Vraag nr. 151 van 13 januari 2000
van de heer JOACHIM COENS
Baggerwerken We s t e r s chelde – Gevolgen voor de kustvisserij
Geregeld worden in Nederland lozingsvergunnin-gen gegeven voor het storten van baggerspecie in de We s t e r s c h e l d e. Het betreft hier onder meer slib dat hier wordt uitgebaggerd en dat wordt terugge-stort in de Nederlandse We s t e r s c h e l d e. Het terug-storten dient te voldoen aan de bepalingen van de Nederlandse wetgeving terzake.
Dat het baggeren, maar vooral de slibstorting, e e n nefaste invloed heeft op het visbestand in de Schel-de valt echter niet te ontkennen. De SchelSchel-de is im-mers steeds een paai- en kraamgebied geweest voor de kustvisserij.
1. Is de minister op de hoogte van de gevolgen van de slibstorting in de Westerschelde op het visbe-stand en de kustvisserij ? Moet het aantal lozin-gen niet tot een minimum worden herleid ? 2. Welke maatregelen heeft de minister terzake
genomen, ook naar de Nederlandse overheid ?
Antwoord
Bij de baggerwerken die door Vlaanderen worden uitgevoerd in de Westerschelde wordt geen slib ge-s t o r t , doch wel uitge-sluitend zand, vergelijkbaar met dat van de stranden van onze kust.
Ten gevolge van de verdiepingsbaggerwerken in de Westerschelde zijn er vanuit de visserijsector klach-ten gekomen bij de Nederlandse Rijkswaterstaat, de vergunningverlener voor de stortplaatsen. D e z e klachten stelden dat de visserij schade ondervond ten gevolge van de uitgevoerde baggerwerken. Hierop werd door Rijkswaterstaat een commissie opgericht bestaande uit een visserijexpert, een ju-rist en een registeraccountant. Deze moesten hun verslag indienen op het einde van 1999. Zij voeren echter een zeer diepgaand onderzoek en hierdoor zal het rapport pas klaar zijn in februari of maart 2000.