• No results found

Rebel en dame : biografie van Top Naeff Vaartjes, G.M.C.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rebel en dame : biografie van Top Naeff Vaartjes, G.M.C."

Copied!
338
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rebel en dame : biografie van Top Naeff

Vaartjes, G.M.C.

Citation

Vaartjes, G. M. C. (2010, June 8). Rebel en dame : biografie van Top Naeff. Querido, Amsterdam. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/15669

Version: Not Applicable (or Unknown)

License: Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the Institutional Repository of the University of Leiden Downloaded

from: https://hdl.handle.net/1887/15669

Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).

(2)

Rebel en dame

(3)

Rebel en dame Biografie van Top Naeff

proefschrift

ter verkrijging van

de graad van Doctor aan de Universiteit Leiden,

op gezag van Rector Magnificus prof. mr. P. F. van der Heijden, volgens besluit van het College voor Promoties

te verdedigen op dinsdag 8 juni 2010 te klokke 15.00 uur

door

Gerardus Maria Cornelis Vaartjes geboren te Heerlen

in 1954

(4)

promotiecommissie

Promotor: prof. dr. A.G. H. Anbeek van der Meijden

Overige leden: prof. dr. M.G. Kemperink (Rijksuniversiteit Groningen) prof. dr. J. L. Goedegebuure

prof. dr. W. L. H. van Lierop-Debrauwer

‘Zóó leef je nog een beetje langer mee dan ons van gode officieel wordt toegedacht.’

T. Naeff aan G. Stuiveling, 19-5-1951

‘Alleen goed was ze om geheimen te openbaren, de schrijver tot verrader van zijn eigen innerlijk te maken, juist van dat, wat hij het diepst wilde verbergen en liever onder de aarde begraven.’

J. J. Slauerhoff over poëzie, in: Het verboden rijk, Groningen 1990, p. 115-116

(5)

9 11 38 106 179 247 300 399 437

519 528 531 546 641 665 672 De auteur ontving subsidies van de Stichting

Fonds voor de Letteren en de Familie-Vereeniging Vriesendorp.

Copyright W 2010 Gé Vaartjes.

Voor overname kunt u zich wenden tot Em. Querido’s Uitgeverij bv,

Singel 262, 1016 ac Amsterdam.

Omslag Anneke Germers

Foto omslag Top Naeff ca. 1900. Collectie Gé Vaartjes Binnenwerk Hannie Pijnappels

www.querido.nl

Inhoud

Proloog

i Juno met de zwanenhals (1878-1897)

ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907) iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)

iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)

v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929) vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940) vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)

viii Grande dame der literatuur (1945-1953)

Nawoord, verantwoording, dank Bronnen

Bibliografie Noten

Personenregister Zusammenfassung Curriculum vitae

(6)

Proloog

In de zomer van 1951 voelde Top Naeff, toen 73 jaar oud, haar krachten zó afne- men, dat zij een cassette met dierbare brieven opzocht en daar een briefje bij voegde, gericht aan een intieme vriendin. ‘There are more things in heaven and earth than are dreamt of in our philosophy,’ schreef ze, ‘je weet er alles van! en daarom zal je ook wel niet zoo erg verrast zijn wanneer ik je bij deze de lieve vriendendienst vraag inliggende brieven voor mij te willen vernietigen na mijn overlijden. Ik heb er niet van kunnen scheiden en nu ik ze in vertrouwde handen kan achterlaten, hoeft dat ook niet. Ik weet, dat ik je er mee belast, en dat vind ik naar genoeg, maar ook, dat je het voor mij over zult hebben. [...] Inliggend gou- den beursje is voor jou, ik kreeg het op een gelukkig moment in mijn leven, en het is mij dierbaar. In gedachten een innige kus ten afscheid en den vurigen wensch dat er, hoe ook, nog veel mooie jaren voor je zijn weggelegd. Je Top.’

Ongeveer twee jaar later stierf Top Naeff en kwam haar briefje mét de corres- pondentie bij haar vriendin terecht. De laatste heeft het vonnis voltrokken en de hele stapel, geassisteerd door haar tuinman, in de tuin verbrand. Het zwierige handschrift had zij onmiddellijk herkend: het waren brieven van acteur en regis- seur Willem Royaards. Hij was dé grote liefde van Top Naeff, die hoopte haar geheim mee in het graf te nemen. Niet één regel handschrift van haar herinnert rechtstreeks aan haar gevoelens voor Royaards, maar zij wist zelf goed dat haar brieven en haar werk voor ingewijden openbaringen bevatten. Top Naeff schreef immers vanuit de overtuiging: ‘Alles wat wij neerschrijven, hetzij in kunstvorm, hetzij als inhoud van een brief, is belijdenis, verraad aan onszelf. Meer of minder bewust, meer of minder beheerst, meer of minder bedekt.’

(7)

11

i

Juno met de zwanenhals (1878-1897)

Hij werd bewusteloos onder aan een dijk gevonden, die woensdag de dertiende oktober 1897. Johan Reinhard Naeff was nog niet zo lang commandant van het Corps Pontonniers in Dordrecht en had weinig ervaring met het rijpaard dat bij zijn rang hoorde. Doorgaans vergezelden collega’s hem tijdens de rit, maar die dag was hij in zijn eentje gaan rijden – alleen zijn hond Bruno was bij hem. Was het paard van iets geschrokken en daardoor op hol geslagen? Commandant Naeff kon geen opheldering over het ongeval verschaffen, want hij stierf nog diezelfde dag aan de gevolgen ervan.

Het overlijdensbericht, met brede zwarte randen, gefrankeerd met een post- zegel van één cent, meldde aan familie en bekenden dat met Naeff een ‘veelge- liefde Echtgenoot en Vader’ was heengegaan, ‘Officier der Orde van Oranje-Nas- sau met de Zwaarden’. De summiere tekst zal in geen verhouding gestaan hebben tot het verdriet van de nabestaanden die de kaart ondertekenden: de 41- jarige weduwe A.C. Naeff-Vriesendorp en haar achttienjarige dochter A. Naeff – Anthonetta, Top.

Dordrecht was geschokt door de dood van Johan Reinhard Naeff, niet alleen door het tragische ongeluk, maar ook doordat een dochter uit een alom gerespec- teerd oud Dordts koopmansgeslacht zo jong weduwe geworden was. Zij kwam uit een warm nest, was het derde kind in een gezin van vier kinderen, een dood- geboren broertje niet meegerekend. De Vriesendorpen waren afkomstig uit Duitsland. In de tweede helft van de zeventiende eeuw had Hendrik Vriesendorp zijn geboorteplaats Unna verlaten en zich in Nederland gevestigd. Hij was niet de enige – er waren meer Duitse immigranten die, aangetrokken door de wel- vaart in de Republiek der Verenigde Nederlanden, hier een beter bestaan wilden opbouwen. Vriesendorp vestigde zich aanvankelijk in Rotterdam, maar verhuis- de rond 1700 naar Dordrecht.

(8)

Na zes generaties was de familie een begrip in de stad geworden. De mannen waren oprichters of mede-eigenaren van geheel verschillende firma’s. De suiker- raffinaderij In den Raepkoeck was er een van; verder bezaten ze onder meer hout- handels, de branderij Den Oijevaar en een handel in koloniale waren. Aan maat- schappelijke functies ontbrak het evenmin; de heren Vriesendorp bekleedden diverse commissariaten en ambten binnen de schutterij, de Kamer van Koophan- del, de gemeenteraad en de kerk. Een achtenswaardig koopmansgeslacht met in iedere generatie wel weer prominente leden, zo kende Dordrecht de familie Vrie- sendorp. Ze bewoonden in het algemeen monumentale panden, waarin het huis- houdelijk personeel waakte over de hygiëne, het vullen van ettelijke haarden, het poetsen van het familiezilver, het aandienen van gasten, het bereiden van copieu- ze diners en het opdienen van de spijzen op met damast, porselein en zilver gedekte tafels.

De vrouw des huizes bestierde het huishouden, zonder dat ze daar zelf actief in was. Aan het begin van de week werd samen met het hoofd van de huishou- ding het programma voor de komende dagen doorgesproken, met afspraken over menu’s en gasten. Verder hielden de mevrouwen Vriesendorp zich bezig met het ontvangen en afleggen van bezoeken – soms simpel door het afgeven van een carte de visite – en borduurwerk.

Anna Cornelia Vriesendorp, een verre nazaat van stamvader Hendrik, had haar aanstaande ontmoet in de winter van 1875-1876, schaatsend. Jan Naeff was in Arn- hem geboren, maar had een groot deel van zijn jeugd doorgebracht in Lochem, de geboorteplaats van zijn moeder, Gerritjen Naeff-Reerink. Zijn vader was op slechts 42-jarige leeftijd gestorven, op 12 september 1853. Binnen de familie werd wel beweerd dat hij zelfmoord gepleegd had.1Opvallend was dat na zijn dood ieder zichtbaar spoor van zijn leven ontbrak; in het huis van zijn weduwe was geen por- tret van hem te vinden. Jan Naeff was leerlooier geweest – indertijd een aanzien- lijk beroep, dat wel gecombineerd werd met hoge ambtelijke functies.

Gerritjen Naeff-Reerink was na de dood van haar man met haar zes kinderen naar Lochem teruggekeerd. Haar jongste zoontje was toen nog geen jaar oud; hij werd enkele maanden na de dood van zijn vader geboren. Ze zou ongetrouwd blijven en in haar eentje zes kinderen – een was er jong in Arnhem overleden – opvoeden. Drie van haar zonen zouden in Lochem een fabriek van drijfriemen oprichten, die uitgroeide tot een groot gerenommeerd bedrijf. De familie Naeff genoot in Lochem groot aanzien.

Johan Reinhard (Jan) Naeff verliet Lochem op achttienjarige leeftijd om als vrijwilliger in militaire dienst te treden. In 1870 kwam hij in Dordrecht terecht,

waar hij een functie kreeg bij het Corps Pontonniers, dat al sinds eind zestiende eeuw in de door water omringde en dus strategisch gelegen stad gevestigd was.

Dagelijks stond een deel van de Dordtse arme bevolking met pannetjes in een rij als de pontonniers hun overgebleven eten uitdeelden. Foto’s van Jan Naeff tonen een uitgesproken militaire gestalte: groot, breed – eigenlijk enigszins gezet –, imponerend in zijn kostuum. Zijn gezicht straalt iets goedmoedigs uit, maar die indruk wordt wat getemperd door een donkere, brede hangsnor – volgens de mode van die tijd –, die strengheid uitdrukt.

De familie Naeff was afkomstig uit Zwitserland. ‘Näf ’, zo werd de naam oor- spronkelijk gespeld; Hans Jacob Näf, die in 1773 uit Zwitserland naar Nederland trok en de stamvader van de Hollandse tak werd, liet zijn naam veranderen in

‘Naeff ’.2

Anna Vriesendorp en Jan Naeff trouwden na een verloving van ruim een jaar, op 30 april 1877. Officieren van het Corps Pontonniers golden als ideale schoon- zonen3, maar het is de vraag of het een huwelijk van ‘gelijke stand’ was; Anna was opgegroeid in weelde en welstand en zal ongetwijfeld hebben moeten wennen aan het inkomen van haar man, dat weliswaar niet gering was, maar ook niet overvloedig.

De trouwerij werd op zijn Vriesendorps gevierd. Er kon geen feest zijn of er werd wel iets gedaan: een toneelstukje, maskerade, wat liedjes met eigen teksten, een tableau vivant.

De zolders van hun patriciërshuizen herbergden koffers vol verkleedspullen en er werd niet opgezien tegen het schilderen van complete decors. Ettelijke foto’s van grote groepen getuigen ervan: uitbundig uitgedoste, in hun vermom- ming nauwelijks herkenbare familieleden, die royaal lachen.

Aan feestelijkheid ontbrak het dan ook niet op de bruiloft van de Dordtse koopmansdochter Anna Cornelia Vriesendorp. Het toneelstukje De ijzige liefde, of Hoe een pontonnier zijn huwelijksbrug sloeg was het hoogtepunt van de dag. In deze schertsopera, met teksten op bekende wijsjes als ‘In de Nes daar mot je wezen’ en

‘God Save the Queen’, werd de kennismaking van Anna en Jan, op het ijs, hila- risch uitgebeeld. De vader van de bruid organiseerde het parodiërende ‘Circus Santijsbomau’, dat maar liefst in ‘de welingerichte door Gaz verlichte Loge’ aan de Binnen Walevest optrad. Het gedrukte programma beloofde komische num- mers met paard, clown, muziek en een pantomime in dertien bedrijven dat afge- sloten werd met Bengaals vuur. Het huwelijk van Jan en Anna Naeff-Vriesendorp had een theatrale start.

(9)

i Juno met de zwanenhals (1878-1897)

14

Ze gingen wonen in een smal, maar diep huis aan de Nieuwe Haven, nu nummer 38.4Een mooi, statig pand, maar zeer eenvoudig vergeleken bij Anna’s ouderlijk huis, een monumentale patriciërswoning aan de Wolwevershaven, thans num- mer 21. Een prachtige locatie was het, met een imponerend uitzicht op druk ver- keer van houten binnenvaartschepen en sleepbootjes in de binnenhaven en volle iepen aan de Knolhaven aan de overkant. De Grote Kerk, waar tal van Vriesendor- pen hun laatste rustplaats gevonden hadden, domineerde het uitzicht.

Dordrecht was en is een stad met een rijke historie. In 1572 was hier de eerste bijeenkomst van de onafhankelijke Staten van Holland gehouden en in 1618 en 1619 belegde de ‘Synode van Dort’ er haar vergaderingen. Sinds de middeleeuwen was Dordt een welvarende handelsstad en ook in de tweede helft van de negen- tiende eeuw had de koopmansstand er de teugels nog stevig in handen. De stad waarin het jonge echtpaar Naeff-Vriesendorp neerstreek aan de Nieuwe Haven bevond zich in die jaren in een overgangsperiode. De bebouwde kom van de stad was beperkt en reikte nauwelijks verder dan de Spuihaven, de oudste stads- gracht. Het gebied tussen deze haven en de Singel lag er nog idyllisch bij. Hier waren de zomerhuizen en de tuinen van de gefortuneerde Dordtenaren, die zich er in de zomer voor langere tijd in deftige equipages naartoe lieten rijden en die

’s winters door hun koetsier en fraai uitgedoste palfrenier weer naar hun heren- huizen in de stad werden teruggebracht.

De aanleg van de spoorlijn Rotterdam-Dordrecht, in 1872, bracht Dordrecht in directer contact met de buitenwereld; de op een eiland gelegen stad was eeu- wenlang aangewezen geweest op transport over het water. De spoorweg maakte het wonen buiten de Spuihaven aantrekkelijker, aanvankelijk alleen voor villa- bewoners; later, toen de binnenstad meer en meer dichtslibde, vestigden zich ook anderen in dit stukje ‘Dordt-buiten’. Er werd een begin gemaakt met het dempen van de stadsbinnengrachten en waterleiding en riolering werden aange- legd.5Een nieuw tijdperk diende zich aan.

Op zondag 24 maart 1878 belde op Nieuwe Haven 418 een elfjarig meisje aan: zij moest een doosje met een paar kievitseieren bezorgen bij ‘Majoor Naeff ’. De dienstbode van de familie die het pakje aannam, zei: ‘Stil meisje, want hier is pas een kindje geboren.’6Anna Naeff-Vriesendorp had die ochtend om zes uur haar eerste en, zo zou later blijken, enige kind gebaard. Het was een meisje, dat genoemd werd naar haar grootmoeder van moederskant: Anthonetta. Groot- moeder Vriesendorp zelf echter noemde haar in de familiekring ‘Top’, en deze korte, moderne naam werd al spoedig door iedereen overgenomen. Haar vader was weinig ingenomen met deze ‘hondennaam’ en bleef zijn dochtertje hard-

15 nekkig Anthonetta of Antho noemen.7De concurrentie was echter te sterk – bin-

nen de familie Naeff werd het ‘Topta’ – en het zou binnen en buiten de familie- kring voorgoed worden: Top Naeff. ‘Ik heb maar één voornaam: Anthonetta. Wat ben ik van dien naam vervreemd!’ zei ze zo’n dertig jaar later.8

Toen zij één jaar oud was, kreeg zij de Engelse ziekte, een kwaal die vooral ontstaat door verkeerde voeding en een gebrek aan kalk tot gevolg heeft. Zij hield er al heel jong een slecht gebit aan over.

Lang zou zij niet wonen in haar geboortehuis, dat in haar herinnering ‘sober gemeubeld’ was, met als enige luxe een bonheur du jour – een soort buffet in twee delen waarin glas, porselein en kristal te pronk stond –, want eind 1882 werd haar vader overgeplaatst naar Den Helder, waar hij kapitein werd.9Het gezin betrok hier op 4 december een bovenhuis in de Keizerstraat. Het zou een inter- mezzo blijken, want ongeveer een jaar later werd Naeff weer in Dordrecht be- noemd; op 14 december 1883 keerde Top Naeff terug in haar geboortestad. Ze gingen wonen in een eenvoudige, karakterloze bovenwoning aan de Albert Cuypsingel 6710, destijds enigszins buiten de stad. Deze plek kende als enig lichtpunt een tuintje, waarin Top tuinkers zaaide in de vorm van haar initialen:

‘A.N.’ Aan de overkant woonde Willem Kes, de latere dirigent van het Concert- gebouworkest.11’s Avonds hoepelde hij op straat met zijn twee zoontjes en Top.

Al spoedig vond opnieuw een verhuizing plaats, naar een grotere woning in het centrum van de stad, in de Wijnstraat.12Voor Johan Reinhard Naeff was dit huis een vooruitgang: het stond veel dichter bij de nieuw gebouwde Pontonniers- kazerne. ‘[...] men bedenke in dit verband, dat er toen nog niet of nauwelijks gefietst werd en zeker niet door een officier in uniform.’13Ook aan dit huis zou Top weinig fleurige indrukken bewaren; ze vond de buurt ‘neerdrukkend’, ‘en ook ons huis met een kaal tuintje op het Noorden, bezat voor een kind te weinig aantrekkelijkheid’.14Enige attractie waren de overstromingen die de Wijnstraat af en toe blank zetten. Voor Top betekende dat geen zorgen om overlast of schade, maar pure romantiek: ‘’t Is wel een emotie, als kind was ik er dol op.’15Haar vader trok er dan met zijn soldaten en pontons op uit om te redden wat er te redden viel en voor het kind was er geen groter genot dan wanneer het water dreigend de gang binnen drong. Kroon op dit evenement was het moment waarop het water zó steeg dat evacuatie in een bootje noodzakelijk was. Angst kende zij dan niet – zij genoot er intens van als zij door een soldaat krachtig uit een raam de boot in werd getild en vervolgens triomfantelijk door de onverwachte kanalen voer.

Voor het huis stond ’s nachts een schildwacht in zijn huisje, ter bewaking van de schatkist van de Pontonniers-Cantine die Naeff thuis bewaarde. Top was begaan met de wacht, die in weer en wind op en neer moest marcheren. Geregeld

(10)

drukte Naeff zijn dochtertje enkele sigaren in de hand, die zij bij de schildwacht afleverde. Het zegt iets over het karakter van haar vader en de wijze waarop hij met zijn ‘minderen’ omging.

Een jaar of zes was zij toen, en zij ontwikkelde zich tot een kind met duidelij- ke eigen wil. Er waren geen broertjes of zusjes met wie zij iets delen kon of met wie zij rekening te houden had. Alles draaide om haar – en dat vond ze in veel opzichten heerlijk. Haar moeder voedde haar op zoals ook zijzelf was opgevoed:

met een accent op het materiële, de presentatie. Top hoefde maar naar iets te kij- ken of ze kreeg het. De ‘zondagse jurk’ waar meisjes van haar leeftijd trots op waren, was haar doordeweekse dracht.

Maar er was een keerzijde aan het enig-kind-zijn. Haar vader, volgens Top zelf een verwende man16, was bang dat zijn dochtertje te zeer verwend zou wor- den door haar moeder en zijn schoonouders, die dol op haar waren, en stelde zich principieel streng op. Bevestiging was er niet bij, laat staan complimenten. Toen zijn dochter later eenmaal een gevierd schrijfster was, schreef een jeugdvriendin haar: ‘[...] hoe trotsch zou je vader op je zijn al zou hij het voor geen goud laten blijken.’17Binnenshuis legde hij, figuurlijk gesproken, zijn uniform niet af. ‘[...]

het aantal kinderbals dat hij mij, schoon met bloedend hart, bij wijze van straf- executie onthouden heeft, is treurig geweest,’ herinnerde Top Naeff zich, in mili- taire termen, als oude vrouw.18Haar ouders gingen dan wel naar hún bal en kwa- men, weinig tactvol, in confronterend galaornaat hun bedroefde dochtertje nog even goedenacht wensen.

Het gezin Naeff was ‘een militaire familie, stipt en gedrild’19, waarin altijd wel iets te verbieden, te corrigeren, te bestraffen viel. Veel later nog wist Top Naeff hoe het voelde om als kind voor straf in een kamerhoek te moeten staan – of opgesloten in een donkere provisiekast –, zonder een solidair broertje of zus- je in de buurt. ‘De paedagogie lag toen nog dik in de windselen,’ schreef zij later, waarbij zij zich afvroeg of die toenmalige pedagogie ‘vooral ten opzichte van het

“enig kind” niet van alle talent ontbloot is geweest’.20

In haar gepubliceerde herinneringen aan haar jeugd ging zij niet voorbij aan het strenge ouderlijk regime, maar zij spreekt er mild over. In de vertrouwde kring was dat anders. Het irriteerde vriendin Ina Boudier-Bakker dat Top Naeff zo eindeloos kon ‘zaniken’ over haar ‘nare jeugd’.21

Haar slaapkamer was groot en van alle gemakken voorzien. ‘De meid’ bracht haar ’s avonds naar bed. ‘Blijf nog even,’ bedelde het kind dan, wanneer het een- maal in bed lag – maar de meid ‘had toch nooit tijd’.22In haar jongste jaren was zij nog op een kinderlijke manier doordrenkt van een godsvertrouwen; elke avond schreef zij op haar kussen met een vinger een denkbeeldig briefje aan

Onze-Lieve-Heer. ‘Ik meende, dat het op de gewone wijze, met gevouwen han- den en oogen-toe, zooals mij dit “voor spijs en drank” geleerd was, minder doel- treffend zou zijn, zwart-op-wit ten opzichte van mijn vurigste wenschen: mooi weer op mijn verjaardag, de onmiddellijke genezing van een zieke pop – meer het effect zou sorteeren van een expresse bestelling.’23

Top miste de dagelijkse omgang met een leeftijdgenootje en bedacht al vroeg strategieën ter compensatie. In een ‘Liedje voor kinderen’24dat zij later schreef, vertelt zij dat zij ‘altijd alleen’ speelde en dat zij in en met zichzelf praatte. Zij speelde winkeltje op een wel heel onorthodoxe wijze: ‘Ik kocht er maar zelf:

“Blieft u nog wat?” vroeg ik aan ik... “Nee, dank-u...” En gauw verveelde dat.’

Later zou zij in brieven aan familieleden en vrienden geregeld impliciet refere- ren aan haar positie van enig kind. Zo schreef zij eens over de viering van een sin- terklaasfeest in een grotere huiselijke kring dan zij gekend had: ‘Het is heerlijk in zoo’n fleurig groot gezin, je waardeert het nog het meest als je er later op terugziet.’25

Leeftijdgenootjes genoeg op de lagere school in de Berckepoort, waar zij van- af 1884 onderwijs volgde. Zij leerde nu lezen en schrijven en kreeg er, wat het eer- ste betreft, thuis een mogelijkheid bij om het alleen-zijn wat draaglijker te maken. Ze las alles wat los- en vastzat en naast de meisjesromans van Louisa Alcott liefst jongensboeken zoals De zoon van den stroper26, en leefde van de ene zaterdag naar de andere om uit de schoolbibliotheek in zwart katoen genaaide boeken te kunnen lenen. Op de drempel van de bibliotheek sloeg zij het geleende exemplaar meteen open, om op weg naar huis al een begin te maken met het eer- ste hoofdstuk. Een boek kopen was er in het algemeen niet bij; dat gold in die tijd als een onoverkomelijke luxe en kwam hooguit voor een verjaardags- of sinter- klaascadeau in aanmerking. Al heel jong genoot Top Naeff van het bezit van boe- ken – een groter genot kende zij niet.27Aan geïllustreerde kinderboeken had zij een hekel, omdat de ‘plaatjes’ haar fantasie bedierven.

Diepe indruk maakte een bewerking voor kinderen van de Reinaert. De held,

‘Reintje van der Schalk, markies van Eierstruiven, grootmeester van het Kippen- hok’, wordt op het eind van het verhaal gestraft voor zijn misdaden. Zijn oren en staart worden afgesneden en in deze vernederende staat wordt hij aan andere dieren getoond. Dit alles als moraal voor de kleine lezers – een les waar de kleine Top van walgde. Immers, niet alleen de hoogmoed van Reintje werd gestraft, ook zijn superieure geest, die ondanks zijn wandaden in ieder geval ver verheven was boven de middelmatigheid van de andere dieren. ‘Want aan die “anderen”, de kleurlooze middenstof, lag ons ten slotte niets gelegen, hun triomf was ons de smaad van de persoonlijkheid, die wat was en wat wilde, niet waard.’28Karakter

(11)

i Juno met de zwanenhals (1878-1897)

18

ging haar boven braafheid – de afkeer van opbouwend gemoraliseer kwam in de meisjesboeken die zij later zou gaan schrijven nadrukkelijk tot uiting.

Maar ook hier stelde het ouderlijk gezag haar op rantsoen. Haar vader instru- eerde dienstbode Rika nadrukkelijk erop toe te zien dat zijn dochter niet in bed zou lezen. Rika trof daartoe voorbereidingen door kaars en boeken uit Tops slaapkamer weg te halen. Maar soms stelde zij zich solidair op met het kind tegenover de strenge ouders, want als Naeff het huis uit was, bracht de dienstbo- de ijlings kaars en lectuur terug.29

Top vluchtte niet alleen in gedrukte fantasiewerelden. In haar beperkte levenssfeer van kind in een omgeving vol ouderen moest zij zichzelf vermaken en bijna als vanzelfsprekend prikkelde dat haar fantasie tot het verzinnen van eigen werelden. Al heel jong had Top behoefte aan, zoals zij het later zelf noem- de, ‘vertolking en representatie’.30Na de avondmaaltijd beklom zij eerst de rug van de gezette Rika, die zij als paard beschouwde. Rika zat dan op haar knieën op de vloer om kruimels op te vegen, terwijl Top op haar rug ‘circus’ speelde. Daarna begon zij haar voorstelling, letterlijk tussen de suitedeuren, die zij tot een smalle opening, waarin zij net staan kon, openschoof. Vervolgens verkleedde zij zich

‘door mijn armen achterwaarts in de mouwgaten van mijn hoge schort te steken, zodat deze als een koningsmantel mijn rugje drapeerde en aan de voorzijde open hing. In dit costuum onthaalde ik mijn ouders op, elken avond hetzelfde, reper- toire van eigen inventie, waarvan Rika, het tafelzilver opbergend in het buffet, op den tweeden rang het hare genoot.’ Dat repertoire bestond uit een soort zing- zeggen van zelfverzonnen woorden, zonder betekenis.

Al jong verzon ze verhaaltjes die ze, toen ze eenmaal schrijven kon, opschreef.

Helaas is er niets van bewaard gebleven. Ze speelde ook graag met ‘kachelpren- ten’, uit karton geknipte figuurtjes die aan een schroef bevestigd werden, in een kartonnen decortje geplaatst en zo boven de kachel werden gezet. De warmte bracht het geheel in beweging en zo ‘speelde’ Top taferelen als ‘De schoolmeester, die een jongen voor zijn broek geeft’ en ‘De vroolijke muzikant’.31

Haar fantasie vond ook een uitweg op de kindervisites die zij, verplicht aan haar milieu, aflegde. Verkleedpartijen, charades, tableaux vivants – zij genoot er intens van. Zonder verkleedgoed en schmink voelde zij zich minder op haar ge- mak. Kinderspelletjes waarbij zij onverhoeds een door een ander begonnen ver- haal moest afmaken, vond zij gruwelijk, en dat gold ook spelletjes waarbij zij gedwongen een versje moest zingen. Zij liet zich niet veel gezeggen – zij wilde zoveel mogelijk zelf de regie voeren.

Meer en meer begon zij zich te ontwikkelen tot een eigengereid, zelfbewust kind, dat zich nadrukkelijk manifesteerde en zich vaak rebels, zelfs brutaal

19 opstelde. Haar kinderportretten laten zonder uitzondering een kind met opge-

heven kin zien, dat duidelijk geen angst toonde voor de fotograaf en zijn zwarte doek. Zij wist wat zij wilde – en wat zij niet wilde. Pertinent wees zij een fluwelen jurk met Schotse strik, waar een huisnaaister uren op had zitten zwoegen, af als niet mooi genoeg voor ‘visitejurk’. Haar ouders wanhoopten steeds heviger aan haar en trachtten haar ‘kort’ te houden. Indertijd gewaardeerde opvoedingskre- ten als ‘fatsoen’ en ‘gehoorzaamheid’ waren refreinen in huis: ‘Zit recht’, ‘loop recht’, ‘eet netjes met mes en vork’, ‘beleefd zijn tegen opa en oma’ – heel veel ver- der reikten de opvoedingsidealen van Jan en Anna Naeff niet, en zij onderscheid- den zich hierin niet van de meeste opvoeders uit hun milieu, of misschien is het beter te zeggen: uit hun klasse. Het beoogde effect bleef echter doorgaans uit – alle dreigen en moraliseren werkten zelfs averechts en leidden tot een nóg grote- re tegendraadsheid en een dusdanige ontkenning van ‘goede manieren’, dat elk partijtje een drama werd: ‘De vergelijking met de “conduite” onzer vriendinnen, die altijd ten nadeele uitviel... Hoe de anderen áten, záten, en haar servèt op- vouwden! Niet ná te volgen!’32Bij haar opvoeding hoorde ook pianospelen, waarvoor zij weinig aanleg had en haar Duitse pianomeester de verzuchting ‘Het leven is moejelaik’ ontlokte.33

Maar er was compensatie binnen handbereik: haar grootouderlijk huis, met als middelpunt grootvader Corneille Vriesendorp. Hij woonde met zijn vrouw in hun rijk geornamenteerd huis aan de Wolwevershaven en leidde daar een geluk- kig gezinsleven. Moeilijkheden werden keurig achter de tulen gordijnen en groene horren verborgen, en waren er problemen van financiële of zakelijke aard, dan waren dat ‘mannenkwesties’, waarbij de vrouwen niet betrokken wer- den. Dezen leidden dan ook een betrekkelijk zorgeloos bestaan, steunend op een of meer ‘meiden’. Bij de familie Vriesendorp bestierden twee meisjes ‘de keuken’

en zorgde Koosje voor de bel en de boodschappen. Ze hoorden evenzeer bij het huis als de marmeren schouwen, gedecoreerde plafonds en het mahoniehouten meubilair. Toen in Dordrecht de eerste telefoons werden aangesloten, was de reactie van mevrouw Vriesendorp dat zij er maar géén zouden nemen: wat zou ze dan verder Koosje moeten laten doen?34

De Vriesendorpen waren Nederlands hervormd, maar beleden hun gods- dienst eerder gekoppeld aan de vaste kerkelijke feestdagen dan aan een door- leefd-innerlijke overtuiging. Dat je je kind liet dopen, dat je kerkelijk trouwde en door dominee begraven werd, dat hóórde nu eenmaal zo. In de praktijk was de familie liberaal in de betekenis van kerkelijk onorthodox en volgens de opvattin- gen van Thorbecke. Maar verder overheerste toch vooral het conformisme, het conventionele – zoals bij velen in die tijd, en niet alleen in de hogere kringen.

(12)

Terugkijkend op die periode schreef Top Naeff erover: ‘Die eredienst aan tradi- ties en conventies lag als een onbestemde druk op de samenleving en vermoede- lijk op een ieders persoon.’35

Het opkomende socialisme – de sdap werd opgericht in 1894 – was een ver- schijnsel dat ver buiten de salon lag, in een decor van sloppenwijken met schamel gekleed ‘grauw’. Bedreigend was het wel in zijn groei en omarming door de poli- tiek; de maatschappelijke orde zoals de familie Vriesendorp die al generaties lang als ‘natuurlijk’ had beschouwd, leek er toch door af te brokkelen. En begrepen werd de evolutie op sociaal terrein al helemaal niet: er was toch liefdadigheid?

Gods wegen waren weliswaar ondoorgrondelijk, maar de maatschappelijke in- deling en orde zou Hij heus niet ondermijnd willen zien.

De jonge Top Naeff groeide op in een tijdperk en milieu waarin over de kleur rood ‘nog slechts fluisterend gesproken werd’, al begreep zij heel vroeg dat die kleur voor iets verwerpelijks stond.

De familiecode eiste het regelmatig afleggen van bezoekjes. Tweemaal per week, elke zondag en dinsdag, was er ‘familiedag’ aan de Wolwevershaven. Daar viel niet aan te tornen; was Top op zo’n dag uitgenodigd voor een kinderpartijtje, dan verviel dat voor haar als vanzelfsprekend. Ze zal menigmaal opgelucht ge- weest zijn als ‘de meid’ haar ’s avonds om acht uur kwam halen. Via de Paling- straat, die een ‘geheimzinnige aantrekkingskracht’ op haar uitoefende, wilde ze dan altijd naar huis lopen.36Een vast bezoekadres was ook het deftige huis van haar oudoom Simon van Gijn, de naamgever van het huidige museum.37

Voor de grootouders waren de bezoekdagen hoogtepunten in de week, waar zij zich in gezelschap wisten van al hun kinderen en een steeds groter wordende kring van kleinkinderen. Later zou Top Naeff dit familieleven typeren als ‘wel- willend en beklemmend’, ‘met de onfeilbare grote mensen enerzijds en de beris- pelijke kinderen anderzijds’.38

Grootmoeder Vriesendorp was een van de zeven dochters uit een notarisge- zin, ‘van de handen van de gouvernante in die van haar echtgenoot overgegaan’.

Uit het weinige dat over mevrouw Vriesendorp-de Reus is overgeleverd rijst het beeld op van een vriendelijke, maar beperkte vrouw, die alleen leefde voor haar man, kinderen en kleinkinderen en verder weinig of geen ambities bezat. Zij was in dat tijdperk – en in dat milieu – niet de enige vrouw die op deze wijze tevre- den, maar ook wat inhoudsloos door het leven ging. Wellicht ligt het hieraan dat Top Naeff aan haar weinig concrete herinneringen bewaarde – en zich ook niet heel erg met haar verbonden voelde. Over grootmoeder Vriesendorp-de Reus en haar zes zusters schreef Top Naeff dat in hun ouderlijk huis alleen zondags gele-

zen mocht worden. ‘Weliswaar zaten de zeven dochters er alle avonden om een tafel, met een kaars aan de uiteinden, te handwerken, terwijl de gouvernante een passend boek voorlas, maar daar moesten ze het dan ook de heele week mee doen, “De pastorie van Mastland” bijvoorbeeld. Niet op stichtelijke gronden was men tot dit streng dieet overgegaan, de ouders vonden “lezen” eenvoudig tijd- verlies; tijd, die nuttiger besteed kon worden. [...] slechts één oudtante – een hartstochtelijk lezeres blijkbaar – trotseerde het ouderlijk gezag. Zij begaf zich tusschen de schooltijden met een boek onder haar queue-de-Paris naar een afge- legen oordje aan het einde van de gang, deed het haakje op de deur, en in die stil- te, niet minder sereen dan in de leeszaal van het British Museum, wist ze – zij het niet al te comfortabel – haar geest wederrechtelijk te verrijken. Het heeft mij altijd gespeten, dat deze heldin, toevallig niet mijn grootmoeder geworden is [...]

Merkwaardig genoeg bevatte dit huis, waar niet gelezen mocht worden, desal- niettemin een “bibliotheek” in optima forma, met hermetisch gesloten kasten, waarvan de sleutels waren afgenomen. Ik weet niet, of de rantsoenering van de geest, door mijn overgrootmoeder zoo streng gehuldigd, in de provinciesteden overal werd doorgevoerd. Ik vréés, dat het tot de goede toon behoorde de cultuur te bevorderen op deze afwijzige wijze. Bij mijn grootouders – één generatie jon- ger – bleken de tijden al meer verlicht te worden. Veel boeken zag men weliswaar ook daar niet over de vloer, maar het bezit van de portefeuille van het Leesgezel- schap – een nieuwtje – wees op een zekere vooruitgang. Mijn grootvader was er zelfs “questor” van; hij mocht de boeken uitkiezen, en ik mocht ze open snijden vóór ze in de circulatie gingen. Deze gunstige omstandigheden ten spijt, heb ik mijn grootmoeder – haar opvoeding getrouw – zelden of nooit iets anders zien lezen dan de Dordrechtsche Courant, met feuilleton.’39

Grootvader Vriesendorp betekende veel meer dan de opa met wie zij boeken mocht opensnijden. Haar waardeoordeel ‘hij heeft mij verwend als geen min- naar nadien’40mag wel als hyperbool beschouwd worden, niettemin was groot- vader Vriesendorp haar idool. Foto’s van hem laten een man zien met een ietwat verbeten mond en, volgens de mode van die tijd, enorme bakkebaarden, die zijn gezicht bijna maskeerden. Voor de jonge Top Naeff was hij een oudere kame- raad, die zich goed kon inleven in zijn oudste en ‘dus’ extra beminde kleinkind en met haar speelde als was hij zelf nog een kind. Hij troostte haar in haar grote en kleine verdrietjes en hanteerde een milde pedagogie, die de opvoedkundige principes van zijn dochter en schoonzoon fundamenteel deed wankelen.

Corneille Vriesendorp handelde in effecten voor de firma Dekker en Vriesen- dorp, maar was vooral handelaar in vlas en lijnzaden. Zijn pakhuizen stonden aan de Nieuwe Haven, vlak bij het huis van de familie Naeff, en werden enthou-

(13)

i Juno met de zwanenhals (1878-1897)

22

siast bezocht door kleindochter Top. Ze mocht er alleen naartoe lopen – als zij maar op de kleine steentjes bleef – en speelde naar hartenlust in de hoge bruine bergen lijnzaad. Ook de grootouderlijke woning was haar dierbaar, ‘Hoog en smal met een fraaien 18e-eeuwschen gevel [...]. De grijs marmeren gang, waar het

’s winters zo ijskoud was, dat mijn grootvader zijn kalotje à la Anatole France op moest zetten en menig ongelukje ons, kinderen, overkwam uit huiver voor het te halverwege die gang aan een binnenplaats uitgebouwd compartimentje, waar men kans liep vast te vriezen.’ Het was een huis met contrasten. Er was een sombere binnenkamer, maar aan de voorzijde lag een grote zonnige kamer die door drie ramen een prachtig uitzicht op het gevarieerde havenleven bood, en een ‘mooie’ kamer die alleen voor trouwfeesten en begrafenissen werd gebruikt.

Sfeervol en deftig was deze grote koepelkamer met een ronde uitbouw aan de Maas, maar Top hield er haar leven lang een gevoel van ‘melancholieke belache- lijkheid van familiefeesten, van alle gefeest eigenlijk’ aan over, evenals een afkeer van ‘familie-verdriet, begrafenissen met pasteitjes-geur’.41

Iedere avond klokslag zeven – precies wanneer het theegoed werd binnenge- bracht, als gold het de familie Stastok – belde Cornelis Vriesendorp aan bij zijn dochter en schoonzoon. Zijn kleindochter wachtte met smart op hem en had haar favoriete speelgoed, ‘de school van meester Pit’, al op tafel uitgestald. Dat was een miniatuurschoolklasje, geheel ingericht met een bord, schoolbanken en poppetjes die leerlingen moesten voorstellen. De onderwijzer was, waarschijn- lijk door grootvader en kleindochter samen, ‘meester Pit’ gedoopt. Veel meer dan een verhaaltje bedenken en wat met de poppetjes schuiven bood dit speelgoed niet. Niettemin leefde Top op als zij, geassisteerd door grootvader, de meester in de hoek zette, achter het zwarte bord. Nog liever verwijderde zij hem helemaal uit het lokaal. Zonder erbarmen werd meester Pit dan buiten de school geplaatst.

‘Dit was het hoogtepunt onzer illusies op het gebied van het Lager Onderwijs,’

noteerde de volwassen Top Naeff in een terugblik.42‘Met wreeden wellust zagen wij meester Pit daar terechtgesteld, zijn vuist met het liniaaltje geheven naar den blinden muur.’ Aan deze speelse anarchie kwam klokslag half acht een einde – precies een halfuur en niet langer mochten grootvader en kleinkind van elkaar genieten. Mevrouw Naeff, ‘de stille getuige dezer revolutionaire propaganda’, wees dan naar de pendule op de schoorsteenmantel en herinnerde met welspre- kende mimiek aan ‘bedtijd’. Dan nam grootvader zijn kleinkind op zijn rug en stormde, niettegenstaande zijn vorderende leeftijd – tegen de zestig –, met de- ze dierbare vracht de trap op. Ook overdag vervulde Corneille Vriesendorp met warmte zijn rol van grootvader. Hij nam zijn kleindochtertje mee naar het circus en met hem zag zij haar eerste (kinder)toneelstukken, zoals Sneeuwwitje en De

23 kleine Lord. De grootvader van de laatste werd gespeeld door de grote Louis Bouw-

meester, die Top Naeff nadien adoreerde.43Diepe indruk maakte een voorstel- ling van De schone slaapster, waarover zij decennia later schreef dat haar hart stil- stond toen de prins de slaapster naderde en uiteindelijk kuste. ‘Zó bevend als toen mijn hand in Grootvaders hand lag, ijskoud van zalige ontroering...’44

Hand in hand wandelden zij door de stad, voerden zij de herten in het park, bewonderden zij de schepen in de grachten. Het was voor het kleinkind een feest om samen met grootvader door Dordrecht te wandelen. ‘Mijnheer Vriesendorp’

was een burger met hoog aanzien, die functies bij de Kamer van Koophandel en de Rijnvaartcommissie bekleedde, die adviseur bij het agentschap van De Neder- landsche Bank in Dordrecht en majoor-commandant van de schutterij was. Wie hem op straat ontmoette, nam met een onderdanige buiging hoed of pet af. Dat maakte indruk op het kleinkind, dat in deze levenssfeer al vroeg een hang ont- wikkelde naar decorum en deftigheid. Op hoge leeftijd echter peilde zij scherp dat haar familie, hoe aanzienlijk en eerzaam ook, toch enigszins wat presentatie betreft boven haar stand geleefd had in een stad waar ‘weinig of geen adel woon- de, en de gegoede burgerij zich op dit voetstuk plaatste, met sierlijke equipages, breedvoerige diners, en erebanen. Wij, kinderen, overschatten deze grootheid.

Mijn grootvader was “Regent van het Weeshuis” en ik vond dat een geweldige positie, met de Sjah van Perzië gelijk te stellen. ’s Zondagsmiddags, als wij samen gingen wandelen, en we kwamen zo’n rijtje van die zwarte meisjes met witgeste- ven mutsjes tegen, dan begon mijn hart al van ver te kloppen tegen het moment, dat grootvader zijn hoge hoed voor haar af zou nemen. “Dag meisjes”, zei hij dan, met een stem vol vaderlijke genegenheid, en dan antwoordden de meisjes:

Dag Meneer, dag jongejuffrouw. En dan was onze dag gemaakt.’45Deze anekdo- te is typerend voor de diepe kloof die de hogere klasse scheidde van de rest van de bevolking.

Grootvader Vriesendorp vervulde de rol van de opa die zijn kleinkind toe- staat wat hij zijn eigen kinderen ooit uitdrukkelijk verboden had. Dat hij door zijn toegeeflijkheid en onorthodoxe pedagogie de ongewild-harteloze drilop- voeding van zijn dochter en schoonzoon ondermijnde, hinderde hem in het geheel niet.

Toen Top tien jaar oud was, had zij één hartstochtelijke wens: een paar moderne bruine schoenen, die een einde moesten maken aan de eeuwige zwarte rijg- en knooplaarzen. Tegen bruine schoenen als zodanig hadden haar ouders geen bezwaar, de prijs was ook geen beletsel, maar dat er aparte schoensmeer voor zou moeten worden aangeschaft betekende een mokerslag voor Tops droom. Ze bleef er niettemin om zeuren: ‘Ik zette de bruine schoenen bovenaan

(14)

elk verlanglijstje, ik soebatte den goeden Sint, ik liep op zwarte knooplaarzen, waar de vellen bij hingen, uit martelaarschap en zwijgend protest. Niets hielp.’46 Tot de verjaardag van grootvader werd gevierd, volgens traditie met een familie- dag in Artis. Op weg naar de Amsterdamse diergaarde passeerde het feestende gezelschap ettelijke schoenenwinkels die, meer dan in de provinciestad Dor- drecht, een keur van bruin schoeisel etaleerden. Top trachtte aandacht te trekken door geforceerd-moeilijk te gaan lopen, door te liegen dat haar schoenen knel- den, maar toen niemand reageerde, greep zij naar het uiterste wapen: chantage.

Zij posteerde zich in de Kalverstraat op de trottoirrand voor de zoveelste schoe- nenzaak die zij passeerden en weigerde verder te lopen. Haar houding had, zoals zij wel verwacht had, succes: op barse toon viel grootvader uit: ‘Geef die stumper dan toch een paar andere schoenen!’, waarna hij zonder enig overleg met haar ouders de winkel binnen ging. ‘De grote mensen weten het niet, wat ze een kind kunnen aandoen met het zijn zin te geven,’ vond ze later ironisch in een opge- schreven jeugdherinnering. Het voorval is tekenend voor de band tussen groot- vader en kleinkind, die het karakter had van een liefdevol complot, maar zegt ook veel over de nukkige vastberadenheid van het kind Top Naeff.

Aan school had zij al vroeg een hekel. Het levendige, fantasierijke kind vond het er saai en was snel afgeleid. Thuis overhoorde haar moeder met engelenge- duld haar huiswerk en zocht ijverig alle vreemde woorden voor haar op – later liet Top zonder reserves haar huiswerk over aan grootvader, die het prompt voor haar maakte. Als zij strafwerk meebracht, stond hij als vanzelfsprekend aan háár kant. ‘Mijn zelfvertrouwen redde hij ermee, het onvergelijkelijk sterkend gevoel: deze mens gelooft in mij... hij is mijn vriend... mijn kameraad, in het goe- de en in het niet-goede... mijn medeplichtige desnoods. Nooit zal hij mij prijsge- ven, waartoe ik ook mag vervallen...’

Grootvader Vriesendorp en het hem omringende milieu hebben een wezen- lijke invloed op Top Naeff gehad. Zij zou er vooral een sterk milieubewustzijn aan overhouden. Later zou zij de schaduwkanten van haar achtergrond erken- nen, maar tegelijk was de hele sfeer haar dierbaar en kon zij er zich nooit helemaal van losmaken. Zoals zij zich voelde wanneer zij met opa op straat eerbiedig nij- gende weesmeisjes tegenkwam, zo zou zij voor de rest van haar leven niet twij- felen aan haar status – en respect en eerbetoon verwachten van haar omgeving.

Door de afstand was het contact met de familie van vaderszijde, die in het oosten van het land woonde, minder frequent, maar niet minder intens. Grootvader Naeff was vroeg overleden en toen zijn weduwe stierf, was Top nog geen tien jaar oud.47Niettemin bewaarde zij ook aan haar enkele sterke indrukken. Ze noemt

haar ‘voor een kind meer indrukwekkend dan veroverend’48, een nogal stoer type met veelzijdige – ook politieke – belangstellingen dat er niet tegen opzag eigenhandig, in klompen, asperges in haar moestuin te steken. ‘Ik heb deze grootmoeder zelden zien lachen, maar ik heb altijd geweten, hoe goed zij het meende met de bleekneus uit de stad, die niet van geitenmelk hield, en ze tóch moest drinken.’49Top logeerde met veel plezier bij haar in vakanties, en toen deze grootmoeder eenmaal gestorven was, zette dit patroon zich voort bij Lo- chemse ooms en tantes. ‘Mijn tweede geboortestad,’ noemde zij Lochem, waar zij

‘nooit iets anders dan de grootste genegenheid en hartelijkheid’ had ondervon- den.50Net als in haar echte geboortestad, waar zij met een vriendin clandestien sigaren rookte in de tuin van een landgoed,51kreeg – of nam! – zij in Lochem alle ruimte om zichzelf te manifesteren. In het riviertje de Berkel leerde zij zwem- men aan de hengels van de badmeesters Doré en Kamphuys. In Lochem klom zij voor het eerst op een fiets – een jongensfiets – waarmee zij later in een sloot zou rijden achter het hotel Stad Lochem. Ternauwernood werd zij gered door mole- naar Reuling. Maar zij durfde nog meer. Tijdens een feest in een herberg danste zij zonder schroom met de burgemeester van Lochem de polonaise. Aan het hek van de deftige villa De Endepol van haar oom Gerrit vertoonde zij gymnastische toeren voor de reizigers die van het station kwamen. En later zag zij als een soort hoogtepunt van haar Lochemse activiteiten ‘de pruimen, die ik in mijn vlegel- jaren door de bovenramen van de meisjesschool mikte – voor twee cent kreeg je in die goede oude tijd een zakvol van die groote gele eierproemen – en die zoo malsch en sappig uit elkaar spatten tegen het doceerend schoolhoofd voor de klas, dat ik er eigenlijk nog plezier in heb’.52

Zij kwam er graag, in het Gelderse land en bij haar familie, en zou landschap en villa’s later als decorstukken in haar werk rondstrooien.

Aan het intensieve contact tussen kleinkind en grootvader Vriesendorp kwam in 1893 een voorlopig einde, toen Tops vader werd overgeplaatst naar Gorcum, waar hij ‘kapitein der artillerie’ werd. Hij ging zijn familie vooruit en vestigde zich per 1 maart boven hotel-café-restaurant De Beurs aan de Kortendijk, een levendige straat met veel cafés, in het centrum van het vestingstadje, dat destijds nog slechts binnen de wallen bebouwd was.53Twee maanden later volgden zijn vrouw en dochter en werd een woning betrokken aan de Nieuwstad, boven een bierbrouwerij.54Het was een eenvoudige behuizing in een wat saaie straat, zeker voor Anna Naeff-Vriesendorp beneden haar niveau. Het traktement van Johan Naeff was nu eenmaal niet hoog, terwijl hij en zijn vrouw toch ‘naar buiten toe’

hun status hoog wilden houden.55

(15)

i Juno met de zwanenhals (1878-1897)

26

Het lag in de verwachtingen dat Top, net als in Dordrecht, de Hoogere Bur- gerschool zou gaan bezoeken. Op 14 en 15 juli 1893 deed zij toelatingsexamen voor de tweede klas in het statige gebouw aan de Vismarkt. Toen bleek hóé wei- nig zij in Dordrecht tijdens de lessen had opgestoken: ‘Voor de tweede klasse werd afgewezen: Antonia Naeff,’ noteerde de directrice in beheerst handschrift in een jaarverslag voor de gemeente.56Thuis zat haar familie – Corneille Vriesen- dorp was ervoor naar Gorcum gereisd – al klaar om feest te vieren. Het bericht van afwijzing veroorzaakte ontzetting in het gezelschap.

‘Als een baksteen,’ schreef Top zonder zichzelf te sparen.57‘En al ben ik nu wel geneigd om het ongeluk wat lichter te tellen, ik geloof, dat het toen met den val van een ministerie gelijk te stellen is geweest. In onze welvarende kring! De oudste kleindochter! Iedereen, ook ikzelf, was overtuigd, dat ik best “gekund”

had. Dat mijn kansen aanmerkelijk gunstiger zouden hebben gestaan indien niet Grootvader, maar ik mijn thema’s had gemaakt. Dat het feitelijk de proef op de som was van onze verderfelijk-prettige omgang [...]. Ik had nooit gedacht, dat men op twaalfjarige leeftijd al zulk een familierouw teweeg kon brengen. Aan de koffietafel, met de voorbarige tulband, waarvan niemand durfde te eten, zaten we naast elkaar de boosdoeners. De kostelijke zakdoek schoof hij onder mijn arm door. En plotseling lag er ook een sneetje tulband op mijn bord. Om mij hoorde ik opmerken, dat ik dit niet verdiend had. Maar het lag er nu eenmaal al op. En ik begon, na alle wederwaardigheden, wel trek te krijgen ook. Toen sloot zich om mijn hand, die naast mijn bord lag, aanmoedigend, een andere hand. Warm en zacht, een asiel... En een goede stem, die in mijn oren bleef tot op de huidige dag, bromde over de ontdane tafel, tot niemand persoonlijk, maar wereld-omvattend in zijn algemeenheid: “Wat plagen ze dat kind toch...”’ Van weldoener uit haar kindertijd had grootvader zich ontwikkeld tot medeplichtige, bondgenoot en verdediger.

Geen Hoogere Burgerschool meer voor Top Naeff, maar uitgebreid lager onderwijs in de zogenaamde ‘Tusschenschool’. In dit vrij kleine gebouw in de smalle Zustersteeg zette zij haar weinig glansrijke schoolcarrière voort. Ginne- gappen tijdens de les, het imiteren van leraren en leraressen en het organiseren van tumult. Zij moet het prototype geweest zijn van een leerling die veelvuldig negatief in het lerarenkorps over de tong gaat. Het lijkt erop dat zij op school alle fanatieke ouderlijke autoriteit afreageerde, dat haar ongebreidelde fantasie en behoefte aan zichtbare en hoorbare aanwezigheid die thuis werden ingedamd op school extreem tot uiting kwamen. Daarbij toonde zij weinig mededogen met de leraressen. ‘Wie herinnert zich niet het leedvermaak wanneer de knappe juf- frouw voor de klasse zich ook eens menschelijk vergaloppeerde, of met den mond

27 vol tanden stond?’58schreef zij decennia later, nog steeds met kennelijk genoe-

gen. In Dordrecht had zij al op ongeveer vijftienjarige leeftijd spotverzen op lera- ressen geschreven, waarvan enkele fragmenten overgeleverd zijn.

Taille fin, très elegant, Heeft zij niets van een olifant;

Ze heeft meer van een giraf Die men in geen dagen voedsel gaf.

en:

Al blijft zij groene japonnen dragen Toch komt er geen aanbidder opdagen.59

Dat het onderwijzend personeel zich meer dan eens afvroeg wat er van haar terecht moest komen, maakte weinig indruk op haar. ‘Ik was de plaag van de juf- frouwen, lette nooit op, zat altijd onder de les met ’n boek op m’n schoot, dat ’k handig in den lessenaar liet verdwijnen als me wat gevraagd werd.’60Luchtig voegde ze eraan toe dat ze ‘letterlijk geen onsje schoolwetenschap’ in die dagen had opgedaan. Vooral een leervak als geschiedenis leed onder haar inzet; later zou zij haar gebrekkige kennis met een gevoel van spijt intensief opvijzelen.

Het sociale element zegevierde boven het educatieve en zij ging helemaal op in de vriendschappen met klasgenoten. Na schooltijd was ze geregeld te vinden in de tearoom van Hootsen, waar ze gezamenlijk taartjes aten, of in In de Gulde Capel, de koek- en kleingoedbakkerij van J. J. de Kroes in de Gasthuisstraat. Voor de Gorcumse ‘zoute bollen’ die ze daar gretig at, zou zij ook op latere leeftijd nog

‘een laagheid’ kunnen doen, bekende ze.61

Top Naeff viel op bij haar medeleerlingen. Haar zelfbewuste houding, het hoofd fier in de lucht boven haar zwart met groene cape, bezorgde haar de bij- naam ‘Juno met de zwanenhals’.62

In schrijven kreeg ze steeds meer plezier, maar de opstellen die zij op school inle- verde werden doorgaans zeer matig beoordeeld, totdat ze een pittige impressie schreef over haar school, een opgegeven thema. De lerares las het voor en vroeg de klas om commentaar. Haar medeleerlingen waren verbijsterd: dat iemand uit hun klas dít durfde! Zelfs het hoofd van de school, klein van postuur, kwam er zeer herkenbaar in voor. Maar de docente zei: ‘Ik vind het het beste opstel dat ik ooit heb gelezen.’

(16)

Uit wraak op haar docenten, door wie haar opstellen doorgaans ‘met een nul of daaromtrent’63gehonoreerd werden, besloot Top een verhaal naar een tijd- schriftredactie te sturen; een publicatie van haar zou het ultieme bewijs van haar kunnen zijn. Zij was in die tijd onder de indruk van een schetsenbundel van Jan C. de Vos, Intimiteiten, tweedehands door haar vader op de kop getikt en zonder succes voor haar verborgen om de prikkelende titel.64Zij las ze ademloos en schreef geïnspireerd iets soortgelijks, een ‘openhartig plagiaat’,65dat zij in okto- ber vol goede moed naar het tijdschrift Nederland stuurde. Het werd echter al snel geretourneerd, met een niet bewaard gebleven begeleidend briefje van redacteur M.G. L. van Loghem. Top waagde een nieuwe poging bij het hoogstaande Else- vier’s Geïllustreerd Maandschrift. Uitgever J.G. Robbers deelde haar mede dat haar inzending op 11 december in de redactievergadering beoordeeld zou worden. Zij moest dus nog ‘eenige dagen’ geduld hebben.66Het zou vervolgens nog twee jaar duren voor haar schets gepubliceerd werd.

Ze las in die tijd, vaak stiekem tijdens de les, romans van Jacob van Lennep, Walter Scott en Truitje Bosboom-Toussaint en verder het romantische amuse- ment van schrijfsters als Ouida en Eugenie Marlitt.67Een plaatselijke boekhan- delaar zond haar ouders nieuw verschenen romans op zicht, in onopengesneden staat en dat bleven ze ook; het traktement van Johan Naeff was niet berekend op dit soort luxe-uitgaven. Zolang de boeken in huis waren, trachtte Top erin te lezen, met haar wang op het tafelkleed ‘en een ver strekkend scheel oog tussen de open gespalkte bladzijden’, een houding die geenszins comfortabeler was ‘dan bij de verrijking van mijn geest onder den lessenaar’.68De zo’n kleine tien jaar eerder opgerichte De Nieuwe Gids liet haar kennismaken met de meer eigentijdse schrijvers, waarvan de ‘realisten’ in haar ouderlijk huis om fatsoensredenen geweerd werden. Haar ouders waren geabonneerd op een leesportefeuille, die door vader Naeff gecensureerd werd voor de tijdschriften op de huiskamertafel gelegd werden. Hij scheurde in zijn ogen ‘erge’ bladzijden er principieel uit.

‘Erg’, dat betekende: realistisch – en dat werd gelijkgeschakeld met ‘onzedelijk’.

Het waren de jaren waarin de naturalistische romans van Marcellus Emants, Lodewijk van Deyssel en Louis Couperus verschenen, auteurs die overtuigend afrekenden met een tijdperk waarin idealistische literatuur de boventoon voer- de.69Die tijd typeerde Top later zelf als ‘het schijnheilig tijdperk waarin ik gebo- ren en getogen ben’.70Zinnen die haar aanspraken, schreef zij over in een rood gebonden schrift,71 dat helaas niet bewaard gebleven is. Het had een aardig inzicht kunnen geven in wat haar toen raakte.

Haar beste avonden in Gorcum beleefde Top Naeff in de schouwburg in de Molenstraat waar haar ouders haar mee naartoe namen. Later zou zij zeggen dat zij hier, in De Doelen, haar ‘eerste gelukzalige tooneeldroomen’72had gedroomd.

Zij begon met het verzamelen van programmaboekjes, tekstboekjes en portret- ten van acteurs en actrices.

In Gorcum maakte zij kennis met een gevarieerd repertoire, dat gericht was op een gemêleerd publiek; zowel de serieuze theaterliefhebbers als de schouw- burgbezoekers voor wie ‘een gezellig avondje uit’ het doel was, moesten tevre- den worden gesteld. Blijspelen en tragedies wisselden elkaar in volstrekte wille- keur af.

In het Gorcumse uitgaansleven was De Doelen een centraal element. Dit theater vervulde meer dan alleen een schouwburgfunctie; voor vergaderingen en grote diners maakte men ook graag gebruik van het neoclassicistische ge- bouw, omdat de stad verder nauwelijks acceptabele accommodatie bood. Achter de schouwburg was de met grind, perken en zitjes ingerichte Doelentuin, waar concerten en uitvoeringen werden gegeven. Er stond een muziektent én er was een tennisbaan aangelegd. Top tenniste er met uit Engeland geïmporteerde rackets.

Een onuitwisbare indruk liet een klein uitstapje met haar vader bij haar ach- ter, toen zij zestien, zeventien jaar oud was. Op een vakantieochtend nam hij haar mee naar De Groote Sociëteit aan de Grote Markt. Deze sociëteit mocht slechts door heren gefrequenteerd worden en de herinnering aan deze ochtend die Top Naeff later noteerde, geeft een aardig beeld van de toen heersende eti- quette: ‘Het beginsel, dat een jongedame, of eene die het hoopt te worden, zelfs haar eigen broeder op die stoep niet zien mag, werd in mijn stadje streng ge- handhaafd en tusschen de immer-groene sparren in potten heb ik een oogenblik vertwijfeld gestaan als moeder Eva in het Paradijs... Doch onbekommerd om mijn jeugdige reputatie ging mijn vader mij vóór door de benedenzaal, waar, behalve de kastelein in buffet-versperring, slechts één bejaarde Adam achter een glaasje rood-met-suiker mij bespiedde [...].’73Het waagstuk was het alleszins waard: haar vader toonde haar prachtige wandschilderingen met pauwen en vogels van Theo van Hoytema,74die haar ontroerden en haar een leven lang dier- baar zouden blijven.

De stad zelf, met haar kleine, beperkte samenleving, vond zij niet erg prettig.

Toen zich zo’n veertig jaar later kennissen in Gorcum vestigden, schreef zij: ‘Ik dacht alleen [...]: kinderen, moeten jelui je heele leven in Gorcum blijven! Ik weet wat dat is...’75Zelf bleef ze er maar kort – zo’n twee-en-een-half jaar –, maar deze periode betekende een opbloei voor haar. Ze was er verlost van de intensieve

(17)

i Juno met de zwanenhals (1878-1897)

30

familiebezoeken over en weer in haar geboortestad. Ze had het op school naar haar zin – althans in sociaal opzicht. Haar eerste schrijfambities ontwikkelden zich. Ze ging er houden van toneel. Ze volgde er haar eerste danslessen. En ze had er ook belijdenis gedaan, in april 1895 – al zal deze gebeurtenis geen hoogtepunt in haar leven geweest zijn.

Op 19 november 1895 verhuisden vader en moeder Naeff weer naar Dor- drecht, nadat Naeff daar opnieuw benoemd was, nu als commandant van het Corps Pontonniers, een lang gekoesterde wens. Gelijktijdig werd hij bevorderd tot majoor van de artillerie. De familie betrok een huis aan wat nu de Johan de Wittstraat heet.76Top vergezelde hen niet – zij ging voor een jaar naar Brussel, waar zij de kroon op haar opvoeding zou ontvangen in een Franse kostschool voor jongedames; tot een schooldiploma had zij het niet gebracht. Zo’n afslui- tend jaar was gebruikelijk in haar milieu, waar men hechtte aan danse et maintien – nóg meer goede manieren. Ouders van meisjes uit welgestelde milieus kozen voor een kostschool als de Brusselse – de echt ‘rijke’ meisjes gingen naar chique scholen, zoals die er bijvoorbeeld in Parijs waren.

Top kwam terecht in de kleine voorstad Saint-Gilles, een zelfstandige ge- meente, waarin in die periode veel nieuwe huizen gebouwd werden in de art- nouveaustijl. De school stond in de hellende rue de la Victoire, een straat waaraan volgens Top Naeff ‘niets triomfantelijks te ontdekken viel – geen levende ziel kwam er voorbij’77– ‘een suffe straat’.78Het gebouw zelf vond zij somber, met een ontvangstkamer die toonde als een stationswachtkamer. De school had een bont leerlingengezelschap, bestaande uit meisjes met Franse, Duitse, Engelse, Italiaanse en Nederlandse achtergrond, en zorgde alleen al door deze samenstel- ling voor onoverbrugbare verschillen, ‘waarbij men zich kon voorstellen, hoe licht uit dit anderszijn op grote schaal misverstand en botsing voortvloeien’.79 Frans was er, als onderdeel van de maintien, uiteraard de voertaal. Het is veelzeg- gend dat de Nederlandse jongedames werd gemeld dat zij, wilden zij in hun moedertaal spreken, naar de keuken dienden af te dalen. Tops naam verfranste tot Antoinette.

Geslapen werd er in pijpenladen met z’n vieren, vijven – gegeten aan een lan- ge tafel met ‘Madame’ aan het hoofd en de oudste secondante aan de andere punt. Gesprekken met bezoek vonden altijd plaats in de aanwezigheid van een juffrouw, alsof het gevangenenbezoek gold.80

Het kostschoolleven kende weinig bewegingsvrijheid; zij leerde haar omge- ving hoofdzakelijk kennen door dagelijkse verplichte wandelingen langs de ave- nue Louise, waarbij de leerlingen twee aan twee geëscorteerd werden door een onafscheidelijke secondante. Ook bij andere uitjes was er altijd een chaperonne,

31 die bij voorbaat alle genot temperde. Slechts éénmaal in de week mocht zij twee

taartjes gaan eten in Au gâteau royal – een traktatie die zij als een karig rantsoen ervoer na de zoete braspartijen in Gorcum. ‘Ananasfuiven’ op de slaapkamers, waarschijnlijk clandestien, boden enige compensatie.81

Bijna achttien was ze, maar dichter bij haar puberjaren dan bij de volwassenheid:

‘Gevormd door boeken en dromerijen, ontbrak mij praktisch nog alle mensen- kennis, leefde ik er onontwaakt en speels als op de Lagere school.’82Enige pube- rale fantasieën over knappe jongens en een aanstaande echtgenoot zullen de kostschoolmeisjes wel gedeeld hebben. Een nichtje van Top, Anthonetta Vrie- sendorp, bezocht de school een jaar later. Tekeningen van medepensionaires in haar poesiealbum laten iets zien van de dromen op de slaapzalen.83Een statige, breedgeschouderde militair wordt vergezeld door het onderschrift: ‘Zoo zal hij zich presenteeren’. Een gezette, pafferige soldaat gaat vergezeld van de relative- rende tekst: ‘Zoo op de zilveren bruiloft??’ Een andere tekening toont een meisje achter een raam, dat kijkt naar een passerende man. ‘The coming man’ staat erbij, en: ‘All things come to those who wait’.

Uit een enkel bewaard gebleven briefje aan haar ouders uit die tijd spreekt voornamelijk een bakvis die, ondanks de op goede manieren gerichte kost- schoolopvoeding, opgaat in onderlinge lol. Het vocabulaire laat in dit opzicht niets aan duidelijkheid te wensen over. In een brief van februari 1896 aan haar moeder schreef ze over ene Miep, die naar huis is weggelopen. ‘Zij is vanmorgen om half acht door het pléraampje geklommen en heeft ’m gepoetst. Vindt U ’t niet eenig leuk?’84Ze ondertekende, al even jolig, met: ‘Tops’.

Kort daarna, op 17 maart, noteerde zij onder een brief aan haar moeder: ‘Uw eigenwijze, heldhaftige Tobias’. En inderdaad, zij was moedig geweest. Al vanaf haar kindertijd leed zij onder een slecht gebit en nu had zij haar slechte tanden laten vervangen. ‘Schrik niet,’ schreef zij aan haar moeder, ‘want alles is achter den rug, ’t is best afgeloopen, en ’t is keurig, netjes en frisch. Ik ben een ander mensch, die leelijke rotjes stonden zoo in-vies en hadden me al zoo lang gehin- derd.’ Jaren later schreef zij aan een vriend die met zijn gebit tobde: ‘Ik beklaag je, het zijn kwellingen die ik haarfijn zou kunnen beschrijven zoo innig door- voel ik ze.’85

Voor het eerst stonden op school enkele inspirerende docenten voor haar. Een van hen, de Waalse dichter Émile Sigogne, liet ook de liefde voor poëzie in haar verder groeien en moedigde zo het schrijven van verzen aan. Ze vulde er haar doodse zondagmiddagen mee. Literaire waarde zullen ze nauwelijks gehad heb- ben – en ze kwamen niet verder dan in de poesiealbums van haar slaapkamer-

(18)

genoten. Sigogne was enthousiast over haar opstellen en versterkte bij haar de gedachte dat haar toekomst misschien in het schrijverschap lag.

Toen zij na ongeveer een jaar haar kostschooltijd afsloot, zal haar dat weinig moeite gekost hebben; aangenaam had zij het er niet gevonden. Wanneer later kinderen uit haar vriendenkring naar kostschool gingen, kon zij niet anders dan hen beklagen.86

Veel sporen liet dat ene Brusselse jaar niet bij haar achter; pas later besefte zij wat er daar, ‘in zulk een kleine vrouwengemeenschap, onder het bevallig vernis omgaat; aan vergoding en afgunst, hysterie en animositeit’.87Het hoogstbereik- bare in vriendschappelijk opzicht was het vinden van een amie intime88– Top Naeff echter heeft er geen diepe vriendschappen gesloten. De sfeer, waarin de mooiste japon een brevet was voor opperste deftigheid, moet zelfs voor Top, met haar hang naar ‘chic’, al te oppervlakkig geweest zijn. En eigenlijk was ook Brus- sel als zodanig aan haar voorbijgegaan. Ze hield er een aardig mondje Frans aan over – en ze kon révérences maken.

Na Brussel verbleef Top Naeff opnieuw enige tijd in het buitenland; zij was in Engeland paying guest bij familie van de Dordtse familie Stoop, gerelateerd aan de Vriesendorpen. Gegevens over het waar en hoe ontbreken, maar vaststaat dat ze er een heerlijke tijd had, ‘te midden van het mondaine leven, een aaneenschake- ling van pretjes, van fuiven en gardenparties, dat ze met hart en ziel meemaak- te’.89In haar meisjesboek De tweelingen, dat zij enkele jaren later zou schrijven, maakt de hoofdpersoon eveneens een reis naar Engeland.90Op het dek, schrijft ze, ‘was ’t een prachtig gezicht, vooral toen we Engeland naderden met de krijt- bergen en de aardige, zonnige haven van Queensborough’.91Daar neemt ze de trein naar Wimbledon, waar haar logeeradres is. Ze wordt overrompeld door gebruiken en gewoontes die zij niet kent. Aan tafel kwam ‘achter haar’ een be- diende vragen wat ze drinken wilde: ‘“Claret or cherry?” Ik dacht dat Claret “kla- re” beteekende en koos maar cherry, hoewel ik daar ook niet van houd. Later merkte ik, dat “Claret” gewoone roode wijn is, maar eens gekozen blijft gekozen, bij mijn bord wordt nu altijd dadelijk cherry ingeschonken. Alle gewoontens zijn hier anders dan bij ons. In Holland dacht ik nog al wel-gemanierd te zijn, maar hier ben ik juist ongemanierd. Men legt zijn linkerhand niet naast zijn bord maar op zijn schoot bij ’t eten. Zet de glazen niet achter maar naast het bord [...]. In plaats van één bord heeft men er twee te gelijk, een voor ’t vleesch en een voor de groenten bestemd [...]. Ik zat aan den anderen kant naast een jong- mensch, waarvan ik pas na tafel merkte dat hij er een meisje op nahield, dat tegenover ons had gezeten. Geëngageerden worden nooit naast elkaar geplaatst.’

Eens rijdt ze per rijtuig naar Londen om met haar gastvrouw boodschappen te doen. De herrie daar vindt ze ‘onbeschrijflijk, soms durf ik de straten niet over te steken’. Alle nieuwe ervaringen lieten haar niettemin ruimte om te schrijven: zij begon er aan een verhaal dat zij later zou bewerken tot haar toneelstuk De genade- slag92, mogelijk gestimuleerd door heuglijk nieuws dat haar bereikte: haar schets ‘’t Was beter zoo’, die al sinds 1894 op de redactie van Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift gezworven had, zou nu eindelijk geplaatst worden – in de novem- beraflevering.93De vreugde werd echter getemperd door het besef dat het doel van deze publicatie – wraak op de lerares die haar talent niet herkende – na twee jaar geen effect meer had. Zij voelde zich ook enigszins ongemakkelijk met de situatie, want haar ouders wisten van niets en werden nu plotseling met druk- proeven geconfronteerd. Even behulpzaam als naïef schreven ze naar Engeland dat zij deze wel voor haar zouden corrigeren. Van het resultaat hiervan moet hun dochter, eenmaal terug in Nederland, wel geschrokken zijn: haar vader onder- streepte als een schoolmeester diverse woorden maar verbeterde deze verder niet, waardoor het verhaal verscheen met vele ten onrechte cursief afgedrukte woorden. Maar haar opzet was gelukt: er was een verhaal van haar hand in druk verschenen! ‘Door Toppy’, stond onder de titel. Het aarzelende pseudoniem dat zij gekozen had, herinnerde in zijn luchtigheid aan de periode van het ontstaan:

haar lichtzinnige schooljaren. ‘Mijn familie was met de openbaring van dit lang- durig geheim en de mogelijke ontluiking van mijn talenten in deze richting [...]

niet ingenomen. Mijn vader zei, in tegenstelling tot de vaders in onze latere, meer cultuur-bewuste tijden: “Och kind, al dat getimmer aan de weg... blijf maar liever middelmatig.”’94

Tot haar verbazing ontving zij van de redactie van Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift, per postwissel, een honorarium. Het was haar eerste verdiende geld en het gaf haar een rijk gevoel. Het gouden tientje dat zij ieder jaar op nieuw- jaarsdag van haar grootvader kreeg, verdween, op bevel van haar ouders, in haar spaarpot en een exemplaar dat zij ooit op haar grootvaders verjaardag gekregen had, was regelrecht in haar vaders portemonnee gegleden, iets wat haar na jaren nog dwarszat.95Maar dit honorarium – vijf gulden – was háár geld, dat zij naar eigen keuze besteedde: aan ‘een scharlaken blouse met stijf witten boord en manchetten, ter completering van een toen juist in de wereld-mode ontkiemd

“tailleur”; met matelot-hoedje op de punt van mijn neus’.

Het verhaal beslaat niet meer dan twee-en-een-halve pagina, maar bevat stof voor een roman. In één pagina wordt verteld hoe twee jeugdige verliefden, Non- nie en Frank, voor altijd afscheid van elkaar nemen, omdat beiden geen fortuin bezitten en een huwelijk ‘dus’ onmogelijk zou zijn. ‘Zij hebben elkaar voorge-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is alleen, nu ik zeker weet, dat mijn wreedheid alle liefde in je gedood heeft, nu je me ziet, ontmaskerd in 't felle licht als 'n huichelaarster, 'n bedriegster, nu je dus

Marie hielp moeder, vlocht 't dunne, grijze haar in een smal vlechtje, trok haar 't zwart japon-lijf uit, en een wit lijfje aan, voor den nacht, schikte de dekens op den stoel, dien

Het is een vreemd fenomeen dat van de algemeen als ´groot´ erkende schrijvers iedere geschreven snipper van belang wordt geacht, terwijl meesterwerken van auteurs van het

En opeens, terwijl de heer van Landschot zich boog over Emma's hand op een wijze, welke den edelman kenmerkte, Mevrouw Zus kuste op beide bolle wangen, en Jantje begon te schreien

En dan komen we tot de slotsom, dat het ingeschapen verschil tusschen man en vrouw zich zoowel in haar als in hem met oerkracht heeft doen gelden en dat in deze, in zijn wezen

Wanneer Letje haar hoofd tusschen de gordijntjes door stak in den rozenrooden tempel van dit nieuwe geluk en op het kleine kussen met het groote monogram het mysterie met twee

Want schoon zij mij, zoo min als haar man en kinderen, naar ik later begrepen heb, in de vele jaren waarin wij als vriendinnen met elkander verkeerden, nooit één blik vergund heeft

Nu vindt Hooft echter een toegewijd advocate in haar veertienjarige dochtertje Suzanne Bartolotti: Heleonora keerde naar Amsterdam terug, las haar dichter duchtig de les en Hooft,