als jager onder de Fransche legers heeft gediend, en in de slag voor Austerlitz is gewond
geworden
bron
Een nieuw lied van een meisje, welke drie jaren als jager onder de Fransche legers heeft gediend, en in de slag voor Austerlitz is gewond geworden. Z.p., 1806
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_nie110nieu01_01/colofon.php
© 2011 dbnl
1
Een nieuw lied' van een Meisje, welke Drie [...] Jager onder de Fransche Legers heeft gediend, [...] Slag voor Austerlitz is gewond geworden.
Op een vrolyke Wys.
1.
Lief hebbers hoort hoe een Vlaamsche Meid,
Voor Napoleon zyn Majesteit, Haar bloed ging waagen, Sprak zy: Ik heb ook veel moed,
Het Geweer te dragen, Met een Cocarde op haar hoed,
2.
Haar minnaar die viel in de clas, Vermits hy 20 jaar oud was,
Haar hert vol lyden,
Sprak zy zoet lief wees niet ontsteld, Wy moeten scheiden,
Ik gaan na 't Oorlogsveld.
3.
Zo als haar Minnaar was weg gegaan, Deed zy terstond Mans kleeren aan,
Zonder mankeeren,
Volgt zy haar minnaar na de Stad Gent, Heeft haar aangegeeven,
Als een Cadet onbekend.
4.
Zy diende als Jager omtrent 8 jaar, Geheel onbekent by haar Minnaar,
Zy moesten marscheeren, Met de Armée naar Duitschland,
Haar diffendeeren, Heisje hield haar constant.
5.
Zy heeft menig Veldslag by gewoond, En haar kloek moedigheid getoond,
Als een Leeuwinne, Riep zy: moet ik het Slagveld,
Mee helpen winnen, Al bleef ik dood op 't Veld.
6.
Een nieuw lied van een meisje, welke drie jaren als jager onder de Fransche legers heeft gediend, en in de slag voor Austerlitz is gewond geworden
Men haar Wonden.
Verbonden op het zelfde pas, Daar werd bevonden, Dat het een dochter was,
7
Haar Minnaar sprak: wat zal dat zyn, Is dat niet de Liefste van myn
Die ik zien sterven,
Neen, sprak zy: het heeft geen nood Mogt ik maar verwerven, Uw hart voor myn dood.
8
Het werd bekend gemaakt aan de Generaal, Elk preesen haar kloekheid altemaal,
Hoe kan het weezen.
Dat een Vrouw haar moed betoond, Spreekt wilt niet vreezen, Op dat men uw beloond.
9
Myn Generral 'k heb nu drie jaar, Gedient uit liefde voor myn minnaar
Dorst ik Uw te vraagen,
Om de Paspoort voor myn Minnaar, Ik was vry van plaagen.
Wy wierden zaamen een paar.
10
Den Generaal sprak; ja lieve kind, Om dat gy hem zo opregt bemind,
Ik zal accordeeren,
Leef dan gelukkig met uw Bruid, En uw vereeren,
Een Bruiloftsfeest tot besluit.
E Y N D E .
2
Aria.
Op een zeer lieflyke Wys.
1.
Kan ons die hoop van verre blinke Verkwikken ons gemoed in 't hart, Daarom laat ik de moed niet zinken, Verzagting volgt op pyn en smart.
2.
Hoe schynt de son zo schoon na regen Dan leeft men weer op yders vreugd, Daarom let op eens wel ter degen, Dan krygt het hart een vrye neugt.
3.
Geeft ons het noodlot felle slagen, Dringt ons 't ongeluk 't hart en pyn, Dan wensch ik dat na Onweerslagen, Weer volgt een lieve Sonneschyn.
4.
Dan voel ik zelf doorgrieft myn 't harte Dan voel ik zelf maar 't halve pyn, Het is een Balsem voor u smarte, Die hoop, en daar mee troost ik myn.
5.
Zou ik myn daarom gek gaan maaken, Terwyl 't Fortuin my bystand bied, Het zyn maar wereldlyke zaaken, Het is een droom en anders niet.
6.
Het noodlot is een werelds wonder, Het draaid in 't rond en op zyn kant, Dan is men boven en dan weer onder, De Waereld is maar Kontreband.
Een nieuw lied.
Voor Ongetrouwde.
Wys: Al wie te ligt, enz.
1.
Een nieuw lied van een meisje, welke drie jaren als jager onder de Fransche legers heeft gediend, en in de slag voor Austerlitz is gewond geworden
Wilt niet te ligt wagen, Want gy ziet alle dagen,
Dat Mannen de Vrouwen brengen in 't verdriet,
Zy zoeken na plyzier maar met hun Vrouwen niet.
De Vrouw moet zwygen stil, En de Man doet wat hy wil, Verzint u, verzint u, eer dat gy begint,
Belofte die zyn als de wind.
2
En Jonge knaapen, neemt wel in acht, Dat zelfs 't stuurse meisje vriendelyk
lagt,
Als men maar spreekt van trouwen, Maar ach, daar zyn veel Vrouwen, Zy maaken en brengen de Man de kop
op hol.
Dat hy gaat zwieren en drinkt zig zat en vol,
De Man moet zwygen stil, En de Vrouw doet wat zy wil, Verzint u, verzint u, eer dat gy begint,
Belofte die zyn als de wind.
3.
Maar nu vraag ik 't aan u allegaar.
De last van een Meisje of Jonkman is te zwaar,
Men denkt, en 't kan niet baëten, Men wil en kan 't niet laaten, 't Huwlyk dat geeft aan veel 't hoogste
goed,
Als Man en Vrouw dragen zamen zuur en zoet,
Doch 't is ligt getrouwd, 't Geen dat lang berouwd.
De liefde en trouw is 't hoogste zoet, Ja, die elk eeren moet.