• No results found

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje · dbnl"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gelukkig Hansje

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm

bron

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje. Johannes Guykens, Amsterdam 1840-1850

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/grim001gelu02_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

2

Gelukkig Hansje.

‘Wilt gij naar uw moeder keeren?

Hans! gij zijt een brave zoon;

Gij hebt mij gediend met ijver;

Zoo de dienst was, zij het loon.

'k Heb daarom, o waarde knecht, U deez' goudklomp toegezegd;

Ga nu heen; gij zijt met regt Gelukkig Hansje.’ -

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(3)

t.o. 2

Bladz. 2.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(4)

3

‘Dank u, heerschap! O, mijn moeder, Ja, mijn goede moeder zal

Zich verblijden en mij prijzen.

Welk een heugelijk geval!

O voorzeker, 't is geen schijn, 'k Moet wel een gelukskind zijn.

Alles, alles is het mijn!

Gelukkig Hansje!’

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(5)

4

En hij stapt nu rustig verder, Blij van geest en welgemoed;

Doch de zon begint te steken, Die hem met haar glans begroet.

En zij rijst al meer en meer, En de goudklomp drukt hem zeer:

Haast valt ge op den weg nog neêr, Gelukkig Hansje!

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(6)

t.o. 5

Bladz. 5.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(7)

5

Daar komt hem een ruiter tegen, Op een schimmel fier en vlug!

‘Hij kan rijden, en ik loop hier Met deez' goudklomp op mijn rug.

Hij, die zóó gezeten is, Weet van geen vermoeijenis;

Met dien schimmel ware 'k wis Gelukkig Hansje.’ -

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(8)

6

‘Lummel! zeg mij eens, wat is het, Dat gij daar zoo hijgend torscht?’ -

‘Goud, mijn vriend! Ik hijg naar adem En versmacht bijna van dorst.’ -

‘Ruil het voor mijn schimmel dan.’ -

‘Gaarne; 'k dank u, beste man!’

O, nu draaft, zoo gaauw hij kan, Gelukkig Hansje.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(9)

t.o. 6

Bladz. 7.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(10)

7

‘Hop, hop, hop! Die domme duivel Zweet nu onder zijnen schat,

Hop, hop! hop, hop! Zacht wat, schimmel!

Hei wat! hei! betoom u wat!’

Kles! daar ligt hij met een smak In het zand met pak en zak;

Goed, dat hij geen ribben brak, Gelukkig Hansje!

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(11)

8

Zie, een boer komt aangeloopen, Drijvende eene maagre koe.

‘Houd den schimmel! houd den schimmel!’

Zoo roept onze Hans hem toe.

‘Ja, het liep gelukkig af, Maar te hard was toch de draf;

'k Doe niet graag weêr zulk een paf.

Gelukkig Hansje!’

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(12)

t.o. 9

Bladz. 9.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(13)

9

‘Eene koe geeft melk en boter;

't Is geen slechte koop, o neen!’ -

‘Wilt gij ruilen?’ vraagt het boertje;

‘Ik ben met dien koop tevreên.’ -

‘Met de beesten ruilen? top!

Geef, o boer, uw koe maar op;

Rij maar lustig, hop, hop, hop!’

Zoo roept ons Hansje.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(14)

10

‘Eerst de dienst en dan den goudklomp, En nu weêr den schimmel kwijt:

't Wordt hoe langer nog hoe beter;

'k Raak zoo van mijn angst bevrijd.’

Maar de zon brandt meer en meer, En de dorst kwelt Hans zoo zeer, Dus aan 't melken; hij is weêr

Gelukkig Hansje.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(15)

t.o. 11

Bladz. 11.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(16)

11

Dus aan 't melken; hij beproeft het, Maar zijn poging lukt niet ras, Wijl hij 't melken niet geleerd heeft,

En het beest geen melkkoe was.

't Was een os, die slaat en stoot.

De angst van Hans wordt bijster groot.

Wilt ge, o beest, nu trappen dood Gelukkig Hansje?

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(17)

12

Doch hij ziet daar juist een slager, Die een zwijn drijft voor zich heen,

‘Ezel, blijf toch van dien os af, Of hij trapt u kort en kleen!’ -

‘'k Dacht dat het een melkkoe was.

Is 't een os? Dat is te kras;

Ik verneem het nog van pas, Gelukkig Hansje!’

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(18)

t.o. 12

Bladz. 12.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(19)

t.o. 13

Bladz. 13.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(20)

13

‘Maar mijn melk en boter, vriendje, Die zijn beide naar de maan.’ -

‘Ruil uw os dan voor mijn varken.’ -

‘Voor uw varken? 't Is gedaan!

Ham en worsten, malsch en rond, O, hoe watert mij de mond!

't Is een koopje, dat ik vond, Gelukkig Hansje!’

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(21)

14

In een boschje juist bespiedde Hem een afgerigte kwant.

Hij had grooten zin in 't varken;

't Was een kolfje naar zijn hand.

Hij komt herwaarts met een gans, Ziet het zwijn eerst aan, dan Hans.

‘Stal gij,’ zegt hij, ‘'t varken thans, Gelukkig Hansje?’

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(22)

t.o. 14

Bladz. 14.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(23)

15

‘'t Varken stelen?’ - ‘Wie dan anders?

O, 't bedrijf is al te stout.

Wees, mijn vriend, in 't dorp daarginder Op uw hoede voor den schout.’ -

‘Man, wie zou dit stuk vermoên!

'k Zal u graag uw wenk vergoên;

Maar wat staat nu mij te doen?’

Zoo vraagt ons Hansje.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(24)

16

‘O, gij zijt nog wel te helpen;

Doe maar, vriendje, wat ik zeg:

Geef mij 't zwijn, en neem den vogel, En ga dan bedaard uw weg.

Ik, ik blijf nog; 'k heb den tijd.’ -

‘'k Ben gelukkig 't varken kwijt, En zoo van mijn angst bevrijd!’

Zoo juicht ons Hansje.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(25)

t.o. 16

Bladz. 16.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(26)

17

Maar een wakkre schareslijper Kwam en zag verrukt in 't rond, Bleef zoo staan en wreef zijn handen,

Zingend met een blijden mond:

‘Mijn geluk voorwaar is groot!

Mijne kunst is zeker brood!’ -

‘Kende ik haar, ik had geen nood,’

Zoo denkt ons Hansje.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(27)

18

‘Zeg eens, vriendje!’ roept de slijper,

‘Zeg, komt u die gans wel toe?’ -

‘'k Ruilde straks haar voor mijn varken.’ -

‘En uw varken?’ - ‘Voor mijn koe.’ -

‘En dit koetje?’ - ‘Voor mijn paard.’ -

‘Dit?’ - ‘Voor al mijn goud zoo waard.’ -

‘Wel gij zijt met regt op aard Gelukkig Hansje.’

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(28)

t.o. 18

Bladz. 18.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(29)

19

‘Maar één zaak moet gij bedenken, Zulk een gans is gaauw verteerd:

Daarom, vriendje, moet gij zorgen, Dat gij ras een ambacht leert.’ -

‘Ja, dat meen ik, beste man!

Leer mij 't schareslijpen dan;

'k Ben, als ik dit ambacht kan, Gelukkig Hansje.’

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(30)

20

‘Geef uw gans dan voor dees steenen:

Neem die in uw arm, en ga;

Daarop klopt gij, daarop slijpt gij, En gij kent uw handwerk dra, Geld op zak en nimmer nood:

Uwe kunst is zeker brood;

Al te spoedig wordt ge groot, Gelukkig Hansje!’

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(31)

t.o. 20

Bladz. 20.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(32)

21

En hij slaat met kar en vogel Schielijk eenen zijweg in;

Hans trekt voort met beide steenen, Vrolijk en verheugd van zin.

‘Neen,’ zoo juicht hij, ‘'t is geen schijn, 'k Moet wel een gelukskind zijn.

Alles, alles is het mijn!

Gelukkig Hansje!’

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(33)

22

Maar het was reeds laat geworden, En alsnog had onze held Niets gegeten, niets gedronken,

Zoodat dorst en honger kwelt, En die steenen drukken zeer.

‘Was ik,’ zegt hij, ‘dezen keer Beide kwijt, ik ware weêr

Gelukkig Hansje.’

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(34)

t.o. 23

Bladz. 23.

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(35)

23

Aan dien put, daar wil hij drinken, Maar eerst legt hij op den kant Beide steenen, doch hij stoot ze,

Daar hij omziet, van den rand.

Plof! zij liggen over boord;

Zoo werd ook dees wensch verhoord.

‘'k Ben toch,’ zegt hij, ‘op mijn woord, Gelukkig Hansje!’

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

(36)

24

‘Naar mijn moeder!’ roept hij vrolijk,

‘Naar mijn moeder, ligt te voet;

Zij zal blij zijn, en mij prijzen;

'k Breng geluk in overvloed.

O voorzeker, 't is geen schijn, 'k Moet wel een gelukskind zijn.

Alles, alles is het mijn!

Gelukkig Hansje!’

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als de vlindertjes nog geen vlindertjes zijn, Maar popjes, voor 't vliegen nog veel te klein,.. Dan doen ze dansjes en spelletjes, Op voetjes, die trippelen pas voor pas Heel

Zijn blinkend stalen harnas ving alle zonnestralen op, en Hansje moest aldoor in de blauwe oogen van den koning zien.. Trelker, Hansje

Hansje Knipperdolletje, Die zat laatst aan den dijk, Hij krabde daar zijn bolletje Zijn mutsje viel in 't slijk.. Hansje wil je je

‘ik moet in de tijd van drie dagen een hele kamer vol vlas tot lange, fijne draden spinnen, want anders mag ik niet met den prins trouwen.. En ik kan helemaal niet spinnen.’

Zoo liep de haas nog drie en negentig maal de akker heen en weer en ieder keer had de egel het gewonnen, want ieder maal als de haas bij het begin of eindpunt kwam zei de egel of

‘'k Ben gelukkig 't varken kwijt, En zoo van mijn angst bevrijd!’. Zoo juicht

Toen hij een nacht daarover in bed lag te peinzen en zich vol zorg heen en weder woelde, zuchtte hij en sprak tot zijne vrouw: ‘Wat zal er van ons terecht komen.’ Hoe kunnen wij

Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Hier ziet ge hoe het is gegaan met 'n ezel 'n hond 'n kat en 'n haan... [Hier ziet ge hoe het is gegaan met 'n ezel 'n hond 'n kat en