• No results found

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding bedrijfsactiviteiten (mogelijkheid tot aanvaarding extra gevaarlijke afvalstoffen) bij Bioterra NV te Genk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding bedrijfsactiviteiten (mogelijkheid tot aanvaarding extra gevaarlijke afvalstoffen) bij Bioterra NV te Genk"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en –projecten

Directie Gebiedsontwikkeling Team Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgeving.vlaanderen.be

Scopingsadvies Project-MER

Uitbreiding bedrijfsactiviteiten (mogelijkheid tot aanvaarding extra gevaarlijke afvalstoffen) bij

Bioterra NV te Genk

Initiatiefnemer:

Bioterra NV Bilzerweg 15 3600 Genk

12/10/2021

PRMER-3401-SA

(2)

1. Inleiding

Het voorgenomen project betreft een uitbreidingsproject bij Bioterra NV te Genk nl. de zuivering van gronden, puingranulaten, breek- en zeefzand die verontreinigd zijn met andere gevaarlijke stoffen dan asbest. De capaciteiten inzake aan- en afvoer, opslag en verwerking blijven dezelfde (het aandeel voor gevaarlijk afval blijft beperkt tot max 30.000 ton/jaar, de hoeveelheid die reeds vergund is voor asbesthoudende stromen), via de bestaande fysico-chemische verwerkingseenheid. De reeds vergunde bedrijfsactiviteiten op de site van Bioterra NV omvatten:

- het reinigen van verontreinigde gronden en minerale afvalstoffen, zowel mechanisch, fysico-chemisch als biologisch

- het laguneren van bagger- en ruimingsspecie/slibs - een tijdelijke opslagplaats voor uitgegraven bodem (TOP)

- de zuivering van met asbest verontreinigde gronden, puingranulaten, breek- en zeefzand in een bestaande fysico-chemische verwerkingseenheid.

Daarnaast zullen in het kader van de omgevingsvergunningsaanvraag ook volgende aspecten bijkomend aangevraagd worden:

- de opslaghoeveelheid te breken en gebroken inerte afvalstoffen worden opgetrokken van 20 000 m³ tot 60.000 m³

- een opslag van neutralisatiezuur en kalk - een nieuw kantoor en magazijn

- aanleg van een groenscherm.

Ook een nieuwe betoncentrale (voor oa de immobilisatie van asbestvezels) moet in de toekomst vergund worden.

Deze activiteiten zijn onderworpen aan de m.e.r.-plicht volgens het project-m.e.r.-besluit1, met name:

Bijlage I , rubriek 13: Afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding, zoals gedefinieerd in punt D10 van artikel 4.2.1 VLAREMA, de chemische behandeling, zoals gedefinieerd in punt D9 van artikel 4.2.1 VLAREMA of het storten van gevaarlijke afvalstoffen.

Bijlage I – 28a): Wijziging of uitbreiding van de in bijlage I, II of III opgenomen projecten, wanneer die wijziging of uitbreiding op zich voldoet aan de in bijlage I genoemde drempelwaarden, voor zover deze bestaan.

De initiatiefnemer heeft er bij de start van de m.e.r.-procedure expliciet voor gekozen om de in de aanmelding voorgestelde methodologie reeds verder uit te werken tot ontwerp-MER en beide gebundeld in te dienen als één document.

Het Team Mer ontving een aanmelding met vraag om scopingsadvies op 15/07/2021. Er werd geen openbare raadpleging/participatiemoment/infomoment georganiseerd door de initiatiefnemer van het project. Het Team Mer vroeg adviezen bij de administraties en openbare besturen (zie bijlage).

Het Team Mer stelt dit scopingsadvies op met het oog op de inhoudsafbakening/methodologie van het MER. Zij houdt rekening met de principieel verplichte onderdelen van een project-MER op basis van art. 4.3.7. van het DABM2 en de ontvangen adviezen.

1 Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, B.S. 17 februari 2005, zoals herhaaldelijk gewijzigd.

2 Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, B.S. 3 juni 1995, zoals herhaaldelijk (DABM).

(3)

Dit scopingsadvies heeft betrekking op de reikwijdte, het detailleringsniveau en de inhoudelijke aanpak van het project-MER. Het project-MER moet opgesteld worden zoals door de initiatiefnemer voorgesteld werd in de aanmelding en aangevuld/aangepast worden volgens de specifieke vereisten die in dit scopingsadvies geformuleerd zijn.

2. Verantwoording, beschrijving project en alternatieven

Aanvullend op de aanmelding moeten de volgende punten ook beschreven worden:

o p. 20: de voorwaarden verduidelijken van de concessieovereenkomsten met De Vlaamse Waterweg voor het gebruik van gronden.

o p. 25: Indien stedenbouwkundige handeling relevant bij de vergunningsaanvraag, ook deze vermelden in § I.5. Verderop blijkt dit wel voor de betoncentrale, nieuw kantoor en magazijn, groenscherm, … of zullen deze via andere omgevingsvergunningsaanvragen gebeuren?

o p. 48: wat wordt bedoeld met terrein in transitie? Wanneer is volledige biologische reiniging terug mogelijk? Welke andere emissiebegrenzende maatregelen worden toegepast?

o In verband met het laguneren van bagger- en ruimingspecie iets meer details opnemen over grote laguneringsvelden, duur, oorsprong specie en einddoel.

o p. 59: hier staat vermeld dat de restfracties met de vrije asbestvezels worden geïmmobiliseerd in een cementmatrix via een betoncentrale. Voor deze betoncentrale is er op 20/01/2016 een milieuvergunning verkregen. De stedenbouwkundige vergunning wordt weldra aangevraagd. Aangezien nog niet stedenbouwkundig vergund, is deze milieuvergunning nog van toepassing? Zullen deze stedenbouwkundige handelingen hiervoor en eventueel terug de noodzakelijk IIOA’s aangevraagd worden samen met deze omgevingsvergunningsaanvraag? Of een andere?

o p. 64: ook de uitbreiding van opslaghoeveelheid van breken en gebroken inerte afvalstoffen hier vermelden (cfr. p. 46).

o p. 64: bij het nieuwe kantoorgebouw: Er zal voldoende parkeerplaats voorzien worden en dit aan de voorkant van het kantoorgebouw - specifiëren hoeveel parkeerplaatsen dit zijn en aantonen wat ‘voldoende’ is.

o In § II.3.1. - ook ‘captatie van kanaalwater in nood’ waarvan eerder sprake, hier vermelden.

o p. 68: verduidelijken welke maatregelen genomen zijn (‘inspanningen om geurproblematiek aan te pakken’) ter voorkoming van geurhinder nav geurstudie uit 2018.

o In het MER spreekt men van voorafzeving en vormzeving. GOP omgevingsprojecten vraagt om deze termen wat nader te omschrijven en aan te geven wat het verschil is tussen deze twee processtappen. Ook volgende vragen van GOP omgevingsprojecten, advies milieu verduidelijken in het MER en/of mee rekening houden in de omgevingsvergunningsaanvraag:

✓ Voorziet men voor de gesloten hal een gelijktijdig dubbel gebruik voor het verwerken van asbesthoudend afval/grond en gevaarlijk afval?

✓ Wordt er een acceptatiecriterium uitgewerkt om de aanwezigheid van vluchtige stoffen in afval/grond binnen deze hal uit te sluiten?

✓ Men geeft aan dat een asbesthoudende reststroom wordt gemengd met cement en water. Hoe wordt het ontstaan van diffuse emissies daar vermeden of beperkt?

✓ Het is me niet duidelijk of de gesloten hal nu reeds voorzien is van een afzuiging met nabehandeling via een actief koolfilter (zie pag. 101). Hieromtrent kan ook verwezen worden naar naleving van BBT 14d uit de BREF Waste Treatment. Ook tijdens de GPBV-evaluatie was dit een knelpunt. Best wordt dit in de tekst verduidelijkt.

(4)

✓ Voor lozing van PCB via het afvalwater is er momenteel een lozingsverbod (bijzondere voorwaarde). Dit wordt best aangevuld (zie pag. 123).

✓ Op pag. 175 vermeldt men de vervanging van machines door machines met een lagere uitstoot. Hier wordt elektrisch of waterstof als optie aangereikt. Zijn dit haalbare oplossingen en kan men eventueel procesmatige aanpassingen doorvoeren om te komen tot minder manipulatie van afval/grond?

✓ Op het terrein/kortbij staat nu reeds een windturbine. Graag een inschatting of het voorwerp van de aanvraag nog mogelijk is in functie van de risicocriteria van de windturbine (vooral 10-5 plaatscontour en groepsrisico). Bij twijfel wordt dit best nader onderzocht en het resultaat van dit onderzoek toegevoegd aan de aanvraag.

✓ Graag een inschatting of een update van het stofrapport nodig is.

✓ Onder rubriek 17.3.8.3 vermeldt men een opslag van 690 ton gevaarlijke stoffen.

Verder voorziet men ook de opslag van gevaarlijke afvalstoffen. Betreft het hier een wel/niet overschrijden van de drempels voor een Seveso-installatie?

Zoals in de aanmelding vermeld, moet het MER de volgende alternatieven onderzoeken en beoordelen of motiveren waarom niet relevant:

o Nulalternatief o Locatieaternatieven

o Uitvoeringsalternatieven - Inzake uitvoeringsalternatieven gaan de deskundigen na of er relevante BBT-studies of BREF-nota’s beschikbaar zijn en toetsen het bedrijf/project hieraan. De BBT toetsing moet duidelijk terug te vinden zijn door bv. de checklist BBT/BREF tabelmatig toe te voegen. - Op pagina 76 vermeldt men bij voorkeur ook de BREF WT.

3. Algemene en methodologische aspecten

De afbakening van het studiegebied moet voldoende gemotiveerd worden per discipline, rekening houdend met het feit dat het studiegebied zowel het projectgebied als het gebied waar effecten zich kunnen voordoen moet omvatten. De ruimtelijke afbakening moet voor elke discipline duidelijk tekstueel omschreven worden en indien mogelijk, voorgesteld worden op kaart.

De referentiesituatie is de huidig vergunde situatie. Het is ook belangrijk om de effecten van de bestaande exploitatie in beeld te brengen. In deel VII (p. 80) duidelijker de geplande situatie definiëren – hierbij verduidelijken of ook bijvoorbeeld de betoncentrale in de geplande situatie wordt beschouwd.

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie, en moet voor elk ontwikkelingsscenario duidelijk gemotiveerd worden waarom. Er moet ook aangegeven worden voor welke disciplines de ontwikkelingsscenario’s al dan niet relevant zijn. Dit moet beschreven worden in een algemeen hoofdstuk voorafgaand aan de effectbespreking per discipline3.

Wanneer er tijdens het opstellen van het project-MER nieuwe ontwikkelingsscenario’s naar boven komen, moeten deze toegevoegd worden.

Cumulatieve effecten moeten onderzocht worden.

De methodologie voor de effectbeschrijving en -beoordeling moet voor elke discipline in het project-MER duidelijk en transparant omschreven worden. Tevens moet per discipline aangegeven worden op basis van welke criteria een effect beoordeeld wordt. Het resterend

3 Dergelijk hoofdstuk ontbreekt en moet nog toegevoegd worden.

(5)

effect na de milderende maatregelen moet aangegeven en gekoppeld worden aan het gehanteerde beoordelingskader. De effectenbespreking en -beoordeling moet transparant gebeuren en aan de hand van volgende terminologie: aanzienlijk negatief (-3), negatief (-2), beperkt negatief (-1) en verwaarloosbaar of geen effect (0) .

Bij de beschrijving van de bestaande toestand en van de milieueffecten moet, als aanvulling op de aanmelding, voldoende aandacht besteed worden aan het volgende:

o In tabel VI.1 niet meer spreken over Fauna en flora maar discipline biodiversiteit.

Discipline lucht:

- Een belangrijk aandachtspunt bij de exploitatie van Bioterra zijn de stofemissies zoals vermeld in het advies van Stad Genk. Er waren de afgelopen jaren een aantal klachten over stofhinder in de omgeving van de bedrijfssite. Met betrekking tot stofhinder zijn bijzondere voorwaarden opgenomen in de milieuvergunningen dd. 20-01-2016 en 21-09-2016. Het stofrapport dat bij het ontwerp project-MER zit, werd opgemaakt conform de bepalingen van artikel 4.4.7.2.10 van Vlarem II en dateert van 2015. Dit is van voor de verwerking van asbesthoudende gronden. In dit stofrapport uit 2015 is dan ook niets opgenomen over asbest. Verder wordt in het stofrapport verwezen naar procedures die nog geofficialiseerd worden. Hiervoor werd ook een bijzondere voorwaarde opgelegd. Het is onduidelijk of deze procedures intussen geofficialiseerd zijn en strikt toegepast worden merkt stad Genk op. In het werkplan is hier niets over terug te vinden. Dit moet verder verduidelijkt worden en geactualiseerd waar nodig.

- Op p. 98 wordt aangegeven dat het hindereffect van neervallend stof in de onmiddellijke omgeving enkel op basis van stofdepositiemetingen beoordeeld kan worden maar dat dergelijke metingen buiten de site nog niet uitgevoerd worden. Het zou evenwel zinvol zijn volgens het advies van stad Genk om dergelijke metingen periodiek te voorzien om de stofhinder van de exploitatie te evalueren. Bijgevolg moet de noodzaak van dergelijke metingen verder nagegaan worden en zo ja een meetplan hiervoor voorgesteld worden.

- Een evaluatierapport over stofhinder in de omgeving (na 2 jaar exploitatie en daarna eventueel jaarlijks) zoals opgelegd in de bijzondere voorwaarden werd tot op heden niet overgemaakt merkt stad Genk op. Op p. 101 wordt m.b.t. asbesthoudende stoffen voor de impactbeoordeling verwezen naar de meetwaarden van metingen die systematisch uitgevoerd worden. Er worden echter geen meetgegevens toegevoegd. Op p. 105 wordt voor de geplande situatie een ruwe raming gemaakt van de diffuse stofemissies (tabel VIII- 12). Hier wordt een andere indeling van de stuifgevoelige stoffen gebruikt dan de indeling die gebruikt wordt in tabel VIII-7. Hoewel er voor de actuele situatie geen raming van de diffuse stofemissies gemaakt werd, wordt op p. 105 aangegeven dat de ruw geschatte emissies/impactevaluatie gelijk gesteld kan worden met deze beschreven in de referentiesituatie. Het is, zeker ook rekening houdende met de opslag- en overslaghoeveelheden die in de geplande situatie aanzienlijk toenemen t.o.v. de actuele situatie en de oppervlakte van het terrein die toeneemt, niet duidelijk waarop deze stelling gebaseerd is merkt stad Genk op. Dit moet bijgevolg verder onderbouwd worden.

- Op p. 106 wordt op basis van de meetresultaten van een meetcampagne in de onmiddellijke omgeving van een grote laguneringssite, de impact op de omgeving van de lagunering als verwaarloosbaar beoordeeld. Op p. 98 wordt over deze beperkte, éénmalige meetcampagne in Zwijnaarde echter aangegeven dat de meetplaatsen zich niet situeerden in de overheersende windrichting (op jaarbasis), dat er in het meetverslag geen gegevens opgenomen werden over een eventueel afwijkend windpatroon en dat er evenmin meteogegevens opgenomen werden in het verslag zodat geen beoordeling mogelijk is in functie van het al of niet optreden van droge periodes, al of niet gekoppeld aan periodes met verhoogde windsnelheid. In het werkplan (bijlage 10) wordt aangegeven dat bij de uitbreiding van de site de wegenis een vast karakter krijgt over het ganse terrein.

(6)

Waardoor er de mogelijkheid volgens de stad is om leidingwerk en sprinklers mee in te werken zodat de wegenis beter nat gehouden kan worden. Deze maatregel wordt echter niet in de effectbespreking en bij de milderende maatregelen meegenomen. De stad Genk merkt op om te verduidelijken of dit leidingwerk met sprinklers effectief voorzien zal worden of niet.

- Er wordt in het ontwerp project-MER onvoldoende aangetoond dat de impact van stofemissies in de omgeving van de site beperkt is merkt stad Genk op. Dit dient verder uitgewerkt en onderbouwd te worden.

- Gezien er de afgelopen jaren nog een aantal geurklachten geweest zijn is ook het geuraspect een belangrijk aspect. Op p. 102 wordt m.b.t. de geurimpact verwezen naar de geurstudie uit 2018 waarin de waterzuivering als één van de bronnen geïdentificeerd werd.

Verder wordt aangegeven dat door de grondige herziening en uitbreiding van de waterzuivering de geurimpact van deze bron zeer sterk gereduceerd werd. Dit blijkt echter niet gestaafd te zijn door middel van snuffelmetingen merkt stad Genk op. Op p. 107 wordt aangegeven dat er geen structurele negatieve geurimpact verwacht wordt van de waterzuivering. Er wordt bij vermeld dat dit echter niet uitsluit dat bij specifieke, eerder accidentele situaties, er alsnog een tijdelijke geurimpact in de onmiddellijke omgeving van de site kan optreden, zonder dat dit als (onaanvaardbare) hinder dient beschouwd te worden. Het is onduidelijk op basis van welke hindercriteria er besloten kan worden dat dit niet als (onaanvaardbare) hinder beschouwd dient te worden merkt de stad op. Er werd geen geurstudie uitgevoerd waaruit blijkt dat de geurimpact gedaald is na ingebruikname van de nieuwe waterzuiveringsinstallatie. Stad Genk vraagt om dit verder uit te werken.

Discipline water:

o Rekening houden met volgende opmerkingen van de VMM, AELT mbt afvalwater:

✓ Op zich lijken de impactberekeningen correct uitgevoerd, en is de impact aanvaardbaar met de bedenking dat enkel de stoffen meegenomen zijn die nu gemonitord worden (zie verder). Indien alle andere gevaarlijke stoffen daadwerkelijk in concentraties lager dan de MKN geloosd worden dan houdt de berekening uiteraard stand, dus met dat uitgangspunt is het correct.

✓ Vermits het bedrijfsafvalwater van diverse afkomst is (lagunering, opslag gronden, opslag afvalstoffen, fysico-chemische reinigingsinstallatie) zijn de sectorale lozingsvoorwaarden van Vlarem II, bijlage 5.3.2.48 niet van toepassing. De vergunning stelt ook duidelijk dat ‘naast de algemene lozingsvoorwaarden volgende bijzondere lozingsvoorwaarden gelden’. Bovendien staat er voor PCB en asbestvezels in de omgevingsvergunning opgenomen dat er een lozingsverbod geldt en werd de lozingsnorm voor Co en TBT beperkt in termijn. (aan te passen in tabel VIII-21 p 121)

✓ Zoals in het verleden wordt er gesteld dat het bedrijf streeft naar nullozing. De beoogde 25.000 m³/jaar te lozen bedrijfsafvalwater staat hier nog ver vandaan. Het is enigszins verdedigbaar dat het onderzoek naar de uitbouw van buffering vooruitgeschoven wordt naar de volgende jaren, gelet op alle doorgevoerde aanpassingen, maar VMM verwacht dan ook een onderbouwd rapport binnen een termijn van enkele jaren. In afwachting van nullozing moet het bedrijf voorzien in een waterzuiveringsinstallatie aangepast aan de stoffen die ingenomen worden, zodat de huidige vergunningsvoorwaarden steeds gerespecteerd worden.

✓ De tekst zou moeten ingaan op meer doorgedreven monitoring van het ruwe en gezuiverde afvalwater wanneer steeds meer verschillende stoffen ingenomen worden en dus aanwezig kunnen zijn in het afvalwater: monitoring aangepast aan wat ingenomen wordt. Is hier een duidelijk plan voor? Idem moet steeds worden nagegaan of de WZI deze stoffen afdoende verwijdert (bv. wasproeven ofzo bij

(7)

aanvaarden afvalstof? – te verduidelijken in de tekst) en welke bijkomende technieken zo nodig moeten worden ingezet.

✓ In de laatste vergunningsaanvraag was sprake van een zandfilter + AK filter voorafgaand aan de lozing op riool, deze worden niet meer vermeld? Hij lijkt nochtans essentieel om diverse gevaarlijke componenten tegen te houden?

o p. 123: Om in de toekomst de bedrijfszekerheid te kunnen handhaven, is een vergunning noodzakelijk om +- 20.000 m³/jaar kanaalwater te mogen onttrekken (cf. waterbalans).

Een impactbeoordeling van deze toename van het gebruikte kanaalwater ontbreekt en dient aangevuld te worden. Tot op heden werd geen advies ontvangen van de Vlaamse Waterweg hieromtrent. Verdere afstemming met hen wordt aangeraden.

o Voor de geplande bijkomende verharde oppervlakte moet een toetsing aan de gewestelijk stedenbouwkundige verordening inzake hemelwater en de noodzakelijke elementen voor de watertoets aan het MER toegevoegd worden.

Discipline mens-gezondheid:

o De conclusies uit het vorige MER ivm gezondheid en specifiek mbt asbest overnemen in dit MER.

o p. 146: enkel een toetsing aan de Vlaremnormen voor geluid volstaat niet voor de discipline mens-gezondheid. Er moet ook rekening gehouden worden psychosomatische aspecten zoals bijvoorbeeld slaapverstoring.

o p. 146: Wel raden wij aan om in functie van de post-monitoringsresultaten asbest mee op te nemen in de gezondheidskundige beoordeling – verduidelijk wat met deze passage wordt bedoeld? Moet er nog een verdere beoordeling gebeuren inzake asbest? Welke gezondheidskundige beoordeling bedoeld men, van welke stoffen?

Discipline biodiversiteit:

o p. 151: aantonen dat de geluidsstudie uit 2018 nog representatief is voor de huidige situatie.

o p. 154: betreft deze aanvraag een hervergunning?

o Het Agentschap voor Natuur en Bos stelt vast dat de bijdrage van Bioterra aan de KDW voor verzuring en vermesting van habitat 91E0 ter hoogte van de Kaatsbeekvallei 1,4%

bedraagt. Het Agentschap voor Natuur en Bos past in deze hetzelfde beoordelingskader voor verzuring en vermesting van habitats toe als het tussentijds kader zoals bepaald in de ministeriële instructie van 2/05/2021 betreffende de beoordeling van de stikstofuitstoot van vergunningsaanvragen betreffende projecten of activiteiten met mogelijke betekenisvolle effecten op de habitatrichtlijngebieden. Het Agentschap voor Natuur en Bos vraagt daarom een duidelijke beschrijving in het MER van de maatregelen die toegepast zullen worden om mogelijke effecten van verzuring en vermesting via de lucht op het erkend natuurreservaat te milderen. Overeenkomstig de ministeriële instructie van 2/05/2021 wordt voor emissiereducerende maatregelen een kosteneffectiviteits-drempel van 8,6 EUR/kg voor NOx vooropgesteld. In het MER kan dezelfde drempel worden gehanteerd indien emissiereducerende maatregelen moeten worden genomen. Verdere afstemming met ANB is noodzakelijk waarbij een verdere verduidelijking van het effect kan opgenomen worden ter nuancering (op basis van locatie zone overschrijding en noodzaak milderende maatregelen). Het effect na milderende maatregel dient ook gekwantificeerd te worden.

Discipline geluid & trillingen:

o Aangezien in de discipline mens-gezondheid verder gewerkt wordt met de conclusies uit de discipline geluid en trillingen, bij voorkeur deze disciplines voor de discipline mens gezondheid opnemen in het MER.

o p. 178: in verband met de betoncentrale: Advies zal ingewonnen worden om indien nodig het gebouw te voorzien van geluidswerende isolatie – welk advies zal ingewonnen worden

(8)

en wanneer? Deze informatie en het onderzoek naar bijkomende maatregelen in het MER opnemen.

Discipline mens – mobiliteit - ruimtelijke aspecten:

- p. 180: hier ook het aspect ruimtelijke aspecten bespreken en ingaan op de nieuwe zone die ingenomen wordt voor nieuw gebouw (betoncentrale, magazijn en kantoor) en parking, alsook aanleg van het groenscherm.

Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie:

- Concreter beschrijven en beoordelen welke maatregelen nodig zijn ifv de bijzondere voorwaarde inzake groenscherm cfr. § 2.2.6. Aan de hand van de groenzones in bijlage B.I- 1a aangeven welke zones reeds aanwezig zijn en welke nog verder moeten ontwikkeld worden.

Ook de volgende onderdelen moeten aan bod komen in het MER (cfr. richtlijnenboek Algemene methodologie):

- de leemten in de kennis

- de eventuele opvolgings- en monitoringsmaatregelen

- een afzonderlijke discipline-overschrijdende samenvatting (inclusief de milderende maatregelen)

- H XI ivm tewerkingstelling en investering kan geschrapt worden.

- een niet-technische samenvatting.

Ook in de samenvattende hoofdstukken rekening houden met de opmerkingen in dit scopingsadvies.

4. Goedkeuring team van erkende MER-deskundigen en MER-coördinator

Zoals voorgesteld in de aanmelding wordt het MER opgesteld door een erkende MER-coördinator en door volgende erkende MER-deskundige: Lucht, Oppervlakte- en afvalwater, Biodiversiteit en Mens, deeldomein gezondheid4. De coördinator zal ook Bodem, Geohydrologie, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie, Klimaat en Mens ruimtelijke aspecten en mobiliteit behandelen waar relevant. Bijkomend motiveren waarom dit geen sleuteldisciplines zijn, vnl. voor de discipline bodem.

Het in de aanmelding voorgestelde team van erkende MER-deskundigen en de erkende MER- coördinator wordt goedgekeurd.

Wijzigingen aan het team van deskundigen in de loop van het m.e.r. moeten gemeld worden aan het Team Mer.

Digitaal getekend Door Lina Grooten

Directiehoofd Directie Gebiedsontwikkeling

Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en -projecten

4 Niet meer spreken over toxicologie en psychosomatische aspecten. De juiste naam van het deeldomein is mens- gezondheid.

(9)

Bijlage

Lijst met de instanties die gereageerd hebben (schriftelijk of aanwezig op overleg) en betrokken worden in de verdere procedure:

- GOP, Omgevingsprojecten Ruimte – geen bemerkingen - GOP, Omgevingsprojecten Milieu

- MOW – geen opmerkingen - AWV – geen opmerkingen - ANB – Limburg

- Stad Genk

- OVAM -geen opmerkingen - VMM – lucht – geen opmerkingen - VMM – AELT aspect afvalwater

Lijst met de instanties die niet gereageerd hebben:

- Provincie Limburg

- Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid - Vlaamse Waterweg -Albertkanaal

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,

- Voor de beoordeling met het model CAR Vlaanderen worden wegsegmenten bepaald in figuur 11-12. Het is echter niet duidelijk hoe op basis hiervan fase 4 van de campusring

Het opslaan en uitzeven van verontreinigde gronden en diverse afvalstoffen en gronden die door de aard van de verontreiniging als andere niet gevaarlijke afvalstoffen

De berekende stikstofdepositie gerelateerd aan emissies van Bioterra bedraagt maximaal 0,21% van de KDW van een habitat of zoekzone voor een habitat,

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,