• No results found

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland · dbnl"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hansje in Droomenland

Johanna Wildvanck

bron

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland. Scheltens & Giltay, Amsterdam 1917

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/wild054hans03_01/colofon.php

© 2010 dbnl / erven Johanna Wildvanck

(2)

Hansje in Droomenland.

I.

Het was een keer heel vroeg in Mei Dat Hansje wandlen wou,

Al langs een groene lentewei Vol bloempjes rood en blauw.

Klein Hansje van die bloempjes nam En schikte ze bijeen

En merkte niet, hoe langzaam kwam Een nevel om hem heen.

Op eenmaal kijk hij rond en ziet Geen huis meer en geen boom;

Geen zon en ook den hemel niet.

Hij denkt: 't is net een droom!

Maar weldra wordt de mist zoo dik Dat Hans niet meer kan gaan, Hij staat dus stil en roept in schrik:

Hoe kom ik hier vandaan?

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(3)

3

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(4)

II.

Toen kwamen vroolijk aangestapt Drie kindjes, wit gekleed.

Ze waren wonderlijk gekapt, Met mutsjes blank en breed.

En aan die mutsjes breed en wit Opzij van hun gezicht,

Een kleine, blanke vleugel zit.

Ze stappen vlug en licht.

Ze komen blij naar Hansje toe En roepen: Ga je mee?

Of ben je bang? Of ben je moe?

Ons Hansje zegt: welnee!

Toen neemt de mist ons Hansjen op;

En met de kindjes klein Stijgt hij nu naar een wolkentop Waar nog meer kindjes zijn.

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(5)

5

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(6)

III.

Daar dansen zij nu o, zoo blij Al om ons Hansje heen, En zingen in een witte rij Al om ons Hansje heen.

Hij steekt de handjes in zijn zak En kijkt verwonderd toe.

Hij staat daar in zijn daagsche pak En denkt: wat ik hier doe,

Dat weet ik zelf zoowaar nog niet.

Het is toch al te mal

Dat ik mij zoomaar vangen liet.

Is dit een elfenbal?

Of zou 't hier soms de hemel zijn?

'k Begrijp het zelf niet goed.

Die kindjes zijn zoo mooi en fijn Dat 'k van ze houwen moet.

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(7)

7

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(8)

IV.

En altijd kwamen er maar meer Van al de wolken af.

Zóó lief en fijn, zóó klein en teer, Dat Hans hun bloempjes gaf.

En van zijn bloempjes vlochten zij Een langen slingerkrans,

En dansten voor ons Hansje blij Een heelen mooien dans.

Ons Hansje danste met ze mee Al op de wolken rond

En trok ze lachend naar beneê Tot bijna bij den grond.

Toen dansten zij weer hooger op En trokken Hansje mee

Naar weer een hoog er wolkentop Al zingend van hoezee.

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(9)

9

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(10)

V.

Drie witte kindjes zeiden toen:

‘Kom mee, mijn beste Hans!’

‘Nu willen wij wat anders doen’

‘Dan dezen dollen dans’.

‘Zie je beneê die menschen wel?’

‘Een meisjen en een vrouw?’

‘Ik weet een héél erg prettig spel’.

‘Kom Hansje, kom nu gauw!’

‘Die gooien wij met wolkensap’

‘Dat soms ook regen heet’.

‘Kom, beste Hansje, mik nu knap!’

Ons kleine Hansje smeet De blanke droppels naar beneê.

‘Het regent’, zei men daar.

‘De paraplu op! Jeminee!’

‘Wat is dat aaklig naar!’

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(11)

11

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(12)

VI.

‘Nu weten wij een ander spel’,

‘Zie je die boomen staan?’

‘Zie je die lange takken wel?’

‘Haal er daar vier vandaan’.

‘Dan doen wij aan die takken vast’

‘Wat van dat wolkenwit’,

‘Waaraan, zooals dat wolken past’,

‘Een beetje zonlicht zit’.

‘Zie je die man daar, langs het riet?’

‘Langs bloempjes blauw en rood?’

‘Wanneer die man den weg niet ziet’

‘Dan rijdt hij in een sloot’.

‘De nevel is zoo schriklijk dicht’

‘Dat hij niet goed kan zien’.

‘Dus brengen wij wat zonnelicht’

‘En redden hem misschien’.

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(13)

13

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(14)

VII.

Toen gingen die drie kindjes heen En lieten Hansje staan.

Maar niet heel lang bleef hij alleen:

Er kwamen andren aan.

‘Het heeft gevroren!’ riepen zij,

‘De wolken zijn zóó glad!’

‘Ja’, zei ons Hansje: ‘Kijk, ik glij’

‘'t Lijkt wel een schaatsenpad!’

Toen deed hij of hij schaatsen reê, De kindjes zagen 't aan,

En deden eindlijk allen mee Ze hadden 't nooit gedaan.

Ze riepen ‘O, wat gaat dat snel!’

‘Waar gaan we nu naar toe?’

‘Dit is het àllerprettigst spel!’

‘Dit worden wij niet moe!’

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(15)

15

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(16)

VIII.

Zoo gleden zij, zoo reden zij Tot bij het zonkasteel.

Daar waren bloempjes velerlei Van rood en blauw en geel.

Ze maakten slingers en bouquet En strooiden bloempjes rond En buitelden van louter pret Al op den wolkengrond.

Ze speelden paardje en sprongen touw, En lachten dat het klonk.

Toen kwam een kleine, witte vrouw Vanaf een pad dat blonk.

‘'t Is tijd, je moet nu slapen gaan’, Riep zij de kindjes toe.

Die lachten: ‘'t Is nog niet gedaan!’

‘Wij zijn nog lang niet moe’.

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(17)

17

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(18)

IX.

Maar o, wat kwam daar van den kant Waar 't zonkasteel nog stond?

Een man; een bezem in de hand Een horen aan den mond.

Hij blies de witte kindjes voort, Ze stoven voor hem uit.

Ons Hansje had nog nooit gehoord Zoo'n wonderhel geluid.

‘Met deze zonnehoren, Hans’

‘Verjaag ik 't wolkengrauw’

‘En al die nare nevels. Thans’

‘Wordt héél de lucht weer blauw’.

Zoo sprak de man. Maar Hansje zei:

‘Dat is toch al te mal!’

‘Hoe kom ik van die wolken af’

‘Zoo zonder dat ik val?’

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(19)

19

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(20)

X.

Toen bond hij vlug een slinger saam Van bloempjes rood en blauw En hing die uit een wolkenraam, Het leek een bloementouw.

‘Dag kindjes wit, dag kindjes klein’

‘Ik moet hier nu vandaan’

‘Ik zal weer gauw bij moeder zijn’

‘Ik zie het huis al staan’.

‘En ook de bergen en het land’

‘En ook de bloemenwei’.

‘En ook den weg en waterkant’

‘En ook de boomenrij’.

‘Nu ga ik als een haas naar huis’

‘Gelukkig vóór den nacht’

‘Wie weet met hoeveel zorgen thuis’

‘Nu iedereen mij wacht!’

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(21)

21

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(22)

XI.

‘Ja, Hansje!’ riepen uit de lucht De kindjes klein en wit.

‘Ga gauw naar huis, waar met een zucht’

‘Je lieve moeder zit’.

‘Maar jok vooral niet, als je haar’

‘Van jou en ons verhaalt’

‘Dit alles was niet echt en waar:’

‘Je hebt in droom gedwaald’.

‘Het was een mooie droom alleen’

‘Word wakker en sta op!’

‘Wij gaan weer waar we hooren heen:’

‘Al naar een droomentop’.

Ze lachten en ze zongen luid En lieten Hans alleen.

Ons Hansje rekte zich wat uit En keek al om zich heen.

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(23)

23

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(24)

XII.

Jawel, daar zat ons Hansje dan Zijn bloempjes lagen klaar.

Verwonderd keek de kleine man Wat was dat alles raar!

Hij raapte vlug de bloempjes saam En rende snel naar huis.

Daar zat zijn moeder aan het raam.

‘Zoo, kom jij eindlijk thuis?’

‘En waar ben jij geweest? Vertel!’

‘Ik was zoo vreeslijk bang!’

Nu gaf ons kleine Hansje snel Een kusje op moeders wang.

Toen twee op moeders mond en toen Drie kusjes op haar hand.

En zei: ‘Ik zal het nóóit weer doen;’

‘Maar 'k was in Droomenland’.

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

(25)

25

Johanna Wildvanck, Hansje in Droomenland

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hij droeg mijn straf aan het ruw houten kruis, maar Hij had daar ook weg kunnen gaan.. Hij bleef daar voor mij, verdroeg

Schweitser: Voor psychiatrische patiënten met een actueel verzoek hoeft volgens mij wettelijk niet veel veranderd te worden, ook al vinden sommige psychiaters de euthanasiewet

‘'k Ben gelukkig 't varken kwijt, En zoo van mijn angst bevrijd!’. Zoo juicht

De zes gebreken komen weer, Maar nu wat anders dan weleer, Ze willen voor haar verder leven De kleine Kroot een lesje geven - En 't heeft haar vaarlyk goed gedaan, Hoort maar, hoe

Liesje kromp in elkaar van angst, want de fee keek boos boven haar bril uit, maar de kleine jongen zei: ‘Och, die doet ons geen kwaad hoor, die bemoeit zich alleen

Toen droomde ze, juist zooals Hansje zei, De mooiste sprookjes, de sprookjes van Mei!. Sprookjes van vogels en bloemetjes zoet, Sprookjes van zon, die

Zoo sprak vorst van Bessenstein: Hansje ging gauw Naar de aardige prinsjes, zoo keurig in 't blauw!. Kom jongens, klim vlug in

Een keer hoorde ik haar zeggen: ‘Ouders die hun kind moeten begraven: dat zou niet mogen zijn.’ Ze schreide en ik weet nog hoe triest ik dat vond.. Ik had haar nooit zien wenen,