de soete aantrekkelijkke Lipjes, de Sieltjes, gelijk als vereenigt worden; of so die vereening eygentlijk onmoogelijk is, dat de wenschjes der Minnaars dan ten minsten voor de Deur van haar verlangen opwachten, om eenigsins door inbeelding te genieten, daar sy so seer na haakken. En of het schoon meenig Minnaar niet eeven tijdig en eeven bequaam is, om uit die gevoelijkke uitwaasseming de klemmenste schachten der Liefde te gevoelen, so sal evenwel het gesicht en aanschouwen van verre so veel te weeg brengen, dat sijn herssens alree schijnen te verbijsteren. Weetje dat niet? seit Sokrates op een seekkere plaats; How u self eens stil, en sie maar alleenlijk ymand van ver kussen, niet tegenstaande, de groote tusschen-wijde, so sult gy doch

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(11)

met ytwes aangeblaasen worden, dat u het brein sal doen omloopen en als dol maakken. Gelijk'er dan in onse Ligchaamen altijd een vochtigheid is, die de overhand heeft, en, gelijk als Meestersse der Reye de maat in de Harmony slaat, so gebeurt het ook, in ons gemoed; altijd isser ytwes, daar het voornaamentlijk mee beswangert en bevangen is, en welkkers oeffening door een heimelijkke toegeneygtheid het allermeeste behaagt. Want hoe wel een bedaagde Mevrow meerder eerbiedenis toekomt, nochtans dunkt my dat'er van de andere jonge en schoone Juffertjes een veel grooter soetigheid afstraalt; insonderheid en te meer, wanneer d'er eenige waassems, waar in een gedeelte van bloed beslooten is, te onswaarts afvlieten. Het schijne dan U E. en andre meede niet vreemt, dat mijne sinnen sich daar

voornaamentlijk in behaagen. Ook

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(12)

komt my die eerste Eer niet toe. Mannen van doorluchtiger brein sijn my in sulke kooseryen voorgegaan, die als gestelde opper-minne-Priesters, en geswoore Venus Rijm-schrijvers snedige gesangen van haar Liefde, en haare beminde voorworpselen hebben uitgevonden: doch yder van hun ley sijn verstand ter genoegen en welgevallen van eene, die hy voor Kroon-draagster van sijn Hart, Wet-geefster van sijn Leeven, Voogdesse van sijn Wil, en Meestresse van sijn Siel hield. Dus heeft Ovidius fijn Beminde onder de benaaming van Korinna geviert en aangebeeden. In deeser voegen minde en streelde Katullus sijne Lesbia, Tibullus Neaera, Propertius Cynthia, Horatius Glycéra, Virgilius Alexis, Gallus Lykóris, Anakreon Bathyllus, Phyletas Battis, Sekundus Julia, Scaliger Thaumantia, Bonefonius Pancharis, Doesa, de

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(13)

Vader, Kótale, Doesa, de Soon, Ida, Huygens Stella, Flaminius Ianthis, Lernutius Hyelle, Winsemius Mincia, Westerbaan Roosemond, Heynsius Rossa, Barlaeus Barbara, Petrarcha Laura, Melissus Rosina, Stroza, de Vader, Anthia, Stroza, de Soon, Caelia, Areosto Veronika, Boey Blonda, Stratenus Chloë, Bodecherus Fulvia, Krottus Perilla, Posthius Blandina, Pontanus Fannia, Keuchenius Vitellia, Dans Kalidora, Vultejus Klinia, Torrentius Lyde, Theseus Fastia, Blyenburgius Rosalba, Buchananus Aliza, Grudius Laelia, Schoonhovius Lalage, Ursinus Lydia, Lampridius Theutonilla, Salinus Elisa, Bembus Tevesilla, Bellajus Faustina, Sanazarius AEgle, Tossanus Noeria, Marullus Kamilla, Questiers Liodia, Scorelius Galatea, Snellinx Rosabella, Le Bleu Amaryllis, Taygetus Lukrina, Ronsard Kassandra, Charolois Saincte, Baif Francine, Rogerius Lilia,

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(14)

Gyraldus Lesbia, Morus Gellia, Kapilupus Lykóris, Kampanus Suriana, Hipponactes Asterie, Krottus Euliala, Politianus Flora, Othelius Kolumna, Franchinus Himera, Grudius Kandida, Borbonius Rubella, Rhodiginus Trivultia, Makrinus Arethusa; en Ritsius Florabella; doch alle en alles onder een bewimpelde naam. In gevolge van deese heb ik mijn Leeden ook verport, om onder een ongedoopte Naam mijn Beminde voor te stellen, willende de weereld daar meede beduiden, dat'er niet min

aanbiddelijkheyds in deese jonge Schoonheid was, als in die voorbesongene. Ik eigen hier dan aan de mijne volgens Dichters wet, de naam van C

ELESTYNE

toe, om verscheide aanraadende oorsaaken: eerstelijk, dewijl ik haar om haar Deugds halven en Siels-oorsprongk.

*

Heemels

* Want het woord Celestina komt van Caelestis, dat is, Heemels, en dat van Caelum, dat is, den Heemel.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(15)

schat, en met Heemelsche bekooringen oordeele aangedaan te weesen; ten anderen, om dat mijn waapenkoleur en Livrey gewoonlijk Heemels-blaaw is; en ten derden, om dat geen van alle Dichters, die oyt ter weereld bekent of beroemt geweest sijn, haare Meestresse met die Naam vereert hebben.

Sy is dan die geene, dewelke door haar eerbaare aantreklijkheid en aanminnige bekoorlijkheid mijn Hart gekabast, mijn Siel bemachtigt, en geheel mijn eigen felf in een doordringende opgetoogentheyd van Deugd heeft doen verparadijst staan. En seekker, die geene moet geen Hart hebben, die so een bevallige weet te beschouwen, sonder dat het van een lustelijkke luim word bekroopen, of met een heimelijkke ritseling word doorkittelt. Want alles keur ik in haar verwonderlijk, en, stem met dien Edelman, die al-

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(16)

dus uitbarste, Dien qui s'est repenty d'avoir fait l'homme, ne c'est jamais repenty d'avoir fait la Femme. Het is ook gewis, dat de grootste werkken van die Harts-tochten ontstaan uit de minste en kleenste beginselen: Soo dat ik de Liefde niet t'onrecht meen by de nieuwe Maan te vergelijkken, (het welk met mijn waapen alweer niet qualijk past, aangesien daar een groeyende Halve Maan in blinkt) die ten tijde van haare maandelijkke geboorte so streepdun is, dat wyse met geen oogen kunnen bespieden, doch daar na bevinden wy haar allengskens so aan te wassen, dat de fijnste hoorens daar van tot een groot rondeel samen sluiten. Wijder sal ik hier van de Liefde en sijn aanhangsel niet uitspatten, sal ook niet langer op die seylsteen de voet houden, aangesien ik op veel andere plaatsen mijn Hart en brein-breidel van die Siel-genuchte, daar mijn C

ELESTYNE

my

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(17)

mee beglanst heeft, kittelig, doch kuisch, ontsnoer. Dit ben ik gewoon in sijn eygenschap aan die C

ELESTYNE

op te offeren, en de tegenwoordige Beschrijving daar van eigen ik U, als de naaste, toe.

U E. gelieve dit werkje niet te aanvaarden, in allen schijn, als of het selve voor een dank-pand soude verstrekken van so veel meenigvoudige beweesene teekkens van U E. vriendschap te mywaarts; maar om in teegendeel daar meede te vertoonen, dat uwe gulle gunsten noch daagelijx door de geheugenis daar van in mijn herssen-slot opgebaakkert worden.

Vaart dit dan alleen, so 't U E. gelieft, en enkkel aan, om mijn goede en innerlijkke geneegentheyd tot U E. en U E. vroom geslacht daar in te bespeuren. En het sal my vry gunst-bewijs genoeg sijn, Eerwaarde Heer en Oom, dat U E. het selve

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(18)

met so een genégen hand gewaardigt aan te tasten, als ik het U E. met een oprecht Hart van vriendschap opdraag en overleever. De Hoop hier van doet my U E. veel voorspoeds en blijde daagen toewenschen, in de welke ik met alle soorten van inwendige ootmoedigheid, meer als uw andere wangunstige Neeven en vermomde Vrienden, sal trachten na gewoonte te betoonen, dat ik alleen en in alles ongeveinst ben

Mijn H

EER

en O

OM

, U E.

Allergetrowste Neef en

Overboodigste Dienaar JOAN BLASIUS, Advt.

t' Amsterdam

Deesen 10. van Slacht-M.

M. DC. LXIII.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(19)

Aan de Kussende Fidamant.

INdien gy door het Kussen sterft, Maar leeft, wanneer gy Kusjes derft, Wat port u dan so tot het kussen?

Laat my uw Leevens licht niet blussen Door 't kussen van mijn jonge mond;

Of seg slechts niet, dat ik u wond', Noch noem my oorsaak van uw sterven.

Leer FIDAMANT mond-kusjes derven, So raakt uw Leeven niet ter neer, En ik blijf suyver in mijn Eer.

Ik sal dan geen half doode dooden, Maar u te wil uw Trow-gebooden

Veel liever eewig vangen aan.

Ik seg u dan, als toegedaan, Dat ik tot loon van al uw pijne Blijf FIDAMANT

Uw

C

ELESTYNE

.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(20)

Aan Fidamant,

Op zijn Kusjes en Minne-Zangen.

GY FIDAMANT, Vriend van uw CELESTYN, Verschijnt hier als een heldre Zonneschijn Op 't pronk-Tonneel en opend de gordijn,

En laat u hooren.

Gy spand uw Lier nu hoog, dan laag van Toon, Zingt van Jupijn en sijn vergoode Zoon, Hoe Midas tot zijn wel verdiende loon

Droeg Eezels ooren.

Nu schept gy lust in 't lieffelijk Gesang Van CELESTYN, en dwingd door held're dwang Van keel geluit, en toonen kort en lang

Die 't Hert verrukken.

Nu kust gy 't mondje lieffelijk van geur, Waar voor de Kers haar purper schoone kleur Verbleekt, en Hyblas hooning stelt te leur

Om die te plukken.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(21)

Gy door de Trow verknocht aan uw Vrindin, Vind weeder Liefde en een gelijkke Min, Volkoomen eens met Hert, en Siel, en Sin:

Bepaal uw wenschen

In haar alleen; so word gy nimmer moe Van kussen; dat de vreede u altijd voe Tot dat de dood het pad u reysen doe

Van alle menschen.

CATHARINAQUESTIERS.

Op de Kusjes Van den Heer Advokaat Blasius.

VEel-Blaasen loss'en ydle wind;

En schenkken dorr' en soore blaaden, Maar BLASIUS, mijn wijse Vrind, Doet CELESTYNin Kusjes baaden.

Geleerde Geest, schenk meer van 't Ooft Uit ongewoone hooge Toonen,

So siet gy uw doorluchtig Hoofd Van CELESTYNmet d'Echt bekroonen.

SIBYLLEvan GRIETHUYSEN.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(22)

Aan den Seer geleerden Heer en Meester Joan Blasius, Advokaat, &c.

Op sijn Kusjes en Minne-Wijsen.

EEn die van Themis is de Tabbaart aangeschooten, In wiens verborge Soom een Reex van moeiten schuilt, Om 't Regt van Weêw en Wees, die vaakmaal kermt en huilt, Op 't hooge Kapitool voor yders oog t' ontblooten,

Toont hier, hoe Phoebus d'een, en Themis d'ander zy Van sijn hoog-dravend brein beheerst aan 't praal-rijk Y.

Wanneer hy 't heerlijk-stuk van 's weerelds achste wonder Aftreed, en aan de Bron van Pegas sich vermaakt, En toont hoe dat sijn Geest alleen na wijsheid haakt, Door 't queekke van dees twee: daar elk wel in 't besonder

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(23)

Vereist een Janus hooft, en wel doorploegt verstand.

So wort't onsterflijk door het sterflijk voortgeplant.

Den Amstel schaatert noch van sijn door soute blaaden, Wiens trant d'aaloude-stam van 't Heydendom ons schonk, Tot zuyl der Poësy: waar uit de spitse blonk

Van d'Heelikonse berg; wie wenste niet te baaden Noch meer in sulken dow van soete Hoonig-raat?

Soo teelt en queekt de Konst gestaag haar vruchtbaar saat.

Waar door sijn Sang-veer ons weer op het niew komt toonen Hoe FIDAMANT sijn Siel, sijn CELELESTYNE lieft;

En haar door Nectar-dow, sijn trouwe minne grieft In 't binnenste van't Hert, het geen hy mijd te hoonen.

So streeft sijn Faam geswind tot aan de blankke Maan;

Daar 't Neegen-tal hem vlegt een krans van Lauwer-blaân.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(24)

Vaar voort Heer BLASIUS, om staag in d'Hippokreene Uw net geschaafde schagt te doopen tot ons nut, En blijft de Dicht-kunst en het Kapitool een stut:

Zoo vliegt de bitse nijd gekluistert van u heene';

En yder sal met my toeschaatren u die Eer, Dat gy onsterflijk kust de Mantuaanse Veer.

Ik tragt V

EERDER

.

C

ORNELIA

van der V

EER

.

In mijn Vaderlijk Amsterdam den 20. October 1663.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(25)

Klink-Dicht Op de Kusjes en Minne-Wysen, Onder de naam van Fidamant en Celestyne, Gedicht door den Heer en Meester Joan Blasius, Adv

t.

HOe FIDAMANTsijn Lief, sijn Siel, sijn Uitverkooren, Sijn soete CELESTYNvoor deesen heeft gekust:

Hoe hy aan haaren mond sijn lusten heeft geblust, Of liever opgewekt in plaats van die te smooren:

Hoe hy, om wat vermaaks te geeven aan haar ooren, Veel Minne-Wijsen en Gesangen heeft gedicht, Brengt nu die trouwe Slaaf voor yder in het licht, Die onder deese naam haar sijne min liet hooren.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(26)

Dit dee haar doemaals goed: Maar nu sy door den Echt Sijn Bed-genoodjenis, en in sijn armen legt,

Daar de*Gordijnen heel of half sijn toegeschooven, So wed ik dat zy zey (indien zy klappen mocht) Die Kusjes waaren droog, ik how het met de vocht', En dat een Duitsche Fluyt gaat alle zang te booven.

J. WESTERBAAN.

Fratri suo unico, dilecto, Joan. Leon. Blasio, JC

to

& Advocato Amstelodamensi, Amores suos Coelestinae dicatos publicè emancipanti.

QUae tua coelesti stat COELESTINAlibello, Visa tibi potuit, lecta placere mihi.

Vivere dus illam, quae Te quoque vivere gaudet, Utraque sic vestrûm vita perennis erit.

GER. LEON. BLASIUS,

Med. Doct. & Profess. Amstelod.

* Pars adaperta fuit, pars altera clausa Fenestrae.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(27)

Ad Virum Clarissimum & Consultissimum D. Joannem Blasium, Themidos & Apollinis delitium,

Cum Amorum, Amantiumque fata, laeta saepe, saepe nubila, disertè calamo adumbraret.

FOrsitan occultos in aperto cernimus igneis, Queis tu, queîsque calet dímidium illa Tui.

Flamma amor est; clausae marcescunt illico flammae;

Et nisi lux agitet publica, marcet amor.

Dits paria attentas, sua quondam incendia sensit Jupiter, & vati commemoranda dedit.

Hinc Leda in calamo, Danaëque renascitur omni, Et suus Europae est, Antiopaeque locus.

Mars sua, Mars Paphiae manifestat dulcia seclis, Ut sensisse juvat, sic meminisse juvat.

Bis tua mellito delectant Basia morsu, Dumque domi libas, dum recoquisque foris.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(28)

Te Duce panduntur jam publica fata procantûm, Et privata simul mista querela fluit.

Quicquid id est, Naso tibi vel redivivus inerrat, Ipsa vel hoc dictat clám Cytheréa melos.

Sic te infers calamo, genium sic pingis Amorum, Tristiaque & junctis gaudia mille jocis:

Cur intercedant gemitus, cur scindat Amantum Vota supercilio saepe noverca truci.

Sit genitrix, ubi juncta tamen duo pectora findit.

Et Natae, & cupido tota Noverca proco est.

Durate, haud aliter Paphiae sacra dulcia constant Horridulis spinis it rosa munda comes.

Quid tibi non spondent Divitres, Phoebus in ore, In gremio Venus est, in cerebroque Themis?

l.m. q́. p.

O

LAUS

B

ORRICHIUS

, Prof. Publ. Hafn.

Lutet. Paris.

5. Kal. Octobr.

cI I c LXIII.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(29)

In Coelestinam Elegamissimis Bastis à Domino Blasio,

J.U.D. & in illustri Batavorum Curiâ Advocato, descriptam.

INgenii labor, artificis nova linea mentis, Cui similem potuit pingere nulla manus.

Talis erat roseis tua COELESTINAlabellis, Qualis jam Domino porrigit ora suo.

Indoluit primaeva Venus; quod Apollinis esset Haec Tua, nec fieri vellet Apellis opus.

Quam bené Diva! parem simili sub imagine formam, Fingere non potis, aut pingere docta manus.

Pinxerit aut aliam vel Apollo, vel alter Apelles:

Coelica coelesti pingitur arte Veuus.

R. KEUCHENIUS.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(30)

Aan Mijn Heer en waarde Vrind, M

r.

Joan Blasius, Advt. Voor den Ed. Hove van Holland, &c.

Op des selfs kusjes.

DE Kusjes, waarde Vriend, eertijds van u beschreeven, Kont gy noyt in het licht, dan nu bequaamer geeven,

Want't geen uw vlugge pen door gissing heeft gestelt, Wort door ervaarentheyd u seekkerder gemelt.

De Mond van CELESTYNby vers gebloosde kaakken, Kan't onbekende soet aan u nu kenbaar maakken.

O Kusjes vol vermaak! ô Kusjes vol van Geest!

Waar van so soeten Mond de toetsteen is geweest.

Audendo Agendoque, C. D

ROSTE

.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(31)

Op de Kusjes Van den Heer Advokaat Blasius. aan Celestyne.

OF schoon 't Kussen en al 't zoet Dat zich in dit Boek ontdoet, Van hem komt (ô CELESTYNE!) Die uw vleesch meer mint als 't zijne;

Vrees daarom niet, al te seer, Dat hy toeleid op uw eer:

Neen; hy kust hier sonder lippen:

Sulkke Kusjes zijn geen klippen.

D. TRAUDENIUS.

Op de Afbeeldinge Van de Heer M

r.

Joan Blasius, Adv

t.

WAs 't brein van BLASIUSzoo wel als 't hoofd geraakt, Wel duizend Beelden had Apell na dit gemaakt:

En waar men Wijsen eert en Ziende kent uyt Blinden, Daar zow men deesen Man op Hout of Kooper vinden.

D. TRAUDENIUS.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(32)

Aan de kuysche Celestyne,

Over de Kusjes Van haaren beminden Heere M

r.

Joan Blasius, Rechts-Geleerde.

WIlt Juliä dóch niet, ô CELESTYN! benijden,

Dat haar Sekundus roemdt hoe hy haar heeft gekust:

Gy kunt u beeter met Heer BLASIUSverblijden, En dubbeldt smaakken wat de Liefdelusten blust.

Sekundus heeft wel ëer zijn zoet gekus geschreeven, In Roomsche taal, die nooit sijn Juliä verstondt:

Maar BLASIUSkomt u zijn zoete Kusjes geeven In uwe Moeder-taal, en drukt die aan uw mondt;

Al kust' hy u dan niet om minne-brandt te koelen, Als gy zijn Kusjes leest kunt gy 't vermaak gevoelen.

F. SNELLINX.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(33)

Op de Zerpsoete Kusjes Van de Heer en Mr. Joan Blasius, Aan sijn Minnaresse, onder de naam Celestyne opgedraagen.

Oscula libavit, fixitque in Virgine vultus. O digno conjuncta Viro!

LAat Katullus leggen slaapen In sijn eyndelooze nacht, Dien hy sich te vooren bracht, Toen hy om sijn lust te raapen

Schier herschaapen in een Mus Lesbia gaf kus op kus.

Nemesis, die, op het blinkken Van Tibullus, sijne gunst Voelde kussen op de kunst;

Maar hem zag zo vroeg aan 't zinkken, Om te drinken uyt de vloed

Daar het al uyt drinken moet.

Cynthia volgloed en minne, Die Propertius ontstak

Dat hem 't vuur te mond uyt brak;

Nafo, daar hy zett' sijn zinne'

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(34)

Op Korinne, zulk een Klip, Die hem koste vracht en schip, Mogen vrylijk saamen rusten:

Ja, indien men verder ga, Zelf de Spaansche Julia, En Hyëlle, of wien het luste

Dat hy kuste zulk een mond, Daar hy daw van Nektar vond.

Al wat flaaw is moet verdwijnen Voor een grooter glans en licht;

BLASIUS, uw groots gedicht Doet yets Heemelsch ons verschijnen,

CELESTYNE, dooft den glans Van die Starren om den trans:

Zy de Maan, om hoog gesteegen, Zal belonken haare Zon, Of hem, als Endimion, Zachjes kussen, half verleegen

Of dat pleegen haar verried', En haar Min-wit past' of niet:

Maar hy, als een Zon te waage, Straalt en praalt, omhelst, omarmt, Kust en koetstert, en verwarmt;

Zow de struyk geen vruchten draagen, Daar de vlaagen van dat vuur Zulk een kracht doen op Natuur?

Ja gewis, want CELESTYNE Buigt zich onder dit gebied, Yder heeft het voordeel niet, Dat hy sulk een Nimfelijne

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(35)

Noemt de zijne, door de Trow, En haar eigent tot sijn Vrow.

Gy dan JANUS, Hollands Tweede, (Zoo gy niet de eerste zijt) Wen gy kust, en streelt, en vrijd, Schoon Secundns how sijn steede, Zijt met reeden ('t is niet vreemt) Zelf Secundus, hoe men 't neemt.

J. OUDAAN.

Aan den Heer Blasius, Mijn vertrowde Vriend.

AL mint gy Themis en Cypresse, En Phoebus, en de Sang-Godesse,

Noch mint Gy meer uw CELESTYN. Geen Minnaars Min kon sterkker sijn.

Dit doet uw Leeven; maar ik vees, Als ik uw soete KUSJESlees, Die gy al SINGENDkunt verwerven, Dat ik die Kusjes moet besterven.

Plus oultre.

L

UYDEWYK

de K

EYSER

, Medic. Doctor.

Gesonden uyt Kabo de bona Esperance.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(36)

Op de Kusjes van M

r.

Joan Blasius,

Advokaat voor den Ed. Hove van Holland, Seeland, en West-Friesland.

NAso singe minne-konsten, Of Korinnaas Minne-jonsten;

Dat Propers sijn minne-vuur Aan sijn wel-beminde stuur.

Heyns kus Rossa, Huygens Stella, En Lernutius Hyella,

Westerbaan sett' uyt Latijn Kusjes die Ziel-trekkend sijn.

BLASIUS in min ontsteekken, Bleef ook nu niet in gebreekken, Wen hy offert CELESTYN Kusjes, die sijn Minne-pijn En haar hardigheid versachten, Die sijn CELESTYN verkrachten, Die haar dwingen metter tijt, Dat sy raakt haar vrydom quijt.

Minnaars, komt dan, leert hier kussen, Kussen sal geen Liefde blussen, Kussen maakt het hertste hert, Dat het sacht door 't kussen wert.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(37)

Weest in 't kussen dan niet spaarig, Al graawt ook de Meyt wat snaarig, Susjes, Kusjes doent u niet, Kusjes baaren geen verdriet.

Kusjes, suyker-soete Kusjes, Worden onderlinge lusjes, Kusjes maakken van twee een, Goed, Bloed, Lijf en Ziel gemeen.

Kust dan Kusjes by dosijnen, Laat de Son in 't waater schijnen, Geeft dan Kusjes nimmer moe, Dertig, een en eentje toe.

Soo, dat Kussen mag ik lyen, Soo, dat Kussen moet bedyen, Kust dan watje kussen meucht CELESTYNlang in geneucht.

SERÓ.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(38)

Aan den Heer en Meester Joan Blasius, Advt. Op sijn selfs Fidamants Kusjes, Minne-Wijsen en By-Rijmen.

IK sing u lof en Minne-trant, Die gy, ô! braave FIDAMANT, Ons ciert met soo veel Nectar Kusjes, Door soete rampen, Minne-lusjes, Die gy aan CELESTYNEschonk, Doen alsse u door Starren-lonk

In 't minnend Hart vol brand, door griefde.

Wat Minnaar streelde soo de Liefde, Als gy hier doet door Kuss' en Sang?

De Son-God, die al over lang Voor Phoebus zong in Muzen rije, Die salmen 't niew Parnas ontwije, Nu d' Amstel bralt op hooger toon.

Wijl FIDAMANTvoor al de Goôn Sijn Minneryen komt ontvouwen, Verdienden hy Diaan te trouwen, Hy roemt hy schoonder Ega heeft, In welkkers dienst hy staadig leeft, En komt sijn siltig nat te blussen, Als hy haar rood Koraal mag kussen.

De Roosen-gaart vol Amber-geur, Suygt Hoonig-raat aan Kupids deur,

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(39)

En hecht aan kleevend serpe-lipjes, Omhelst dan so Vrow Paphos tipjes, En blust uw heete Minne-gloet.

Ghy schaft ons hier door so veel soet, Door u alsoet verliefde pijne,

Dat meenich hart verlieft moet quijne, So galmt uw klagt, getraan en sugt, Op berg en zee door bos en lugt, Dat Junoos kroost het best van allen, U daar voor is te beurt gevallen.

B. BOEKHOLT.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(40)

Fidamants kusjes Aan Celestyne.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(41)

Theocr. Eidyll. 3.28.

Ν μφα πτ ξ μ τον--- ς τ ιλ οτω: ςι ν ενεο σι φιλ μασιν δ α τ ψις.

H.E.

Nympha amplectere me --- ut te osculer;

Est & in vanis osculis suavis jucunditas.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(42)

Fidamants kusjes aan Celestyne.

I. Kusje.

Wat hy voor een Vryster begeer.

Aan Sijn toegedaane Vriend en Neef, den E. Heer Wilhem Worm, Meester der Vrye konsten, Doctor der Medicijne, en Professor in de Koningklijke Hooge Letter-Schooltot Koppen-haven.

WORM, mijn oude En vertroude, Die 'k noch houde

Voor een Vriend, Die de Maagde, Lang behaagde, En belaagde

Als het dient,

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(43)

Nu wy beyde, Somen seyde, Ons bereyde

Tot een Maagd, Sal ik stellen, En vertellen, Wat my wel, en

Best behaagt.

Niet en raak u, Niet en smaak u, Niet vermaak u

Dan het Goud;

Prijs de Koffer Van uw Joffer, Die door Offer Silver houd;

Roem de banden, Die der stranden Op haar handen

Parel-rijk;

Laat haar kleeden Na de reeden Sijn gesneeden

Dat sy prijk;

Eer dat Meysje, Dat haar vleysje Reys op reysje

Verwt met krijt, En de boogen Van haar oogen Na vermogen

Swarter wijd,

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(44)

En haar kaakken Weet te raakken Met de smaakken

Van het rood, En in 't hullen, 't Hoofd met krullen Weet te vullen

Is het bloot.

Sulk een laat ik, Sulk een haat ik, Sulk een staat ik Noyt begeer, Die verheugden, So my heugden, Uwe jeugd, en

Was uw eer.

My bevangen Roode wangen, Onbehangen

Met de kunst;

Blonde haaren Doen vergaaren In mijn aaren

Minne-gunst.

Mijn gedachten Niet en achten Die by nachten

Sich blankket, Om by daagen Op mijn vraagen Saam te draagen d'Echte-wet;

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(45)

't Suyver lichten Van haar Lichten Moet my stichten

Minne-gloed;

Diamanten Noch karkkanten Acht mijn brand en

Parel-goed;

In haar Weesen Moet men leesen, Sonder deesen,

Meerder schoon;

CELESTYNE, Dit's de mijne, Komt verschijne,

Soo ik toon;

Haare schoonheyd, Na gewoonheyd, Naakt ten toon leyt,

Op 't gesicht:

Heeft ook schijven Die beklijven, Maar die blijven

Uyt het licht.

Gy moogt slokken Na de brokken Van een stok en

Hallef mensch;

Wilje! trowt gy Haar om 't Goud vry, Maar onthoud my

Niet mijn wensch.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(46)

II. Kusje.

Hy klaagt, dat Celestyn syn Hart ontrooft heeft.

Klink-Dicht.

MYn lief, toen ik in 't bosch alleen ging dwalen.

Hong meenig net, om my te vangen, uyt.

Sy was om al haar laagen wijd verluyd.

Sy sette my steets nieuwe hinder-paalen.

Haar loosheyd komt my eyndlijk achterhaalen.

Mijn Hartje in haar strikken sich besluyt, Daar 't eewig blijft als een begeerde buyt.

De Minne-god en sy bey zeegepraalen.

Helaas! hoe spant sy sulk een listig net?

Na wiens gebod of welk een Minne-wet Hebt gy gepoogt mijn Hart dus te bekoomen?

Het deert my niet, dat gy 't hebt CELESTYN, Maar 't deert my, dat, 't geen doch het uw sou sijn, Gy my dit Hart door dief-stal hebt ontnoomen.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(47)

III. Kusje.

Hy waarschowt sijn gemoed, dat het voorsichtig met haar moet handelen.

WAar vlucht mijn Hart so schichtig? ach!

Ik gis na CELESTYN,

Daar 't lang benaawt gekluystert lag.

Gy werpt u in de pijn

Ellendige; haar kronkk'lend Haar (By u vergulde draân)

Noyt dan in schijn vergult en waar.

Maar Hartje laat u raân 't Sijn boeyen, bolten, kettings, ja,

't Sijn Netten, net gestrikt:

Indien gy eens die komt te na, En eens daar in verstikt, Ik waarschow u onnoosel Hart,

Het was met u gedaan,

Noyt quam 't gy, eens daar in verwart, Weer in mijn boesem staan.

Besef den aard van al haar jeugd, Ja CELESTYNgeheel,

Door haar aanminnigheyd verheugd En dronkken, dartel speel Vry in haar oogjes alle twee;

Vry ook haar Borsjes druk En Lipjes; maar, dit is mijn bee.

Haar Tuyt u niet verruk.

Ik waarschow u onnoosel Hart, Het was met u gedaan,

Noyt quam 't gy, eens daar in verwart, Weer in mijn Boesem staan.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(48)

IV. Kusje.

Hy bid Venus, dat sy, indien hy onder het kussen komt te sterven, syn Siel als Erfgenaam gelieve t' aanvaarden.

WYl ik bepeyns d'aanstaande strijd, Een strijd, die Venus is gewijd, Voel ik mijn sinnen so bestrijden

Van vreugde, wellust en vermaak, Dat ik als dronkken van die saak Onmachtig schijn die vreugd te lijden.

Hoe sal ik dan die Minne-slag, Waar in de Tong verstrekt een dag, Behouden sonder wond verduuren?

Die self wanneer ik daar aan denk, En my door strijd van Herssens krenk.

En door gedachten krijg quetsuuren.

O goede Venus, die alleen Met uw vergood' ontsachlijkheen Beschowt de Min van twee verliefde;

Indien 't gebeurde; dat ik in Dees Oorlog sturf, en dat de min My deerlijk tot der dood toe griefde,

So bid ik, haal my hier van daan, En vaard als Erfgenaam my aan, En hou mijn Sieltje niet verschooven:

Maar breng die over by de rey In d'Eliseesche Minne-wey, Of in uw heyl'ge Cyprus Hooven.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(49)

V. Kusje.

Op Celestyns Naalde, versoekkende, dat die namaals niet haar Hand, maar haar Hart raak.

SEg wreede Naalde, seg, wat dee die hand, Die poesle hand, die hand van CELESTYNE, Die hand, waar by geen Lely durft verschijne, Die haagel-blankke hand, die elk vermant?

Wat leet ontfingt gy door haar lieve vingren, Dat uw verstaalde punt so reys op reys

Haar vreedsaam' hand doorgriefde? dwaase, deys Uw vlijmen in die sachte hand te sling'ren.

Doorgrief haar kille borst en steenig hart, Haar hart veel harder, dan de hartste Rotsen.

Toets daar uw kracht tot mindring haarer trotsen;

Plant daar uw scherpte tot sy murwer ward.

Kunt gy mijn Lief, mijn CELESTYNverweekken, Ha Goon! wat milde lof word u gespelt.

't Geen Paphos niet door spitse flitsen velt, Most door de punt der staale Naalde breekken.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(50)

VI. Kusje.

Hy wenscht te kussen, ofte sterven.

OCh ellendige hoe brand ik!

Och hoe blaakt mijn ingewand!

Och hoe word ik aangerand!

Och! op Charons oever strand ik.

Nu ik liefde kom te queekken, Nu ik om een kusje bid, Dunkt my, dat met scharpe pit Al de quaalen in my steekken.

My vermaakt geen middag-slaapen In het gras by d'Ollem-boom, Noch 't geruysch der Amstel-stroom Doet mijn herssens vreugde-raapen.

Al mijn sinnen CELESTYNE

Sijn op u; gelijk het land Dat, na Reegen, water-tand Na de gloed van Sonne-schijne.

Ha! Indien gy my vergonde Mijne lipjes (hoe so schuw?) Vast te kleeven op de uw, En uw kusjes, die d'er wonde, Al ter sluyx te moogen steelen,

Ik kreeg verw en weesen weer.

Mijn geraamte, als wel eer, Wierd gesond en fris ten heelen.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(51)

Ik die met mijn armen beyde Om uw halsje hangen sou, Ik sou al den Nektar dou Die sich op uw lippen spreyde Van die lieve Lipjes suygen.

Even als het jonge Lam, Dat sich bloo, en swak, en tam, Komt na 's Moeders uyers buygen.

d'Akker (daar door dubble gangen Venus heuv'len op ontstaan) Van uw Boesem viel ik aan Om dat voor mijn bed t' ontfangen Voor mijn krankke Minne-schonkken.

In het welke dat ik bly En onnoosel (als een By Of een Kreekkel die sich dronkken In de Roose-droppen soogen)

Na mijn sterven wachten sou, Tot mijn adem als een dou Was ten Heemel op-gevloogen.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(52)

VII. Kusje.

Hy verbeelt sich de aanstaande aangenaamheyd in het kussen.

POesse Nimfje CELESTYNE, Uwe Lipjes, half de mijne,

Sijn mijn lust en Saligheen.

Schoonste Nimfje, die alleen d'Andre Maagden, als verhoolen, d'Aardigheeden hebt ontstoolen,

Nektar Mondje kus eens kus, En mijn Minne-toortsen blus.

Kus niet, neen, uw dartel lonkken Doet mijn brand al meer ontvonkken;

Suyg mijn Sieltje liever uyt;

Niet door geurig loof of kruyd, Maar uw rijken Amber-aasem, Tot mijn sieltje, al mijn waasem,

Uyt mijn Lichaam is geraakt.

Staakt dit suygen Liefje, staakt, Wat sou ik so sielloos lijkken?

In de onderaardsche Rijkken Op het nevel-strand van Stix Sou ik dwaalende vol schrix Een ontstelde schim verbeelde.

Droevig strand, dat nimmer teelde Kluchjes, lachjes, boertery, Minne-pleeging noch gevry.

Suyg mijn siel vry CELESTYNE, Suygse, ja, tot s' is aan 't quijne,

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(53)

En verselschapt met Katul, Saam vereenigt met Tibul.

Als een helle schim ga doolen In de helsche Swavel-hoolen:

Dan sal ik uw sieltje weer CELESTYNTJE, mijn begeer, Suygen, dat'er niet blijf over;

Gy door my, uw Leevens-Roover, Daar de soete Lesbi is,

En de sachte Nemesis, Na het swarte stix moet daalen, En als schim uw voedsel haalen

Daar de Schimmen, so men seyt, Pleegen mee haar minlijkheyd;

Daar Katul sich in de blinde Met sijn Lesbia kan binde,

En Tibul met Nemesis;

Daar een endloos kussen is Tusschen twee-paar bleekke lippen.

Ik sal ook so overglippen

Met mijn flaawe mond by d'uw.

CELESTYNTJEsijt niet schuw Van het kussen; al de vrienden Van Kupido, die verdienden

Om 't gekus de Lauwer-tak, Vallen nu by ons te swak.

Dan sal ik de pallem strijkken;

Gy betuygen en beswijkken Dat sy al verwonnen sijn:

Kus dan, kus mijn CELESTYN.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(54)

VIII. Kusje.

Hy roemt haar kaakjes in 't kussen.

GEen Appel bloeyt door Soomer-straalen Oyt schoonder aan sijn levend blad;

Geen Abrikoos oyt schoonder had Een blos of bloesem om te pralen, Als 't mondje van mijn CELESTYNE,

Of als haar wolle kaakjes bey, Waar op ik duysend kusjes sprey, Ja meer, tot mindring mijner pijne.

Laat Venus haar gesicht blankkette, En reuk-werk stroyen door haar Lok, Op dat sy Mavors aan haar lok En kusjes beedel van sijn hette.

Vrow Juno strijk vry op haar wange, Die valuw sijn, rood vermiljoen;

Op dat Jupijn door kriel gesoen En dart'le geylheyd haar omvange, Ik weet, Jupijn en Mars verbanden

Die twee Goodinnen, so 't haar mond Eens op de kaakjes was gegont Van CELESTYN, mijn lief, te stranden.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(55)

IX. Kusje.

Hy begeert, dat sy hem gestadig kus.

MYn Engel, mijn Godin, mijn Licht, mijn Lam, mijn Duyf Laat in mijn blaakkend hart, veel vlammen glippen,

Die ik bedwing, of weer verschuyf Door 't nat gekus en reeg'nen haarer Lippen.

Gun, dat ik met den daw, van die uw vochte mond De heete brand bespreng, die in mijn hart ontstond.

Helaas! wat wensch ik? Spaar dat Nimfje, en verbergt Uw Lipjes als een vuur; de woede treeden

Van 't warme sieltje gy maar tergt,

Gy droogt my op, en brand hoe meer mijn leeden.

Voor my niet over blijft, helaas! door uw gelonk, Dan dat ik word uyt vuur verwisselt in een vonk.

Verbergt g'uw Lipjes? hoe! scheurt gy mijn mond van d'uw?

Neen, breng uw Lipjes als een vuur te vooren, En droog my op, ik ben niet schuw

In'tvuur van kusjes; daar ik wens, te smooren.

Dus op 't Eteesche hout geproeft de Minne-bres Klim ik ten Heemel als een niewen Herkules

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(56)

X. Kusje.

Hy bid haar om veel kusjes.

ALs gy aan mijn Borst blijft hangen, Als uw armen my omvangen, Als wy twee maar een vertoonen, Waarom dan met so veel hoonen So veel schimp en tegen-praaten Weygert gy my toe te laaten Maar een Kusje op de kanten Van uw Mondje neer te planten?

Daar gy doch wel self soud geeven (Quam geen schaamte tegenstreeven) Duysend Kusjes aan mijn Mondje Sluyxe wijs, mijn Minne-wondje Tot geneesing. Seg mijn Blonde Waarom stroo by vuur gebonde?

Waarom ook niet aangesteekken?

Maar al soud gy vinnig spreekken Of mijn gaave kaakken krabb'len, Of verwoed na d'oogen grabblen, Of als een Leewinne tieren, Noch sult gy mijn Minne-vieren, Die der branden in mijn leeden, Nu noch nimmermeer vertreeden.

Noyt sult gy so vlijtig waakken Dat ik niet uw Roose-kaakken Met mijn Kusjes sou bedouwen.

Noyt gestoole Kusjes rouwen.

Kusjes diemen steelt sijn 't beste.

Ingereekkent vuur op 't leste

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(57)

Glimt door d'assen. vreugden groeijen Door geworstel, jok en stoeijen.

Min valt 't aangenaam door worst'len.

Bloemen, die by hey en borst'len Onder doorens, in de haagen, Door het saat sijn opgedraagen, Acht men meer in geur en waarde;

Als die bloemen, die in d'aarde Cierelijk voor d'oogen bloeijen, Daar geen distels nevens groeijen.

XI. Kusje.

Op haar Serrep-soete Kusjes.

KAneel is soet, die d'Arabier ons schikt, En, schoon het hout is, rijk in vaste reukken;

Den Hooning is ook soet die 't hart verquikt, Die Bijen leesen uyt het Bloeme meukken.

De Thijm heeft ook niet minder soet noch geur.

Maar als mijn CELESTYNhaar purpre lippen Op mijne drukt met kusjes, moet in keur Kaneel en Thijm en Hooning daar voor slippen.

Leeft Bytjes geen meer soetheyd uyt Narcis, Of Violier, of and're Kruyde tippen.

Mijn CELESTYN, die niet dan soetheyd is, Die voed alleen meer soetheyd op haar lippen.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(58)

XII. Kusje.

Op haar milde Kusjes.

SOo veel Koogels

Als God Mars schiet eer hy vlucht, Soo veel Voogels

Als 'er vliegen in de lucht, So veel lichten

Als 'er aan den Heemel staan, So veel plichten

Als de Nymphen doen Diaan, So veel kusjes

Geeft my mijne CELESTYN, So veel lusjes

Voedsel van mijn liefde sijn.

Die de Starren Tellen kan en weet 'et al,

Sal verwarren In ons kusjes en 't getal.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(59)

XIII. Kusje.

Hy eyst ongetelde kusjes.

HOe drukt gy my!

En hoe ontrukt gy my weer soo veel Kusjes?

Hoe! yvert gy

Een maat te stellen aan mijn Minne-lusjes?

't En kan niet sijn.

Hoe! telt gy kusjes volgens Minne-bressen?

Neen CELESTYN,

Die brand is door getal niet uyt te lessen.

Soo gy dietelt,

Weg met uw kusjes dan, Tel-kusjes haat ik.

Mijn min ontstelt

En groeyt door tellen; Want s'is onversaadlik.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(60)

XIV. Kusje.

Hy wenscht haar naakt te kussen.

HOe ciert gy dus uw hayr met Naalden op?

Hoe vlecht gy dus uw tuyten met gestrik?

Hoe spiegelt gy u dus in Thetis sop?

Hoe poogt gy dus uw Leedemaaten schik Te geeven door gesteent en sy-gewaad?

Uw Ligchaam, dat in blankheyd snee verwint, In sachtheyd wol, behoeft geen leen-cieraad.

Als Venus, Moeder van het Minne-kind, Heel op gepronkt en kostelijk wil sijn Dan is sy naakt: de ryen die haar koets Omcinglen, sijn ook naakt mijn CELESTYN; De naakte gaf Adoon meer Minne-moeds.

Kleed u dan niet mijn Engelin, maar naakt My tegen kom, ik sal dan naakt u weer Ontmoeten. Een naakt kusje 't Hartje raakt.

Men kus dan naakt veel duysentmaal en meer.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(61)

XV. Kusje.

Hy bid haar om een Kusje en wenscht onder het kussen te sterven.

MYn Liefje, bloem der Maagde-bloemen;

Mijn Liefje, weder helft van mijn verdeelde siel, Wiens Lipjes ik durf Roosjes noemen;

Wiens hayr een Lely-en Viole-geur behiel;

Wiens blanke halsje, spijt de blankste, In reuk en weesen een Kaneele bosch gelijkt,

Geef my nu eens, ik bid, op 't langkste

Een vochte kus, soo sterk, dat geen van ons beswijkt.

Een kus, gelijk de Musjes geeven Haar kriele bysit, of gelijk de Duyf haar ga;

En tel de kusjes niet mijn Leeven.

Doe niet, dat bid ik, als de gierge Lesbia.

Men moet de kusjes nimmer tellen,

Maar schenken die vry weg met een geneegen hart.

Nu wy dan saam in Minne-spellen

En trekkend-mond gekus sijn onderling verwart, Soo schiet uw oogjes na de mijne:

Lijm Lip op Lipje; sluyt uw mondje niet heel toe;

Laat die ook niet heel oopen schijne;

Heel toe de Min mishaagt, heel op maakt minnaars moe.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(62)

Het is genoech wilt 't mondje gijpe, En gunnen vrije gang aan onse Tongen bey.

Geen scherpe Tand de Tong benijpe, Nu ik soo minnelijk een Tonge-strijd berey.

Uw Tongetje kom mijne teegen,

En mijne d'uwe weer al speelende ontmoet.

Men doe de Tong niet heel beweegen,

Maar d'eene Tong-punt slechts de andere begroet.

Wen ik dan poog uw siel t'ontsuygen

Ontsuyg de mijne weer. So 'k met mijn tanden bijt, Soo bijt my weer, laat beetjes tuygen,

Dat men in 't mond-gekus hier om de Lauwerstrijd.

Men spreek met half gebrooke woorden.

Men prevel binnens 's monds met stamelend geluyt.

Leg eynd'lijk op de buyte boorden Van mijne Lipjes neer uw sieltjen, en besluyt

Uw leeven daar met doodse verven.

Of so gy, frisse Maagd noch liever leeven wilt, Soo veyns u daar alleen te sterven.

Terwijl uw wrevel hart door al mijn tranen smilt En gy uw wreedheyd noch laat slippen Word ik gelukkig na geleeden swaar verdriet,

Nu mijne siel mart op uw lippen,

Mijn siel die aangeport, mijn leeden al verliet, En daar alleen verkoos haar wooning, Niet anders of sy daar voor eewig blijven sou:

Sy vloey en dwaal dus om belooning

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(63)

Tot sy sich met uw siel na wensch vereenigt hou;

Tot onse twee sijn een geworde',

Tot dat mijn siel en d'uw niet scheyden kan van een, Op dat de liefde, die ons porde,

Noyt word van een gescheurt, maar altijd blijf gemeen.

XVI. Kusje.

Hy klaagt dat hy geen volkoome reeden heeft om te sterven.

NEen, ik klaag niet CELESTYNEmet een stamelende spraak, Dat gy my mijn hart ontroofde door betooverend vermaak.

Neen, ik klaag niet CELESTYNE, dat gy door het Nektar nat Van uw Lipjes my mijn Sieltjen van mijn Lippen hebt gevat.

Neen, ik klaag niet CELESTYNE, dat gy door het tintlend swart Van uw oogjens hebt ontrokken mijn tot uwaarts Minne-hart.

Maar dit klaag ik CELESTYNE, dat ik op het sterven ben, En van mijn gewillig sterven geen volkoome reeden ken.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(64)

XVII. Kusje.

Hy wil haar tegen haar wil kussen.

MYn licht, mijn wellust, ey,

Mijn hooning-graat, mijn dolligheeden.

Laat toe, laat toe op mijn gebeeden Dat ik de glôende key

Van mijn gemoed en hart, (Dat sijn uw Oogjes) kussen mag.

Laat, laat my kussen, so ik plag Uw haartje, datter tart De haaren van Apol.

God Bacchus self doet sijn paruykke, Die goud is, voor uw vlechten duykke,

So Goud en Silver vol.

ô Al t'ondankbre Maagd!

O al te wreede! weygert gy Die kleene loon, uw dichter; my,

Een minnaar die d'er klaagt?

Of weygert gy misschien Aan my door Jok die lekkernijen?

Om 't geen gy eyst door tegenstrijen Te schijnen meer te bien.

Ik grijp uw Rif dan aan, En sal u tegen wil en als,

Mijn armen sling'ren om uw hals.

So lang ik ben voldaan.

Ik sal mjn mond op d'uw, Mijn Lipjes op uw Lipjes drukken, Al weygert gy my die gelukken.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(65)

Al sijt gy noch soo schuw, Al worstelt gy met kracht, En dreygt my met verstoorde taal, 'k Sal u doch kussen duysentmaal

En meer noch onverwagt.

Al bijt gy my verwoed,

Of met uw nagels krabt mijn weesen.

Ik sal uw mond noch vingers vreesen.

Hoe meerder gy dit doet, Hoe scharper gy my bijt, Hoe scherper kusjes ik uw geef, Hoe meer ik aan uw Lichaam kleef,

Hoe meer gy wort gevrijt.

ô Hooning soet gevegt!

ô Serrep-soete Tande beeten!

Wilt gy my meer geluk toemeeten, Kom CELESTYNontsegt, En 't kussen my verbiet Wen ik uw bid, op dat ik krijg, En kus te roof en door die krijg

Mijn roof goed bly geniet.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(66)

XVIII. Kusje.

Hy vervloekt syn Tanden, waar meede hy haar Borsjes onder het kussen gequest hadde.

VErvloekte Tand, ontaarde, wreede, Durft, gy, ô galoos schellemstuk!

De purpre tepels van mijn tweede En weder helft, door Lipjes- druk Met felle beeten soo beseeren?

Die Borsjes, die vrow Venus wicht En Venus felf houd hoog in eeren,

En haar ten prijs Autaaren sticht?

Ellendige, kunt gy niet denkken Hoe groot een Godheyd gy verstoort?

Poog niet mijn CELESTYNte krenkken.

Gy krenkt Cypres, en al wat hoort Ter liefd', als Jok en boerterijen.

De Charis Susters hoont gy al, Wilt my van sulk een faal bevrijen

Daar ik onnoosel toe verval.

Ey, wilt my met geen gramschap dreygen:

Ik roep tot tuyg uw lichtend licht Dat ik meer min, als dit mijn eygen,

Ik roep tot tuyg Diones wicht, Ik roep tot tuyg uw Godlijkheeden,

(Want grooter Godheyd ken ik niet) Dat sulk een wond aan sulke leeden

Met wrev'le voordacht niet geschiet.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(67)

Maar doen de glans van uwe Borsjes Soo heerlijk in mijn oogen scheen, En ik soo graag die lekkre schorsjes

Wou kussen na veel min gebeen, Heeft al mijn brant van heete minne

En lieve Liefd te seer gedrukt.

O gruw'lijk feyt! ô stout beginne!

Mijn leeven willig nederbukt Om duysend straffen te verdraagen,

En duysend dooden uyt te staan, Indien mijn dood door swaare plaagen

Van 't godloos feyt my kan ontslaan.

Vergram dan niet: uw schoone schoonheyd Mijn CELESTYN, soo onverwacht.

Die op uw Boesem rijk ten toon leyt, Heeft my tot sulk een feyt gebracht.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(68)

XIX. Kusje.

Dat syn Liefde niet veynsen kan.

Aan Sijn eenige Broeder, Heer Geeraard Blasius,

Der Medicynen Doctor, en in fijn Vaderlijkke Hooge Oeffen-School t' Amsterdam Professor.

WAarom belast gy my de vrije min te toomen,

En 't blaakken van mijn Siel door veynsen voor te koomen?

't Valt moeylijk, eer men maak, een wilden imborst tam.

't Valt moeyelijk, eermen demp, een uytgebarste vlam.

Hoe Broeder! hoe! soud ik mijn CELESTYNbestraalen, Voor wiens verlichtend licht de Heemels-ligten daalen?

Soud ik haar vlechten sien, wiens swier aan elk behaagt, Soud ik haar Boesem sien, wiens rondheyd stadig jaagt, En niet na hand gewoel, die Venus heuv'len kussen?

Noch met haar kaakken-soet, mijn graage Lipjes blussen?

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(69)

Noch werpen haar gelonk verliefde kusjes toe?

Waarom, dan om een Kroon, ik meerder arbeyd doe.

Hy sterf die sulk een brand kan in sijn Boesem temmen.

Hy sterf in wiens gewricht de Minne-aders stremmen.

De vroome Moeder self haar Dochter vry bewaak, En self de Vader sich van haar een wachter maak;

Het wispeltuurig graaw my heym'lijk mag bepraaten.

Ik tot vertelling strek op Markten en op Straaten.

Ik acht geen Vaders wacht, ik acht geen Moeder naaw, Ik acht geen yd'le klap van 't nimmer-stille graaw.

Mijn liefde sy bekent, en 't sal my weynig scheelen, Op pleytbank, See en Ree, in Kerkken en Tooneclen,

Ons Vaders leefden dus ter tijd der gulde tijd, En doen de heerschappy Saturnus was gewijd.

Men mocht met Nimfe sich ter weyden naakt, vermeng'len, En met sijn Liefste lief, als minnaars pleegen, streng'len.

Haar onderling gesprek versleet so menig dag

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(70)

In duysend boertery en kittelig gelag.

Sy vreugdig wierden nooyt door vreemden angst verschrokken.

Haar blyschap kon Kupid en Ericijn verlokken

Een ander voor een wijl vry veyns sijn vreugde-feest, Dit leeven my gevalt en d'oude vryheyd meest.

Waar toe de liefde in veel doekken te bewinnen?

ô Venus! is 't een schand uw Godheyd te beminnen?

Aan sulk een Schellemstuk moet d'opper- God Jupijn, Ja self den Heemel met de Gooden schuldig sijn.

Wie weet de diefstal niet van Jupiter by Lede?

Of wat een Herkules by al de Spinsters deede?

Wie kent geen Gnosis of Apolloos Chione?

Of't Swemmen van de Stier, die vals was, door de See?

Men leef dan Nimf en volg het voorbeeld van de Gooden:

Het lust te gaan daar ons de liefde toe komt nooden.

So 't schanden is, heb ik door Gooden raad misdaan, 't En rouw u niet, schoon gy hier ook sijt schuldig aan.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(71)

XX. Kusje.

Hy vergelykt syn Minne-quaal, met de plaag van Prometheus, Tityus en Sisyphus.

DEn Heemel steets geen reegen dreygt.

Het water steeds niet is geneygt Tot bruysschende onstuymigheen.

Maar, leyder! steeds een nat geween My langs de kaaken dwerrelt neer, Mijn Boesem steeds voed minne-sweer.

Geen Blixem steets de aarde raakt;

Maar mijn gemoed gestadig blaakt Van Blixem en vergiftet vier.

Prometheus steets niet van de gier Noch Tityus word opgeknaagt;

Maar Venus wicht, dat my belaagt, Verteert my wreeder sonder schaamt Mijn vlees en merg en al 't geraamt.

Ixions rad niet altijd dreyt, Noch Sisyphus sijn steen verleyt, Maar ik genadig draag een juk Van Minne-ramp en ongeluk.

d'Onruste weereld, die ik eer, Loont my met smerten meer en meer.

ô My! die deerlijk, ongewent, Een Treul-rol speel en sonder end.

ô My! die ben geworden mensch Ter quader uur en tegens wensch

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(72)

XXI. Kusje.

De Traanen van haar, syn geen Traanen, maar Vlammen en stookke-branden ter Liefde.

SEgt brakke Traantjes, ey, Gy die door teer geschrey,

Door Traantjes, die een elk voor silvre reegen houd, De Kaakjes van mijn Nimf, die Roosen-gaard, bedout;

Segt my door wat bestier So schichtig Minne-vier

En wonderbaare brand en heete vlam verschijn In bey de lichten van mijn licht, mijn CELESTYN?

Maar hier speur ik bedrog Die Traantjes, die ik och

Voor Sill'vre droppels en voor reegen heb geschat, En sijn geen Traantjes, noch een morgen-vochtig nat,

't Sijn droppels van een vlam, Die ik als vuur vernam,

En die door heete gloed mijn ingewand soo braan, Dat ik als smeltend Was allengskens moet vergaan.

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(73)

Wat vrees of hoop ik dan?

Nu 't Maagd'lijk Oog-gespan,

Waar door een Minnaar is in 't ruyme hart geraakt, Na lust uyt water vuur en vuur uyt water maakt.

XXII. Kusje.

Dat sy wreeder is, als Donder en Blixem.

IK quam by CELESTYNniet lang verleen, Des middags so het scheen,

Toen God Jupijn onsienbre Blixems schoot, En met sijn Donder-kloot

Verpoosde dat dry-puntig Heemel vuur, Wiens glinst'rend blaaw Azuur

Verbrooken door 'tgedruys geen stilstand vond, Juyst quam ik deese stond

Ter kamer van mijn lieve CELESTYN, Sy flaaw naa oogen schijn,

En door een maagde vrees ter neer gevelt, Viel echter heel ontstelt

Om hulp in mijn' haar Minnaars armen bey.

Help, riep sy met gevley,

Help mijn benaawtheyd en bewaard my nu.

Ik die geen onweer schuw

Sloeg flux mijn armen om haar angstich lijf En sette tot verblijf

Haar hygend rifje op mijn rechter knie En sey, mijn Hooning bie,

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(74)

Mijn loddre Nymf, mijn hert, mijn CELESTYN

Hoe kan het mooglijk sijn

Dat gy mijn hulp begeert, en wilt dat ik, Nu gy sijt vol van schrik,

Voor Blixem scheut en Donderend gebaar U help en u bewaar?

Help my veel liever, mijn verkoore maagd, My die gy nooyt ontsaagt,

Maar met uw ooghjes daar de dood in steekt, Al heb ik vaak gesmeekt,

My diep geraakt hebt in mijn ingewand.

Gy schiet dan met een brand

Die schigten uyt den throon van uw gesicht, Waar voor den Blixem swicht

Ja Donders en wat ik meer schriklijk sie, Sijn niet soo wreed als die.

XXII. Kusje.

Hy verwondert sich over haare soet-en bitterheyd.

GY die geheel als Hooning sijt En soet, ja soeter als den Honing,

En 't soet niet soeter is in tijd, Hoe schiet gy wrange, uyt de wooning

Van uwe oogjes schicht op schicht Gedoopt in gal en bitterheeden,

En schenkt my met uw mond gewrigt Die bitterheyd soo teegens reeden?

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(75)

En weer mijn lief, mijn morgen-ster, Die bitter sijt in al uw weesen,

Dat bitter niet is bitterder, Seg CELESTYNhoe kan het weesen

Dat my u Lipjes als een roos, So Hooning soete kusjes schenkken?

So soete kusjes als Ambroos Dat ik niet soeters kan bedenkken.

Hoe schiet gy uyt uw lodder oogen So minnelijke Minne-schacht?

Heeft uw gesicht so groot vermoogen?

Schuylt in uw Lipjes sulk een kracht?

Dat sy gelukkig my doen leeven Door Hooning, soet en gaadeloos;

Dat sy rampsalig my doen sneeven Door bitt're gal, die ik verkoos?

ô Bitterheyd, die al te soet is!

ô Soetheyd, die te bitter roet is!

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

(76)

XXIV. Kusje.

Hy wil haar nooyt meer besoekken.

O Dartelend gesicht!

Gevoed van Venus wicht;

O schaadelijke Oogen:

Door CELESTYNSgelaat Ben ik in 't end bedroogen,

En deerelijk versmaat.

Door straalen van haar oog (Als een die d'Heemels-boog, En 't starre licht moet draagen

Het flikk'ren daar beschouwt) Ben ik ter neer geslaagen,

Daar nu mijn hert verflout.

Seg stoute voetjes seg, Door wien ik neder leg, Waarom bragt gy mijn treeden,

Toen ik geen liefde droeg, Onweetend daar ter Steede?

By haar die my soo vroeg.

Schoon sy is een Goddin, Met een ontaarde sin Dee 't leeven schier verlaaten.

Seg listig' handjes, seg (Met regt mag ik uw haaten)

Waarom socht gy een weg,

Joan Blasius, Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En als de Bruylofts Feest in alle vrolickheden Met danssen en gespeel sal wesen schier verleden, Soo sal de trage Bruyt, het moet soo zijn gelooft Uyt midden van den dans zijn

Wilt my met hate // noch breeckt liefs bande, Mijn trouwe min neemt doch int goe, Want ghy wel siet ick bidde om meedooghe, Wilt u lieve ooghe nu eens op my slaen, Soo sal 't

WAer heen mijn moye Elsjen Dat jy soo kruydig jint, Als met jou nieuwe pelsjen, Mijn lieve soete kint, Ey wilt so seer niet jachten, Maer een kleyn beetje wachten, En siet wie

MYn lieve Rosimonde, Fonteyne van mijn smert, Oorsaecke van mijn wonde, Mijn hoop, mijn troost, mijn hert, Mijn rust, mijn lust, mijn leven Moet u nu begheven.. Dat valt my laes

Neem dan dees Minne-Spiegel aen, En laet hem voor u oogen staen, Soo sult ghy spieg'len, in het kort, Hoe Hollandt oock betoovert wort, Hoe Hollandt voor u krachten beeft, Hoe

Ik koomer dan mee aen, zy bestaet in M INNE -Z UCHIENS , door zodanige, die dagelijx op u vermaak en welstand zien, gestort, dien ik overlang op gaarde en u, als u toe behorende,

Maar in het teruggevonden handschrift komt geen leven van Elisabeth, eerste abdis van Nazareth voor, wel een leven van Beatrijs zelf, die eerste abdis van Nazareth wordt genoemd, wat

Dit tuycht, hoe dat ick niet, int bloeyenst van myn dagen De Werelt al te seer het hart heb toeghedraghen, Daerom ghy lasterlijck daer over my beschelt Dat ick van ware