• No results found

Johanna Breevoort, Stomme zonden · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Johanna Breevoort, Stomme zonden · dbnl"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een waarschuwend woord voor onze jongelieden

Johanna Breevoort

bron

Johanna Breevoort, Stomme zonden. Een waarschuwend woord voor onze jongelieden. J.H. Kok, Kampen 1916

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/bree010stom01_01/colofon.htm

© 2008 dbnl / erven Johanna Breevoort

(2)

Woord ter inleiding.

Zeer gaarne voldoe ik aan de uitnoodiging van Schrijfster en Uitgever, een woord ter inleiding te schrijven bij dit uitnemend geschrift van de in onze Christelijke kringen zoo goed bekende Johanna Breevoort.

Gelukkig, dat er nu eens van een onzer Christelijke schrijvers een woord uitgaat, dat rechtstreeks spreekt tot de jongelieden en de te bestrijden zonde met naam en toenaam noemt. Wel is het wenschelijk, dat de jongens en meisjes in plechtige stonde door de ouders worden onderwezen in de geslachtelijke vraagstukken en dat zij tijdig op de hoogte gebracht worden met het kwaad van het spelen met de schaamdeelen en de gevolgen daaruit voortvloeiende; maar de ervaring leert, dat de ouders telkens daarmede te laat komen en de jongens en meisjes al lang alles weten, als de ouders hun onderricht willen beginnen.

Van hun kameraadjes meest, soms ook uit boekjes, hebben zij hun wijsheid geput en er zich vroolijk over gemaakt. En dit is juist het onreine. Wanneer vader zijn zoon, moeder haar dochter nuchter en sober op de hoogte heeft gebracht, dan lachen ze niet, maar zijn vereerd door het vertrouwen van vader en moeder en een

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(3)

kameraad, die later grapjes wil maken over geslachtszaken, wijzen zij van zich.

Maar nu ligt hier vóór ons een woord, gesproken tot het hart der jongelieden, een woord van een warm voelende vrouw, die met groot leedwezen heeft waargenomen het verderf, dat onder de jeugd voortgang heeft, en die geen woorden krachtig genoeg kan vinden, om de zonde in al haar naaktheid bloot te leggen en zelfs den weg tot genezing aan te wijzen.

In het Woord Vooraf bij ‘Het Huwelijk’, een boek voor het Christelijk gezin’, schreef ik over de groote onbekendheid in onze Christelijke kringen met geslachtelijke vraagstukken en dat gebroken moet worden met het geheimzinnig waas, waarmede men in deze kringen alles bedekt, wat met het natuurlijk proces van de voortplanting des menschen samenhangt.

Men begint de onanie in volslagen onkunde met de schrikkelijke gevolgen en als men straks die gevolgen aan lichaam en ziel ervaart, is men er zóó aan gewend, aan verslaafd zelfs, dat alleen groote wilskracht in staat is, betering en herstel te brengen.

En de wil is dan juist zoo bedroevend zwak.

Men moest eens kennis kunnen nemen van de wanhoopsklachten, neergeschreven in brieven, die lijders aan de gevolgen hunner uitspattingen mij schreven na de verschijning van het boek ‘Het Huwelijk’ en waarin zij mij om raad en hulp vroegen.

Men moest eens kunnen vernemen, dat die brieven meest waren van jongelieden, die hun zonden erkennende, er in de gebeden mee worstelden, maar deze niet kònden overwinnen. Dat zelfs gehuwde mannen, die toch op

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(4)

geregelde tijden met hun vrouwen konden verkeeren, desniettegenstaande zich toch niet kònden onttrekken aan de zonde, in hun jongelingsjaren, vaak reeds in hun kinderjaren begonnen.

Dan voorzeker, zal er wel niemand zijn die het Johanna Breevoort euvel duidt, dat zij gemeend heeft, dat tegen die zonde krachtiger dan tot nu toe moet worden te velde getrokken en dat een waarschuwing, waarin de zaak met name genoemd wordt, moet uitgaan tot jongelieden op een leeftijd, waarop geacht mag worden, dat nog geen aanvang gemaakt is met het kwaad.

Van zelf is openbaring der brieven niet geoorloofd; het medisch-ambtsgeheim verbiedt dit.

Maar die brieven hebben mij, meer dan te voren, de enorme afmetingen doen kennen die het kwaad heeft aangenomen, ook onder hen, die het erkennen als een zonde voor God.

Dat er beoordeelaars van het boek ‘Het Huwelijk’ waren, die wel vonden, dat ik een goed werk gedaan heb door de bewerking van dat boek, maar dat toch gezorgd moest worden dat het niet maar zoo onder het bereik van jongelieden lag, acht ik alweer een afkeurenswaardige poging tot bedekking.

Tegen groote zonden passen groote middelen.

Hoewel ik van meening blijf, dat men tot de jongelieden moet spreken door de ouders en dat men zonder ophouden de ouders moet blijven bewerken, om zoodoende tot de jeugd te komen, kan, gezien de uitgebreidheid van het kwaad, dit geschrift van Johanna Breevoort veel goed doen, tot tijd en wijle de ouders

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(5)

algemeen zelf beginnen in te zien, dat zij vroeg reeds hun kinderen hebben te waarschuwen.

De liefde tot de jeugd en de jongelingschap, voortvloeiende uit de liefde van Christus, drong deze vrouw, tot het bloot leggen van deze etterende wonde en tot de aanwijzing van den weg ter genezing.

God zegene dan ook deze hare poging en vinde het boekje zijn weg, tot heil van ons geslacht en tot verheerlijking van Gods Naam.

A. DUPONT.

's Heeren Loo, October 1916.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(6)

Aan alle Christelijke Ouders en Opvoeders.

Reeds vele jaren liep ik rond met het voornemen dit boekje te schrijven. Een door u welbegrepen schroom hield mij echter terug.

In den laatsten tijd hoorde ik evenwel menschen, die met de jeugd omgaan, spreken over toestanden van verregaand bederf onder het opgroeiend geslacht, die ten hemel schreien, en mijn voornemen werd er door versterkt.

Het Rapport inzake ‘Jongenslectuur’ uitgebracht in de ‘Jaarvergadering van den Nederl. bond van Geref. Knapenleiders’ gaf me den beslissenden stoot, om de samenstelling van dit waarschuwend boekje ter hand te nemen.

Daarin las ik de volgende, geheel uit mijn hart gegrepen woorden:

‘Sexueele lectuur’, een soort lectuur waarover men liefst zwijgt. Dat is gemakkelijk en helaas gewoonte. En waar gewoonte en gemak hand aan hand gaan, is het moeilijk een anderen weg uit te stippelen.

Ds. J.W. Kan zei: ‘Intusschen denkt en redeneert het kind. Het durft nu eenmaal niet meer met allerlei vragen bij de ouders te komen, en gaat te rade bij schoolkame-

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(7)

raden. Zijn de kinderen volwassen, dan worden zij geoordeeld alles te weten, maar van wien zij het hoorden komt er niet op aan, maar open en rond worden dan de dingen bij hun naam genoemd.’

Wij aarzelen niet dezen toestand door en door ongezond te noemen. De Schrift doet anders; de Schrift, ook voor onze jongens gegeven, noemt de dingen wèl open en rond. En wij hebben het dikwerf zoover gebracht met onze geheimzinnigheid, dat de jonge hoorders bij het lezen der Schrift elkaar aanstooten. Zóóver zelfs, dat er zijn, die daarom de H. Schrift niet aan onvolwassenen in de handen geven! Is daar geen verband tusschen deze grove verwaarloozing van plichten en toenemende onzedelijkheid?

De knapen verkeeren in de periode der geslachtelijke rijping, Het woelt en werkt, het vuur gaat ontbranden, Zal dat vuur een verterend vuur zijn? Het kan ook een vuur der loutering worden. En de opvoeders hebben te doen wat hun hand vindt om te doen, ook in verband met sexueele vraagstukken. Denkt er aan, gij die meent dat de jongens te jong zijn om ze in die vragen in te leiden, denkt er om dat de practijk van ons leven dagelijks leert, dat zij oud genoeg zijn om onder te gaan. Onreinheid in gedachten, woorden en werken, ziet daarvoor zijn de knapen oud en wijs genoeg.

Zou het dan de plicht der opvoeders niet zijn hen hierin de hand te reiken?

Vast staat het voor ons, dat we de jongens wel moeten leiden tot de kennis dezer zaken. Zóó dat ze gevoelen: wij staan op heilig terrein. Zóó dat ze gevoelen: wij staan op heilig terrein. Zóó dat ze gevoelen: de vorst der duisternis hanteert hier zijn scherpste

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(8)

wapenen, we moeten onze lichamen rein en heilig bewaren in Gods kracht.

En daarmede zijn de hoofdlijnen aangegeven voor de lectuur die wij wenschen.

Geen prikkellectuur. Geen lectuur die gemeen maakt en het sexueele aangrijpt tot prikkeling der hartstochten; wèl lectuur, die de jongens op voor hen bevattelijke wijze inleidt in de kennis dezer dingen. Die voelbaar maakt, die leven doet het feit, dat God Almachtig de sexen schiep om in heiligheid samen te leven. Lectuur, die uitgaat van de grondstelling, dat de bron van het sexueele geen bron is van

prikkelgenot, maar een fontein, door God ontsloten tot uitvoering van Zijn wereldplan en die de heiligheid zóó weet te teekenen, dat het een vanzelf sprekend ding wordt, dat het huwelijk is geworden de afbeelding van de verhouding tusschen Christus en Zijne gemeente.

De eisch is zwaar, en kan alleen vervuld worden door Christenen van de daad.

Geen neutraliteit worde hier geduld. Het brandende braambosch van Gods heiligheid worde slechts genaderd door hen, die leerde neer te vallen om te aanbidden.

Maar geen struisvogelpolitiek worde hier toegepast. Die leidt ten verderve, en niet ten leven.

Waar zulks ditmaal niet kon, zij de wensch uitgesproken, ‘dat een volgende boekenlijst ook deze soort lectuur behandele.’

Ik hoop dat dit boekske niet te veel beneden het ideaal der samenstellers van dit Rapport moge blijven.

Dit ééne staat vast. Mijn pen werd gedreven door

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(9)

hartelijke liefde voor onze jeugd en de vurige begeerte het verlorene te behouden en het weggedrevene te verzamelen.

Dit boekje is noodig, omdat het de zonden bij hun naam noemt. Zelf wist ik, reeds volwassen, niet waarin de zonde der onanie bestond. De vage aanduidingen hadden mij niet voldoende voorgelicht. Zelfs uitnemende boeken als ‘Het Huwelijk’ van Dr.

Dupont, noemen het kwaad niet ronduit en duidelijk bij hun naam.

Uit kieschheid, ik stem het gaarne toe. Maar de mensch die niet weet welke zonden hij bedrijft, moet weten!

Dit is mijn honderdmaal bevestigde ondervinding.

God zegene de lezing van dit boekje voor ziel en lichaam van vele jongen en ouden.

JOHANNA BREEVOORT (M.G. BAKHOVEN-M

ICHELS

.) Rotterdam,

Augustus 1916.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(10)

Hoofdstuk I. Stomme zonden.

Jongelieden, die de Lagere School sinds langeren of korteren tijd hebt verlaten, en nu aan het begin staan van het rijke volle menscheleven, - dit boekje heb ik voor u geschreven.

Ge zijt geen kleine kinderen meer. Gij begint te vragen, ge wilt gaan onderzoeken, gij hebt er niet genoeg meer aan, wanneer ouders en onderwijzers u iets vertellen.

Dat komt door een eigenaardige verandering in uwe hersens, door de geleidelijke ontwikkeling uwer vermogens.

Ge begint zachtjes aan man òf vrouw te worden, gij wilt zelfstandig gaan denken, u zelf beheerschen en op eigen beenen leeren staan.

Dit is de ziels-, de geestesverandering, die in u plaats grijpt, die u voert tot het volwassen zijn.

Gij hebt op de Christelijke School reeds geleerd, dat God den mensch schiep naar zijn Beeld, en in dat beeld Zijn Geest blies: ‘Alzoo werd de mensch tot een levende ziel’ (Genesis 2:7).

Gij bestaat dus uit lichaam en ziel.

Nu zijn de stomme zonden waarover ik u spreken

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(11)

wil, het allereerst zonden van het lichaam: door het lichaam bevlekken zij de ziel.

Waarschijnlijk hebt gij het woord zelfbevlekking nog nooit of slechts enkele malen in uw jonge leven gehoord; toch weet ik zeker, dat heel velen van u weten, onbewust voelen in elk geval, wat dit woord beduidt. Ik ga nog verder. Het is een schrikkelijke waarheid, dat vele kinderen in onzen tijd stomme zonden bedrijven, zonder te weten dat zij zonde doen.

Zeer zeker voelt ieder kind het, onbewust, dat hij iets verkeerds doet, als hij zich aan stomme zonden schuldig maakt. Maar de aandacht der meeste kinderen is niet bij het zondige van hun daad bepaald.

Stomme zonden zijn de kwaadaardigste en machtigste vijanden van onze jeugd.

Zij vernielen uw leven in den bloei, uw toekomst, uw denkvermogen en uw lichaamskracht, zij tasten uw levenswortel aan.

Stomme zonden bezoedelen uw lichaam, verontreinigen uw ziel. Door stomme zonden haalt gij den toorn en den afkeer van God over uw gansche bestaan. God die te rein is van oogen, dat Hij het kwade aanschouwen zou. Stomme zonden binden u vast met ketenen aan het lichamelijk en geestelijk verderf, zware boeien, die slechts God in den hemel verbreken kan.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(12)

Hoofdstuk II. Wat zijn stomme zonden?

Stomme zonden sluipen in de duisternis; vaak richten zij jaren lang hunne schandelijke verwoesting aan, zonder dat uwe ouders of voogden, zelfs uw broertjes of zusjes, die met u hun legerstede deelen, er iets van merken. Stomme zonden worden bedreven in de eenzaamheid en in de stilte, meest in den avond of in den nacht.

Stomme zonde is de zelfbevlekking of de Onanie.

Dat is: het onkuisch spelen met de schaamdeelen, het onnoodig en lang aanraken, betasten en kittelen van die leden des lichaams, die bedekt moeten blijven.

Toen Adam en Eva in het Paradijs wandelden, kenden zij geen schaamte. Zoodra zij in de zonde vielen, verborgen zij zich, en zagen zij dat ze naakt waren.

En voor alles maakte God hen rokken van vellen en toog die de gevallen zondige menschen aan.

De leden des lichaams, die het menschdom in mannen en vrouwen deelen, behooren altijd bedekt te zijn. Dit niet alleen, nooit, nooit mag hierover onnoodïg, lichtzinnig spottend gesproken worden. Dàt reeds is een vuile zonde, die tot stomme zonden voert.

Dit is onkuischheid, - ‘hoererij, schandelijke bewe-

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(13)

ging, kwade begeerlijkheid, om welke de toorn Gods komt over de kinderen der ongehoorzaamheid’, zooals Paulus zegt in Colossensen 3 vers 5-6. Daardoor wordt gij ‘ongevoelig’, Efeze 4:19, geeft ge u zelven over tot ontuchtigheid om alle onreinheid gierig te bedrijven.’

Gij hebt allen in uw schoolleven wel eens kameraadjes ontmoet, die u bij voorkeur over vieze dingen spraken.

Waart gij nog een vreemdeling in dezen schandelijken doolhof, dan keerdet gij u van zulk een kind af, of klaagdet bij moeder over dien gemeenen jongen of dat meisje met hare vuile woorden. Maar als ge eerlijk zijt, moet ge toch bekennen, dat ge er toch vaak in stilte over bleeft nadenken en allerlei vragen in u wakker werden. Soms voer er een vreemde prikkeling door uw bloed, een enkele maal werd uw hoofd warm, gij begont aarzelend te denken over het verschil dat den man en de vrouw maakt.

Dit is volkomen natuurlijk, daarover behoeft geen jongen of geen meisje zich te schamen. Integendeel, het hoort bij uw leeftijd. Dat de ooievaar de kleine kindertjes niet op de wereld brengt, hebt ge reeds lang vermoed en ook dat zij niet in de roode of witte kool, of in de zonnebloemen groeien.

De natuur leert u reeds heel veel omtrent de voortplanting van planten en dieren en ge begint te vermoeden dat iets dergelijks ook bij de vermenigvuldiging van het menschelijk geslacht plaats grijpt.

Zonde wordt het denken over deze dingen alleen, wanneer het u tot onreine, vuile woorden voert en tot daden, waarvan gij voelt dat zij geen daglicht mogen zien.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(14)

Wat heimelijk geschiedt is schandelijk, ook om te zeggen, zegt de Apostel.

Wat gij doen moet, wanneer gij zulk een vuilen jongen of zulk een onzedelijk meisje ontmoet? Dadelijk moeder of vader deelgenoot van uwe gedachten maken, en hen ronduit en open om opheldering vragen. Het heimelijk nadenken over zulke dingen leidt tot stomme zonden.

Vet smet. Ge komt door zulke gedachten tot allerlei onkuische voorstellingen, er groeit een zondige en verderfelijke lust in u, om de schaamdeelen te betasten en de oogenblikkelijke kitteling die dit onheilig en gruwelijk doen opwekt, wordt door innerlijke beschaamdheid en zelfverachting gevolgd, waaraan geen naam kan worden gegeven, maar dat vernedert en verslapt.

Doch niet bij alle kinderen wordt het plegen van stomme zonden door onreine gedachten opgewekt.

Er zijn helaas honderden kinderen, die reeds van hun prilste jeugd, te beginnen in den kinderstoel, deze zonde bedrijven. Alle kinderen weten helaas niet, dat het betasten der schaamdeelen een zonde en een kwaad is. Opgroeiend houden de kleine kinderen almeer deze vieze en ongezonde gewoonte vol. Zij worden zwak en ziekelijk, zien er ongezond uit met blauwe kringen onder de oogen, ze slapen slecht en zijn heel lastig. Och, al die ellende is gevolg van het onbewuste bedrijven van de zonde der zelfbevlekking.

Worden zulke kinderen groot, (velen sterven vroeg), dan zijn het arme gebondenen van Satan. Ze kunnen het kwaad niet meer nalaten. Zij zijn slaven van het kwaad, met schandelijke lusten en bevlekte verbeelding.

Dat zijn dan die vuile kinderen, die met hun smerige

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(15)

praatjes vaak eene heele klas bezoedelen. Kinderen, die meestal slecht kunnen leeren, en als God hun flinke heldere geestvermogens schonk, niet willen leeren. Zij worden lui en gemakzuchtig.

Liefst liggen zij te droomen of te luieren, of luisteren naarstig van de groote menschen allerlei onzedelijke woorden af.

Stomme zonden maken meestal ellendige ziekelijke kinderen. Hun handen en voeten zweeten veel, ze zijn gauw moe, hebben veel hoofdpijn, zijn humeurig en verdragen weinig.

Denk nu niet, mijn kleine vriend, mijn jonge vriendin, die helaas wel eens met onreine gedachten omloopt of wie weet ook wel eens deze schrikkelijke zonde bedrijft:

nu het hindert mij niets, ik ben gezond en vroolijk, mij bezorgt het bedrijven van dit kwaad geen lichamelijk onheil.

Gij hebt wel eens een mooien blozenden appel opgeraapt in den boomgaard of van iemand gekregen? Met grage tanden beet ge er in, misschien droegt ge hem wel een uur in uw zak of poetstet hem prachtig glimmend op.

Maar o wee, ge griezelt er van. Uw blanke tanden en roode lippen zitten vol wormen en bitter vuil, ge hebt een viezen smaak in uw mond, die appel was rot en wormstekig van binnen, en ge wierpt den lokkenden heerlijk schijnenden appel verachtelijk weg.

Zoo mooi en frisch en aanlokkelijk kan een jongen of een meisje lijken, dat stomme zonden bedrijft. Van binnen zijn zij verontreinigd en onbruikbaar.

God gruwt in Zijn Heiligheid van hen.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(16)

Ons lichaam is een tempel des Heiligen Geestes. Wij mogen daarmede niet doen, wat wij willen. Moeten met ons lichaam en onze ziel God verheerlijken. ‘Wie Gods tempel schendt, dien zal God schenden,’ zegt de Apostel Paulus.

De zonde van onkuischheid is groot!

Vuile woorden spreken, vuile gedachten denken, vuile daden doen, het hoort bij elkaar. En ook anderen aansteken, vies en slecht maken. Evenals een rotte appel doet in een volle mand.

Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien.

Alle onnoodig betasten van de schaamdeelen is een gruwelijke, stomme zonde, strafbaar voor den Heere.

Het is booze wellust, dien God verfoeit.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(17)

Hoofdstuk III. Stomme zonden zijn strafbaar en verderfelijk.

Gij herinnert u allen wel de geschiedenis van Mozes bij het brandende braambosch?

Toen klonk uit het vuur Gods stem tot den Godsman: ‘Trek uwe schoenen van uwe voeten, want de plaats waarop gij staat is heilig land.’ Iets dergelijks zou ik u, jongelieden, willen toeroepen, nu ik u het een en ander uit ons geslachtelijk leven verklaren ga.

Het zijn ‘heilige’, dat wil in dit verband zeggen ‘teere, kiesche, afgezonderde dingen’ waarover wij spreken.

Gij hebt op school reeds kennis gemaakt met de plantenwereld, met de wondere pracht van bloesem en vrucht. Ge weet dat het zaad de vrucht is van iedere bloesem.

Alle bloeien dient slechts om zaad voort te brengen. ‘Eerst het zaad, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar’ zegt de H. Schrift. Het zaad beschrijft dus een kringloop. Gij zaait een kersepit, de plant, de boom groeit op, bloeit met heerlijke geuren, ge plukt na enkele jaren de rijpe sappige vrucht en in die vrucht opnieuw de pit, waaruit een jonge boom ontspruiten kan.

Ge weet ook dat er mannelijke en vrouwelijke bloe-

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(18)

sems zijn. Bij sommige bloesems vindt ge het mannelijke en vrouwelijke geslacht in één bloem, bij anderen brengen insecten, of blaast de wind mannelijke zaden op de vrouwelijke over. Dit proces heet bevruchting.

Er zijn planten die bedekt bloeien, er zijn bloemen die met heerlijke geuren de lucht balsemen.

Hoe hooger het leven is, hoe ingewikkelder de bloei en de voortzetting van het leven. Er zijn in den moddersloot planten die zich door deeling vermenigvuldigen, maar de edele vruchtboomen hebben veel langer en prachtiger werk om hun geslacht voor te zetten.

Zoo gaat het ook bij de dieren. In dezelfde moddersloot weet gij ook dieren, die zich door deeling vermenigvuldigen: in al deze schepselen is de man en de vrouw niet gescheiden, maar één.

Vooral onze boerenmeisjes en jongens weten alles van het hooger bewerktuigde vee. Hoe paarden en hoornvee en varkens en honden en katten in mannetjes en vrouwtjes gescheiden zijn, hoe de hengst de merrie, de stier de koe, de reu de teef bevrucht.

Dat is de groote wet der vermenigvuldiging die God zelf bij de Schepping heeft ingesteld. Daarover behoeft een vuile bezoedelde verbeelding zich volstrekt geen schandelijke fantasiën te maken.

Het dier schaamt zich niet, evenmin als de bloem, kan zich niet schamen, omdat het geen redelijk schepsel is, niet gevallen in het kwaad, niet boos in zijn natuur. De schepping buiten den mensch gehoorzaamt blindelings aan de wetten, die God gesteld heeft.

De mensch is geschapen naar Gods Beeld. Hij heeft verstand en wil.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(19)

Ook hij draagt het zaad in zich, waaruit zich weder een nieuw menschenleven ontwikkelen kan. Dit zaad ontwikkelt zich in de geslachtsdeelen van den mensch en wordt rijp tusschen het zestiende en het vijf en twintigste jaar.

Dit zaad is de krachtigste vloeistof in het menschelijk lichaam. Gelijk alle zaden heeft het de kiem van een geheel leven in zich. Het is het edelste en volkomenste van het gansche lichaam, alle krachten des lichaams zijn er in samengebracht.

S.C. Kapff, een bekende Duitsche kindervriend, zeide er van

1)

:

‘De vaten van ons lichaam in welke het zaad bereid wordt, staan in de nauwste verbinding met de edelste werktuigen en levensdragers van geheel het lichaam, met de bloedvaten en met de zenuwen, inzonderheid ook met de hersenen, waarin de woning aller zenuwen en daardoor ook van de eerste levenswerkzaamheden is. Twee aderen ter dikte van een ravenpen voeren uit den grooten buikslagader het bloed in de teeldeelen, en eene ontelbare menigte der fijnste kanalen hebben daar de

bestemming, dat het bloed daarin als het ware gedistilleerd en het edelste, voedendste en krachtigste gedeelte ervan, namelijk het zaad, daarbij afgescheiden wordt.’

Indien ge niet weet, wat distilleeren is, vraag er dan uw vader, uw onderwijzer of een ander oudere dan gij, eens naar.

Ge weet, dat het bloed uw heele lichaam voedt, dat

1) ‘De gevaarlijkste vijand der jeugd’, blz. 12.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(20)

uw bloed het beste wat ge eet of drinkt in zich opneemt. Uw bloed wordt

onophoudelijk gevoed èn door het voedingssap uit de spijzen, die ge opneemt, èn door de lucht, die ge inademt door de longen.

Uit het hart stroomt het bloed door alle deelen van het lichaam, het sterkt de beenderen, het merg, het vleesch, de huid en alle lichaamsdeelen.

Alle levensdeelen en levenskrachten van het bloed zijn in het zaad vereenigd, het is eene balsemachtige levensspiritus, een levensvolle krachtige vloeistof. Weinige droppelen dragen de kiem van een geheel menschenleven, zooals een eikel de kiem van den eik in zich bezit.

Dit zaad, dit levenssap te verspillen, is een goddelooze walgelijke daad, die God in de oudheid onverbiddelijk met den dood heeft gestraft. We lezen in Genesis 38:9 en 10, dat Onan (vandaar de naam der zonde Onanie) ‘dat zaad verdierf tegen de aarde. En het was kwaad in de oogen des Heeren, wat hij deed; daarom doodde Hij hem ook.’

Dat zaad te verspillen is vuile moedwil. Het verlies van één ons zaad, verzwakt het lichaam meer dan het verlies van veertig ons bloed. Denk eens aan: veertig ons, dat is acht pond, dat is vier kilo bloed!

Door het onkuische spelen met de teeldeelen wordt een kitteling teweeg gebracht, die het zaad afdrijft.

Ik heb een man gekend, hij is jong gestorven, als vader van een groot aantal zwakke kinderen, die zich in zijn jeugd ook aan dit kwaad schuldig maakte. Iederen nacht vloeide, lang voor zijn huwelijk dit kostelijke levenssap weg, bevlekte zijn kleederen en beddegoed.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(21)

Was het wonder, dat hij er bleek en ongezond uitzag, immer beefde en lang voor zijn tijd aan een uitputtende ziekte stierf, zoodat zijn vrouw weduwe werd en zijne kinderen reeds jong weezen waren?

Is het niet ontzettend, dat een onanist zichzelf zoo verzwakt, vernietigt en vermoordt?

Want gij moet niet denken, dat zonder onkuische prikkeling het zaad het lichaam toch verlaat! O neen, volstrekt niet.

Eens in de drie à vier weken vloeit bij een jongen man, meest nà zijn zestiende jaar, een heel klein gedeelte vanzelf in den slaap af. De rest dient het bloed tot nieuw voedsel en versterkt dus het heele lichaam.

Ziet ge, in uw lichaam liggen niet alleen slag- en polsaderen, die het bloed uit het hart naar alle deelen van het lichaam voeren, maar ook bloedaderen, die het bloed uit alle lichaamsdeelen weer naar het hart terugvoeren. Ook in de zaadvaten zijn zulke bloedaderen, die het uit de slagaderen afgescheiden zaad altijd weder opzuigen, en zoo het bloed een voedenden en versterkenden balsem toevoeren. Deze balsem is de grondslag van mannenkracht. Het is een krachtreservoir, die het mannelijk leven voedt.

Daardoor is de man zooveel sterker dan de vrouw. Hij bezit het levenssap voor de menschelijke natuur.

Onkuischheid, onanie berooft het bloed van het levensmiddel, de bijzondere versterking van het gansche lichaam.

Het zaadverlies ontneemt levenskracht en voedingsap aan het bloed; het verandert de gesteldheid van het

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(22)

bloed: de edelste bestanddeelen gaan verloren, de onreine krijgen de overhand.

Alle sappen, werktuigen en vaten van het lichaam verslappen en bederven.

Hebt gij wel eens een bloedende boom gezien, die in Maart schrikkelijk beschadigd is? Het sap druppelt uit de wonde, dik voedingssap, en de arme boom kwijnt, verschrompelt, sterft.

Stomme zonden zijn verderfelijk voor jongelieden, in wien het zaad reeds begint te rijpen, ze zijn niet minder verwoestend voor kleinere knapen en voor meisjes.

Door het onnoodig en langdurig betasten der schaamdeelen ontstaat een

onnatuurlijke spanning der zenuwen, waar de schadelijkste ontspanning op volgt.

Onze schaamdeelen zijn talrijker dan andere leden met zenuwen voorzien, de edelste deelen van het lichaam worden door deze zenuwen met de schaamdeelen ten nauwste verbonden: het ruggemerg en zijne zenuwen, de hersenen en hare zenuwen, enz.

Het zenuwgestel is drager en leider van alle gewaarwording en beweging, vanzelf heeft alles wat de schaamdeelen raakt, invloed op alle zenuwen. Vooral op de maag, de verteringswerktuigen en de edelste vaten in de borstholte.

De zenuwen zijn ook de gevoel- en beweegdraden der ziel. Zonder een gezond leven der zenuwen is ook het leven der ziel niet gezond, in het zenuwleven zetelen de levensgeesten.

Begrijpt gij nu dat het kittelen der schaamdeelen uw zenuwen bovenmate opwekt en daarna verslapt?

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(23)

Een draad te sterk gespannen, breekt; een lichaamsdeel te veel vermoeid, voelt lam en pijnlijk, uw maag te vol gepropt, zal u hinderen, vermoeit gij uw oogen te veel, ge krijgt hoofdpijn of wordt duizelig. De gang van een dronkaard wordt door te groote prikkeling van den alcohol zwak en waggelend, de kleine duimpjeszuiger krijgt een onontwikkeld duimpje, hoeveel te meer moet een zoo onnatuurlijke spanning en prikkeling der fijnste zenuwen verderfelijk zijn voor den jeugdigen onanist?

De zoo misbruikte zenuwen verliezen hare kracht, hare zuivere spanning, haar leven, er openbaren zich trekkingen en krampachtige bewegingen, de levensgeesten dooven, het lichaam verliest zijn frischheid en de ziel haar gezonde leven.

Stomme zonden zijn strafbaar en verderfelijk, omdat zij den tempel Gods, ons lichaam, willekeurig schenden en verwoesten, omdat zij alle kracht, alle levenslust en vrede uit het hart bannen.

Het lichaam van een onanist verderft, sterft omdat het de levenskiem van een verheerlijkt, in God krachtig opstandingslichaam verliest. Er blijft slechts een afgrijselijke opstanding ter verdoemenis over.

1)

De ziel verkeert op aarde reeds in het bezoedelde rijk der duisternis, en lijdt nu reeds de pijnen, de diepe ellende van de hel. De onanist is een slaaf des duivels, kan zichzelf niet meer beheerschen op het einde, en wordt willoos voortgedreven tot zijne zonde. Hij is geboeid door zijne zonde, die hij niet meer laten kàn.

1) Kapf, De gevaarlijkste vijand der jeugd, bladz. 23.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(24)

Jongens en meisjes, wacht u voor den eersten stap. Hoor geen vuile gesprekken of woorden aan. Wees schaamachtig en zedig en kuisch.

Weet dat geen onreine erfenis heeft in het koninkrijk van Christus en van God, Efeze 5:5.

Om deze dingen komt de toorn Gods over u.

Doe als Jozef, die zijn verleidster toeriep: ‘Zou ik zulk een groot kwaad doen en zondigen tegen God?’

Wees als Samuel, die opgroeide tusschen Eli's goddelooze zonen en toch onbesmet bleef van hunne zonden en den Heere kende.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(25)

Hoofdstuk IV. Lichamelijke en geestelijke gevolgen der zelfbevlekking.

Tissot, een beroemd geneesheer, die een boek over de onanie schreef, zegt: ‘De gevolgen der zelfbevlekking zijn zeer verscheiden, naar de verscheidenheid van elks lichaamsgestel en leefwijze. Maar geen enkele onanist leeft er, die niet op de een of andere wijze voor zijne zonden boeten moet.

De ergste gevallen, die mij in mijne practijk zijn voorgekomen zijn deze:

a. Een volslagen ongesteldheid van de maag. Deze openbaart zich bij eenigen òf in het verliezen van den eetlust, òf in een onordelijken eetlust (een soort vraatzucht).

Bij anderen openbaart zij zich in heftige pijnen, vooral bij de spijsvertering, of een ongewoon oprispen, dat door geen middel te genezen is, zoolang de slechte gewoonte aanhoudt.

b, Een verzwakking van de organen der ademhaling, waaruit menigmaal een drooge hoest, bijna altijd een heesche zwakke stem en bij elke slechts eenigszins heftige beweging een kuchen ontstaat.

c. Algeheele verslapping van het zenuwgestel. Wie met de inrichting van het menschelijk lichaam ook maar

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(26)

oppervlakkig bekend is, zal lichtelijk begrijpen, dat deze drie oorzaken alle soorten van sleepende ziekten kunnen teweeg brengen.

De eerst verschijnende ongesteldheden zijn gewoonlijk merkbare afneming van de krachten des lichaams; bleekheid der wangen; een soort loodkleur; grijsblauwe kringen om de oogen; een onvaste schuwe blik; glazige oogen; aanhoudende geelzucht; kleine puisten over het geheele gezicht, die slechts schijnen te verdwijnen om voor anderen plaats te maken, en die zich vooral om het voorhoofd, om den neus en aan de slapen vertoonen; zichtbare vermagering, verbazende vatbaarheid, zoo dikwerf het weder verandert en vooral wanneer koude invalt; mattigheid der oogen en zwakte van het gezicht, merkelijke afneming van alle zielsvermogens en

hoofdzakelijk van het geheugen.’

Nu moeten mijn vrienden en vriendinnen niet iedereen, die bovengenoemde teekens vertoont, voor een onanist gaan aanzien.

Alles wat de zenuwen aantast: overwerken, aangeboren zwakte, ziekte, kan gelijke gevolgen hebben als die de onanie voortbrengt.

Omgekeerd kunnen de uiterlijke zichtbare gevolgen bij een onanist lang verborgen blijven. Die gevolgen zijn vaak te verschrikkelijker, naarmate zij lang verborgen blijven.

Een iegelijk van mijn jonge lezers beproeve zichzelven, en indien hij of zij haar beeld, haar ziekte en zonde in deze regelen vindt, hij of zij aarzele niet de ouders te raadplegen, of wanneer zij die niet

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(27)

meer bezitten een vertrouwden dokter of leeraar.

1)

Zie niet op anderen, dan om te waarschuwen, zie op uzelven.

De beroemde Boerhave, ge weet wel, die eens een brief ontving ‘Aan Boerhave in Europa’ noemt als gevolgen der onanie, vermoeidheid, zwakte, traagheid der leden, trekkingen, magerheid, opdroging der sappen, pijn in de hersenvliezen, stompheid van zinnen, vooral in het gezicht, uittering van het ruggemerg, dolheid en vele andere kwalen.

Dokter A. Dupont, te Ermelo, zegt o.m.: ‘De onanie brengt teweeg een verlies van lichaamssappen, dat des te meer van beteekenis is, hoe vroeger en hoe vaker het wordt geleden. Het opgroeiende, jeugdige lichaam heeft voor zijn opbouw alle beschikbare krachten en bouwmaterialen noodig.

Wordt nu door geregelde zelfbevlekking, wekelijks of zelfs dagelijks een lichaamssap aan 't lichaam onttrokken, waarvan het periodiek

2)

verlies slechts de volkomen uitgegroeide man verdragen kan, zoo moet daaronder de voeding der organen noodwendig lijden. De vochtstroom in het lichaam neemt, om het verloren gegane te herstellen, zijne richting naar de zaadbereidende klieren en verzorgt dan in mindere mate het overige lichaam. De hersenen ondervinden een stoornis in de voeding, maar vooral is de door

1) Wie geen vertrouwde heeft schrijve mij gerust. Zelf heb ik geen kinderen, maar ik heb al wat jong is lief. Men sluite alleen een postzegel voor antwoord in. Ik ben niet rijk! Tenminste niet in geld. Wel in God.

2) Op gezette tijden terugkeerend.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(28)

zelfbevlekking veroorzaakte circulatiestoornis en de psychische opwinding, die geen normale oplossing vindt, de oorzaak dat de jongens

1)

verstrooid worden, vergeetachtig, suffig, dat het begripsvermogen afneemt, dat zij in de school niet goed meekunnen’.

Misschien begrijpt ge het bovenstaande niet geheel, jongelui, doch doet uw best eens dit te vatten. Dr. Dupont schreef natuurlijk niet voor kinderen.

Toch begrijpt ge dien dokter wel als hij vertelt: ‘Op ons spreekuur kwam eens een jongen zelf klagen, dat hij moe in 't hoofd was, niet goed kon doordenken, en niet voldoende zijn arbeid volbrengen. Ook zijn patroon had duidelijk dien achteruitgang opgemerkt. Bij ons onderzoek naar onanie bekende hij, na eenig aarzelen, dat hij 5 à 6 maal 's weeks zich schuldig maakte aan dit euvel’.

Ik ken iemand, een jonge man, met een helder hoofd, zoon van achtenswaardige ouders, die alles in het werk hebben gesteld om hun zoon flink te laten leeren. Hij heeft een moeilijk examen gedaan en was knap in zijn vak. Gelukkig is hij nog ongetrouwd, want hij is geen normaal (gewoon) mensch meer, maar een wrak. Geheel vernield door de onanie. In het eerst zijn collega's tot last, die geduld met hem wilden hebben, is hij nu geheel ongeschikt voor zijn arbeid, soms zelfs gevaarlijk voor wie om hem zijn. Zijn ouders tot groot verdriet, zijne omgeving tot een schrik. Half gekrenkt in zijn verstand, ziekelijk, zwak, kwaadaardig vijandig tegen God en menschen, sleept hij zijn ellendig leven voort.

1) En ook de meisjes.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(29)

Dr. Dupont zegt: ‘Terwijl het beheerschen van elke booze onreine begeerte den zedelijken wil van een jongen man sterkt en staalt, hem op een hoogere trede brengt en gevoeliger maakt voor het ware, goede en schoone, ondervindt het zedelijk leven van een onkuische telkens nieuwe verzwakking. Met den tijd wordt een ernstig willen en streven zeldzamer, de smaak voor zinnelijke, obscure (liederlijke) dingen neemt toe; zin voor het reine neemt meer en meer af. Het geheele zedelijke niveau

(hoogtepunt) van zulk een jongen man daalt trede voor trede naar omlaag. En hij weèt dit; hij is zijn gemeenheid, zijn onwaardigheid bewust; hij schaamt zich voor zijn medemenschen, verbergt zich voor hun blikken; hij trekt zich menigmaal schuw in zich zelf terug. Zoo maakt hem het bewustzijn van zijn verkeerde handelingen gesloten, menschenschuw, onwaar; en het vergeefsch strijden tegen de verzoeking doet hem allengs aan redding vertwijfelen; hij wordt verdrietig, droefgeestig en hypochondrisch. Welk een ongeluk voor een gezond levenslustig meisje, als zij in den echt aan zulk een wrak van een man verbonden wordt!’

Ja zeker, voor het meisje is het een ramp met een onanist verbonden te worden in het huwelijk, en voor den man is het evenzeer een ongeluk een door onanie uitgeput en zenuwziek meisje tot vrouw te verkrijgen.

Gij jongens en meisjes van 17, 18 jaar begint reeds idealen te koesteren, niet waar?

De jongen gaat ‘op een ambacht’, naar ‘het kantoor’ of ‘op studie’. Hij begint mensch te worden. Straks trekt zijn hart naar een meisje, dat hij vereeren en liefhebben wil. Zijn idealen tooveren hem een schoone

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(30)

toekomst voor, als hij eenmaal volwassen zal zijn, en hoofd van een gezin.

De hoop op een gelukkig gezin verspeelt een onanist. Hij kan zijn jonge gezonde vrouw nooit gelukkig maken en zijn verslapt ontzenuwd lichaam kàn geen gezonde kinderen voortbrengen.

Ge hebt allen wel eens bloemen gezaaid. Neem b.v. Afrikaantjes. Als gij de zaadhulzen gedroogd hebt, zoekt ge er de dikste en mooiste, de rijpste zaadjes uit om die in het volgend voorjaar opnieuw te zaaien. Probeer het eens met onrijpe dunne pieterige zaadjes! Ge krijgt kleine ziekelijke bloemen of heelemaal niets.

Wie aardappelen poot, neemt een gezond, stevig soort, en wie granen zaait, neemt best zaaikoren.

Een gezond mensch brengt gezonde kinderen voort. Ook van de zelfbevlekking, ja bij de zonde der onkuischheid in het bijzonder, geldt 's Heeren woord: Ik ben de Heere, een ijverig God, die de misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen, in het derde en vierde lid dergenen die mij haten.

Dergenen die mij haten.

Haat tegen God en tegen de menschen, dàt is het zedelijk gevolg der zelfbevlekking, omdat het een werk des Satans is.

Satan woont in de duisternis. Hij scheurt de ziel af van God, van het licht, van de waarheid, verdrijft vrede en zaligheid, rust en vastheid.

Ziet ge, toen gij gedoopt zijt, heeft God u en uwe ouders gezegd, dat Hij met u een eeuwig verbond der genade heeft opgericht en u tot Zijne kinderen en erfgenamen aanneemt.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(31)

Gij daarentegen werd in den Doop verplicht tot eene nieuwe gehoorzaamheid, om dien God aan te hangen en lief te hebben .... uw oude natuur te dooden.

Door de zelfbevlekking verleent gij die ‘oude natuur’ een schrikkelijke macht over u. De oude natuur, welke Gods Woord ‘het vleesch’ noemt, naast den duivel onze grootste vijand.

Een onanist kan ten slotte niet meer bidden. Hij ontvlucht en haat God. Voor hem sterft langzaam alle liefde en vriendschap, geen ontvlammen voor het gevoel van heilige hooge belangen meer!

‘Heilig is de lente des levens’ heeft een dichter gezongen, och voor den onanist wordt 's levens lente een woestenij. Geen geestdrift voor heerlijke en mooie idealen meer. Geen brandend verlangen naar schoonheid en goedheid en waarheid. Geen luid uitjubelen van 's levens blijheid, van levensmoed. Geen durf en geen kracht.

Geen bezieling. Een onanist is aan het vleesch en de lagere wereld geboeid. Hij blijft koud, gevoelloos en onverschillig bij het lezen en hooren van Gods Woord, hij komt niet uit den bedompten kring van zijn eigen ik. Ja dat ik, zichzelf, verfoeit en veracht hij.

In het eind neemt een geweldige zwaarmoedigheid de overhand. Levenszatheid, die nergens vreugde in vindt, weerzin tegen godsdienst, gezelschap, kunst, wetenschap en al wat hoog en mooi is.

Het einde is krankzinnigheid en zelfmoord. Geneesheeren van

krankzinnigengestichten kunnen zeggen, hoevelen daar zijn, bedorven door de onanie, gekrenkt in hun geestvermogens. De ziel kan de zelfverachting ten slotte niet meer dragen, in bange walging voor zichzelf

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(32)

verliest zij het stuur over de geestvermogens, de inwendige mensch werd een wilde woestenij, waarin niets frisch en fleurig meer tiert. Want God zegt: Wie den tempel Gods schendt, dien zal God schenden; die vuil is dat hij nog vuiler worde. Wie den levensdraad afsnijdt tusschen God en zijn ziel, zinkt in den eeuwigen dood.

Maar al komt het bij u, mijn vrienden en vriendinnen niet tot dat bitter ijselijk einde, zelfs de eerste gevolgen der onanie zijn schrikkelijk genoeg, want ze bederven uw geestesleven.

De bezoedelde onreine verbeelding van den onanist toovert zich allerlei vuilheid als iets begeerlijks voor, de schandelijkste beelden fladderen voor de oogen van den onanist, hij komt niet meer uit den satanischen tooverkring, ook als hij gaarne bidden wilde. Zonder de lichamelijke bezondiging bestaat reeds deze geestesbezoedeling.

Ontuchtige gesprekken en verhalen wekken vooral zijn aandacht, en geven hem wellustige droomerijen bij dag en bij nacht vooral. Zijn gedachten spelen een schandelijk spel. Gevolgen daarvan zijn allerlei zielskwalen, veel booze humeuren, ongeduld, kwaadaardigheid, grilligheid, lichtgeraaktheid of stompzinnige

onverschilligheid, moedeloosheid, onvermogen om te leeren en onwil, luiheid, liederlijkheid!

Deze vergiftigende zonde openbaart zich bij jongelui in eene in het oog loopende verstrooidheid, onoplettendheid bij het onderwijs, schuwheid voor alle ernstige inspanning: kennis, vlijt en zedelijk gedrag gaat achteruit.

Vaak weet niemand van dit kwaad dan God en de bedrijver; schijnbaar gaat de jongen of het meisje gezond en vroolijk over den weg, waant zich gelukkig,

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(33)

kan overmatig dartel zijn. Toch kwijnt de ziel; als de gevolgen in het lichaam uitkomen, is de levendigheid des geestes reeds verstikt en de band met God doorgesneden of bijna uiteengerafeld.

Al voelt gij u nog zoo goed en verbeeldt ge u krachtig te zijn, jonge onanist, het schrikkelijk gevoel van levend-dood te zijn, zal u, als gij doorgaat met zondigen, overrompelen eer ge 't weet!

Tissot zegt: ‘Gevolg der onanie is: verval van het lichaam, verlies van het geheugen, ijlhoofdigheid, alle gebreken van den ouderdom in de jaren, waarin men het sterkst moet zijn, ongeschiktheid voor elke verrichting, de vernederende rol om een nuttelooze last der aarde te zijn, knorrigheid, ontevredenheid met zichzelven en met anderen, afkeer van het leven, een angst, erger dan pijn, vreeselijke knaging des gewetens, die dagelijks toeneemt, en zonder twijfel na den dood veel sterker, ja tot een onuitblusschelijk vuur wordt.’

Hufeland, een ander geneescheer, zeide: ‘Jongelingen, die genie en vernuft hadden, worden middelmatige wezens, of domkoppen; de ziel verliest den smaak voor alle verheven gedachten, iedere aanschouwing van een mannelijk of vrouwelijk voorwerp wekt begeerten op; angst, berouw, beschaamdheid en vertwijfeling aan de genezing van het kwaad maken den pijnlijken toestand volkomen. Het geheele leven van zulk een mensch is een reeks geheime verwijtingen, pijnigend gevoel van inwendige, door zich zelf veroorzaakte zwakte, onbeslistheid, levenszatheid, en het is geen wonder wanneer eindelijk aanvechtingen tot zelfmoord ontstaan, waaraan niemand meer bloot staat dan een onanist.’

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(34)

Kapf vertelt in zijn boekje: ‘De gevaarlijkste vijand der jeugd’: ‘Een jong man, die door de gevolgen der onkuischheid in het gekkenhuis kwam, klaagde dat zijn hoofd geheel hol was. Hij kon niets denken, niets doen. Toen hij spoedig daarna stierf en men hem de hersenpan lichtte, vond men werkelijk zijn schedelholte ledig, zijne hersenen waren als samengeschroeid. Zoo verdrogen de levenssappen en levensgeesten door deze vreeselijke wellustigheid. En zelfs van dezen uitgedorden mensch zei de wereld dat hij door vroomheid gek geworden was! De uiterlijke schijn sprak er voor.

Hij was midden in zijne doling door een godvreezend leeraar gesticht en tot diepe verslagenheid gebracht. Hij keerde zich tot Christus en Zijn Woord, maar de zonde had hem reeds zoo diep in hare netten! Hij vermocht den inwendigen tweestrijd tusschen de nieuw verkregen betere overtuiging en de oude verdorvenheid niet meer te verzoenen en vond zoo in den vreeselijken kamp geen doorbrekende kracht der overwinning meer; zoo verviel hij in waanzin en ijlde den dood te gemoet.’

God de Heere is een ijverig God!

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(35)

Hoofdstuk V. Banden der zonde.

God zegt van den ontuchtigen zondaar: Met de banden zijner zonde zal hij vastgehouden worden, Spreuken 5:20.

Dit is waar voor elke zonde. De zonde heeft een bindende macht. Een gierigaard mòet gierig, een dronkaard onmatig, een diefachtige oneerlijk zijn. Hoe meer ge zondigt, hoe meer macht de Satan over u krijgt.

Dit is de ijzeren wet van den ondergang, waaraan geen schepsel zich ontworstelen kan. De wil ten goede verbreekt, het eenmaal aangestoken vuur brandt en verteert den zondaar.

Met de zonde der onanie is dit in zeer hooge mate het geval. Een onanist is zich zelven niet. Och hij kan 's avonds naar bed gaan met de heiligste voornemens, bang voor het kwaad, - toch stormt de zonde op hem aan en bindt met slavenboeien. Ik weet van onanisten die baden, dat men hunne handen vastbinden zou. En vervalt hij niet bewust in de lichamelijke zonde, dan ontstellen hem onreine vuile droomen en wordt hij vaak wakker door het slapend volbrengen van zijn afschuwelijke gewoonte.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(36)

Laat mij slapend op U wachten O, dan slaap ik zoo gerust Geef mij heilige gedachten

Wees zelfs in den droom mijn lust,

bidt het Hernhutter Avondlied. O, mocht elke onanist zóó tot God naderen!

De zondaar wordt een speelbal van zijn kwaad, geen eenheid en harmonie meer in zijn levensrichting.

Nu dartel, dan mistroostig, dan wilde dolle toorn, dan doode stomme ongevoeligheid, dan verwaten overmoed, dan wanhopige vertwijfeling, dan

ongebonden zin om alle orde te verbreken, dan ongebreidelde afhankelijkheid, kruipen in laagheid en zelfverachting.

Dan jammeren om vergeving, roepen om berouw, genade, licht, kracht, dan spotten met rechte verootmoediging of zitten in star onmachtsgevoel: ‘ik kan niet anders.’

Soms ijvert zulk een ziel in doode rechtzinnigheid of probeert om heilig te leven met zijn mond, dan verwerpt ze al wat goed en rein is. Doch in niets houdt zulk eene gebondene maat. 't Is alles woest en grillig en overdreven, gelijk de dwarrelwinden.

Petrus zegt van hen die ketterijen prediken, 2 Petrus 2:12-13: ‘Deze als onredelijke dieren, die de natuur volgen en voortgebracht zijn om gevangen en gedood te worden, dewijl zij lasteren hetgeen zij niet verstaan, zullen in hunne verdorvenheid verdorven worden, en zullen verkrijgen het loon der ongerechtigheid; als die de dagelijksche weelde een vermaak achten, zijnde vlekken en smetten en zijn weelderig in hunne bedriegerijen. Als zij in de maaltijden met u zijn, hebbende de

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(37)

oogen vol overspel en die niet ophouden van zondigen, verlokkende de onvaste zielen, hebbende het hart geoefend in gierigheid, kinderen der vervloeking.’

In dien toon kan ook zekerlijk van het kwaad der zelfbevlekking gesproken worden.

Ziet ge, dat is ook een onzalige vrucht der zelfbevlekking, dat gij anderen meesleept in uw kwaad! Gij lacht om zedelooze woorden, vuile gesprekken, bezoedelt anderen met uw schandelijke uitdrukkingen en o God weet het, schandelijke bewegingen!

Hoort hoe Petrus voortgaat over geestelijke verleiders, die leven in zonde van onkuischheid en onmatigheid: ‘Dezen zijn waterlooze fonteinen, wolken van een draaiwind gedreven, denwelken de donkerheid der duisternis in de eeuwigheid bewaard wordt. Want zij, zeer opgeblazen ijdelheid sprekende, verlokken door de begeerlijkheid des vleesches en door ontuchtiggheden, dengenen die waarlijk ontvloden waren, van dezen, die in dwaling wandelen, belovende hun vrijheid, daar zij zelven dienstknechten zijn der verdorvenheid, want van wien iemand overwonnen is, dien is hij ook tot een dienstknecht gemaakt’.

Beste jongelieden, ik heb menschen gekend, jongelieden, die met vuur en gloed hun Zaligmaker hebben beleden, gestreden voor Reformatie en Kerkhervorming, die vooraan stonden in Jongelingsvereenigingen, en dienstknechten geworden en gebleven zijn dezer gruwelijke God en mensch onteerende zonde! De Apostel Petrus

waarschuwt in dat zelfde hoofdstuk vers 21, 22: ‘Het ware hun beter, dat zij den weg der gerechtigheid niet gekend hadden, dan dat zij dien gekend

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(38)

hebbende zich weder afkeeren van het heilig gebod, dat hun overgegeven was’. Maar hun is overkomen wat met een waar spreekwoord gezegd wordt: ‘De hond is wedergekeerd tot zijn eigen uitbraaksel en de gewasschene zeug tot de wenteling in het slijk’.

Bedenk: ‘Een iegelijks wegen zijn voor de oogen des Heeren, en Hij weet al zijn gangen; den goddelooze zullen zijne ongerechtigheden vangen en met de banden zijner zonde zal hij vastgehouden worden; hij zal sterven omdat hij zonder tucht geweest is, en in de grootheid zijner dwaasheid zal hij verdwalen’. Spreuken 5:21-23.

Hiermede beweer ik niet, dat een onanist, een onkuische, onredbaar is! Den Heere zij dank, God is de Machtige Jacobs en 's Heilands bloed reinigt van alle zonden.

Maar wel weet ik, dat Satan geen sterker banden heeft om de zielen der menschen te binden, dan door den gevloekten band der zelfbevlekking, der zelfbevrediging!

God brengt zijn volk onder ‘den band des verbonds’, werkt hartelijke liefde tot reinheid en heiliging in des menschen hart. Satan zou, indien hij kon, zelfs de uitverkoornen willen verleiden.

Een aangrijpende waarschuwing geeft ons, volgens enkele Schriftverklaarders, de Heilige Schrift, Joh. 5:1-16, van de gebondenheid dezer zondaren, in de genezing van den acht en dertig jarigen kranke. Inderdaad past die ellendige geheel in de lijst dezer wilverlammende, mensch-verlagende zonde. De man bezat geen kracht meer, nòch naar het lichaam, nòch naar de ziel, om zich naar het badwater heen te sleepen.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(39)

Op de vraag van den Heiland: ‘Wilt gij gezond worden?’ antwoordt hij slechts met een klacht. Geneest Jezus zijn lichaam, ongevraagd en ongebeden, dan zoekt en dankt hij zijn redder niet; elke edele aandoening is in hem gedood, maar hij voegt zich in den tempel bij de Joden, die hem hatelijk hadden gevraagd: niet wie hem had genezen, maar wie hem had gelast op Sabbath zijn bed op te nemen. Hij is laf en bang voor den toorn der Joden.

En als Jezus den vroeger door-eigen-schuld-ziek-zijnden-zondaar vol zondaarsliefde in den tempel opzoekt en ernstig vermaant: ‘Zie, gij zijt gezond geworden, zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede,’ dan loopt hij vol vijandschap heen, om Jezus' haters te vertellen, wie hem heeft gezond gemaakt.

Zelfs de deugd der dankbaarheid, een eigenschap, die ook de redelooze dieren bezitten, is hem ontzonken.

Arme ontzenuwde mensch! De onanist, de onkuische, verderft zijn ziel, ook al is of werd zijn lichaam gezond.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(40)

Hoofdstuk VI. Bestaan er middelen tot genezing?

‘Is er eenig middel waardoor wij deze straf kunnen ontgaan en wederom tot genade kunnen komen?’

Geliefde jongelui, God geve, dat menigeen onder ulieden, door de zonde ontzenuwd en bedorven, tot deze vraag van onzen trouwen Heidelberger Catechismus mochten komen.

Ja, God zij gedankt, er is een middel.

Dat middel is: door den Geest Gods wedergeboren te worden.

Beeldt u niet in, gevallen zondaar, dat ge met minder toekunt. Er is veel raad tegen de onanie, maar slechts ‘de vernieuwing uws gemoeds en het aandoen van den nieuwen mensch, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid’ kan u duurzaam helpen. Efese 4:22-24.

Hoe dàt gaan moet? Mijn beste vrienden, ik kan u dit niet uitleggen, dit moet ervaren worden. Toen Nicodemus van Jezus de harde woorden hoorde: ‘Tenzij iemand wedergeboren worde, kan hij het koninkrijk Gods niet zien’ vroeg deze leermeester in Israel den Heiland van zondaren verwonderd: ‘Kan een mensch andermaal in zijn moeders buik ingaan en geboren worden?’

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(41)

Het antwoord was schijnbaar onbevredigend: ‘De wind blaast waarheen hij wil en gij hoort zijn geluid en weet niet vanwaar hij komt, en waar hij heengaat, alzoo is een iegelijk die uit den Geest geboren is.’

Nicodemus begrijpt Jezus dan ook niet en vraagt opnieuw: ‘Hoe kunnen deze dingen geschieden?’

Opnieuw blijft het verklarend antwoord uit, maar Gods Zoon geeft deze stellige uitspraak: ‘Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwig leven hebbe. Een iegelijk die kwaad doet, haat het licht en komt tot het licht niet, opdat zijne werken niet bestraft worden; maar die de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijne werken openbaar worden, dat zij in God gedaan zijn.’

In God ligt uw redding, gevallen zondig menschenkind.

De wortel van uw leven is bedorven, verwelkt, gestorven, gij moet op een nieuwen levenswortel gezet worden en die wortel is Christus.

Wordt niet moedeloos bij zulk een zwaren eisch, gedoopt kind des menschen. Wat God gezworen heeft bij uw Doop als uw Bondsgod, wil Hij als uw Vader volbrengen.

Het Doopsformulier zegt zoo schoon ‘dat God de Vader met ons een eeuwig verbond der genade opricht, ons tot Zijne kinderen en erfgenamen aanneemt en daarom van alle goed verzorgen, en alle kwaad van ons weren, of ten onzen beste keeren wil. En als wij somtijds uit zwakheid in zonden vallen, moeten wij aan Gods genade niet vertwijfelen, noch in onze zonde blijven liggen.’

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(42)

Toen wij in den naam des Heiligen Geestes gedoopt werden, betuigde en verzekerde ons de Heilige Geest ‘dat Hij bij ons wonen ons tot lidmaten van Christus heiligen wil .... opdat wij in het eeuwige leven onder de gemeente der uitverkorenen onbevlekt zullen gesteld worden.’

Maar elk verbond bestaat uit twee partijen. God heeft Zijn woord gehouden, heeft u verzorgd van alle goed naar lichaam en ziel, maar gij hebt dat verbond verbroken.

Gij hebt u afgekeerd van uw God, den Heiligen Geest bedroefd, smarten aangedaan en nu strijdt Hij tegen u.

Uw vijandschap tegen God is de wortel van uw ellende.

Daarom jongen en ouden, begin bij het begin. Goede voornemens belacht Satan.

Al heft gij in den diepsten ernst uw handen op ten hemel, al uw strijden voert u tot nog armzaliger schipbreuk, als gij alleen blijft staan. ‘Ik ben de Heere uw

heelmeester,’ zegt uw Verbonds-God.

Een Duitsche Roomsche Godgeleerde, Hircher, zegt in zijn ‘Lehren der Erfahrung’

volgens Zeller een onderwijsman die in het begin der vorige eeuw leefde:

‘Geneesmiddelen tegen onanie zijn niet te zoeken in dit en in dàt. Wie onrein geworden is, kàn en zàl nooit genezen buiten de kracht eener volkomen wedergeboorte.’

‘Wie zijn zonde belijdt en laat, die zal barmhartigheid verkrijgen’ spreekt de Heere.

Lees eens Psalm 51, dien aangrijpenden boetezang door David gedicht na zijn schandelijk overspel: Tegen u, u alleen heb ik gezondigd en gedaan wat kwaad is in uwe oogen.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(43)

Onkuischheid is zonde tegen God, zij verderft Gods schoonste schepping, het menschelijke lichaam. David had tegen vele menschen gezondigd: Tegen Batseba, die hij geschonden, tegen Uria dien hij beleedigd en vermoord had, tegen zijn volk door het geven van een slecht vuil voorbeeld. Toch voelt hij zijne zonde in de eerste plaats tegen God, zijn Schepper niet alleen maar zijn liefhebbende Vader. Ge weet het zelf wel, hoe grooter de liefde is, hoe dieper de zonde er tegen. Gij hebt Gods Vaderhart bedroefd.

Belijd uw zonde voor God in de eerste plaats met ootmoed en berouw. Belijd ze ook voor iemand dien ge vertrouwt, belijdt het met uw mond. Verneder u onder de krachtige hand Gods. Laat valsche schaamte u niet weerhouden. Valsche schaamte is een middel in de hand van Satan om u in zijn macht te houden. Satan drijft u niet tot schaamte aan, als gij het kwaad bedrijft, dan beschuldigt u uw geweten, dat God in u heeft gemaakt. Maar hij wil u wel te beschaamd maken om het kwaad te belijden.

Zie toch dezen valschen strik van Satan. Ik verzeker u in den naam Gods, dat geen enkel waar kind van God u zal afstooten, wanneer gij met een bevend hart uw kwaad belijdt.

Want het is waar, de zonde vergeven kan God alleen, maar uw vader, uw moeder, uw zuster of broeder, uw leeraar, uw vriend kunnen u helpen in uw strijd,

medeworstelen in het gebed. Ge hebt iemand voor uw stoffelijke oogen voor wien ge u schamen kunt, telkens als gij weer in de zonde zoudt vallen. Want denk niet, dat deze gruwel der verwoesting in één dag van u wordt weggenomen. O neen, alleen onder vallen en

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(44)

opstaan zult gij den weg ter reiniging betreden. Een trouwe vriendenhand, een vermanend oog, een opwekkend woord zal u sterken.

De apostel vermaant Gods volk: Broeders, indien iemand onder u overvallen is door eenige zonde, brengt de zoodanige terecht door den geest der zachtmoedigheid.

Belijd uw kwaad mondeling, lieve vriend of vriendin. Het papier kan zich niet schamen, gij kunt den brief posten en terugkomend in het kwaad vallen. Maar een ernstig vriendenoog vervolgt u, de druk van een vriendenhand tintelt door u heen, het verdriet van een vriend, die u weer gevallen weet, vernedert u.

Belijd met ootmoed uw zonde voor God en vraag Hem om vergeving. Als kind hebt gij reeds leeren zingen:

Loof Hem die u, al wat gij hebt misdreven Hoeveel het zij, genadig wil vergeven Uw krankheid kent en liefderijk geneest Die van 't verderf uw leven wil verschoonen.

Roep met Petrus: ‘Heere behoud mij, ik verga.’ Grijp Gods sterkte aan en Hij zal vrede met u maken. Zeg niet met Kaïn: Mijn misdaad is grooter dan dat zij vergeven worde, maar luister naar Jezus' woord tot Nicodemus: Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn Zoon voor u gegeven heeft. Indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij den Vader: Jezus Christus den Rechtvaardige.’

Zie met zelfbeschaming welk een nuttig lid van Gods Kerk gij had kunnen zijn, indien ge uw lichaam niet door zelfbevlekking verwoest had.

Daarom reinig u van alle smetten des vleesches en

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(45)

des Geestes, bid in den Heiligen Geest. Ge zegt met Paulus misschien: ‘Ik weet dat in mij, dat is in mijn vleesch, geen goed woont, het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet. Want het goede, dat ik wil, dat doe ik niet, maar het kwade dat ik niet wil, dàt doe ik.’

Zucht met den apostel, Romeinen 7:19-20: ‘Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods.’ Dan zult gij eens leeren zeggen (want God is getrouw en Hij laat nooit varen, wat zijn hand begon): ‘Ik dank God, door Jezus Christus onzen Heere.’

Volhard in het gebed. Word niet moedeloos als het schijnt dat God u niet hoort.

Jezus liet de Kananeesche vrouw, Marc. 7:25-30, lang, heel lang wachten en wees haar in het eerst af, toch hield zij vol en werd verhoord. Wees niet te hoogmoedig om, als zij, een ‘hond’ genaamd te worden. Jaïrus' dochtertje moest eerst sterven eer de Heiland hielp en Lazarus lag reeds drie dagen in het graf. ‘Hij riekte reeds.’ Het bederf had zijn lichaam in het graf aangetast, evenals misschien uw lichaam nog levend reeds bedorven is en riekt. Want deze zonde verderft uw lichaam, want uw adem zelfs stinkt.

Lees Gods Woord. Misschien hebt gij vroeger wel eens in den Bijbel gelezen tot bevrediging uwer vuile lusten. Wees voorzichtig! Den reinen is alles rein, maar verkeerden toont God zich een worstelaar!

Gods Woord kan en zal u wijsmaken tot zaligheid. De Heilige Schrift verbergt niet preutsch de dingen aangaande het geslacht, en den omgang van man en vrouw.

Het maakt van deze dingen niet iets heimelijks,

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(46)

iets vuils. Maar Gods Woord staat op heilig terrein. God de Almachtige Schepper van hemel en aarde heeft den mensch geboden: ‘Wees vruchtbaar en vermenigvuldig u.’ God had evengoed elke ziel afzonderlijk kunnen scheppen, het heeft Hem alzoo niet behaagd.

God heeft het huwelijksleven zoo geheiligd, zoo hoog gezet, dat Hij het tot een symbool, tot een beeld heeft gesteld voor de verhouding van Christus tot Zijne gemeente.

De heiligheid is Gods huize sieraad. Sleep deze heiligheid niet door het vieze vuil uwer hartstochten, jonge lezer.

Gods Woord zal uw verstand heiligen, uw wil sterken, u het ideaal voorhouden van een vallend struikelend kind van God, die toch eindelijk den prijs wegdraagt en uit genade ingaat in Gods Koninkrijk.

Gods nabijheid zal uw donkere sluiphoeken des harten verlichten en u de innerlijkste bewegingen van uw verstand en gevoel en gedachten ontdekken.

Zonder gedachten zijn wij nimmer, iedere gedachte is een zaad dat vruchten draagt.

Denk niet over het kwaad. Ga slapen met een tekst in uw hart, een psalmvers, een gebed op de lippen. Denk aan de tien geboden, het Onze Vader, het volmaakte gebed van den Heiland. Denk aan Davids berouw, aan Jozefs reinheid, voor alles aan het bittere lijden en sterven van Christus:

Ja ik gaf Hem die slagen, die smarten en dien hoon Ik doè dat kleed Hem dragen, dat riet, die doornenkroon Ik sloeg Hem àl die wonden, ik doe dat leed Hem aan Ik deed Hem door mijn zonden, die tal van jammeren aan.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(47)

Ga trouw ter catechisatie. Leer ijverig, opdat gij belijdend lid uwer kerk moogt worden, en gij moogt worden toegelaten tot des Heilands Nachtmaal.

Belijd Jezus voor de menschen.

Ik weet dat gij u ellendig en afgetobd gevoelt, vermoeid van de zonden. In het Avondmaal roept Jezus u toe: ‘Rust een weinig. Mijn vleesch is waarlijk spijs, mijn bloed is waarlijk drank.’ In het Avondmaal betuigt de opgestane Christus zijne hartelijke liefde en trouw jegens u, dat hij uw hongerig en dorstig lichaam tot het eeuwige leven spijzen en laven wil.

Gij die den eeuwigen dood had moeten sterven.

‘Deze ontvangt de zondaars en eet met hen’. Met iemand aan de tafel zitten beduidt in vriendschap met dien persoon te staan. God is het die U zijne vriendschap biedt.

Door het geloof in Hem wordt gij Zijne heiligheid deelachtig. Hij giet u gezonde nieuwe levenskrachten in.

Slechts door vernieuwing wordt uwe natuur gered en behouden.

Lees en overdenk dit hoofdstuk biddend. Geloof mij, hierin vindt ge de middelen tot genezing uwer zondige kwaal.

Bidt en gij zult ontvangen, zoekt en gij zult vinden.

Laat los en gij zult losgelaten worden, zegt uw Ontfermer.

Thomas à Kempis zegt: ‘Zoodra de mensch iets zondigs begeert, wordt hij dadelijk onrustig in zijnen geest .... De mensch, die zich zelven nog niet volkomen afgestorven is, wordt spoedig verzocht en komt, door onbeduidende kleinigheden, licht ten val .... Heeft hij

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(48)

bekomen, wat hij verlangde, dan drukt hem spoedig de schuld zijns gewetens, omdat hij een hartstocht opvolgde, die niets bijdraagt tot den vrede dien hij zoekt. Alzoo door weerstand, niet door toegevendheid jegens de hartstochten vindt men den waren vrede des gemoeds. Daarom kent het hart van hem geen vrede, die de begeerten des vleesches volgt: maar de vrede woont slechts in het hart van hem, die ijverig naar geestelijke gaven zoekt.’

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(49)

Hoofdstuk VII. Voorbehoedmiddelen.

Bidden en werken is de eisch van Gods Woord. Werk ook hierin uw zaligheid uit.

Het alziend oog van God gaat over u!

Denk niet over de zonde, ga de beginselen te keer. Wend uwe oogen af van het kwade. Zoodra de eerste lust u aangrijpt en ge niet weerstaat, valt ge. God helpt u niet, wanneer gij tersluiks de zonde koestert. Elke vorm van onkuischheid is zonde, gedachten, blikken, gebaren, woorden, lonkjes, daden. God geeft u de kracht daarvoor.

Hij laat u niet hulpeloos staan.

Word ge 's nachts aangevallen verlaat het bed, wasch u met rein koud water, bid en smeek God u kracht te geven.

Ga moede naar uw bed, doe eerst desnoods een flinke wandeling en lig nooit wakker in bed. God geeft zijnen beminden ‘slaap’.

Verkeer met gezonde vrome levenslustige lieden, geen luie maar ijverige menschen, geen bedelaars of doenieten of straatloopers.

Vermijd ledigheid. Dat is des duivels oorkussen. Onze ziel is altijd bezig. Er is zelfbevlekking des gees-

Johanna Breevoort, Stomme zonden

(50)

tes waarbij de onreine fantasie de ziel beheerscht. Wedersta den duivel en hij zal van u vlieden.

IJverige lichaams- of geestesarbeid verdrijft booze gedachten, al werkend worden uwe krachten gestaald.

Vermijd weekelijkheid, slaap op een harden matras met lichte bedekking, lig op uw zijde, nooit op uw buik of op den rug, vertroetel uw lichaam niet, wasch u geheel met frisch koud water, liefst elken dag, kleed u niet weelderig en te nauw en te warm.

Overlaad uw maag niet met prikkelende verhittende spijzen of dranken. Verfoei alcohol als de pest. Drink niet veel, behalve zuiver water. In geen enkel geval moogt gij drinken voor gij naar bed gaat. De aandrang van urine prikkelt. De maaltijd behoort twee à drie uren voor het naar bed gaan afgeloopen te zijn. Een volle maag bezwaart.

Vermijd lichtzinnigen omgang. Dwaalt niet, God laat zich niet bespotten. Kwade samensprekingen bederven goede zeden. Grijp den moed om door kameraadjes en vrienden uitgelachen te worden, als gij niet luisteren wilt naar hun zedeloos gepraat, of lachen wilt om hun gemeene gebaren.

Haat den rok, die door het vleesch bevlekt is, zegt de Bijbel. Dat is onkieschheid en onkuischheid. Jongens denkt niet te veel over meisjes, meisjes loop niet te droomen over jongens. Vader Cats zegt:

God voert de zijnen metterhand En leidt ze tot den echteband, Wie maar alleen op God betrouwt En eigen lusten wederhoudt, Die krijgt welhaast en mettertijd Wat hem tot enkel heil gedijt.

Johanna Breevoort, Stomme zonden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wat de doodbidster geantwoord heeft weet ik niet; maar toen ik weer bij moeder kwam en mijn handen aan haar schort afdroogde, lag er een glans van geluk op moeder's lief gezicht..

Alleen gevoelde zij, toen zijne groote, maar zachte hand bij het afscheid de hare drukte, een hartelijkheid in dien druk, welke haar goeddeed; maar naar hem opziende, las zij in

Hij weet alleen dat dit samenzijn met Constance hem een marteling is en tevens een genot; hij vermijdt het haar aan te zien, vreezende haar door een blik te beleedigen, waarin

20:1-5 Wie iemand van zijn nageslacht aan de Molech overgeeft. 20:6 Wie zich tot dodenbezweerders of

Zelfs begon ik weer wat in mijn humeur en een weinig zachter jegens haar gestemd te geraken, en het strakke gevoel, dat ik thuis gehad had alsof mijn gezicht bevroren was en mijn

Toen gingen die drie kindjes heen En lieten Hansje staan.. Maar niet heel lang bleef

[7] Hobius, wel te recht gestelt mach werden (7) , en niet te vergeefs [8] (na haer doodt) het lof van een uytsteekende vrouw be-erven (8) , [9] zulcx (9) vereyschen haer Rijmen,

Hij zegt bijvoorbeeld dat de Chinezen hun eigen boontjes moeten doppen, en het allemaal eerst maar eens waar moeten maken - tenslotte heerst daar nog honger - terwijl de