• No results found

Jacob van Lennep, Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jacob van Lennep, Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2 · dbnl"

Copied!
428
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

blijspelen. Deel 2

Jacob van Lennep

bron

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2. M. Wijt & Zonen, Rotterdam 1862

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/lenn006poet09_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)

1

Hulde aan Van Speyk.

Het oproer zegevierde in Belgiën: de Nederlandsche troepen, ten gevolge van een noodlottige staatkunde òf niet goed aangevoerd, òf niet goed gebruikt, waren overal terug getrokken: en de blaam van lafhartigheid bleef, hoe onverdiend ook, op hen kleven: de rol, welke de Prins van Oranje te Antwerpen gespeeld had, had het mistrouwen der Natie opgewekt tegen hem, wien door geboorte en bekwaamheden het opperbevel over een getrouw leger toekwam: buiten 's lands waren wy een voorwerp van smaad en bespotting geworden: binnen 's lands heerschten rouw en moedeloosheid - toen, op 5 February 1831, de zelfopoffering van een jeugdigen Luitenant ter zee op nieuw als een elektrieke vonk alle harten in hoop en vertrouwen ontvlamde, en het bewijs leverde, dat, waar Nederlanders nog tot zulke daden in staat waren, alle hoop nog voor Nederland niet verloren

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(3)

was. - De gelukkige uitdrukking van Withuys, te dier gelegenheid zoo treffend gebezigd:

Holland is twee eeuwen jonger Dan het was voor vijftig jaar,

was die van het algemeen gevoel. Lier en penceel wedyverden in het verheffen van het glorierijke feit: de Schouwburg bleef deze reis niet achter; en het hier volgende dichtstuk werd eerlang ten tooneele gevoerd. Luide werd het toegejuicht, en herhaaldelijk ten gehoore gebracht: gewis bracht de treffende slotdekoratie, vervaardigd door den ongelijkbaren Pfeiffer, wel het meeste aan die gunstige uitkomst toe.

(4)

3

Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk.

Quem virum, aut heroa lyra, vel acri Tibia, sumes celebrare Clio?

HORATIUS.

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(5)

Personen.

APOLLO.

MERKURIUS.

DE ZANGGODINNEN.

DE MAAGD VAN AMSTERDAM.

(6)

5

Hulde aan Van Speyk.

Het Tooneel stelt den Zangberg voor. APOLLOstaat by den Drievoet. De Zanggodinnen zijn in verschillende groepen gezeten.

KOOR.

Op den Zangberg hoog verheven1 Doet der Muzen heilig lied Heldendeugd en grootheid leven:

En de roem, door haar gegeven, Vreest der tijden wiss'ling niet.

KLIO.

Zusters! komt! tot nieuwe wijzen Weêr de heil'ge lier gesnaard!

POLYHYMNIA.

Maar voor wien zal 't loflied rijzen:

Ach! wat sterv'ling is op aard 't Zanggeluid der Muzen waard?

1 Waar slaat eigenlijk datverheven op? op de Muzen? of op het Lied? Ik betuig, dat ik het niet meer weet; maar ieder behoorde het te kunnen weten: en gemis van duidelijkheid is altijd een fout.

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(7)

ERATO.

Mocht ons lied de fiere helden, Door de aêloudheid voortgebracht, Vaak op luiden toon vermelden,

't Diep verbasterd nageslacht Heeft geen helden voortgebracht.

KOOR.

Op den Zangberg hoog verheven Doet der Muzen maatgeluid Heldengrootheid eeuwig leven;

Wie, die 't onderwerp zal geven Aan de welgesnaarde luit?1

APOLLO

spreekt.

Hoe! zwijgt uw stem, geliefde Zanggodinnen?

Klinkt van uw lier geen zoet akkoord?

En werd uw zang, die roem en deugd doet minnen, Op Pindus kruin voor 't laatst gehoord?

Stemt, zust'ren! stemt de zilv'ren citersnaren!

Herklinke uw onnavolgb're toon:

Meer dan de krans der versche lauwerblaêren Verstrekt uw lied den held tot loon.

KALLIOPÉ.

Der Muzen rei is steeds tot zingen vaardig.

Nog voert Kalliopé de luit.

Noem slechts een held, den lof der Muzen waardig, En straks herklinkt ons zanggeluid.2

1 Luit of luid: dat rijm is al te goed, en daarom deugt het niet.

2 Zelfde aanmerking als de vorige.

(8)

7

KLIO.

Zy zijn voorby, die dagen zoo vol glorie:

De heldenrei verging sints lang.

Waar vindt Apol, in later volkshistorie, Een onderwerp voor Klioos zang?

APOLLO.

Deed niet de deugd, de moed van Hollands braven, Die, trouw aan Vaderland en Vorst,

Aan 't waereldrond zoo grootsch een voorbeeld gaven, De zangdrift bruischen in uw borst?

Wat toch, wat kan der dicht'ren lier vermelden, Dat meer haar hulde waardig zij,

Dan 't fier gedrag van Hollands eed'le helden, Spijt ontrouw, meineed, muitery?

MELPOMENÉ.

Hun grootsche daên heeft ons gezang verheven:

Het Negental vergat hen niet:

Zelfs in mijn koor deed ik hun glorie leven In menig hoog en deftig lied.

POLYHYMNIA.

Maar ach! de telg van zelfbelang en loosheid, De Staatkunst, heeft hun vaart gestuit,

En Hollands Leeuw, gedoemd tot werkeloosheid, Biedt ons geen stof tot zanggeluid.

APOLLO.

Niet werk'loos zal de Leeuw van Holland blijven:

Ras klemt zijn klaauw het vreeslijk zwaard, En toont op nieuw, door stoute krijgsbedrijven,

Zich 't heilig lied der Muzen waard.

KOOR.

Op den Zangberg hoog verheven

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(9)

Doet der Muzen maatgeluid Heldengrootheid eeuwig leven.

't Is de Leeuw, die stof zal geven Aan de welgesnaarde luit.

APOLLO.

Dan, wie komt ginds door 't lauwerboschgebladert' Met vluggen tred dit heilig koor genaderd?

'k Herken hem, Majaas zoon, Merkuur, Den God, die nyverheid en kunsten Bestralen blijft met milde gunsten: -

Zijn opslag blinkt van hemelsch vuur.

MERKURIUS,

in 't opkomen.

Nooit zag het waereldrond een stouter daad verrichten!

Aêloudheids glorie moet voor zulk een grootheid zwichten.

APOLLO.

Wat brengt de hemelboô?

MERKURIUS.

Steekt nu de loftrompet,

En zij de gulden luit op hoogen toon gezet!

APOLLO.

Wat is uw tijding? spreek! doe ons voor 't minst ervaren...

MERKURIUS.

De reden van mijn komst zal mijn verhaal verklaren.

Naby den zwaren wal, waar de achtb're heldCHASSÉ

Het eerst in 't Hollandsch hart den moed herleven deê, Toen 't daav'rend sulfervuur de vaart van 't spoorloos muiten Aan Scheldes oeverboord nog tijdig wist te stuiten,

Lag 't smaldeel van 's Lands vloot met wakker volk bemand.

't Was nacht: de wind stak op: de golven beukten 't strand:

Vervaaarlijk gierde in 't rond het stormgeweld van 't Noorden

(10)

9

En joeg de waat'ren op aan Scheldes breede boorden:

Reeds dacht zich meen'ge kiel, by 't stijgen van d' orkaan, Verbonden tot de keus van stranden of vergaan.

Eén strijdboot bovenal moest kampen met het woeden Van opgestapeld ijs, van buien en van vloeden:

Doch, hoe de nood ook klimm', de Scheepsvoogd kent, doorziet Zijn plicht, en 't stormgeweld ontzet zijn boezem niet.

Dan ach! zijn kiel, in 't eind van de ankers afgeslagen, Dwaalt weg op de ongenaê der huilende onweêrsvlagen.

Niet meer aan 't roer gedwee, drijft de afgedoolde boot Naar stad toe, tot zy strandt en op de scheepswerf stoot.

De morgen daagt in 't oost; doch flaauw en zonder glansen Vertoont zich 't rijzend licht aan de overwolkte transen,

Als hulde zich de zon het aangezicht in rouw Om de onherstelb're ramp, die straks gebeuren zoû.

Reeds juicht het volk aan boord en waant zich 't lijf behouën.

Verdwaalden, die het woord van muiters durft betrouwen!

Ach! ydel is de hoop, die allen u misleidt.

Vond ooit in 's haviks nest de tortel veiligheid?

Meer dan 't ontzind geweld van storm en felle baren Zij de overmoed geducht der snoode plonderscharen.

Naauw ziet het Brabantsch graauw de aan wal geslagen kiel, Of 't jubelt om den prijs, die in zijn handen viel.

In steê van hulp te biên begeert het buit te rapen, En klautert reeds op 't dek, met oorlogstromp en wapen.

‘Geeft, geeft uw bodem op! Omlaag gescheurd die vlag!’ - Dus klinkt het helsch geschreeuw met honend spotgelach.

De Scheepsvoogd blikt in 't rond: hier kan geen weêrstand baten Noch kloekheid. 't Aantal groeit der heillooze onverlaten.

Dan, hy herdenkt, getrouw, den nooitverbroken eed, Dien hy aan Vaderland, aan Vorst en wimpel deed.

Hy zwoer met vasten zin, dat nooit, dan met zijn leven,

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(11)

Hy aan uitheemsch gezach zijn boot zoû overgeven.

Hy peinst: 't besluit staat vast: hy roept den zijnen toe:

‘Gaat! redt u! bergt het lijf, wijl ik mijn plicht voldoe!’ - Hy spreekt, en snelt omlaag. Nu juichen blij de roov'ren En wenschen zich geluk om 't lichte prijsveroov'ren.

Een eervergeten schelm haalt voor hun aller oog

De vlag van Holland neêr; maar neen - zy vliegt omhoog, En met haar splijt en spat, by oorverdoovend kraken, (Of hier een Etna vuur en donders uit kwam1braken)

En schip en muitend graauw en krijgsvolk en matroos, En hy, die zulk een dood voor schande en neêrlaag koos, Met éénen slag uit-één, en stort al ploffend weder,

Doch vormloos, zwart geroost, in 't woelend water neder.

De Schelde bruischt en kookt, en wentelt asch en schuim En wrak en lijken voort naar 't breede pekelruim.

Zijn stroomnat gaat, vereend aan de ongestuime baren, Aan strand by strand de wraak van Hollands Leeuw verklaren,

En door heel 't waereldrond, zoo ver de golfslag reik', Herklinkt met luid geknal de glorie vanVAN SPEYK2.

APOLLO.

Mijn zust'ren! Neen! niet langer zult gy klagen, Dat aan uw zang een stof ontbreekt:

Gy hoordet van een feit gewagen, Dat al den roem van vroeger dagen

Naar de eerkroon steekt.

MERKURIUS.

Niets kon mijn vuur'ge drift bepalen:

1 Kwam braken voor braakte is min gelukkig.

2 De kunstgreep om den naam des helds tot het slot der tirade te bewaren, was wel bedacht, en liet ook niet na, een krachtige werking te doen.

(12)

11

Zy heeft my naar deez' top gevoerd.

'k Moest u de grootsche daad verhalen:

En 'k zie, uw harten zijn ontroerd.

Welaan dan! in verheven zangen

Ter eere van mijn held het lofdicht1aangevangen.

KALLIOPÉ.

My behoort het, hem te vieren: - My, die trouw en dapperheid Kroon met groenende eerlaurieren,

Zij dit voorrecht toegezeid.

De onverwelkbare eer der helden Moet Kalliopé vermelden.

POLYHYMNIA.

Neen! my voegt het, eer te geven Aan een daad, zoo hoog verheven:

Slechts de toongalm, grootsch en fier, Van mijn forschgesnaarde lier

Kan, tot by de laatste neven,

's Zeemans naam en roem doen leven.

MELPOMENÉ.

Zusters! op gepaste wijzen Echte heldendeugd te prijzen,

Vall' Melpomené ten deel.

Door 't aandoenlijk kunstvermogen, Voor der volken juichende oogen, Wil ik 's jongelings roem verhoogen

Op 't verheven treurtooneel.

KLIO.

Zoû 't verheffen van zijn glorie

1 Beter ware hierloflied.

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(13)

Uwe taak zijn, zust'ren? neen!

Aan de Muze der Historie

Voegt die grootsche taak alleen.

Wat toch zoude uw zang verhalen?

Zoo ik slechts het heldenfeit In 't geschiedboek mag doen pralen,

Wacht hem reeds de onsterflijkheid.

APOLLO.

Waarom, Zust'ren! aan 't verlangen Van u allen niet voldaan?

Dat uw zangen Zich vervangen.

Muzen! heft den wedstrijd aan.

MERKURIUS,

tot de Muzen.

Des Aemstels Stedemaagd, bedrukt en neêrgeslagen Om 't sterven van den held, aan Aemstels zoom geteeld,

Komt van uw gunst vertroosting vragen:

't Voegt u, die in haar lijden deelt, By 't grievend leed, dat haar doet treuren, Haar droeven boezem op te beuren.

TREURMUZYK.

DE MAAGD VAN AMSTERDAM.

Ach! een paerel, boven allen Edel, onbezwalkt en schoon:

Ach! een paerel is ontvallen, Is ontvallen aan mijn kroon.

Aan des Aemstels zoom geboren WerdVAN SPEYKdoor my gevoed:

De ouderzorg, te vroeg verloren, Door mijn teêrheid hem vergoed:

(14)

13

Aan mijn leiding nu ontwassen,

Heeft zijn deugd mijn trouw beloond, Roemrijk op de waterplassen

Zich mijn liefde waard getoond.

Ja! hy mocht zich lauw'ren plukken In den kamp met driest geweld:

's Vorsten gunst kwam 't zegel drukken Op de waarde van mijn held.

Dan, zijn trouw aan Land en Koning Kwam hem al te duur te staan:

Ach! zijn schoonste moedbetooning Sloot zijn glorievolle baan. - Treurt dan, Muzen! Weeklaagt allen!

Treurt met my op somb'ren toon:

Ach! een paerel is ontvallen, Is ontvallen aan mijn kroon.

KALLIOPÉ.

Moest uw kroon een paerel derven, Moest de wakk're zeeman sterven:

O! hy viel, met roem omstraald.

De eer, die hy zich kon verwerven, Moogt gy erven;

Ze is op d' Aemstel neêrgedaald.

Eeuw'ge lof zal u bekroonen:

Dank verwerft uwe Aemstelstad, Dat zy zoo volwaarde zonen

Voor 's Lands welzijn over had.

MELPOMENÉ.

Aan den Aemstelstroom voordezen, Mocht het my gewijd altaar

Dienstbaar aan uw godsvrucht wezen:

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(15)

En de byën stortten daar 't Eêlste wat zy mochten lezen,

Om den ouden stok te voên, En aan de ouderlooze weezen Onbekrompen wel te doen.

Zijn die tijden thands vervlogen, Nog strekk' Melpomeens gedicht Om de glorie te verhoogen

Van den wees uit uw gesticht.

KLIO.

Ja, schoon om zijn eervol sneven 't Leed uw boezem heeft vermand, O! niet vruchtloos liet hy 't leven:

Want hy stierf voor 't Vaderland.

Laat, o maagd! uw rouw bedaren:

't Goede ontkiemt uit schijnbaar kwaad.

't Dierbaar bloed der martelaren Is 't cement van Kerk en Staat.

POLYHYMNIA.

Ja! zijn dood zal luider spreken Dan de hoogstgestemde taal, Dan de rijkste woordenpraal.

Wakk're helden zal hy kweeken, Brandend om zijn val te wreken:

't Kilst gemoed zal hy ontsteken, En doen kennen aan heel de aard:

Holland is nog onbezweken;

't Nakroost is zijn vaad'ren waard.

DE MAAGD VAN AMSTERDAM.

Lieflijk als de regendropp'len aan het moêgeblakerd dal, Daalt de beurtzang my in de ooren van 't aanminnig Negental.

(16)

15

Balsem giet hy in mijn wonden, en gelenigd is mijn smart:

'k Voel de kalmte wederkeeren in mijn fel benepen hart.

APOLLO.

Twee De Ruyters zagen 't leven In uw dierbaar Nederland:

De een, tot hoogen rang verheven, Deed geheel Europa beven

Voor den zeestaf in zijn hand;

De ander koos een roemrijk sneven Door ontstoken sulferbrand, Boven Spaanschen ketenband.

Liefde voor het Vaderland Had hen beiden aangedreven,

De edeleVAN SPEYKbesloot, Beider voorbeeld na te streven:

Genen, in zijn roemrijk leven, Dezen, in zijn heldendood.

POLYHYMNIA.

Dat uw Stroomgod, grijze Schelde!

My vermelde,

Wien het kruis heeft toebehoord, Dat gy opwerpt aan uw boord.

KLIO.

't Was de glansrijke eerbetooning, Door een teerbeminden Koning

Vroeger aanVAN SPEYKverstrekt:

't Heeft zijn edel hart bedekt, En tot grootscher moedbetooning

's Jong'lings boezem opgewekt.

KALLIOPÉ.

Van den held is, na zijn sneven,

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(17)

Niets dat kenbaar was gebleven.

Slechts dit kruis van trouw en eer Geeft de Schelde aan Holland weêr.

MELPOMENÉ.

Prijk' dat kruis op 't eereteeken, Dat hem Holland stichten zal:

Blijv' het tot den nazaat spreken Van zijn glorierijken val.

DE MAAGD VAN AMSTERDAM.

O! ontfangt, geliefde zusters! voor uw troost mijn stillen dank:

BlijftVAN SPEYKhet loflied zingen met gewijden citerklank.

Ja! uw zoete zangakkoorden zijn der helden waardigst loon, En de krans, door u gevlochten, is hun schitt'rendste eerekroon.

MERKURIUS.

Maar niet slechts in heil'ge zangen moet zijn glorie zijn bewaard:

Trotsch arduin en marm'ren eerzuil zal die melden aan heel de aard;

't Vaartuig, dat zijn naam zal voeren, tuige aan 't verst gelegen strand, Weêr gestaafd door zulke blijken, d' ouden roem van Nederland.

APOLLO.

Ja! al sloopt de tijd het marmer, dat zijn grootsche daên verhaalt, Schoon de zangtoon eenmaal zwijge, waar de lof des helds in praalt:

O!VAN SPEYKzal eeuwig leven; onverdelgbaar is zijn faam.

Ziet! reeds in haar grootschen tempel schreef de Onsterflijkheid zijn naam.

Terwijl Apollo spreekt, opent zich het verschiet en vertoont den tempel der Onsterflijkheid, onder wiens bogen men de standbeelden van Nederlands helden prijken ziet.

(18)

17

's Konings wapenschild verciert het outer, op hetwelk men de wrakken der gesprongen boot geöfferd ziet; en daarboven de Hollandsche vlag, omringd van lichtstralen, waarin de naam vanVAN SPEYKte lezen is.

KOOR.

Op des zeemans heldenfeit Drukte reeds de Onsterflijkheid

d' Onuitwischb'ren stempel.

Door der Muzen zang geleid, Werd den held een plaats bereid

In haar heil'gen tempel.

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(19)

Overzicht van de Hulde aan Van Speyk.

Ik durf my byna overtuigd houden, dat geen mijner tegenwoordige Lezers, zelfs al behoort hy niet tot het jonge Holland, de Hulde in handen nemen zal, zonder reeds by het zien van de lijst der personaadjen te meesmuilen. Apollo en de Zanggodinnen!

-Rococo! perruque! - Merkuur, die, in de negentiende eeuw, den dood van Van Speyk vertellen en van kanonneerbooten en buskruid praten komt! en dan de Maagd van Amsterdam, een middeleeuwsche kreatie, die eenvisite komt maken op den Parnas! - Hoe heeft men zulke absurditeiten kunnen neêrschrijven, en hoe hebben lieden van gezond verstand die kunnen toejuichen!

Ik beken, ik zoû 't nu niet meer durven wagen, de mythologie te hulp te roepen by 't bezingen van een hedendaagsch feit; - maar in 1830 was het klassicismus, hoezeer het reeds op 't gijpen lag, nog niet geheel uitgestorven. - In allen gevalle is de mythologie nog minder koud dan de allegorie, en, daar ik het feit zelf niet wel voorstellen kon, moest ik tusschen die beide wel een keuze doen, en is mijn eenige wezenlijke zonde alleen daarin gelegen, dat ik ze vermengde. Voor 't overige hebbe men

(20)

19

de Hulde minder te beöordeelen als een tooneelstuk, dan wel als een lierdicht, door verschillende personen voorgedragen. De vaerzen waren over 't geheel genomen vrij goed, de toespelingen op bekende byzonderheden, gelijk de opvoeding van Van Speyk in het Burgerweeshuis, den band, die vroeger tusschen de Godshuizen en den Schouwburg bestond, het terugvinden van het ridderkruis des gestorvenen helds, enz. werden goed begrepen: de afwisseling van zang en deklamatie voldeed wel: het geheel was kort genoeg om niet verveelend te worden, en, als ik in de Voorrede zeide, de slotdekoratie maakte zoodanigen indruk, dat ieder toeschouwer voldaan en getroffen naar huis ging. Nog moet ik niet vergeten, hierby te voegen, dat onze Schouwburg zich toen nog in het bezit bevond van een zestal begaafde tooneelspeelsters, die allen jeugdige, frissche stemmen hadden, en in wier mond mijn vaerzen welluidend klonken. - Al moge men dus ook nu, na meer dan twintig jaren, op de beste gronden der waereld bewijzen, dat het stukjen niet had behooren te voldoen, het is een onbetwistbare waarheid, dat het in 1831 voldeed, en dat is voor een gelegenheidsstukjen genoeg. Men vergete niet,

Que le mieux quelquefois est l'ennemi du bien;

en dat, zoo men iets beters had willen opvoeren dan de Hulde, men, by den spoed die gevorderd werd, waarschijnlijkniets zoû hebben verkregen. De Letterkunde had er misschien niet aan verloren; maar het Publiek van 1831 zoû te leur gesteld zijn geweest.

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(21)

Het dorp over de grenzen.

De tijd was gekomen, waarop Nederland, door geheel Europa miskend en gesmaad, uit zijn schijnbaren slaap zoû oprijzen: de Koning had het ‘voorwaarts’ uitgesproken:

Oranje zich aan 't hoofd der legers gesteld: de strijd was aangevangen: de Belgische legermachten in tien dagen tijds verwonnen en verstrooid: en alleen door de tusschenkomst der Mogendheden een herstelling van het Koningrijk der Nederlanden verhinderd geworden.

Het was in de blijde stemming, waarin ieder die zijn Vaderland lief had zich gebracht zag, toen de eer van dat Vaderland gewroken en niet weinige roem door onze dapperen verworven was, dat ik het stukjen schreef, hetwelk hier achter, als tegenhanger van het Dorp aan de Grenzen, volgt. Het werd in het najaar van 1831 vertoond; doch, hoezeer het over 't geheel wel voldeed, verwierf het nimmer de populariteit, welke zijn voorganger te beurt was gevallen.

(22)

21

Het dorp over de grenzen, een schets uit den laatsten

1

veldtocht.

In twee bedrijven.

1 Lees:tiendaagschen.

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(23)

Personen.

Een Overste der Schuttery,...

WILDERVANCK, } Schutters,... Hollanders.

VOGELAER, } Schutters,... Hollanders.

Schutters,...

BRAAFHART, Fabriekant,... } Belgen.

TORTU, Distrikt-Kommissaris,... } Belgen.

PLUYSKEN, Burgemeester,... } Belgen.

PASTEL, Kapitein-Adjudant,... } Belgen.

Een Luitenant der Artillerie,.... } Belgen.

PETER, knecht vanBRAAFHART, } Belgen.

Een Bediende vanTORTU,... } Belgen.

Leden van het Gemeentebestuur, } Belgen.

Belgisch Krijgsvolk,... } Belgen.

Dorpelingen,... } Belgen.

ANNA, dochter vanBRAAFHART, } Belgen.

(24)

23

Het dorp over de grenzen.

Het Tooneel stelt een open plein voor. Langs de rechterzijde strekt zich het landhuis van Braafhart uit: tegen hetzelve1, aan het eerste scherm, een zoogenaamde veranda.

De groote weg is in 't verschiet, dwars over het Tooneel.

Eerste bedrijf.

Eerste tooneel.

BRAAFHARTenANNAzitten onder de veranda te ontbijten.

BRAAFHART. 1.

Wijs:Geen teed're maagd zal ooit haar hand.

Hoe lieflijk schijnt van 's hemels trans De zon op Brabants dalen!

Maar ach! nu komt haar gouden glans Geen welvaart meer bestralen..

Sints 't volk te dwaas zijn Vorst verstiet, Zijn weldaên tot belooning,

Verliet het heil dit grondgebied, Met Neêrlands besten Koning.2

1 Lees:daar tegen aan.

2 Dit was toen waar; doch is het, gelukkig voor Belgiën, thands niet meer.

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(25)

ANNA. 2.

Ach! waren wy slechts ver van hier, In Hollands stille dreven:

Daar blijft men onder 't wijs bestier Van Vader Willem leven.

Daar houdt verlichting, waarheid stand:

Daar koos de trouw haar woning:

Daar bindt een onverbreekb're band En onderdaan en Koning.

BRAAFHART.

Het verwondert my, dat Peter de koeranten nog niet gebracht heeft.

ANNA.

Hoe kunt gy zoo naar de koeranten verlangen, Papa? Gy ergert u immers altijd by de lezing?

BRAAFHART. Dat doe ik.

ANNA.

Wat staat er toch in die Brusselsche papieren? Lasteringen en scheldwoorden, anders niet!

Wijs:Deez' vrouw, beleedigd door den man.

Wat is een Belgisch dagblad toch?

Een mengelmoes van snood bedrog, Van logentaal en zotterny,

Van lastering en huichlary,

Waar 't schelden moet de plaats bekleên Van wijze en weldoordachte reên: - Een warboel, die ons alles biedt,

Alleen de waarheid niet.

BRAAFHART.

Wijs:Men stelt zich aan als zeer lieftallig.

Wil toch, hetgeen zy heerlijk weten, Hun daaglijksch zwetsen niet vergeten,

Hun snoeven, zoo vol kracht en zwier.

Zy boren door de zwaarste dijken;

Zy doen alom hun vyand wijken;

En zegepralen.... op 't papier.

Maar met dat alles dien ik toch te weten, wat er in de1

1 Weten levert hier een onverstaanbaren zin op: 't moet kunnen doen zijn, of weten te doen.

(26)

25

waereld omgaat, en wat men met Belgiën voor heeft. Het lot van mijn ongelukkig Vaderland gaat my nog ter harte: en ik voel nog te sterk, dat ik een landgenoot ben dier rampzalige Belgen, die zich door een hoop wargeesten en fortuinzoekers zoo deerlijk hebben laten verblinden en in 't verderf slepen.

ANNA.

Wy mogen toch verwachten, dat er beter dagen voor Belgiën geboren zullen worden.

Wy hebben nu eindelijk een Koning, en, indien alle brave en verstandige lieden de handen in-één slaan...

BRAAFHART.

De brave en verstandige lieden! Ach! hoe kunnen zy hunne stem doen hooren in een Land, waar list en eigenbaat alleen hunne stem1verheffen?

ANNA.

Jammer genoeg! doch zoo vele bekwame en welgezinde burgers hebben ook geweigerd, het nieuwe Bestuur te dienen. Gy zelf, mijn Vader! gy hebt volstandig de bedieningen afgeslagen,2die u door hetzelve werden aangeboden.

BRAAFHART.

Dat heb ik: en het berouwt my niet.

ANNA.

Het is wel ongelukkig voor de ingezetenen, wanneer zulke menschen zich aan alles onttrekken.

BRAAFHART.

O! had ik het met mijn plicht kunnen overeen brengen, hoe gretig had ik elke gelegenheid aanvaard om mijn Vaderland nuttig te zijn!

Wijs:Elle a trahi ses sermens et sa foi.

Ja: 'k zoû met vreugd aan 't dierbaar Vaderland Mijn tijd, mijn goed, mijn bloed ten beste geven.

Doch kan ik dit, zoolang door onverstand En zelfbelang de wet wordt voorgeschreven?

1 Twee malen komt hierhunne stem in één adem voor. Men ziet aan dergelijke slordigheden van stijl, dat ook dit stukjen haastig werd nedergeschreven.

2 Lees:die het u aanbood.

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(27)

Ik zwoer voorheen aan Koning Willem trouw:

Wie, die hy my zijn plaats vervangen zoû?

ANNA.

Maar Papa! gy zult toch niet altijd buiten alle maatschappelijke betrekkingen willen blijven? Onze fabriek staat nu eindelijk geheel stil. Verdriet en werkeloosheid krenken uw gezondheid. Een leven, zoo als gy de laatste maanden geleid hebt...

BRAAFHART.

... Kan niet blijven duren, niet waar Anna? Nu, troost u! het zal ook niet duren. Hoor, mijn lieve! het wordt tijd, dat ik u mijn voornemen mededeele. Wy zullen dit land, wat het my kosten moge, verlaten, en ons in Holland vestigen. Ik heb de

eigendommen, die ik hier bezat, grootendeels verkocht en reeds een aanzienlijke som naar Holland overgemaakt: daar hoop ik mijn fabriek over te planten, waartoe een mijner korrespondenten, de koopman Wildervanck, my zijn hulp verleend heeft...

ANNA. Wildervanck?

BRAAFHART.

Ja! dat is te zeggen, niet die jonge losbol, met wien gy eens te Amsterdam hebt gedanst, maar zijn vader.

ANNA.

Dat begrijp ik, Papa!... maar was die jonge Wildervanck zulk een losbol? Dat heb ik in 't geheel niet kunnen merken. Gy meent zeker zijn vriend, den Heer Vogelaer:

dat1was een rechte dolleman.

BRAAFHART.

Ei! ei! Mijn Heer Wildervanck was geen losbol, maar zijn vriend... Gy schijnt beider karakters bestudeerd te hebben. Ik wist niet, dat de zoon van mijn korrespondent zoo hoog in den geest mijner dochter stond aangeschreven.

1 Dat. Moet dat ‘dat’ geen die zijn? De grammatika zoû misschien ja zeggen; maar het volstandig spraakgebruik antwoordt:neen.

(28)

27

ANNA.

Zijn vader is uw vriend...

BRAAFHART.

En de zoon is de uwe: dat is zeer natuurlijk.

Tweede tooneel.

DE VORIGEN,PETER.

PETER.

Mijn Heer! hier zijn de koeranten. De Brusselsche post is heden laot aongekomen.

En hier heb ik de Bredaosche van gisteren, die devoiturier heeft medegebracht.

BRAAFHART. Zeer goed!

PETER.

En de Burgemiester volgt my op de hielen: hy verlangde u te sprieken. - Hy vertrekt.

BRAAFHART.

Ik moet eerst de koeranten lezen. Anna! hou dien lastigen kaerel wat aan de praat!

-

Hy gaat in huis.

Derde tooneel.

ANNA,PLUYSKEN.

PLUYSKEN.

Guden mergen, scheune mamsel! Is er enk okkaozie om Papa te sprieken: zulle?

ANNA.

Papa heeft bezigheden. Hy zal echter spoedig gereed zijn, u te ontfangen. Heeft het veel haast?

PLUYSKEN.

Jao jao! ik en moet Papa so seffens sprieken. Er is haost bi, greute haost! Er is tegenweurdig bi alle zaoken viel haost; alles moet subiet gebeuren: want alle daogen verandert den staot van zaoken.

Wijs:C'est l'amour etc.

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(29)

Verand'ren zier subiet.

(30)

28

Wil u maor effen rappeleeren Wat hier dit jaor al is gebeurd:

Denk iens, hoe viel diverse heeren In hun regiering zijn gesteurd.

Ierst was 't de Konstitutie:

Die werd op zij geleid.

Toen kwam de Revolutie, En toen de Liberteyt.

Zier subiet, subiet, subiet, enz.

Toen zaogen wy ten top verheven 't Provisioniel Guvernement.

Toen kwam 't Kongres ons wetten geven, En toen Ierasmus als regent.

Geen tijd werd er verloren:

't Moest nog subieter gaon.

Er diende ien Vorst verkoren:

Hetzelfde waor van daon.

Zier subiet, enz.

Ierst werd den schepter opgedraogen...

Laot zien?... den Hartog van Nemours:

En kaik! omdat zulks niet woû slaogen, Zette 't Kongres naor Eng'land koers.

Misschien kiest, ien maond verder, Ons kuddeken even blij

Don Michel tot haor herder, Of wel d' Algierschen Dey.

Zier subiet, enz.

ANNA.

Ja, 't is al een heele malle winkel.

PLUYSKEN.

Wat zegt ge? ien hiele malle winkel? Weet gy wel, dat het zier scheun is, alle geuvernementen zoo ien voor ien te preubieren: zoo leeren wy seffens, wat het beste is: zulle!

ANNA.

Dat leert gy; maar echter:

Wijs:Ik zag u voor den wagen trekken.

Ja! ondervinding, 't is bewezen, Is de allerbeste leermeest'res, De prijs is slechts wat hoog gerezen,

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(31)

Die zy ons vraagt voor elke les.

Ja! sints ons zooveel meesters plagen, Is 't onderwijs wat zuur gehaald:

De Belg heeft in de laatste dagen Al vrij wat leergeld uitbetaald.

PLUYSKEN.

Awel! awel! Gaot Papa maor haolen...

ANNA.

Ik zeg u, Papa komt dadelijk. Gy hebt waarschijnlijk reeds ontbeten: anders, indien ik u met een kop koffy dienen kan...

PLUYSKEN.

Jao! ientasse caffé wil ik wel hebben. Maor, wat zie ik!-

ANNA.

Welnu! wat ziet gy?

PLUYSKEN,

een kaas van de tafel nemende.

Wijs:J'ai de l'argent.

Hoe! een kaos! hoe! een kaos!

Wat verteuning in deez' weuning!

Hoe! een kaos in deez' plaots!

Gien verscheuning veur die kaos.

Hoe mamsel! is dat gien schand?

Wat verraod en kontraband!

't Is ien kaos, ik stao verstomd, Die oit Olland herwaort komt!

Hoe! een kaos! hoe! een kaos! enz.

ANNA.

Welnu! mag men geen kaas eten?

PLUYSKEN.

Mamsel! uw heer Papa was al lang suspekt; maor nu, dat er ien kaos, ien Ollandsche kaos, bi hem gevonden wordt, nu is het doidelijk, dat hy gien goed patriot is.

ANNA.

Ja! dat is zeker hoog verraad, kaas te eten!

PLUYSKEN.

Hoog verraod, zoo als gy zegt; en ik geleuf, dat, als den heer District-Kommissaris heden hier komt, hy vreemd op zal kijken! Het waore niet kwaod, dat hetcorpus delicti veur dien tijd verdonkerd werde. - Hy wil de kaas by zich steken.

(32)

30

ANNA,

hem die weder willende ontnemen.

Neen, maar dat zijn laffe aardigheden! -De kaas rolt op den grond.

Vierde tooneel.

BRAAFHART, met de koeranten in de hand.DE VORIGEN.

BRAAFHART.

Anna! Anna! welk een tijding!... maar welk een geweld?-

ANNA.

't Is mijn Heer Pluysken, die geestig is op zijn manier en met kazen gooit.

PLUYSKEN.

Ien grap, mijn Heer! ienfarce, anders niet:

Wijs:Tyroler-Lied.

Mijn Heer! hy moet zijn misdaod boeten, Die schelm, dien ons Noord-Olland zond.

Ge ziet hem kroipen aon mijn voeten:

Hy sterv', doorpriemd met wond by wond.

BRAAFHART.

Mijn Heer! het zal my niet verbazen, Naar 't geen dit blad my lezen doet, Zoo ge, in de plaats van Hollands kazen,

Hier Hollands kogels ras ontmoet.

PLUYSKEN. Awel? en hoe dat?-

BRAAFHART.

Gy hebt de dagorde van den Prins niet gelezen?-

PLUYSKEN.

Awel! wat dagorde? Wat bemoei ik my daormede?

BRAAFHART.

Gy zoudt kunnen gedwongen worden, u daarmede te bemoeien. - Hy reikt hem de koerant.

Wijs:La sentinelle.

O ja! wanneer, gelijk dit blad vermeldt,

VorstWILLEMzelf hetvoorwaarts heeft gesproken,

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(33)

'k Weet, Brabants heir en burgerwacht

(34)

31

Maakt,by parades, veel vertooning:

Maar 'k weet meteen, dat Hollands macht Geen vyand, geen gevaren acht,

Wanneer zy strijdt voor Land en Koning.

PLUYSKEN,

gelezen hebbende.

't Is in de daod vremd! Maor wat willen ze doen? Wat hebben die Ollanders veur een armee? Ien! - en wy vijf of zes, als: den armee van de Schelde, den armee van de Maos, den armee van Vlaonderen, en zoo voort: behalve corpsenvolontaires en degardes urbaines, zulle! en dan! is ien man van ons niet in staot, twintig Ollanders met huid en hair op te vretten? althands dat zegt de blinde Rodenbach:

en die ziet het geval het best in.

BRAAFHART.

Ik mag het lijden; doch welke Generaals hebt gy, om te stellen tegen mannen als de Kock, als Meyer, als Saxen Weimar? - als den Held van Waterloo?

PLUYSKEN.

Awel! hebben we Daine niet?...

BRAAFHART. Een dronken lap!...

PLUYSKEN. Niëllon...

BRAAFHART.

Laat die marionetten doen manoeuvreeren; dat zal hy beter doen dan soldaten.

PLUYSKEN.

Beaulieu, van Halen, Mellinet...

BRAAFHART.

Aan die allen heeft uw eigen Goevernement den zak gegeven.

PLUYSKEN.

Maor gy spriekt er euver, alsof gy wenschtet, dat den Ollanders triomfierden.

BRAAFHART.

Ik wenschte alleen, dat men tot dezen oorlog geen aanleiding gegeven had.

PLUYSKEN.

Awel awel! de Heer Distrikt-Kommissaris, die heden hier komt, zal wel de noodige maotregelen nemen om ons te beschermen.

BRAAFHART.

Is er een Distrikt-Kommissaris benoemd? - En wie dat?

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(35)

PLUYSKEN.

Jao! en gy kent hem wel! Althands: hy schrijft my.

(Hy haalt een brief uit zijn zak, en leest:)

HEER BURGEMEESTER!

Ik heb de eer, u te berichten, dat ik heden middag uwe gemeente denk te bezoeken.

Ik hoop, naar behooren ontfangen te worden. Indien gy my nachtkwartier kunt bezorgen by den Heer Braafhart, aan wien ik mijn komplimenten verzoek, gelijk ook aan zijn bevallige dochter, zal zulks zeer aangenaam zijn aan hem, die de eer heeft zich te noemen,

HEER BURGEMEESTER! UEd. Dv. Dienaar,

DeDistrikt-Kommissaris Kolonel TORTU.’

BRAAFHART. Tortu!

ANNA.

En die zoû by ons willen huisvesten?

PLUYSKEN.

Dat was juist de boodschap, die ik hier te doen had, zulle!-

ANNA. Lieve Vader!

BRAAFHART.

Hoe, Tortu! - kent gy hem, mijn Heer Pluysken?

PLUYSKEN. Neen ik!

BRAAFHART. Zoo luister!

Wijs:'k Was zoo yv'rig in het leeren.

Al wat ik van hem tot heden Heb gezien of wel gehoord, Overtuigde my met reden:

‘Hans komt door zijn domheid voort!’

't Duurde zeven jaren rond, Eer hy 't A. B. C verstond,

Schoon geen sterv'ling na dien dag, In hem een Erasmus zag.

Door een Tante aan huis genomen Is hy, eer het iemand dacht,

(36)

33

Op een goed kantoor gekomen,

Waar hem Tantes voorspraak bracht.

Dan, het had geen maand geduurd, Of hy werd al weggestuurd:

Toen op eenmaal Tante stierf, En hy al haar boêl verwierf.

Spoedig naar Parijs getogen, En er alles doorgelapt:

Zonder aanzien of vermogen Weêr naar Holland heengestapt.

Doch hy sprak nu aardig Fransch, Wist ook van muzyk en dans, En was met de nicht bekend Van een Vice-Praesident.

Hy verwierf dan, door hun spreken, Ras een post in Rotterdam:

Schoon hy, om zijn slechte streken, Spoedig zijn ontslag bekwam.

't Oproer berstte inmiddels uit, En naar Brussel trok de guit;

Daar vertoonde hy 't gelaat Van een martelaar van Staat.

Door zijn zwetsen, door zijn klachten, Werd hy spoedig Inspekteur, Kapitein der Burgerwachten,

Ja zelfs Administrateur.

't Is niet vreemd, zoo 't met deez' Staat Zoo beroerd rampzalig gaat,

Als men kwanten zoo als hy Stelt aan 't hoofd der Maatschappy.

Al wat ik van hem tot heden Heb gezien, of wel gehoord, Doet my zeggen, en met reden:

‘Hans komt door zijn domheid voort!’

PLUYSKEN.

Dat 's meugelijk; maor de man is nu in heug aonzien en faveur.

BRAAFHART.

Als men het schikken kon, had ik hem liever niet by my: ik heb daar redenen voor.

-

Op Anna ziende.

PLUYSKEN.

Jao! maor als hy het verlangt... Ik moet

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(37)

hem toch ien kwartier geven bi den notaobelsten van den derp, en, daor ik juist een vertimmering heb by my an hois...

BRAAFHART.

Ja! als het zoo is, Anna! dan zal het wel moeten. Nu er is, helaas! plaats genoeg in huis. Gy kunt hem op uws broeders kamer leggen.

ANNA.

Neen! mijn broeder zoû het my nooit vergeven, indien hy, uit Engeland

terugkomende, hoorde, dat er zulk een zot op zijn bed geslapen had. Ik zal hem in de blaauwe kamer leggen. -

Zy vertrekt.

PLUYSKEN.

Awel! ik heb mijn kommissiën verricht, en ik heb de eer, uw serviteur te zijn.

BRAAFHART.

Vaar wel, mijn Heer Pluysken!

Hy gaat in huis. Pluysken vertrekt.

Vijfde tooneel.

WILDERVANCKenVOGELAERkomen, in volle monteering, met gepakte randsels, den straatweg af.

WILDERVANCK.

Ik kan niet verder! De hemel zij gedankt! hier is een plaats waar menschen wonen.

VOGELAER.

Ja, menschen! maar welke menschen? dat is de vraag.

WILDERVANCK.

Om het even! Ik moet een oogenblik uitrusten: al moest ik hier den dood vinden, ik kan geen stap meer doen. -

Hy zet zich aan den voet van een boom, en slaat zich het stof van de schoenen.

VOGELAER,

zijn voorbeeld volgende.

Dat kon ik ook wel doen. Had ik nu maar een glas water of een stuk kommies! sedert gisteren hebben wy nog niets geproefd, en ten minsten tien uren geloopen!

(Het ontbijt ziende, springt hy op, en loopt er naar toe.) Vriend! vriend!

(38)

35

Wijs:Wie op de grens wil blijven wonen.

Eens was een wijsgeer met zijn vrinden Op een uitheemsche kust gestrand.

Hy zag in 't rond, maar kon niets vinden, Dan slechts figuren in het zand.

Toen hy dat teeken Wel had bekeken,

Riep hy verheugd tot de treurige schaar:

‘'k Heb 't al begrepen Uit deze strepen:

Hier wonen menschen: 't is duid'lijk en klaar.’ - Maar, als zich koffy, room en brood Voor mijn verrukt gezicht vertoonen,

Roep ik, zoo wel als hy: ‘geen nood!

'k Weet, dat hier menschen wonen.’

Hy gaat onder de veranda zitten, en schenkt zich in.

WILDERVANCK,

langzaam naar hem toegaande.

Maak toch zulk een geweld niet! Zoo iemand ons hoorde...

VOGELAER,

met vollen mond.

Wees niet bang; terwijl ik eet zal ik zwijgen als een mof.

WILDERVANCK,

etende.

Waar of wy toch zijn?

VOGELAER,

etende.

Verdwaald! Dat spreekt van zelve.

WILDERVANCK.

Ja maar... ik begin te vreezen, dat wy op Belgisch grondgebied geraakt zijn...

VOGELAER.

Zeer mogelijk! - en daarom: lustig gesmuld! Altijd zoo veel op den vyand gekaapt.

Een homp kaas snijdende.

Dat 's althands geen Belgisch produkt!

WILDERVANCK.

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(39)

VOGELAER.

Ja! gaan wy onze gandsche reis eens na! Gisteren was ons verlof uit: wy vertrekken met de diligence en komen 's nachts in de vesting.

WILDERVANCK.

Met het aanbreken van den dag wandelen wy naar ons kantonnement...

VOGELAER.

Daar gekomen zijnde, vinden wy onze kompagnie... fut! marsch!-

(40)

36

WILDERVANCK.

Men zegt ons: loopt maar recht voor u uit: dan zult gy hen wel achterhalen.

VOGELAER.

Wy trekken af, raken in een bosch verdwaald...

WILDERVANCK. Komen op een hei...

VOGELAER.

Vervolgends op een akker...

WILDERVANCK.

Daarna weder in een bosch...

VOGELAER.

En eindelijk op een straatweg, die ons hier brengt.

WILDERVANCK.

En onze kompagnie is naar de planeten! De hemel weet, of men ons niet reeds als dezerteurs beschouwt.

VOGELAER.

Wel! dat zou vrij mal wezen; want, wel beschouwd, is het onze kompagnie, die gedezerteerd is.

WILDERVANCK. Men fuzilleert ons.

VOGELAER.

Mis! onze kompagnie wordt door ons gefuzilleerd!-

WILDERVANCK.

Ja! lach maar. Ik ben overtuigd, dat wy in vergissing de grenzen zijn overgetrokken.

VOGELAER.

Dan zouden wy wel een voorpost ontmoet hebben.

WILDERVANCK.

Die kan hier wel vlak by zijn. Het beste zal wezen, dat wy, hoe eer hoe beter, terug trekken.

VOGELAER.

Foei! schaam u! Ben jy een Hollandsche schutter, en woû jy retireeren?

WILDERVANCK.

Jongen! je moest je tijd beter kiezen om aardig te wezen!

VOGELAER.

Kan ik het helpen, dat de aardigheden op zulk een tijd by my opkomen.

WILDERVANCK.

Maar, als er nu eens Belgen aankwamen...

VOGELAER.

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(41)
(42)

37

Wijs:La pipe de tabac.

Dan kijken wy zoo barsch als leeuwen;

Dan zij onze aanblik wreed en fel:

En, kunnen wy hen overschreeuwen, Zoo hebben wy gewonnen spel.

Vrees niets: wy zullen eens beproeven, In onbeschaamdheid hen te staan:

Indien wy maar luidruchtig snoeven, Dan zien ze ons vast voor Belgen aan.

WILDERVANCK.

Ik geloof waarlijk, dat ik iemand hoor! - Hij grijpt naar zijn geweer.

VOGELAER,

hem wederhoudende.

Ben je gek? Woû je alles in de war sturen? Doe als ik: trek je pak uit, en laat my begaan. De geweeren helpen ons niets! Wy kunnen met ons beide toch niets doen tegen de overmacht. Daar komt iemand! spoedig! -1

Zy werpen chakot, rok, geweer en randsel achter de tafel, nemen elk een tuinstok en beginnen te schermen.

Zesde tooneel.

DE VORIGEN,PLUYSKEN.

PLUYSKEN.

Ik heb nog vergieten, an de mamsel te zeggen, dat... Wat zijn dat veur een koppel knechtskens?

VOGELAER,

uitvallende. Une! deux! touché!

PLUYSKEN.

Zoo, mijne Heeren! uw serviteur!

1 Het werd my in der tijd niet weinig kwalijk genomen, dat ik de Hollandsche Schutters hun geweeren had laten wegwerpen en hun uniform verzaken. Ik geloof echter, dat de laatste regels, door Vogelaer hier gesproken, de rechtvaardiging der handelwijze in zich sluiten;

terwijl de honding der beide jongelingen in het 12de Tooneel des Tweeden Bedrijfs hen geheel rehabiliteert. Daarby houde men in 't oog, dat beide, Vogelaer en zijn makker, twee nog zeer jonge vrijwilligers zijn, (die dan ook door vrouwen werden voorgesteld) en geen Grenadiers van de Oude Garde.

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(43)

WILDERVANCK. Mijn Heer!

VOGELAER,

zacht.

Zwijg toch, jy, met je Hollandsch accent.

(Zich omdraaiende, tegen Pluysken.) Hm!

PLUYSKEN. Met uw

permission. (Hen beschouwende.)

Fijn linnengoed! Tot welk regiment beheurt ge? zulle?-

VOGELAER. Hm!-

PLUYSKEN.

Dat is ienen singulieren uniform.

VOGELAER. Hm! -

Zy beginnen weder te schermen.

PLUYSKEN. Met uwe

permission!

... Aha! ik begrijp het al! Gy beheurt zeker tot de suite van den Distrikt-Kommissaris?

VOGELAER

legt den tuinstok neder, treedt naar Pluysken toe, en ziet hem scherp aan.

Hm!

PLUYSKEN.

Dat u de Saotan! Verstaot ge gien Vlaomsch?-

VOGELAER. Hm!-

PLUYSKEN. Vous parlez français?

(44)

VOGELAER. Hm!

Hy schudt het hoofd.

PLUYSKEN. Duitsch?

VOGELAER,

als voren.

Hm! hm!

PLUYSKEN. Ollandsch?-

VOGELAER,

als voren.

Hm! hm! hm!

PLUYSKEN. Engelsch?

VOGELAER.

Yes Sir! - Hy neemt den tuinstok weder op en begint op nieuw met Wildervanck te schermen.

PLUYSKEN.

Oho! misschien van de suite van Keuning Leopold?

VOGELAER. Yes Sir!

PLUYSKEN,

vele buigingen makende.

Ik had de eer niet...

(Zich tot Wildervanck wendende.)

En mijn Heer is zeker ook een Engelschman, zulle?

WILDERVANCK. Nein!

PLUYSKEN.

Awel! ik begrijp al. Mijn Heer is een

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

(45)

Duitscher! nu,1dat verstaot zich. Keuning Leopold is ook half Engelschman, half Duitscher: hy moet dus ook van beiden in zijn

suite hebben.

WILDERVANCK,

zacht tegen Vogelaer.

Die vent gaat nog al niet heen.

VOGELAER,

even zoo.

Ik zal hem wel weg krijgen.

(Overluid tegen Pluysken.)

I am very verwonderd, that gy hebt niet maken groote eereport for the welcome of the Koning!-

PLUYSKEN.

Ien ierepeurt! Komt Z.M. Keuning Leopold dan hier?

VOGELAER. Yes! to morrow!

PLUYSKEN.

Ach God! en ik en wete er niets van, en den Heer Distrikt-Kommissaris... ach! mijn heufd leupt om! - Ik zal zoo seffens den ierepeurt laoten geried maoken... Maor, mag ik vraogen..? de Heeren leupen zoo in hun hemd... dat is zieker...

VOGELAER. English fashion, Sir!

PLUYSKEN.

Awel! awel! daorom niet; maor dat doet my peyzen, dat ge daor logiert, by den Heer Braofhart...

WILDERVANCK,

onwillekeurig.

Braafhart?-

VOGELAER,

1 Zeker is het praten over Duitschers hier oorzaak, dat Pluysken zich aan een germanisme schuldig maakt.

(46)

zacht.

Zwijg toch!

(Luid.) Yes Sir!

-

WILDERVANCK,

by zichzelven.

Is het mogelijk?

PLUYSKEN.

Nu, Mylords! ik gao hien, om alles in orde te maoken veur de receptie van Sa Majesté.

Ik heup, gy zult kontent zijn. - Hy wil vertrekken.

VOGELAER,

hem wederhoudende. Yes Sir! but... (Op den weg wijzende, van waar hy gekomen is.) Where goes that way?

PLUYSKEN. Die

chaussée?

Die gaot naor de frontier. De limiet is hier een half kwartier van daon; maor den

Jacob van Lennep,Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Doch, nu die Adelstan, door teederheid gedreven, Aan Rolloos telg zijn hart, zijn liefde heeft gegeven, Nu is het sprekenstijdO. De veinzery

Nu, dat zullen we maar daar laten: zeker is het, dat, als ik den Jonker zoo voor my zie staan, met al het voorkomen van een man die wat te zeggen heeft in de waereld, en ik er dan

Jacob van Lennep, Poëtische werken. Deel 4: Gedichten, zoo oude als nieuwe.. Zie! daar blinkt de klok ons tegen, Van haar deksel nu onthuld.!. Zie! van top tot trans Prijkt ze in

Toon, hoe zijn fiksche hand, met etsnaald of penseel, Bezieling, leven schonk aan koper of paneel, Niet anders, of zijn geest, naar hooger sfeer gevlogen, Der gloênde zonnekar

Dat door Karel Mortel aan de wakkersten onder zijne veldoversten eereteekenen uitgedeeld zouden zijn, is een zeer mogelijke en waarschijnlijke omstandigheid, welke ik ook

Jacob van Lennep, Romantische werken. Vertellingen en tafereelen van vroeger en later tijd.. haar bij Maurits te wachten stond, wien het wel eens in 't hoofd kon komen, haar naar

Jacob van Lennep, Romantische werken.. opgewekt, door aan zijn manschap hun prijsgeld of gage te onthouden? - Of een scheepsbouwmeester, die zijn werkvolk op het zuur verdiende

bewijs mij, dat uw Huis te Wel niet verre boven de waarde is bezwaard; bewijs mij, dat er eene onder uwe landerijen is, waarop geen gelden zijn geschoten; bewijs mij dat de juwelen