• No results found

BESLUIT Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 12c, tweede lid, van de Gaswet.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BESLUIT Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 12c, tweede lid, van de Gaswet."

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESLUIT

Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 12c, tweede lid, van de Gaswet.

Nummer 102938 /

Betreft zaak: Afbouw van de dagmarge, bedoeld in artikel 4.1.4.3 van de Transportvoorwaarden Gas - LNB

Nederlandse Mededingingsautoriteit

I lnleiding

1. In artikel 4.1.4.3 van de Transportvoorwaarden Gas – LNB is bepaald dat de dagmarge, waaronder wordt verstaan de toegestane afwijking van het cumulatieve uurverschil aan het eind van de gasdag, 2% bedraagt van de omvang van het portfolio zoals bedoeld in artikel 4.1.4.1 van de

Transportvoorwaarden Gas – LNB. Bij besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad) van 5 februari 2008, met nummer 102852/13.BT829, is als overgangsmaatregel in eerstgenoemd artikel opgenomen dat de Raad in 2008 zal onderzoeken wat de voortgang is in het project dat tot voldoende beschikbare stuurinformatie moet leiden. Tevens is hierin bepaald dat de resultaten van dit onderzoek de basis vormen voor de beslissing of de dagmarge al dan niet verder zal worden afgebouwd en dat deze resultaten uiterlijk 31 maart 2008 bekend worden gemaakt. Met dit besluit geeft de Raad hieraan gevolg.

II Wettelijk kader en procedure

2. Op grond van artikel 12c, tweede lid, van de Gaswet zendt de Raad met inachtneming van de in artikel 12 van de Gaswet bedoelde regels een ontwerp van het besluit tot wijziging van de tariefstructuren of de voorwaarden aan de gezamenlijke netbeheerders en de representatieve organisaties van

(2)

3. Op grond van artikel 12e, derde lid, van de Gaswet kunnen de gezamenlijke netbeheerders en de representatieve organisaties van netgebruikers op de gasmarkt hun zienswijze op een ontwerp van een besluit tot wijziging van de tariefstructuren of de voorwaarden aan de Raad kenbaar maken binnen twaalf weken na het tijdstip waarop het ontwerp van het besluit op grond van artikel 12c, tweede lid, van de Gaswet aan hen is gezonden.

4. De Raad heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing verklaard op de totstandkoming van dit besluit.

5. Als onderdeel van deze voorbereidingsprocedure heeft de Raad een

ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken ter inzage gelegd. Voorafgaand aan de terinzagelegging heeft de Raad in de Staatscourant van 17 april 2008, nr.75 kennis gegeven van het ontwerpbesluit. Op 22 mei 2008 heeft ten kantore van de Raad een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens de hoorzitting hebben vertegenwoordigers van De Vrijhandels Organisatie voor Elektriciteit en Gas (hierna: VOEG), De Vereniging Energieproducenten, handelaren en – retailbedrijven in Nederland (hierna: EnergieNed), de Nederlandse Vereniging voor Marktwerking in Energie (hierna: VME), de Vereniging voor Energie Milieu en Water (hierna: VEMW), StatoilHydro en Gas Transport Services B.V. (hierna: GTS) het woord gevoerd. Het verslag van de hoorzitting heeft de Raad

gepubliceerd op de Internetpagina van de Energiekamer. Indien een zienswijze heeft geleid tot een aanpassing van het besluit, heeft de Raad dit in het besluit duidelijk aangegeven.

(3)

III Voorstel van de Raad

7. Uit het primaire besluit van de Raad van 27 juni 2006, met nummer 102144-33, tot wijziging van de Transportvoorwaarden Gas – LNB met betrekking tot het balanceringsregime volgt dat het afbouwschema met betrekking tot de afbouw van de dagmarge in lijn moest zijn met het ter beschikking komen van

stuurinformatie. Uit genoemd besluit blijkt dat de gezamenlijke netbeheerders destijds hebben aangegeven dat verbetering van de stuurinformatie sterk afhangt van de inzet van zowel shippers als netbeheerders om tot een uurlijkse uitlezing van grootverbruikers te komen. In meergenoemd besluit is destijds aangegeven dat de gezamenlijke netbeheerders zo spoedig mogelijk een begin moeten maken met het ter beschikking stellen van stuurinformatie aan de shippers. In artikel 4.1.4.3 van de Transportvoorwaarden Gas – LNB is in meergenoemd besluit als overgangsmaatregel opgenomen dat de netbeheerder van het landelijk gastransportnet voor de jaren 2006 tot en met 2008 een ruimere dagmarge hanteert dan 2%, te weten voor 2006 36%, voor 2007 18% en voor 2008 10%, waarbij de restrictie gold dat de dagmarge nooit groter zal zijn dan de voor een shipper geldende cumulatieve tolerantie.

8. In de beslissing op bezwaar van de Raad van 16 mei 2007, met nummer 102390_6/24, 102390_2-17, 102390_7-26, heeft de Raad het in het primaire besluit vastgestelde afbouwschema aangepast, omdat marktpartijen weliswaar vanaf medio 2006 hadden kunnen anticiperen op het feit dat de dagmarge vanaf 1 januari 2007 18% zou zijn, maar het project van de gezamenlijke netbeheerders om betere stuurinformatie aan de shippers ter beschikking te stellen, langzamer verliep dan verwacht. De dagmarge is in genoemde beslissing op bezwaar gehandhaafd op 36%, waarbij door de Raad is

(4)

9. Genoemd onderzoek heeft in 2007 plaatsgevonden, hetgeen heeft geresulteerd in het besluit van 5 februari 2008. In dat besluit heeft de Raad op grond van de in het studierapport van de werkgroep Stuursignaal Gas opgenomen planning geconstateerd dat het stuursignaal niet eerder dan per 1 januari 2009 formeel van start zou kunnen gaan en tevens dat de evaluatie van het

balanceringsregime door GTS geen additionele informatie heeft opgeleverd met betrekking tot de ontwikkeling in beschikbaarheid van stuurinformatie. De overgangsmaatregel die in het besluit afbouw dagmarge 2008 in artikel 4.1.4.3 van de Transportvoorwaarden Gas – LNB is opgenomen, luidt als volgt: Als overgangsmaatregel hanteert de netbeheerder van het landelijk gastransportnet:

Tot 1 januari 2009 een dagmarge van 36%. De dagmarge zal nooit groter zijn dan de voor een shipper geldende cumulatieve tolerantie.

In 2008 zal de Raad van Bestuur van de NMa onderzoeken wat de voortgang is in het project dat tot voldoende beschikbare stuurinformatie moet leiden. De resultaten van dit onderzoek vormen de basis voor de beslissing of de dagmarge al niet afgebouwd wordt en zullen uiterlijk 31 oktober 2008 bekend worden gemaakt.

10. In meergenoemd besluit van 5 februari 2008 is voorts in randnummer 25 opgenomen dat de Raad in het eerste kwartaal van 2008 zal evalueren hoe partijen hun verantwoordelijkheid nemen in het realiseren van het stuursignaal en dat deze inzichten zullen worden betrokken bij de beslissing over het al dan niet afbouwen van de dagmarge in 2009.

11. Het onderzoek als bedoeld in de overgangsmaatregel van artikel 4.1.4.3 van de Transportvoorwaarden Gas – LNB heeft plaatsgevonden in het eerste kwartaal van 2008. Het doel van het onderzoek was enerzijds om te onderzoeken wat de voortgang is in het project dat tot voldoende beschikbare stuurinformatie moet leiden en anderzijds welke rollen de verschillende partijen vervullen bij het realiseren van het stuursignaal en op welke wijze partijen hun

(5)

12. De resultaten van het onderzoek luiden, samengevat, als volgt. Uit de resultaten van het onderzoek maakt de Raad op dat er enerzijds voortgang is gemaakt in het project dat tot voldoende beschikbare stuurinformatie moet leiden, maar dat er anderzijds ook met ingang van 1 januari 2009 nog geen voldoende, tijdige en betrouwbare online stuurinformatie over de

balanceringsstatus van netgebruikers beschikbaar zal zijn.

13. De voortgang blijkt naar het oordeel van de Raad uit het wijzigingsvoorstel van de gezamenlijke netbeheerders van 31 maart 2008 met betrekking tot de

meetvoorwaarden Gas –RNB met betrekking tot het stuursignaal. Op grond van dit wijzigingsvoorstel wordt concreet in de Meetvoorwaarden Gas – RNB geregeld dat de meetinrichting bij gasgrootverbruikers met een jaarafname boven een bepaald volume geschikt dient te zijn voor uurlijkse afstanduitlezing en dat de meetdata van de desbetreffende aangeslotenen ook daadwerkelijk uurlijks uitgelezen en verwerkt worden. Daarnaast zijn door Energie Data Services Nederland functionele specificaties opgesteld ten behoeve van de concrete aanpassing van de huidige data-infrastructuur die noodzakelijk zijn voor de aanlevering door de Regionale netbeheerders van de gegevens uit de aansluitregisters aan de beheerder van het landelijk gastransportnet. Deze functionele specificaties zijn vastgelegd in het “Marktprocesmodel stuursignaal gas” en het “Detailprocesmodel stuursignaal gas”. Uit het onderzoek blijkt dat de realisatie van de drie genoemde aanpassingen in een periode van 12

maanden kunnen worden afgerond. Dit betekent dat deze onderdelen medio 2009 gerealiseerd kunnen zijn.

(6)

15. Voorts heeft de Raad stilgestaan bij de vraag of ook de verbetering van de stuurinformatie ten aanzien van entrycapaciteit onderdeel zou moeten uitmaken van het onderzoek dat de basis vormt voor de beslissing om de dagmarge in 2009 al dan niet verder af te bouwen. Het antwoord op deze vraag ligt in de koppeling van het afbouwen van de dagmarge met het project zoals dat is voortgevloeid uit het Studierapport van de Werkgroep Stuursignaal Gas. Uit dit rapport en daarnaast uit de aanbiedingsbrief van 13 juli 2007 blijkt duidelijk dat het systeem zoals dat door de werkgroep is ontworpen alleen betrekking heeft op een stuursignaal dat is bepaald uit een on-line allocatie op alle binnenlandse exitpunten. De entrypunten vallen daardoor buiten de scope van de realisatie van het stuursignaal zoals dat in de overgangsmaatregel in artikel 4.1.4.3 van de Transportvoorwaarden Gas – LNB is gekoppeld aan het afbouwen van de dagmarge. Het antwoord op genoemde vraag luidt daarom ontkennend.

16. De Raad heeft naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek de naar zijn oordeel gerechtvaardigde verwachting dat er met ingang van 1 juli 2009 een stuursignaal zal zijn gerealiseerd. Naar aanleiding van de ingediende

zienswijzen voegt de Raad hieraan toe dat de realisatie van het stuursignaal betekent dat de processtappen als beschreven in hoofdstuk 6 van het Studierapport Stuursignaal Gas kunnen worden doorlopen. Daarnaast constateert de Raad dat voor de partijen onderscheidende belangen een rol spelen in de realisatie van het stuursignaal. Dit geldt dan in het bijzonder voor de shippers en GTS. In het geval van de shippers geldt dat realisatie van het stuursignaal een voorwaarde is om afbouw van de dagmarge mogelijk te maken. In het geval van GTS geldt dat realisatie van het stuursignaal een middel is om de dagmarge te kunnen afbouwen. Door het opnemen van een vast tijdstip in de toekomst wordt gelet op de verschillende belangen voor alle betrokken partijen dezelfde urgentie gecreëerd om te werken aan de realisatie van het beschikbaar komen van en een stuursignaal. Mede naar aanleiding van de ingediende zienswijzen kan dit punt nog nader worden genuanceerd, in die zin, dat met een vast tijdstip tevens is beoogd om partijen die hun

(7)

overgangsmaatregel van artikel 4.1.4.3 van de Transportvoorwaarden Gas – LNB in het besluit van 5 februari 2008.

17. De Raad stelt daarnaast nog een aanvullende termijn vast, waarbinnen dient te worden gerealiseerd dat het stuursignaal dusdanig betrouwbaar is, dat op basis daarvan onbalansafrekening kan plaatsvinden. Dit laatste is een

randvoorwaarde die is opgenomen in het Studierapport van de Werkgroep Stuursignaal Gas. Naar aanleiding van de zienswijze van GTS merkt de Raad met betrekking tot de onderhavige termijn op dat die termijn weliswaar aanvullend is ten opzichte van de termijn waarop het stuursignaal naar

verwachting zal zijn gerealiseerd, echter, er is geen sprake van een aanvullende voorwaarde ten opzichte van de voorwaarden die reeds in het Studierapport van de Werkgroep Stuursignaal Gas zijn opgenomen. In hoofdstuk 4. Vraagstelling en randvoorwaarden (pagina 5 van het Studierapport) is immers door de shippers als randvoorwaarde aangegeven dat GTS de data gebruikt voor de bepaling van eventuele boetes. De Raad stelt de termijn hierbij, mede naar aanleiding van de ingediende zienswijzen op dit punt, vast op zes maanden. Na deze termijn, derhalve vanaf 1 januari 2010, eindigt de overgangsmaatregel van artikel 4.1.4.3 en zal de dagmarge derhalve 2% bedragen.

Zienswijzen

18. VEMW heeft een schriftelijke zienswijze naar voren gebracht met betrekking tot de afbouw van de dagmarge. De Raad constateert dat deze zienswijzen

betrekking hebben op het aanpassen van de meetinrichtingen in het kader van de realisatie van het stuursignaal. Omdat deze zienswijze niet direct verband houdt met de afbouw van de dagmarge 2009 zal deze voor dit besluit niet worden meegenomen.

19. VOEG geeft in haar zienswijze aan op een achttal gronden bezwaar te hebben tegen het ontwerpbesluit. VOEG geeft aan dat er eerst stuurinformatie

beschikbaar moet zijn voordat de dagmarge kan worden afgebouwd Ten tweede zijn de criteria die gelden voor een volledig, tijdig en betrouwbare

stuurinformatie niet bekend. Ten derde dient de afbouw van de dagmarge gekoppeld te zijn met een verlaging van de onbalansheffingen. Ten vierde vormt de afbouw van dagmarge een barrière voor nieuwe toetreders. Ten vijfde is er onduidelijkheid over de beschikbaarheid van Combiflex en de prijzen daarvan. Ten zesde geeft VOEG aan dat de fasering van afbouw risico’s en

(8)

voor hernominaties er aan het einde van de gasdag niet meer gestuurd kan worden.

20. EnergieNed geeft in haar zienswijze aan op een viertal gronden bezwaar te hebben tegen het ontwerpbesluit. Ten eerste kan de dagmarge alleen worden afgebouwd wanneer er vanaf dat moment ook wordt afgerekend op basis van de stuurinformatie. Ten tweede vindt zij een dagmarge van 2% te streng. Ten derde dienen entrypunten onderdeel te zijn van de stuurinformatie. Ten vierde maakt EnergieNed bezwaar tegen de fasering van de afbouw van de dagmarge waarbij zij ook een voorstel met betrekking tot de fasering van het

afbouwschema doet.

21. VME geeft in haar zienswijze aan op een vijftal gronden bezwaar te hebben tegen het ontwerpbesluit. Ten eerste de fasering van de afbouw van de dagmarge. Ten tweede dient er eerst stabiele stuurinformatie te zijn voordat kan worden afgebouwd. Ten derde dient er te worden afgerekend op basis van het stuursignaal Ten vierde maakt VME bezwaar tegen afbouw op vaste tijdstippen. Ten vijfde de relatie tussen de boetesystematiek en de balanceergrenzen, Ten zesde is een dagmarge van 2% volgens VME niet mogelijk in verband met de imperfecties van de systemen.

22. StatoilHydro heeft in haar zienswijze het volgende aangegeven. Ten eerste geeft StatoilHydro aan waarom zij als partij ontvankelijk is. Ten tweede geeft zij aan waarom het ontwerpbesluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en

evenredigheidsbeginsel. Ten derde geeft StatoilHydro aan waarom zij als partij extra getroffen is door de omstandigheid dat de entrypunten niet zijn

meegenomen.

(9)

24. De Raad zal in dit besluit eerst ingaan op de ontvankelijkheid en de

rechtmatigheid van het besluit, om vervolgens inhoudelijk in te gaan op de zienswijzen.

Ontvankelijkheid

25. Uit artikel 3:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat alleen belanghebbenden hun zienswijze over een ontwerpbesluit bij het

bestuursorgaan naar voren kunnen brengen.

26. StatoilHydro geeft in haar zienswijze aan dat zij van mening is dat zij belanghebbende is omdat het oordeel van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) d.d. 17 januari 2008 (AWB 07/464 en AWB 07/465) naar de mening van StatoilHydro niet kan worden gevolgd. StatoilHydro geeft aan dat uit het besluit d.d. 29 oktober 2007, met nummer 102379, volgt dat het shippersmodel zoals beschreven is in de Transportvoorwaarden Gas - LNB een beperking van het aantal afnemers inhoudt. Ook geeft zij aan dat uit het besluit volgt dat er wel degelijk zware eisen worden gesteld om als shipper te kunnen worden erkend. Hieruit vloeit volgens StatoilHydro voort dat een groep shippers wel degelijk beperkt is en derhalve een shipper in zijn algemeenheid kan worden aangemerkt als belanghebbende.

27. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een individueel of persoonlijk belang geeft StatoilHydro aan dat dit voor hen van toepassing is om de volgende reden. StatoilHydro onderscheidt zich van andere shippers vanwege het feit dat zij als één van de weinige shippers (naast, voor zover haar bekend, alleen Gaz de France en GasTerra) het gas zelf rechtstreeks inkoopt uit de gasvelden en vervolgens niet integraal doorverkoopt aan GasTerra. Doordat StatoilHydro het “eigen entry-gas”direct vanaf de gasvelden betrekt en niet vanaf het Title Transfer Facility of vanuit border-entrypunten, loopt zij tengevolge van fluctuaties in de aardgasproductie van het gasvelden grotere onbalansrisico’s dan de overige partijen. Daarnaast geeft StatoilHydro aan dat voor haar geldt dat zij geen aandeelhoudersrelatie heeft met de producent van het gasveld dan wel de operator van de pijpleiding vanaf het gasveld naar het netwerk van GTS.

(10)

29. StatoilHydro behoort tot de groep van shippers. In de uitspraak van het CBb van 17 januari 2008, AWB 07/464 en AWB 07/465 , heeft het CBb geoordeeld dat de groep shippers niet beperkt en qua samenstelling bekend is, zodat deze groep niet reeds op grond daarvan kan worden aangemerkt als belanghebbende. Naar het oordeel van de Raad kan StatoilHydro derhalve niet reeds op grond van het feit dat zij shipper is worden aangemerkt als belanghebbende.

30. Vervolgens dient, in lijn met genoemde uitspraak van het CBb van 17 januari 2008, de vraag te worden beantwoord of StatoilHydro wellicht als

belanghebbende kan worden aangemerkt vanwege de aanwezigheid van een individueel of persoonlijk belang. Hiertoe is vereist dat degene die zienswijzen indient, zich bij het in zijn belang geraakt worden, gelet op de terzake dienende feiten en omstandigheden, in voldoende mate onderscheidt van anderen.

31. Het onderscheid waarop StatoilHydro zich in de onderhavige zaak beroept, is het feit dat zij, anders dan de meeste andere shippers, beschikt over eigen entrygas, waardoor StatoilHydro afhankelijk is van de daadwerkelijke productie uit het gasveld. Die productie sterk kan fluctueren, met als gevolg een veel groter risico op een onbalanspositie op het entrypunt. Bovendien onderscheidt Statoilhydro zich op haar beurt van Gas de France en GasTerra (die eveneens over eigen entrygas beschikken) vanwege het feit dat zij geen

aandeelhoudersrelatie heeft met de producent van het gasveld dan wel de operator van de pijpleiding vanaf het gasveld naar het netwerk van GTS.

32. De Raad is van oordeel dat hetgeen door StatoilHydro wordt aangevoerd niet kan leiden tot het aannemen van de aanwezigheid van een individueel of persoonlijk belang. De reden hiervoor is dat StatoilHydro zich, gelet op de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval, naar het oordeel van de Raad niet in voldoende mate onderscheidt van anderen. Feit is namelijk dat de entrypunten geen onderdeel uitmaken van de scope van de realisatie van het stuursignaal, zoals in randnummer 15 van dit besluit door de Raad is

aangegeven. Het systeem zoals dat door de Werkgroep Stuursignaal Gas is ontworpen, heeft alleen betrekking op een stuursignaal dat is bepaald uit een online allocatie op binnenlandse exitpunten. Gelet op dit feit kan het

(11)

aanzien van de entrypunten is overwogen ook geldt ten aanzien van StatoilHydro.

Rechtmatigheid besluit

33. GTS stelt dat de Raad in het onderhavige geval onbevoegd is een

ontwerpbesluit te nemen, omdat, kort gezegd, de afbouw van de dagmarge reeds in een ander besluit door de Raad is vastgesteld en dat besluit onderwerp uitmaakt van een beroepsprocedure bij het CBb. Het voorliggende

ontwerpbesluit bouwt voort op twee volgens GTS onrechtmatige besluiten, te weten het besluit inzake balancering en het besluit dagmarge 2008. GTS heeft tegen beide besluiten beroep aangetekend.

34. De Raad is van oordeel dat het nemen van een ontwerpbesluit in het onderhavige geval niet alleen een bevoegdheid is, maar ook een plicht, die direct voortvloeit uit artikel 4.1.4.3 van de Transportvoorwaarden Gas – LNB zelf. In dit artikel is immers opgenomen dat de Raad een beslissing zal nemen om de dagmarge al dan niet verder af te bouwen. De bevoegdheid van en de plicht voor de Raad om een besluit te nemen, is daarmee gegeven. De beslissing om de dagmarge al dan niet verder af te bouwen is, ten slotte, conform artikel 12c, tweede lid, juncto artikel 12e, derde lid, van de Gaswet, voorafgegaan door een ontwerpbesluit. De Raad deelt de zienswijze van GTS op dit onderdeel derhalve niet.

35. GTS geeft in haar zienswijze aan dat het onderhavige besluit voortbouwt op een onterechte koppeling tussen de afbouw van de dagmarge en de beschikbaarheid van stuurinformatie in de beslissing op bezwaar van de Raad van 16 mei 2007 en daarmee voortbouwt op een onrechtmatig besluit. GTS vindt het

onbegrijpelijk dat er een relatie wordt gelegd tussen de afbouw van de dagmarge en de beschikbaarheid van het stuursignaal. Dit is reeds diverse malen zowel mondeling als schriftelijk aangegeven.

(12)

Randvoorwaarden voor afbouw

37. EnergieNed, VME en VOEG geven in hun zienswijzen aan dat de dagmarge alleen kan worden afgebouwd, indien er stuurinformatie beschikbaar is, waarbij geldt dat eerst dient te worden aangetoond dat de stuurinformatie van

voldoende kwaliteit is voordat de dagmarge kan worden afgebouwd.

38. Voor de beoordeling van deze zienswijzen verwijst de Raad naar randnummer 16 van het onderhavige besluit

39. GTS stelt dat er in het ontwerpbesluit een nieuwe voorwaarde bij is gekomen voor de afbouw van de dagmarge, te weten, dat er afgerekend zou moeten kunnen worden op het stuursignaal. GTS geeft in haar zienswijze aan dat zij zich hier over verwondert omdat dit in geen enkel eerder besluit van de

Energiekamer, of in overwegingen die in die besluiten een rol hebben gespeeld, aan de orde is geweest. Daarnaast geeft GTS aan dat zij er aan twijfelt of de Energiekamer bevoegd is om eisen te stellen aan de verplichting van GTS om af te rekenen op basis van het stuursignaal.

40. VOEG, EnergieNed en VME geven in hun zienswijzen aan dat een afbouw van de dagmarge alleen mogelijk is, indien de afrekening van onbalans zal gebeuren op basis van het stuursignaal.

41. Met betrekking tot de randvoorwaarde dat de onbalans dient te worden afgerekend op basis van de resultaten van het stuursignaal verwijst de Raad naar hetgeen hij hierover in randnummer 17 van het onderhavige besluit heeft aangegeven. Met betrekking tot de constatering dat de Energiekamer niet bevoegd is om GTS de verplichting op te leggen om op basis van het

stuursignaal af te rekenen, oordeelt de Raad dat het op basis van artikel 12c, tweede lid, bevoegd is voor het opstellen van een ontwerpbesluit. Waarbij het bereik van genoemde bevoegdheid beschreven is in artikel 12b, eerste lid, onderdeel a, van de Gaswet de plicht van de gezamenlijke netbeheerders is om voorwaarden op te stellen met betrekking tot de wijze waarop netbeheerders en afnemers zich jegens elkaar gedragen ten aanzien van het uitvoeren van

(13)

42. EnergieNed en VOEG hebben in hun zienswijzen aangeven dat het door problemen op de entryzijde voor sommige shippers bijna onmogelijk is om binnen de gestelde tolerantie te blijven.

43. Met betrekking tot de situatie op de entrypunten verwijst de Raad naar hetgeen hij hierover in randnummer 15 heeft opgemerkt.

Stuurinformatie

44. VME en VOEG geven in hun zienswijzen aan dat het onderhavige besluit geen duidelijkheid geeft over de kwaliteitscriteria ten aanzien van de meting om te kunnen spreken van voldoende, tijdige en betrouwbare online stuurinformatie.

45. De Raad is van oordeel dat aan deze kwaliteitcriteria in het studierapport van de werkgroep stuursignaal invulling is gegeven, door de in het studierapport opgenomen systeemeisen. Deze systeemeisen zorgen er naar het oordeel van de Raad voor dat er een stuursignaal wordt voortgebracht dat voldoet aan de eisen die de markt hieraan stelt.

46. In artikel 4.2.2.3 Transportvoorwaarden Gas – LNB is bepaald dat een shipper bevoegd is om hernominaties uit te voeren twee uren voor aanvang van het uur waarop deze betrekking heeft. Zowel EnergieNed als VOEG geven in hun schriftelijke zienswijzen aan, dat deze ‘voorlooptijd’ voor hernominaties van twee uren samen met een lagere dagmarge, het voor een shipper moeilijk maakt binnen de toleranties van de dagmarge te blijven. Een voorlooptijd van twee uren betekent dat de hernominatie voor het laatste uur van de gasdag voor drie uur zal moeten zijn uitgevoerd. Een shipper zal deze hernominatie bepalen op basis van het stuursignaal voor het uur van 1:00h tot 2:00h. Gevolg zal zijn dat een shipper voor de laatste 4 uren van de gasdag, betreffende de uren tussen 2:00h en 6:00h, geen mogelijkheden meer heeft om door middel van

hernominaties binnen de bandbreedte van de dagmarge van 2% te blijven. EnergieNed stelt dat dit probleem kan worden verminderd door de

hernominatietijd te verkorten tot één uur.

47. De Raad constateert dat deze zienswijzen betrekking hebben op een onderdeel van artikel 4.1.4.3 van de Transportvoorwaarden Gas – LNB dat in de beslissing op bezwaar van 16 mei 2007 door de Raad is vastgesteld. De Raad verwijst hiervoor derhalve naar deze beslissing op bezwaar.

(14)

48. Zowel EnergieNed als VOEG geven in hun zienswijzen aan dat een dagmarge van 2% een te strenge bandbreedte is, omdat dit percentage tot stand is gekomen als gevolg van een ontwerpfout, waarbij de 2% is gebaseerd op de meetnauwkeurigheid. Daarnaast geeft EnergieNed aan in een brief van 24 januari 2008 de Energiekamer te hebben gevraagd hier onafhankelijk onderzoek naar te doen. EnergieNed doet in haar zienswijze een herhaalde oproep om alsnog dit onderzoek uit te voeren.

49. De Raad constateert dat deze zienswijzen van EnergieNed en VOEG betrekking hebben op een onderdeel van artikel 4.1.4.3 van de Transportvoorwaarden Gas – LNB dat in de beslissing op bezwaar van 16 mei 2007 door de Raad is vastgesteld. De Raad verwijst hiervoor derhalve naar deze beslissing op bezwaar.

50. GTS geeft in haar zienswijze aan dat zij reeds op basis van de artikel 7, zesde lid, van de Verordening stuurinformatie beschikbaar stelt en dat deze

stuurinformatie een afspiegeling dient te zijn van de informatie die zij tot haar beschikking heeft. GTS geeft aan dat zij altijd voldaan heeft aan de eis om die informatie ter beschikking te stellen die zij tot haar beschikking heeft. Doordat zij dit doet en zelfs meer dan dat op 1 januari handelt de Raad in strijd met artikel 7, zesde lid, van de Verordening door op 1 januari 2009 de dagmarge niet af te bouwen naar 2 %.

(15)

de zienswijze van GTS kan daarom naar het oordeel van de Raad verder buiten beschouwing blijven.

Afbouwmomenten

52. Met betrekking tot de fasering van het afbouwschema hebben VOEG, EnergieNed, VME en GTS in hun zienswijzen aangegeven dat zij twee afbouwmomenten gedurende het kalenderjaar, waarbij drie verschillende percentages voor de dagmarge worden gehanteerd, te veel vinden, omdat dit te veel onzekerheden en risico’s met zich meebrengt. Daarnaast leidt dit tot extra aanpassingen aan de ICT-systemen en tot aanpassingen in de dagelijkse operatie. GTS en EnergieNed pleiten voor ten hoogste twee verschillende dagmarges in één jaar.

53. EnergieNed heeft in haar zienswijze het voorstel gedaan om de dagmarge per 1 juli 2009 te verlagen naar 10% en op 1 januari 2010 over te gaan op het nieuwe balanceringsregime.

54. VME geeft in haar zienswijze aan dat zij een periode van drie maanden tussen de afbouwmomenten van de dagmarge van 10% naar 2% te kort vindt om het stuursignaal op zijn kwaliteit te kunnen beoordelen. VME geeft daarnaast aan dat de overgang valt in de periode van de zomermaanden juli, augustus en september, terwijl alle problemen met balancering zich juist in de

wintermaanden voordoen, met name bij een jaarovergang. Zij pleiten er dan ook voor dat het stuursignaal eerst moet worden getest tijdens een

jaarovergang voordat de dagmarge verlaagd kan worden.

55. VOEG geeft in haar zienswijze aan dat zij de afbouw van de dagmarge,

vooruitlopend op het nieuw tot stand te komen balanceringsregime op 1 januari 2010, niet zinvol vindt, omdat dit teveel onzekerheid met zich meebrengt.

56. GTS geeft aan per 1 januari 2009 gereed te zijn met de totstandkoming van het Centraal Systeem Stuursignaal. Er zijn volgens GTS hierdoor voldoende

ontwikkelingen om de afbouw van de dagmarge te legitimeren. Die verplichting heeft GTS op zich genomen en zij ging er dan ook van uit dat zodra zij aan deze verplichting had voldaan, de afbouw van de dagmarge in gang zou kunnen worden gezet. GTS geeft daarbij aan dat vanaf 1 januari 2009 de dagmarge kan worden afgebouwd naar 2%, omdat op dat moment het stuursignaal

(16)

57. Onder verwijzing naar randnummer 16 van dit besluit is de Raad van oordeel dat de dagmarge per 1 juli 2009 kan worden verlaagd naar 10%. Onder verwijzing naar randnummer 17 van dit besluit is de Raad van oordeel dat de dagmarge per 1 januari 2010 kan worden verlaagd naar 2%.De Raad brengt hiermee, in lijn met de verzoeken van GTS en EnergieNed, het aantal verschillende dagmarges terug tot twee. De periode tussen de

afbouwmomenten, zijnde 1 juli 2009 (10%) en 1 januari 2010 (2%), is daardoor verlengd tot zes maanden. Met betrekking tot de relatie tussen het onderhavige besluit en het nieuwe balanceringsregime merkt de Raad op dat het

onderhavige besluit alleen zich beperkt tot de overgangsmaatregel voor 2009. Vanaf 2010 geldt er geen overgangsmaatregel meer, en geldt de dagmarge van 2%, zoals die bij de beslissing op bezwaar van de Raad van 16 mei 2007 is vastgesteld. Het nieuwe balanceringsregime, dat op zijn vroegst op 1 januari 2010 zal worden geïntroduceerd, staat los van deze overgangsmaatregel. Met betrekking tot het argument van GTS dat met het gereed komen van het Centraal Systeem Stuursignaal door GTS er voldoende ontwikkelingen zijn om de dagmarge af te bouwen, verwijst de Raad naar randnummer 51 van dit besluit.

Onbalanstarieven

58. VOEG en Energiened geven in hun zienswijze aan dat parallel aan de afbouw van de dagmarge de hoogte van de onbalanstarieven dient te worden

afgebouwd. VOEG geeft hierbij aan de huidige tarieven voor onbalansen op het landelijk gastransportnet zeer hoog zijn in vergelijking met bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk. Met de voorgestelde afbouw van dagmarge is het volgens VOEG zonder meer duidelijk dat de kosten voor shippers voor onbalansen op het landelijk gastransportnet zullen toenemen door het toepassen van een zeer krappe dagmarge, gecombineerd met hoge tarieven voor onbalansen. Daarbij is volgens VOEG ook van belang op welke wijze GTS deze kostenstijging kan rechtvaardigen.

59. De verrekening van onbalansheffingen, zoals GTS die in rekening brengt bij de shippers, is beschreven in de artikelen 4.1.6.8 en 4.1.6.9 van de

(17)

onbalans als een gevolg van lager uitvallende kosten voor onbalans. Dit alles sluit uit dat er sprake kan zijn van een verlaging van de onbalanstarieven als een gevolg van de verlaging van de dagmarge.

Combiflex

60. VOEG en VME maken in hun zienswijze een koppeling tussen de hoogte van de dagmarge en de inkoop van Combiflex. VME en GTS geven aan dat de inkoop van commodity en diensten vooral per kalenderjaar gebeurt. Daarnaast geeft VME aan dat wanneer dagmarges gedurende het jaar worden aangepast dit een nadelige uitwerking op de kostprijs heeft. Dit kan volgens VME worden

opgelost door de dagmarge per kalenderjaar af te bouwen, zoals in de oorspronkelijke voorstellen ooit ook het geval was. VOEG heeft daarnaast tijdens de hoorzitting aangegeven dat als gevolg van het afbouwen van de dagmarge de vraag naar Combiflex in 2009 zal toenemen. Volgens VOEG is de verwachting dat ten gevolge van de lagere dagmarge de shippers met hoge onbalanskosten te maken zullen krijgen. Om zich hier tegen in te dekken, kan de shipper hiervoor Combiflex contracteren. Volgens VOEG is het voor 2009 onduidelijk hoeveel Combiflex, en voor welke prijs, zal worden aangeboden door de beheerder van het landelijk gastransportnet. GTS heeft daarnaast aangegeven dat zij geen relatie zien tussen het moment van verlagen van de dagmarge en de periode van de “Combiflexblokken”. GTS geeft aan dat er wel voldoende op tijd duidelijkheid moet zijn omtrent de hoogte van de dagmarge, in relatie tot de verkoop van Combiflex.

(18)

Zoals in randnummer 16 van onderhavig besluit reeds aangegeven heeft de Raad de gerechtvaardigde verwachting dat er op 1 juli 2009 een stuursignaal voor shippers beschikbaar waarop zijn hun portfolio kunnen bijsturen, en deelt het argument van VOEG en VME dat er meer Combiflex moet worden

gecontracteerd om hun portfolio in balans bij een verlaging van de dagmarge derhalve niet.

62. Met betrekking tot het punt omtrent het tijdig duidelijkheid geven over de hoogte van de dagmarge, in verband met de beschikbaarheid en het kunnen contracteren van Combiflex door de shippers, merkt de Raad op dat GTS op grond van artikel 10a, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet de plicht heeft om flexibiliteitsdiensten aan te bieden aan een ieder die daarom verzoekt, voor zover Gasterra een economische machtspositie heeft op de markt voor

flexibiliteitsdiensten. Daarbij dient Gasterra op grond van artikel 10a, derde lid, van de Gaswet dit te leveren in de door GTS gevraagde hoeveelheden en op de door hem gewenste tijdstippen. De Raad is niet gebleken dat er onzekerheid bestaat over de beschikbaarheid van Combiflex en dat aanbiedingen te laat komen. Voor zover dit teruggrijpt naar problemen in het najaar van 2007 zijn deze opgelost door een extra tender. Die tender is niet uitverkocht. Er is dus geen sprake van te weinig aanbod. GTS houdt jaarlijks een consultatie onder de marktpartijen. GTS heeft aangegeven dat zij bij deze consultaties geen

opmerkingen heeft gekregen over een gebrek aan aanbod. Mochten

marktpartijen opmerkingen willen maken dan is daarvoor gelegenheid bij GST.

Barrière voor nieuwe toetreders

63. VOEG geeft in haar zienswijze aan dat een dagmarge van 2% in relatie tot de wijze waarop het onbalansgetal tot stand komt een barrière vormt voor nieuwe toetreders. Nieuwe toetreders met een beperkte portefeuille worden volgens VOEG extra getroffen door de afbouw van de dagmarge, omdat zij nu eenmaal minder profijt van het ongelijktijdigheidseffect hebben om de portefeuille te balanceren binnen de gestelde dagmarge. Als alternatief zou er volgens VOEG juist een systeem moeten gelden waar volume en capaciteit in verhouding worden gezien, zoals nu ook geldt voor de uurlijkse tolerantie en dat er derhalve dient te worden gewacht tot er een nieuw balanceringsregime

beschikbaar is voor de markt. Tot die tijd zou de dagmarge naar de mening van VOEG gehandhaafd dienen te blijven op 36%.

(19)
(20)
(21)

Bijlage bij het besluit tot wijziging van de voorwaarden ex artikel 12b, eerste lid, van de Gaswet met betrekking tot de afbouw van de dagmarge, bedoeld in artikel 4.1.4.3 van de Transportvoorwaarden Gas – LNB

De overgangsmaatregel in artikel 4.1.4.3 komt te luiden:

Als overgangsmaatregel hanteert de netbeheerder van het landelijk gastransportnet tot 1 januari 2010:

- Tot 1 juli 2009 een dagmarge van 36%. - Tot 1 januari 2010 een dagmarge van 10%.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

c. de netbeheerder beschikt over een daartoe strekkende ontheffing als bedoeld in artikel 16, eerste lid, of het bedrijf een aanvraag daartoe heeft ingediend en daarop nog niet is

Bijgaand besluit dient ter uitvoering van het bepaalde in artikel 82, lid 4, Gaswet, waarin de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering (hierna: x-factor)

Indien gedurende de periode tussen de veertiende werkdag van de maand volgend op de maand waarin de gasdag valt waarop de gegevens betrekking hebben en de achtste werkdag van de

Naar het oordeel van de Raad is het oorspronkelijke voorstel gebaseerd op artikel 12c, eerste lid van de Gaswet door wijziging te voor te stellen van de tariefstructuren en de

kwaliteitsconversie automatisch wordt verkregen bij het contracteren van entry- en exitcapaciteit. De GNB hebben voorgesteld de term gastransport in 2.1.1 Transportvoorwaarden Gas-

Naar aanleiding van diverse reacties van marktpartijen in verband met de naderende inwerkingtreding van de afbouw van de dagmarge en een gezamenlijke brief van de

Voor elke taak van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, genoemd in de artikelen 10 en 10a stelt de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit de methode

De vraag wie en onder welke voorwaarden de transportdienst bij de netbeheerder van het landelijk gastransportnet kunnen afnemen dient echter naar het oordeel van de Raad onderwerp