• No results found

1 Lees:tiendaagschen.

Personen.

Een Overste der Schuttery,...

WILDERVANCK, } Schutters,... Hollanders.

VOGELAER, } Schutters,... Hollanders. Schutters,...

BRAAFHART, Fabriekant,... } Belgen.

TORTU, Distrikt-Kommissaris,... } Belgen.

PLUYSKEN, Burgemeester,... } Belgen.

PASTEL, Kapitein-Adjudant,... } Belgen. Een Luitenant der Artillerie,.... } Belgen.

PETER, knecht vanBRAAFHART, } Belgen. Een Bediende vanTORTU,... } Belgen. Leden van het Gemeentebestuur, } Belgen. Belgisch Krijgsvolk,... } Belgen.

Dorpelingen,... } Belgen.

23

Het dorp over de grenzen.

Het Tooneel stelt een open plein voor. Langs de rechterzijde strekt zich het landhuis van Braafhart uit: tegen hetzelve1, aan het eerste scherm, een zoogenaamde veranda. De groote weg is in 't verschiet, dwars over het Tooneel.

Eerste bedrijf.

Eerste tooneel.

BRAAFHARTenANNAzitten onder de veranda te ontbijten.

BRAAFHART.

1.

Wijs:Geen teed're maagd zal ooit haar hand. Hoe lieflijk schijnt van 's hemels trans

De zon op Brabants dalen!

Maar ach! nu komt haar gouden glans Geen welvaart meer bestralen.. Sints 't volk te dwaas zijn Vorst verstiet,

Zijn weldaên tot belooning, Verliet het heil dit grondgebied,

Met Neêrlands besten Koning.2

1 Lees:daar tegen aan.

2 Dit was toen waar; doch is het, gelukkig voor Belgiën, thands niet meer.

ANNA.

2.

Ach! waren wy slechts ver van hier, In Hollands stille dreven:

Daar blijft men onder 't wijs bestier Van Vader Willem leven.

Daar houdt verlichting, waarheid stand: Daar koos de trouw haar woning: Daar bindt een onverbreekb're band

En onderdaan en Koning.

BRAAFHART.

Het verwondert my, dat Peter de koeranten nog niet gebracht heeft.

ANNA.

Hoe kunt gy zoo naar de koeranten verlangen, Papa? Gy ergert u immers altijd by de lezing?

BRAAFHART.

Dat doe ik.

ANNA.

Wat staat er toch in die Brusselsche papieren? Lasteringen en scheldwoorden, anders niet!

Wijs:Deez' vrouw, beleedigd door den man.

Wat is een Belgisch dagblad toch? Een mengelmoes van snood bedrog, Van logentaal en zotterny,

Van lastering en huichlary,

Waar 't schelden moet de plaats bekleên Van wijze en weldoordachte reên: -Een warboel, die ons alles biedt,

Alleen de waarheid niet.

BRAAFHART.

Wijs:Men stelt zich aan als zeer lieftallig. Wil toch, hetgeen zy heerlijk weten,

Hun daaglijksch zwetsen niet vergeten, Hun snoeven, zoo vol kracht en zwier. Zy boren door de zwaarste dijken;

Zy doen alom hun vyand wijken; En zegepralen.... op 't papier.

Maar met dat alles dien ik toch te weten, wat er in de1

25

waereld omgaat, en wat men met Belgiën voor heeft. Het lot van mijn ongelukkig Vaderland gaat my nog ter harte: en ik voel nog te sterk, dat ik een landgenoot ben dier rampzalige Belgen, die zich door een hoop wargeesten en fortuinzoekers zoo deerlijk hebben laten verblinden en in 't verderf slepen.

ANNA.

Wy mogen toch verwachten, dat er beter dagen voor Belgiën geboren zullen worden. Wy hebben nu eindelijk een Koning, en, indien alle brave en verstandige lieden de handen in-één slaan...

BRAAFHART.

De brave en verstandige lieden! Ach! hoe kunnen zy hunne stem doen hooren in een Land, waar list en eigenbaat alleen hunne stem1verheffen?

ANNA.

Jammer genoeg! doch zoo vele bekwame en welgezinde burgers hebben ook geweigerd, het nieuwe Bestuur te dienen. Gy zelf, mijn Vader! gy hebt volstandig de bedieningen afgeslagen,2die u door hetzelve werden aangeboden.

BRAAFHART.

Dat heb ik: en het berouwt my niet.

ANNA.

Het is wel ongelukkig voor de ingezetenen, wanneer zulke menschen zich aan alles onttrekken.

BRAAFHART.

O! had ik het met mijn plicht kunnen overeen brengen, hoe gretig had ik elke gelegenheid aanvaard om mijn Vaderland nuttig te zijn!

Wijs:Elle a trahi ses sermens et sa foi.

Ja: 'k zoû met vreugd aan 't dierbaar Vaderland Mijn tijd, mijn goed, mijn bloed ten beste geven.

Doch kan ik dit, zoolang door onverstand En zelfbelang de wet wordt voorgeschreven?

1 Twee malen komt hierhunne stem in één adem voor. Men ziet aan dergelijke slordigheden van stijl, dat ook dit stukjen haastig werd nedergeschreven.

2 Lees:die het u aanbood.

Ik zwoer voorheen aan Koning Willem trouw: Wie, die hy my zijn plaats vervangen zoû?

ANNA.

Maar Papa! gy zult toch niet altijd buiten alle maatschappelijke betrekkingen willen blijven? Onze fabriek staat nu eindelijk geheel stil. Verdriet en werkeloosheid krenken uw gezondheid. Een leven, zoo als gy de laatste maanden geleid hebt...

BRAAFHART.

... Kan niet blijven duren, niet waar Anna? Nu, troost u! het zal ook niet duren. Hoor, mijn lieve! het wordt tijd, dat ik u mijn voornemen mededeele. Wy zullen dit land, wat het my kosten moge, verlaten, en ons in Holland vestigen. Ik heb de

eigendommen, die ik hier bezat, grootendeels verkocht en reeds een aanzienlijke som naar Holland overgemaakt: daar hoop ik mijn fabriek over te planten, waartoe een mijner korrespondenten, de koopman Wildervanck, my zijn hulp verleend heeft...

ANNA.

Wildervanck?

BRAAFHART.

Ja! dat is te zeggen, niet die jonge losbol, met wien gy eens te Amsterdam hebt gedanst, maar zijn vader.

ANNA.

Dat begrijp ik, Papa!... maar was die jonge Wildervanck zulk een losbol? Dat heb ik in 't geheel niet kunnen merken. Gy meent zeker zijn vriend, den Heer Vogelaer: dat1was een rechte dolleman.

BRAAFHART.

Ei! ei! Mijn Heer Wildervanck was geen losbol, maar zijn vriend... Gy schijnt beider karakters bestudeerd te hebben. Ik wist niet, dat de zoon van mijn korrespondent zoo hoog in den geest mijner dochter stond aangeschreven.

1 Dat. Moet dat ‘dat’ geen die zijn? De grammatika zoû misschien ja zeggen; maar het volstandig spraakgebruik antwoordt:neen.

27

ANNA.

Zijn vader is uw vriend...

BRAAFHART.

En de zoon is de uwe: dat is zeer natuurlijk.

Tweede tooneel.

DE VORIGEN,PETER.

PETER.

Mijn Heer! hier zijn de koeranten. De Brusselsche post is heden laot aongekomen. En hier heb ik de Bredaosche van gisteren, die devoiturier heeft medegebracht.

BRAAFHART.

Zeer goed!

PETER.

En de Burgemiester volgt my op de hielen: hy verlangde u te sprieken.

-Hy vertrekt.

BRAAFHART.

Ik moet eerst de koeranten lezen. Anna! hou dien lastigen kaerel wat aan de praat!

-Hy gaat in huis.

Derde tooneel.

ANNA,PLUYSKEN.

PLUYSKEN.

Guden mergen, scheune mamsel! Is er enk okkaozie om Papa te sprieken: zulle?

ANNA.

Papa heeft bezigheden. Hy zal echter spoedig gereed zijn, u te ontfangen. Heeft het veel haast?

PLUYSKEN.

Jao jao! ik en moet Papa so seffens sprieken. Er is haost bi, greute haost! Er is tegenweurdig bi alle zaoken viel haost; alles moet subiet gebeuren: want alle daogen verandert den staot van zaoken.

Wijs:C'est l'amour etc.

28

Wil u maor effen rappeleeren Wat hier dit jaor al is gebeurd: Denk iens, hoe viel diverse heeren

In hun regiering zijn gesteurd. Ierst was 't de Konstitutie:

Die werd op zij geleid. Toen kwam de Revolutie,

En toen de Liberteyt. Zier subiet, subiet, subiet, enz.

Toen zaogen wy ten top verheven 't Provisioniel Guvernement.

Toen kwam 't Kongres ons wetten geven, En toen Ierasmus als regent.

Geen tijd werd er verloren: 't Moest nog subieter gaon. Er diende ien Vorst verkoren: Hetzelfde waor van daon. Zier subiet, enz.

Ierst werd den schepter opgedraogen... Laot zien?... den Hartog van Nemours: En kaik! omdat zulks niet woû slaogen,

Zette 't Kongres naor Eng'land koers. Misschien kiest, ien maond verder,

Ons kuddeken even blij Don Michel tot haor herder,

Of wel d' Algierschen Dey. Zier subiet, enz.

ANNA.

Ja, 't is al een heele malle winkel.

PLUYSKEN.

Wat zegt ge? ien hiele malle winkel? Weet gy wel, dat het zier scheun is, alle geuvernementen zoo ien voor ien te preubieren: zoo leeren wy seffens, wat het beste is: zulle!

ANNA.

Dat leert gy; maar echter:

Wijs:Ik zag u voor den wagen trekken.

Ja! ondervinding, 't is bewezen, Is de allerbeste leermeest'res, De prijs is slechts wat hoog gerezen,

Die zy ons vraagt voor elke les. Ja! sints ons zooveel meesters plagen,

Is 't onderwijs wat zuur gehaald: De Belg heeft in de laatste dagen

Al vrij wat leergeld uitbetaald.

PLUYSKEN.

Awel! awel! Gaot Papa maor haolen...

ANNA.

Ik zeg u, Papa komt dadelijk. Gy hebt waarschijnlijk reeds ontbeten: anders, indien ik u met een kop koffy dienen kan...

PLUYSKEN.

Jao! ientasse caffé wil ik wel hebben. Maor, wat zie

ik!-ANNA.

Welnu! wat ziet gy?

PLUYSKEN,

een kaas van de tafel nemende.

Wijs:J'ai de l'argent.

Hoe! een kaos! hoe! een kaos! Wat verteuning in deez' weuning!

Hoe! een kaos in deez' plaots! Gien verscheuning veur die kaos.

Hoe mamsel! is dat gien schand? Wat verraod en kontraband! 't Is ien kaos, ik stao verstomd, Die oit Olland herwaort komt!

Hoe! een kaos! hoe! een kaos! enz.

ANNA.

Welnu! mag men geen kaas eten?

PLUYSKEN.

Mamsel! uw heer Papa was al lang suspekt; maor nu, dat er ien kaos, ien Ollandsche kaos, bi hem gevonden wordt, nu is het doidelijk, dat hy gien goed patriot is.

ANNA.

Ja! dat is zeker hoog verraad, kaas te eten!

PLUYSKEN.

Hoog verraod, zoo als gy zegt; en ik geleuf, dat, als den heer District-Kommissaris heden hier komt, hy vreemd op zal kijken! Het waore niet kwaod, dat hetcorpus delicti veur dien tijd verdonkerd werde. - Hy wil de kaas by zich steken.

30

ANNA,

hem die weder willende ontnemen.

Neen, maar dat zijn laffe aardigheden! -De kaas rolt op den grond.

Vierde tooneel.

BRAAFHART, met de koeranten in de hand.DE VORIGEN.

BRAAFHART.

Anna! Anna! welk een tijding!... maar welk een

geweld?-ANNA.

't Is mijn Heer Pluysken, die geestig is op zijn manier en met kazen gooit.

PLUYSKEN.

Ien grap, mijn Heer! ienfarce, anders niet:

Wijs:Tyroler-Lied.

Mijn Heer! hy moet zijn misdaod boeten, Die schelm, dien ons Noord-Olland zond. Ge ziet hem kroipen aon mijn voeten:

Hy sterv', doorpriemd met wond by wond.

BRAAFHART.

Mijn Heer! het zal my niet verbazen, Naar 't geen dit blad my lezen doet, Zoo ge, in de plaats van Hollands kazen,

Hier Hollands kogels ras ontmoet.

PLUYSKEN.

Awel? en hoe

dat?-BRAAFHART.

Gy hebt de dagorde van den Prins niet

gelezen?-PLUYSKEN.

Awel! wat dagorde? Wat bemoei ik my daormede?

BRAAFHART.

Gy zoudt kunnen gedwongen worden, u daarmede te bemoeien.

-Hy reikt hem de koerant.

Wijs:La sentinelle.

O ja! wanneer, gelijk dit blad vermeldt,

VorstWILLEMzelf hetvoorwaarts heeft gesproken,

31

Maakt,by parades, veel vertooning:

Maar 'k weet meteen, dat Hollands macht Geen vyand, geen gevaren acht,

Wanneer zy strijdt voor Land en Koning.

PLUYSKEN,

gelezen hebbende.

't Is in de daod vremd! Maor wat willen ze doen? Wat hebben die Ollanders veur een armee? Ien! - en wy vijf of zes, als: den armee van de Schelde, den armee van

de Maos, den armee van Vlaonderen, en zoo voort: behalve corpsenvolontaires

en degardes urbaines, zulle! en dan! is ien man van ons niet in staot, twintig Ollanders met huid en hair op te vretten? althands dat zegt de blinde Rodenbach: en die ziet het geval het best in.

BRAAFHART.

Ik mag het lijden; doch welke Generaals hebt gy, om te stellen tegen mannen als de Kock, als Meyer, als Saxen Weimar? - als den Held van Waterloo?

PLUYSKEN.

Awel! hebben we Daine niet?...

BRAAFHART.

Een dronken lap!...

PLUYSKEN.

Niëllon...

BRAAFHART.

Laat die marionetten doen manoeuvreeren; dat zal hy beter doen dan soldaten.

PLUYSKEN.

Beaulieu, van Halen, Mellinet...

BRAAFHART.

Aan die allen heeft uw eigen Goevernement den zak gegeven.

PLUYSKEN.

Maor gy spriekt er euver, alsof gy wenschtet, dat den Ollanders triomfierden.

BRAAFHART.

Ik wenschte alleen, dat men tot dezen oorlog geen aanleiding gegeven had.

PLUYSKEN.

Awel awel! de Heer Distrikt-Kommissaris, die heden hier komt, zal wel de noodige maotregelen nemen om ons te beschermen.

BRAAFHART.

Is er een Distrikt-Kommissaris benoemd? - En wie dat?

PLUYSKEN.

Jao! en gy kent hem wel! Althands: hy schrijft my.

(Hy haalt een brief uit zijn zak, en leest:)

‘HEER BURGEMEESTER!

Ik heb de eer, u te berichten, dat ik heden middag uwe gemeente denk te bezoeken. Ik hoop, naar behooren ontfangen te worden. Indien gy my nachtkwartier kunt bezorgen by den Heer Braafhart, aan wien ik mijn komplimenten verzoek, gelijk ook aan zijn bevallige dochter, zal zulks zeer aangenaam zijn aan hem, die de eer heeft zich te noemen,

HEER BURGEMEESTER!

UEd. Dv. Dienaar,

DeDistrikt-Kommissaris Kolonel TORTU.’

BRAAFHART.

Tortu!

ANNA.

En die zoû by ons willen huisvesten?

PLUYSKEN.

Dat was juist de boodschap, die ik hier te doen had,

zulle!-ANNA.

Lieve Vader!

BRAAFHART.

Hoe, Tortu! - kent gy hem, mijn Heer Pluysken?

PLUYSKEN.

Neen ik!

BRAAFHART.

Zoo luister!

Wijs:'k Was zoo yv'rig in het leeren.

Al wat ik van hem tot heden Heb gezien of wel gehoord, Overtuigde my met reden:

‘Hans komt door zijn domheid voort!’ 't Duurde zeven jaren rond,

Eer hy 't A. B. C verstond,

Schoon geen sterv'ling na dien dag, In hem een Erasmus zag.

Door een Tante aan huis genomen Is hy, eer het iemand dacht,

33

Op een goed kantoor gekomen,

Waar hem Tantes voorspraak bracht. Dan, het had geen maand geduurd, Of hy werd al weggestuurd:

Toen op eenmaal Tante stierf, En hy al haar boêl verwierf. Spoedig naar Parijs getogen,

En er alles doorgelapt: Zonder aanzien of vermogen

Weêr naar Holland heengestapt. Doch hy sprak nu aardig Fransch, Wist ook van muzyk en dans, En was met de nicht bekend Van een Vice-Praesident. Hy verwierf dan, door hun spreken,

Ras een post in Rotterdam: Schoon hy, om zijn slechte streken,

Spoedig zijn ontslag bekwam. 't Oproer berstte inmiddels uit, En naar Brussel trok de guit; Daar vertoonde hy 't gelaat Van een martelaar van Staat. Door zijn zwetsen, door zijn klachten,

Werd hy spoedig Inspekteur, Kapitein der Burgerwachten,

Ja zelfs Administrateur.

't Is niet vreemd, zoo 't met deez' Staat Zoo beroerd rampzalig gaat,

Als men kwanten zoo als hy Stelt aan 't hoofd der Maatschappy. Al wat ik van hem tot heden

Heb gezien, of wel gehoord, Doet my zeggen, en met reden:

‘Hans komt door zijn domheid voort!’

PLUYSKEN.

Dat 's meugelijk; maor de man is nu in heug aonzien en faveur.

BRAAFHART.

Als men het schikken kon, had ik hem liever niet by my: ik heb daar redenen voor.

-Op Anna ziende.

PLUYSKEN.

Jao! maor als hy het verlangt... Ik moet

hem toch ien kwartier geven bi den notaobelsten van den derp, en, daor ik juist een vertimmering heb by my an hois...

BRAAFHART.

Ja! als het zoo is, Anna! dan zal het wel moeten. Nu er is, helaas! plaats genoeg in huis. Gy kunt hem op uws broeders kamer leggen.

ANNA.

Neen! mijn broeder zoû het my nooit vergeven, indien hy, uit Engeland

terugkomende, hoorde, dat er zulk een zot op zijn bed geslapen had. Ik zal hem in de blaauwe kamer leggen.

-Zy vertrekt.

PLUYSKEN.

Awel! ik heb mijn kommissiën verricht, en ik heb de eer, uw serviteur te zijn.

BRAAFHART.

Vaar wel, mijn Heer Pluysken!

Hy gaat in huis. Pluysken vertrekt.

Vijfde tooneel.

WILDERVANCKenVOGELAERkomen, in volle monteering, met gepakte randsels, den straatweg af.

WILDERVANCK.

Ik kan niet verder! De hemel zij gedankt! hier is een plaats waar menschen wonen.

VOGELAER.

Ja, menschen! maar welke menschen? dat is de vraag.

WILDERVANCK.

Om het even! Ik moet een oogenblik uitrusten: al moest ik hier den dood vinden, ik kan geen stap meer doen.

-Hy zet zich aan den voet van een boom, en slaat zich het stof van de schoenen.

VOGELAER,

zijn voorbeeld volgende.

Dat kon ik ook wel doen. Had ik nu maar een glas water of een stuk kommies! sedert gisteren hebben wy nog niets geproefd, en ten minsten tien uren geloopen!

(Het ontbijt ziende, springt hy op, en loopt er naar toe.)

35

Wijs:Wie op de grens wil blijven wonen.

Eens was een wijsgeer met zijn vrinden Op een uitheemsche kust gestrand. Hy zag in 't rond, maar kon niets vinden,

Dan slechts figuren in het zand. Toen hy dat teeken

Wel had bekeken,

Riep hy verheugd tot de treurige schaar: ‘'k Heb 't al begrepen

Uit deze strepen:

Hier wonen menschen: 't is duid'lijk en klaar.’ -Maar, als zich koffy, room en brood Voor mijn verrukt gezicht vertoonen,

Roep ik, zoo wel als hy: ‘geen nood! 'k Weet, dat hier menschen wonen.’

Hy gaat onder de veranda zitten, en schenkt zich in.

WILDERVANCK,

langzaam naar hem toegaande.

Maak toch zulk een geweld niet! Zoo iemand ons hoorde...

VOGELAER,

met vollen mond.

Wees niet bang; terwijl ik eet zal ik zwijgen als een mof.

WILDERVANCK,

etende.

Waar of wy toch zijn?

VOGELAER,

etende.

Verdwaald! Dat spreekt van zelve.

WILDERVANCK.

Ja maar... ik begin te vreezen, dat wy op Belgisch grondgebied geraakt zijn...

VOGELAER.

Zeer mogelijk! - en daarom: lustig gesmuld! Altijd zoo veel op den vyand gekaapt.

Een homp kaas snijdende.

Dat 's althands geen Belgisch produkt!

WILDERVANCK.

VOGELAER.

Ja! gaan wy onze gandsche reis eens na! Gisteren was ons verlof uit: wy vertrekken met de diligence en komen 's nachts in de vesting.

WILDERVANCK.

Met het aanbreken van den dag wandelen wy naar ons kantonnement...

VOGELAER.

marsch!-36

WILDERVANCK.

Men zegt ons: loopt maar recht voor u uit: dan zult gy hen wel achterhalen.

VOGELAER.

Wy trekken af, raken in een bosch verdwaald...

WILDERVANCK.

Komen op een hei...

VOGELAER.

Vervolgends op een akker...

WILDERVANCK.

Daarna weder in een bosch...

VOGELAER.

En eindelijk op een straatweg, die ons hier brengt.

WILDERVANCK.

En onze kompagnie is naar de planeten! De hemel weet, of men ons niet reeds als dezerteurs beschouwt.

VOGELAER.

Wel! dat zou vrij mal wezen; want, wel beschouwd, is het onze kompagnie, die gedezerteerd is.

WILDERVANCK.

Men fuzilleert ons.

VOGELAER.

Mis! onze kompagnie wordt door ons

gefuzilleerd!-WILDERVANCK.

Ja! lach maar. Ik ben overtuigd, dat wy in vergissing de grenzen zijn overgetrokken.

VOGELAER.

Dan zouden wy wel een voorpost ontmoet hebben.

WILDERVANCK.

Die kan hier wel vlak by zijn. Het beste zal wezen, dat wy, hoe eer hoe beter, terug trekken.

VOGELAER.

Foei! schaam u! Ben jy een Hollandsche schutter, en woû jy retireeren?

WILDERVANCK.

Jongen! je moest je tijd beter kiezen om aardig te wezen!