• No results found

Johan Graafland, Van toen en thans · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Johan Graafland, Van toen en thans · dbnl"

Copied!
220
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Johan Graafland

bron

Johan Graafland, Van toen en thans. Drukkerij J. Beijnsberger & zonen, Heijthuijsen 1925

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/graa089vant01_01/colofon.php

© 2016 dbnl

(2)

Iets vooraf.

In den loop van 1914 schreef Maximiliaan Harden ‘diesen Sommer wird Geschichte’.

Inderdaad de zoolang-voorspelde en de later-zoo-vervloekte giganten-strijd barstte los. Op schier elk individu, dat toen mee móést leven, reageerde dat

stuk-wereldgeschiedenis. De reflexen verschilden.

Mij verbande de mobilisatie vele lange maanden naar 'n verlaten vooruitgeschoven post van 't Nederlandsche Veldleger, waar 'k om verveling en verlatenheid te verdrijven ertoe kwam om te schrijven.

'n Jeugd-illusie begon 'k ermee te verwezenlijken. Beoefening en ontwikkeling van taal en letterkunde, evenzeer 'n aangeboren eigenschap als aanleg voor muziek of schilderkunst, kon 'k er kweeken en koesteren. En nimmer kon 'k hierbij ontkomen aan de onbewuste, wellicht overgeërfde inwerking, dat vaak de schilderkunst z'n aandeel opeischte en 'k 't mysterie der muziek trachtte aan te voelen bij zoovele klanken en zangen der natuur.

***

Dat is nu tien jaar geleden. Telkens als 'k in die vlugvervlogen jaren in de pers 'n artikel of 'n serie over politieke, militaire of sociale onderwerpen schreef, en 'n hoogst enkele keer tijd vond om ook ééns iets voor 'n kunst-tijdschrift te geven, kreeg 'k dat bijna niet te omschrijven gevoel van.... tegenzin voor de woeling en de wrijving onzer moderne samenleving, die in zoovele gevallen door weer of worm tot in 't klokkenhuis is aangetast. De toon

Johan Graafland, Van toen en thans

(3)

van mensch en omgeving klonk dan dikwerf zoo scherp en snijdend als de verklonken klank van een zeventien-eeuwsch uitgespeeld spinet.

'k Gevoelde dan dat telkens-terugkeerende heimwee om al mijne ambitie alléén in de kunst van taal en stijl, psyche en aesthetiek te zoeken, en in niets anders.

En zoo ontwikkelden zich vanzelf in de weinige rustige uren uit de eerste opstellen van dezen bundel de volgende: van de beschrijving van 't landschap kwam 'k tot die van den persoon en van deze tot die van den kring of den groep. De landschappen en de personen mijner omgeving werden mijne onderwerpen. Er omheen weefde 'k de fantasie en de romantiek, zonder welke 'n Zuidlimburgsche schrijver 'n

wan-individu zou worden. Nimmer werkte 'k met zooveel gepassionneerd verlangen, al tikten de hamertjes der schrijfmachine tot diep in den nacht.

Veel meer vermeen 'k niet aan dit voorwoord te moeten toevoegen. 't Is ook immers geen apologie, maar alleen 'n illustratie van 't wijsgeerige gezegde: ‘Jedermann ist der Schauspieler seines Ideals’....

Elkeen meent z'n ideaal volgens z'n eigen idéé te kunnen bereiken. Ook ik dacht dat! Daarom stelde 'k dezen bundel samen en aangezien deze 'n eersteling is, mag 'k wel zeer op de clementie der lezers rekenen.

***

'k Zou ondankbaar zijn om hier niet te getuigen van den moreelen steun en den critischen invloed, die 'k de laatste jaren ondervonden heb van de Nederlandsche kunst-tijdschriften ‘Roeping’ en ‘Opgang’ en van de Vlaamsche ‘Pogen’ en ‘Ter Waarheid’. Mij waren ze als richtpijlen naar 'n realiteit en 'n romantiek, die op de modernste kunst-uitingen 't onmiskenbaar stempel eener nieuwere klassieke richting drukken.

Johan Graafland, Van toen en thans

(4)

Tenslotte dank 'k zeer hartelijk den Heer Jef Notermans te Maastricht voor de uitnemende wijze, waarop hij mij bijstond bij de verbetering der drukproeven en eveneens de drukkerij J. Beijnsberger en Zonen te Heijthuijsen voor de goede technische verzorging van dezen bundel, de eerste eene dergelijke soort, die van hunne persen is gekomen.

M a a s t r i c h t , Herfst 1924.

De Schrijver.

Johan Graafland, Van toen en thans

(5)

I. Op post.

Uit ‘Ons Leger’.

2e jaargang, No. 2, Januari 1916.

Johan Graafland, Van toen en thans

(6)

‘Starend erover lijkt 't land waarop men staat, een verlaten wereld van onveranderlijkheid’....

Johan Graafland, Van toen en thans

(7)

Einde November liep de groote visch-vijver uit en na eenige vorst-nachten was 't gladde grond-ijs voor eenige uren berijdbaar. Sindsdien bleef de rivier stijgen.

Regenbuien vielen vanaf de Fransche hoogvlakte tot aan de rivier-monding in de lage landen.

De golvingen en plooien der breede uiterwaarden liepen vol water en er ontstonden kleine eilanden met in 't nauw gedreven hazen erop en smalle landtongen, waarop eendenvluchten neerstreken. De ‘steppen’-weilanden lagen heinde en verre verlaten.

De zwarte, forsche armen der grientboomen wilden, opgezwiept door de oer-kracht van den winterwind, de zware stammen uit den kleigrond trekken.

Regenval ruischte na regenval, dag aan dag, nacht aan nacht, en droefgeestige donkerte kwam over de uiterwaarden. Meer en meer omvatte de groote rivier met hare grijparmen de omliggende gronden.

***

Nog juist kon men van de stads-tinnen en de dorps- huizingen, welke even den verren horizont aflijnden, de dofgrijze verven bemerken, als had de schilder December ze in enkele typeerende potloodstreepen op den achtergrond van het overstroomde landschap willen krabbelen.

De storm-wolken, die in vlugge vaart het hemelgrijs afjoegen, geleken op

vluchtende schepen-eskaders, met zwarte wappervlaggen aan den boeg en tot berstens toe gespannen zeilen aan de masten: - er blies 'n oceaanbries in.

Als de ratelende regenval ophoudt en achter de kruiende

Johan Graafland, Van toen en thans

(8)

wolken de bleeke zon knipoogt, dan schittert een fonkelend coloriet van staalblauw en zilverwit op de uitgeloopen rivier, wier bed steeds grooter wordt, en tenslotte tot de breedte van een zee-arm klimt.

De rivierbocht was verdwenen, een wintermeer ontstaan!

Alleen groepen en lijnen van boomen, heggen en aflsluitingen wijzen op de vroegere weilanden. De hooge, met steen-beslagen spoorwegdijk ligt er tusschen gegooid als de ‘barage’ van de Gileppe in het landschap van Spa. De dijk keert het water en perst de stroom tusschen de granieten bruggehoofden. Hier springt 't tegen op met golf-geraas en driftig spat 't witte schuim.

De effene, vredige landouw van fijne ijzel en sneeuwdons is herschapen in een ruwe woestheid van wild water, dat alles meesleurt en wegslingert met 'n

onweerstaanbare aandrang.

Starend erover lijkt 't land, waarop men staat, 'n verlaten wereld van

onveranderlijkheid, waar water wielt, een hemelgewelf zich koepelt en een stuk aardgrond bestaat, om erop te blijven leven.

***

.... Over de plaat-ijzeren spoorweg-brug stapt de schildwacht met hoogen kraag en omwikkelden halsdoek, kalm, onverstoorbaar. Hij rilt en stampvoet, met ongeduld wachtend op de aflossing.

Ruwe regenvlagen slaan tegen de breede brug-diagonalen en beneden gromt 't grauwe stormgewoel.

En 't klinkt en 't klatert, en 't juicht en 't joelt in die mooie stormnacht als de stormloopers bij een frontaanval, die onder kanongebulder steeds voorwaarts springen, klimmend en springend over alle hindernissen, opruimend álle versperringen, meesleurend alle lafaards, vernietigend álle tegenstanders.

En 't slaat en 't stampvoet, en 't rammelt en 't rommelt

Johan Graafland, Van toen en thans

(9)

als 't rennen van huzaren-regimenten, de keiharde koppen gebogen over de uitgerekte halzen der stormende rossen, hoog-zwaaiend de zwarte zwaarden, golfkam ná golfkam, als de loeiende vloedgolven van dien huilenden nachtstorm.

Aldoor vallen de regenvlagen, aldoor rumoeren de nachtstormen.

Onverstoorbaar stapt de schildwacht door 't noodweer met starre kalmte en stalen onwrikbaarheid.

B u g g e n u m , Nieuwjaarsavond 1916.(1)

(1) Bij en deels onder de Buggenumsche Brug, waarop deze beschrijving doelt, lag een smalle waterplas, genaamd het Lovendal, welke in 1921 bij de normalisatie van de Maas gedempt is.

Johan Graafland, Van toen en thans

(10)

II. Op den toren van Rijsbergen.

Uit ‘Ons Leger’,

2e jaargang, No. 5, April 1916.

Johan Graafland, Van toen en thans

(11)

....‘En 't was alsof hier weleer 'n Graalsage haar oorsprong had gevonden en door de laan ridders moesten aanrijden om samen te komen’....

Johan Graafland, Van toen en thans

(12)

De grijsblauwe avond-nevel, welke opkwam en wolkte in den langen-lijnrechten Zundertschen straatweg, stond even te tintelen in het Aprilrood der late voorjaarszon.

Donkerte viel, en zilverwit sloop de lichte nacht-mist tusschen de knoestige knot-stammen, gestreept met diep-bruine schrammen en onverwoestbaar-ruwe schorsen.

De nacht sloeg het daglicht uit en de hei-boeren bemerkten dan schimmen, die sluw en slinks door 't hoogstaand dennenhout schuifelden.

Dan leek de avondlaan een groot, Gothisch middenschip met opgaande welving van takken-lijnen op de massieve boomen-pilaren en in die wijde ruimte bleven de gebeden zweven van de vele vragers dezer aarde.

De oude wereldtijd trad door die laan van natuurlijk Gothiek vooruit en in z'n vele voorhoofd-rimpelen leefde even de geschiedenis van groote tijden op, toen Rijsbergen ontstond om 't offer-altaar van de godin Tassandria op de nabijgelegen Tichelsche heide.

Op den achtergrond der lange laan torent boven de takkenwelving de kerk haar spits hôog in 't avondblauw en de oude tempel-stijl teekent haar slanke nacht-silhouette in grootsche fijnheid van vorm en lijn, spook-figuur van vroegere geheimenis, - dateerend uit de periode, toen dit land bewoners kreeg, deze bewoners zich tot een gemeenschap vormden en er 'n geboorteland ontstond.

't Kleine Rijsbergsche kerkje lag er dien April-avond als in dien vóórtijd en als eenig levensteeken in de nacht-somberheid klaarde 'n licht op de miniatuur-ruiten der spits-bogige kerkramen, in lood gevat en uit hun vorm verzakt; - de

Johan Graafland, Van toen en thans

(13)

rein-roode goud-glans van de Godslamp bloeide er als een kostbare nacht-bloem.

En 't was alsof hier weleer 'n Graal-sage haar oorsprong had gevonden en door de laan ridders moesten aanrijden om samen te komen. Gedachte aan de voor ons bijna tijdelooslijkende tijden der vroegste middeleeuwen!

***

Daags daarna beklom 'k den toren, 'n Wenteltrap van oude baksteen met veel-betreden, uitgesleten dorpels bracht me tot de eerste verdieping.

De cel was er nog, waarin eens de misdadigers werden opgesloten en ‘onder den toren’ moesten uitboeten. De stroozak lag er nog, vuil-zwart en vol stof, en ongedierte kroop over 't lang-verlaten leger. In 'n hoek stond de houten kist te vergaan in wormsteken en vochtige, roode roest vrat in 't zwaar-ijzeren gevangenis-beslag.

Op de tweede verdieping hingen één kleine en twee groote klokken met krachtige klepels: de massale mantels waren groen uitgeslagen van de regenstormen, welke wel ertegen moesten ratelen, en grijs-witte vuilheid van toren-kraaien en kerk-duiven hing op 't reliëf der antieke letter-karakters. Uit een kast tiktakte de koperen kerk-klok als trippelde de tijd hier steeds verder en verder naar 't wereld-moment, dat de tijd eindigt te zijn.

'n Verwildering van takken en stroo, van stoppel-veeren en witte vogel-skeletten verhinderde steeds de opstijging om hôoger in het netwerk te komen van balken en gebinten, waarover de vermolmde ladders steeds hooger liepen in de slanke spits.

Uit 'n raam der derde verdieping stak een vlaggestok en wapperde 't rood-wit-blauw evenals in elk grens-torentje.

'n Vergezicht van uitgebreide valleien strekte zich heinde en wijd uit: de Weerijs kronkelde in diepe bedding door

Johan Graafland, Van toen en thans

(14)

de weilanden, vaarten en slooten lijnden de landerijen af, denneboschjes lagen er tusschen gegroepeerd als hout-partijen in 'n stadspark. Een boomgaard van bloeiende kersenboomen bloesemde in witte lente-teerheid en in de dennen-aanplantingen stonden alle schakeeringen van geel en groen, van af de donkerste sparren-kleur tot het felste zeegroen.

De kweekerijen van aardbeien en frambozen, staken de stokken omhoog, waarom de gebogen twijgen gebonden waren als lichtbruine zonneschermen.

Aan den verren horizont verflauwden de tinnen en de torens der nabijgelegen dorpen, gelegen op de kronkelgrens van Belgisch en Nederlandsch Brabant.

Tusschen de bruine heidevelden blonken de ovale en ronde plassen als gevallen zonneschilden en in hun spiegelende blankheid dreven de Aprilwolken voorbij....

Vér grensland van mooi en van nog ongekend Nederland!

R i j s b e r g e n , 8 April 1916.(1)

(1) De kerk van Rijsbergen is gesloopt in 1918, de toren in 1919.

In een der torenstijlen vond 'k de namen van TERHAAR, DACOSTA, KNOOPSe.a., die bij den Belgischen opstand als vrijwilligers van het Leidsche Studentencorps hier vele uren hebben uitgekeken. Ook toen was Rijsbergen belegd met Nederlandsche troepen.

Johan Graafland, Van toen en thans

(15)

III. Schoppenheer.

Uit ‘Ons Leger’,

2e jaargang, No. 8, Juli 1916.

Johan Graafland, Van toen en thans

(16)

‘Haar oogen zochten op 't groote spook-meer de dwaallichten op, die er heen en weer dreven en onrustig ronddansten als zondige, teruggezonden zielen van 't ver verledens-wee’....

Johan Graafland, Van toen en thans

(17)

Verweerd door hemelhitte en winterwind leek Geertemie veel op een acacia-stam, die jaar in, jaar uit was blootgesteld aan 't wisselend weer en honderden houtwormen.

Ineengeschrompeld hing haar lijf onder de uitgerafelde blouse, die uit 'n hals-split de taaie spieren vertoonde als oude, levenlooze lijnen van een touwslagerij. In hare wilde wezenstrekken rimpelden de met stof-gevulde plooien,.... ouderdoms-teekenen van veel leed en veel strijd.

Traagjes trippelpaste ze uit 't gerooide boschperceel ‘de Wildert’(1)naar de Rijsbergsche heidevlakte en vermeed zorgzaam de diepe, modderige karresporen:

hare beenen staken in twee over elkaar getrokken, dikbruine sokken en haar geaderde knokkelvingers klauwden in 't baaltje bukvet en sacharine-tabletten.

Beeld van smokkelaarster uit het naburig Heike.(2)

Haar gitzwart Zigeunersoog spiedde nauwkeurig den weg en den horizont af en beloerde lang den omtrek als opgejaagd wild, dat zich laat vallen in de hooge hei,....

en den jager misleidt. Ook had zij nog 'n angstigen oogopslag voor den breeden Lokkerplas,(3)welke dien voorjaarsavond zilverschubde door wiegend wind-gerimpel.

Haar oogen zochten op 't groote spookmeer de dwaallichten, die er heen en weer dreven en onrustig ronddansten als zondige, teruggezonden

(1) ‘de Wildert’, een thans gekapt boschperceel tusschen de dorpen Rijsbergen en Sprundel, bezuiden Breda.

(2) ‘het Heike’, een buurtschap tusschen Breda en Roosendaal, behoorende bij de gemeente Rucphen.

(3) ‘de Lokkerplas’, op de Rijsbergsche Heide.

Johan Graafland, Van toen en thans

(18)

zielen van ver verledenswee, - oud bijgeloof van boeren en nomaden.

Aan de Lokkerranden, afgerond door rose-bruine rietvelden, fluweelden de zwarte sparren in streepen en strooken tegen de helblauwe maanlucht en hun slanke spiegel-beelden leefden als wonderlijke beef-silhouetten in 't avondmeer.

Toen Geertemie over de houten brug van de IJzermolensche vaart(1)sukkeldrafte, stond ze even stil, alles beluisterend, en sloeg dan met zekeren tred de paden en de wegeltjes in van de wouden, welke om de pachterij ‘de Panhoef’(2)wortelen.

De duisternis viel reeds, toen de vrouw de goudene bloesem-brem bereikte, die midden in de zwart-bruine heide bloeit bij het rechthoekig, scherp-afgesneden narcissenveld, dat daar op de duistere aardvelden geworpen ligt als een fijn-bestikte, witte sjaal op 'n donkeren divan.

Geertemie moest lang wachten en speurde als 'n jachthond met neus en oor in de stille nachtlucht; de torenklok van Sprundel sloeg reeds elf en nog zat ze alleen bij de groote brem. Maar nauwelijks lagen de laatste echo-tonen te rusten in de ijle nacht, toen twee andere vrouwen de lage hout-takken wegritselden en op Geertemie toekwamen. Ze zeiden niets. Mie stond op. Ze zochten onbegane kronkelpaden op;

't water der heikuilen plaste af en toe óp en trok door hun dubbele kousen, zoodat hun voeten klam en ijskoud werden. Stilstaan of rusten bestond niet, vóórdat in een dicht dennenbosch de stallantaarn van 'n grenswacht flikkerde.

In 't rood-geele licht zag Geertemie de schildwacht leunen tegen 'n boomstronk en ze fluisterde tegen haar smokkelvriendinnen: ‘Kaik 'ns, hie slaap.’

(1) ‘de IJzermolensche Vaart’, een turfvaart, loopend dwars door de Rijsbergensche Heide.

(2) ‘de Panhoef’, een boerenhoeve in de nabijheid van den Lokkerplas.

Johan Graafland, Van toen en thans

(19)

Dan bogen ze af om buiten 't gehoor van den soldaat te komen, maar plotseling vielen zij op 'n rijwiel, welke in een greppel lag; de bel ringkinkte.

‘Halt,’ riep de post geschrokken, ‘halt, donders hallllt!’

En zij aan 't loopen, aan 't loopen! 'n Kogel klitskletste door de sparrentakken.

Ze hadden geluk dien nacht, 'n Kwartier later waren zij in Klein-Horendonck(1)en klopten aan de deur van een opslagschuur voor smokkelwaar.

Toen zij bij 't ochtendkrieken weggingen, fluisterde de eigenaar: ‘Vanmiddag om drie uur tusschen Jagersrust en de Bleek,(2)en dan met vijven.’

Die eigenaar was Schoppenheer.

***

Dien dag werd tegen half drie de uiterste korporaalspost in het Langendijksche bosch, ter sterkte van éen soldaat-commandant en vijf soldaten, afgelost. Hun doode grensdienst ging weer voor 24 uur in.

De wachtkeet, ter beschutting tegen regen en wind, stond - geen twintig passen van den grenssteen - op een brandlaan in het bosch. Bijna nooit vertoonde zich iemand in deze afgelegen hei- en boschstreken.

Ongeveer 'n kwartier na het optrekken van de wacht verscheen een man voor dezen grenspost.

Vanaf 't Belgische grondgebied beschouwde hij aandachtig de Hollandsche soldaten. Zijn middelmatige, gespierde lichaamsbouw deed in hem een vechtersbaas van eersten smokkelstijl zien. Z'n naakte beenen staken in ouwe afgeloopen klompen.

(1) ‘Klein-Horendonck’, een Belgische buurtschap bij Schijf, een Nederlandsche buurtschap van de gemeente Rucphen.

(2) “Jagersrust”, een grensherberg in die landstreek; “de Bleek” een huizengroep in de nabijheid.

Johan Graafland, Van toen en thans

(20)

Hij droeg 'n gescheurde en gelapte Manchester broek, opgehouden door aan elkaar geknoopte stukken paktouw. Z'n bovenlichaam was bedekt met een vuil

fantasie-hemd. De breede, vierkante kop, met ijskoude passielooze oogen en harde, brute trekken, bestempelden zijne persoonlijkheid met bestiale hardvochtigheid.

Nadat hij enkele minuten de soldaten onderzoekend bekeken had, begon hij 't volgend gesprek:

‘- Hé, ouwe jongens, jullie motten je vanmiddag opberge in je hok. 'k Verwach volk. 'r Stoat wat op. Goed geld voor stakkers van vier stuivers doags... Kaik niet so idioot. Weet je niet wie ik ben?’...

De smokkelaar staakte even z'n vertelsel. Hij sprak met hooge, gemaakte stem en wilde blijkbaar declameeren om indruk te maken.

‘Ja, dat wete jullie niet,’ hervatte hij, ‘jullie kenne hier nog niks. Ik bedonder alle soldate en kommiese; ik ben Schoppenheer. Schoppenheer, kwatta-kereltjes, de koning van dat verdomde Heike. Nooit te vange, nooit te snappe, nooit te schiete.

Schoppenheer geef jullie per man 'n riks, as je 'n uurtje verdwijnt in je

nekkramp-hokje. Zake doen is hoofzaak; na den oorlog bouw ik op 't Heike 'n viela, hoor je dat, braniekoppe, 'n viela op 't Heike, viela Schoppenheer. Smokkelgeld, lollig geld!’

't Getreiter moe, velde één der soldaten nijdassend z'n geweer, maar de

wachtcommandant zei, dat de smokkelaar op Belgisch gebied stond en men dus niets kon doen.

‘Manne’, begon hij weer, ‘jullie bevalle me, jullie kletse niet. Wil je nog betere zake doen? In de masjesee-kazerne te Sprundel, staat 'n mooie zwarte, 'n

oorlogsdraver. Twee honderd schijve per man als jullie meehelpe om 't over de grens te brenge. Denk 's stakkers van drie en twintig heele kopere cente, twee honderd florijne de man!’

De soldaten antwoordden niet; achter hun keet verscheen 'n heertje in 'n grijs zomercostuum en 'n stroohoed op.

Johan Graafland, Van toen en thans

(21)

Onmiddellijk liep 'n soldaat op hem toe om zijn pas te vragen.

Schoppenheer sprong op en schreeuwde: ‘Hé bonjour aristo, ça va bien ici!’

Toen bemerkte de postcommandant, dat achter dien burger vijf vrouwen over de brand-laan wipten; onmiddellijk commandeerde hij: ‘In de looppas die wijven achterna en de pas afsnijden naar de grens!’.

Schoppenheer stond nu hoog op een berm en leidde in het gezicht van den Nederlandschen schildwacht de smokkelpartij. De soldaat-commandant en de schildwacht hielden hem in de gaten en wandelden langs den grens-greppel in die richting, wâar de vrouwen konden opdagen.

't Werd 'n oogenblik graf-stil. Niemand liet 'n beweging van z'n vijand verloren gaan. Totdat Schoppenheer zijn kalmte vergat en met enkele sprongen over de grens was.

‘Halt,’ donderde de schildwacht, ‘halt!’ Maar Schoppenheer vertrouwend op zijn goed gesternte, rende door en wilde over den slagboom springen.

De postcommandant stond achter den schildwacht en riep kort: ‘Ik gelast je 'm neer te schieten.’

De schildwacht schoot, een gierende pang... eén echo!... Schoppenheer rolde neer, morsdood, kogel dwars door de halsslagaders.

***

De omliggende Belgische grensbosschen leefden op van geboefte, dat er huist tusschen den Duitschen draad en de Nederlandsche grenslijn. Kerels met tot aan de

wenkbrauwen groeiende stoppelharen en starende kattenoogen. Lombroso-typen.

Schoppenheer lag in een bloedplas. Hij liet een huisgezin van volwassen kinderen met nieuwe Gazelle-rijwielen na, bovendien 'n gesmokkeld fortuin en de practijk van tientallen geintjes en truucs.

Johan Graafland, Van toen en thans

(22)

Toen in de dorpsschool van Schijf de lijkschouwing plaats vond, stonden de

Heikes-mannen en de Heikes-vrouwen er te tieren en te huilen. Maar de beddelakens voor de schoolvensters lieten niets zien van den Heikes-koning, wiens doodsoorzaak moest onderzocht worden...

S t a n d d a a r d b u i t e n , 10 Juni 1916.

Johan Graafland, Van toen en thans

(23)

IV. Nachtelijke wapenschouwing.

Uit ‘Ons Leger’,

3e jaargang, No. 1, December 1916.

Johan Graafland, Van toen en thans

(24)

‘De Limburgsche veldbataljons dreunpasten voorbij, met 'n klank uit de keien’....

Johan Graafland, Van toen en thans

(25)

Bataljons - Infanterie, Afdeelingen - Artillerie, Mitrailleur - Peletons, Escadrons - Cavalerie, stonden in den laten avond van 23 November te wachten op den straatweg Breda-Etten, totdat onze Lands-Vrouwe zich aan 't hoofd der colonne zou stellen.

Er joeg 'n kille bries door dien November-nacht en in de kruin-donkerte kraakten de kale takken.

Nu en dan hinnikte een paard van ongeduld, of baste een mitrailleurhond.

Totdat het signaal aan 't hoofd van de troepenmacht schalde en zich voortplantte in echo op echo.

Door de duisternis, die om 't hoog-gestamde Liesbosch hing, reed de Koningin Haar troepen tegemoet, totdat de vóórste gelederen plotseling een ‘damesstem’

hoorden te midden van de boschstilte.

Op 'n weide aan den weg, stelde Zij zich op, de Generaals aan Haar zijde en vanaf Haar paard hield Zij schouwing over Haar Officieren, Onderofficieren en Soldaten.

De Limburgsche Veldbataljons dreunpasten voorbij met 'n klank uit de keien, met 'n blik uit de oogen, met trots in het hart.

De Koningin!

De Koningin, zooals Zij dien nacht stond te midden van Haar mannen, te midden van een kruispunt van witte tintelbundels der zoeklicht-wagens, als een figuur uit den tijd der oude legenden, als een Zinnebeeld van den Volke, welke eenheid en eer, trouw aan den vaderlandschen grond en koningskracht, moed en mildheid uitdrukt.

Johan Graafland, Van toen en thans

(26)

Toen hebben wij Haar spreuk op Haar energiek gelaat belichaamd gezien: ‘handhaven’

zal Zij, ‘handhaven’ ons landsrecht en ons landsbestaan!

... En de hoofden vlogen naar rechts, de Koningin knikte: 't was als 'n

nachtvisioen, waarin de wederzijdsche aanhankelijkheid wederom werd verlicht en versterkt.

De breede lichtbundels bliksemden over de grijs-grauwe gelederen, aflijnend de lichamen der menschen en de lijven der dieren, vooruitglijdend over den defileerenden troep, met 'n blauw-zilveren naglans op de geweerloopen, met 'n speling van schitter-goud in 't kleurig oranje-gewapper der buigende bataljons- fanions.

En achter ons klonk 't donderend gedaver der artillerie, met 'n geklikkak van hoefijzers en 'n woest geklater van kanonnen en caissons op de straat-keien.

En aldoor stond de Koningin in 't witte licht, statig, steeds buigende voor Haar trotsche, voorbijtrekkende troepen.

Tegen twee uur was Zij die nacht terug in Haar trein op het Bredasche station, en toen 's morgens de onderdeelen welke dien nacht hadden gedefileerd, nog uitrustten, inspecteerde Zij weer andere soldaten op andere plaatsen.

Zoo leeft de Koningin van Nederland, onze Koningin, mee met 't Nederlandsche leger, Haar leger...

P r i n c e n h a g e , 24 November 1916.

Johan Graafland, Van toen en thans

(27)

V. Per albatros boven Amsterdam.

Uit ‘Ons Leger’,

3e jaargang, No. 5, April 1917.

Johan Graafland, Van toen en thans

(28)

‘Hoe hooger in de klare voorjaarslucht, des te minderwaardiger, des te afstootender, des te verachtelijker lijkt de aarde’...

Johan Graafland, Van toen en thans

(29)

Door de bijna onzichtbaar-vlugge wentelingen van de snorrende schroef trachtte ik van af de waarnemersplaats de liniaal-rechte bosch-strook in mijn gezichtskring te houden, die meer dan 1 K.M. voor me 't vliegterrein afsloot: .... de donkere dennen-lijn tintelde blauw-groen onder grijs-blauwe lucht en trilde als 'n gepasteld landschap, gezien door de warme lucht, welke opdwarrelt uit 'n museum-rooster.

En lager ging de bosch-lijn liggen, steeds lager, en kleiner werd ze, steeds kleiner, en ik dacht er niet over na, dat de ‘Albatros’ als 'n Atlantische stormvogel reeds vijfhonderd Meter boven de aarde vloog, opgeheven als door een macht van mysterie, welke niet beangst, maar verblijdt en me de groot-menschelijke techniek deed doorvoelen in motor-gezoem en gebinten-gedaver.

Achter me kijkend zag ik 't strakke sphinxen-masker van den Vliegenier, en ik wist me in volkomen veiligheid: zoo kalm en welbewust om zijn durf en zijn daad kijkt immers geen Icarus.

Tweemaal spiraalde de tweedekker boven hoogte 34.4 van Soesterberg, alvorens af te buigen naar Amersfoort,... telkens verkleinden de hangars en de

constructie-werkplaatsen van 't vliegkamp: 'k dacht aan de laatste, nieuwe blokkendoos uit mijn kinderjaren.

Op en om Soesterberg vlochten de wegen en paden een helwit netwerk over de vlakte en 'k zag die witte wegen als smalle serpentines de hellingen opschieten en naar kleine valleien trippelpassen; 'k zag ze kruipen en keeren, kruisen en kluwen door de hoog-bruine heide en 't blauw-groene

Johan Graafland, Van toen en thans

(30)

bosch... 'k zag concentrische en beschrijvende lijnen, voorbeelden voor 'n handboek van Planimetrie.... 'k zag er haken en hoeken, bochten en vorken in, kris-krassen en zig-zaggen,.... als in 't lijnen-spel van de fijn-gevormde hand-palm eener vrouw.

Knoopten daar die witte wegen zich niet tot 'n bevallige mandoline-strik, waaruit satijnen linten afhangen?

Liepen zij ginds niet naar 'n zandverstuiving, ‘de Lange Duinen’, zoo teer-geel als 't poeierend stuifmeel van een perk Aäronskelken te midden van het

donker-Mexicaansche cactus-groen der dennenwouden en het zwart-bruin der heideperceelen,.... er neergestrooid als scherven Romeinsch terracotta?

'k Maakte me diets, dat ik kon lezen uit dien hand-palm der aarde en van hôog uit de lucht die wereldwegen bestudeeren mocht,.... wáarheen ze zich wendden en wié ze beliepen, wélke streken ze omspanden en wié daar leefden in die miniatuur-stadjes en die Lilliputters-gehuchtjes, héel ver onder me.

‘Mais tous ces objets sont pauvres et moroses’,... denkt men met de fasant-hen van ‘Chantecler’, als men voor 't eerst uit de luchtwolken een der kleinste planeten bekijkt.

.... De Albatros passeerde 't Pompstation van de Utrechtsche Waterleiding, de beroemde ‘Stomperd’, de Vlasakkers en scheerde toen over Amersfoort, 't oude Stichtsche stadje,... van uit de wolken 'n groot Drentsch Hunebed van bij elkaar getrokken zwerf-keien.

Toen koersten we met 'n flauwe bocht over Soest, het witte paleis van Soestdijk en over de veel-verspreide Baarnsche villa's, die er zoo achteloos schenen neergegooid als 'n collectie knikkers uit 'n kwajongens-hand op 'n uitgekrabd straatkuiltje wordt gesmeten.

De richting werd nu zuiver Noord.

Aan m'n linkerhand lagen de 6 K.M.-lange en lijn-rechte

Johan Graafland, Van toen en thans

(31)

dijkdorpen Eemnes-Binnen en -Buiten,... wier architecten van aanleg wel spelende steenbakkers-kinderen konden zijn, die pas geroosterde klei-vormpjes naast en door-elkaar aan 'n groene wegberm opgezet hadden.

Aan m'n rechterhand stroomde de Eem in de Zuiderzee,... dat slank, coquet kronkelend addertje blonk even-zilverend in de lentezon.

Want de zeebries joeg de wolken op en de zon brak af en toe over 't Eem- en Gooiland uit.

En onder me zweefden de schaduwen der wollige Rodenbach-wolken en heinde en verre vloeiden in stippels en in lijnen van oud-zilveren tinten ontelbare slooten, vaarten, weteringen, kanalen, riviertjes als rag-fijne en slag-zware aderen der aarde in elkaar en in zee, uitademend de sappen en de vochten.... teekenen van

opborrelenden levensbloei.

'k Zag die wonderlijke schaduwen dansen en drentelen over de grijs-groene gras-pleinen der polders, bevend van lente-leven onder de sdiitter-zon. Zij batikten in de effene gewaden der weilanden licht-donkere plekken en schreven er Javaansche karakters in,.... exotische schets-fantasieën.

'k Zag die wolken-schaduwen boven de zee, vlak veld van zwart en goud: en die ongerimpelde zee leek me een Egyptisch vorstinnekleed, door slavinnen

breed-gespreid en zorgvuldig-uitgeplooid in 't licht der voorjaars-zon. De wolken weefden er elegante figuren van heilige stieren en konings-katers in, welke erin opsprongen met hun kronkelhoorns en grijp-klauwen.

Als 'n afbeelding van 't menschelijk leven scheen me die zee van vloeiend goud-licht en drijvend schaduw-zwart,.... emotie van mooiheid in haar

kleuren-schakeering van ‘clair-obscur’... onverklaarbare melancholie in haar vraagstuk van peillooze diepte en ondoorgrondelijke donkerte,.... aetherisch-zuivere sensatie van schoonheids-vreugde en raadselachtige smart,.... zielsgedachte van wel en wee, lief en

Johan Graafland, Van toen en thans

(32)

leed tevens, geboren in het kristal-reine wolken-spheer....

... ‘ne âme

Se forme donc loin de la vie et de son drame’...

***

Vanaf de Eem-monding volgde de Albatros den rand van de Zuiderzee, - geleidelijk-op-en-neer buigende lijn van de smalle Eem tot aan het breede Y.

Op ongeveer 1200 M. hoogte zoemden wij 't ovaal-vormige Huizen voorbij, dat ons 'n oude verweerde zeeschelp leek, door 'n storm op 't strand geworpen.

Dan pronkte Naarden, met z'n kerk in 't midden, als 'n zeester in vesting-water.

En verder lag de Naarder Trekvaart, die als 'n metaaldraad gespannen scheen tusschen Naarden en Muiden: iets Zuidwaarts blonk in blauwe metaalkleur, 't Naarder Meer, - nationaal natuurmonument, - als een uit de wolken gevallen wapenschild tot pantsering der vesting ‘Holland’.

'k Zocht reeds Amsterdam.

Doch eerst moest de Albatros nog over Muiden en 't Muiderslot, dat midden in den Vecht-mond oprijst en heel wat vaderlandsche historiën doet opleven, welke zich in deze oud-nationale landstreek en in dit dertien-eeuwsche slot hebben afgespeeld. De edele drost H o o f t , baljuw van 't Gooi-land en Hoofdofficier van Weesp en Weesper-Carspel, welke er vlak bij liggen, schreef op ‘'t Hooghe Huis te Muiden’ immers zijne pittig Tacitus-proza en wist 't geheele dichterlijke Amsterdam naar zijn ‘klein Torentje’ te lokken.

***

Amsterdam!

Na Muiden en de Vecht, waarvan 't water vanaf de sluis donker-groen afsteekt tegen de blauwe Zuiderzee, bleef Amsterdam nog buiten zicht.

Johan Graafland, Van toen en thans

(33)

Wel moesten we ons reeds boven de ‘Diedammersluis’ bevinden, maar kruiende wolken omringden den Albatros.

Met 'n snelheid van 120 K.M. per uur schoot de tweedekker door die

wolken-massa's, waarop de zon stond te sprankelen en millioenen atomen van goud en zilver-wit deed dauwen en zweven, en ons hulde in een boa van lenteblankheid, witter dan witte pauwen-pracht,.... witter dan velden van lotus-bloesems.

De zeebries joeg heviger, de temperatuur werd killer en de Albatros steeg hooger en hooger om zich vrij te maken van die wolken-weelde.

Ten slotte lagen zij achter ons, de drijvende sneeuwbergen, met contouren van opaal en onyx.

Toen eindelijk Amsterdam te voorschijn kwam, lag deze stad reeds op 1600 M.

onder me.

De Albatros bleef er 7½ minuut cirkelen.

Behoudens een helrood lucifers-streepje, - een Lloyd-boot in de Entrepôt-Haven, en een drietal rookwolkjes als van dames-sigaretten, opstijgend uit de Handels-kade, - lag de stad er zonder het minste levensteeken.

Méer dan dat,... wanneer de zon schuil ging achter de wolken dan dacht ik, dat daar nóoit iemand geleefd of geademd kón hebben, dat daar een ruwe rif uit de zee stak, gekarteld in oud-rooden en oud-blauwen geaderde steen.... De Bagger-Bergplaats zat eraan vast als een half-ondergeloopen zandplaat en de straten bij de Rijksdokken en bij 't Goederen-Station, de Prinsen-, Keizers-, en Heeren-Grachten leken wel ondergeloopen geulen, door storm-zeëen uitgeschuurd in de rotsen van de zee-rif.

Zeerif, verweerd en vergaan, en na eeuw op eeuw de zee getard en getrotseerd te hebben, nu op 't punt te verdwijnen in het gigant-sterke water, waarmee die

versteening der aardkorst wanhopig had geworsteld en tot 't laatste merg-weefsel had gestreden.

Johan Graafland, Van toen en thans

(34)

Ontzettende gedachte van vergankelijkheid!

En als gekapt en gebeiteld uit die onder me in het water wegzinkende zee-rif, leken me die regelmatige stads-wijken en huizen-blokken, en als voorhistorische

stalagmieten die spitse transen en torens van Amsterdam.

***

Amsterdam!

De schaduwen lagen een oogenblik onbewogen over de stad en bedekten als rouwsluiers die parasieten en schimmels van dat hartstochtelijke, zich uitlevend leven, jachtend op passie en pracht, voortspringend in dollen cabaret-roes op de woeste cadans van een czardas van Scharwenka.

Toen ik naar de wolken keek, welke boven en naast me dreven in zachte verven van blank en blauw en doorschijnend als loover-dun Chineesch porcelein en dan naar de aarde en naar een harer hoofdsteden, kon ik die vale, ouwe aarde slechts eene getaande en te vroeg-oude vrouw vinden, uitgeleefd en uitgebrast, ontzenuwd en bijna-bloedloos door het afmattend-flirtende festijn-leven: zij lag er sukkelens-moede aan den breeden weg naar het crematorium, den brand-oven van ziellooze materie.

***

En om me heen speelde de zon in de wolken, en onder me speelde de zon in de Amstel en in de zee eene rapsodie van teer-reine kleuren, welke klonken en klaterden van jubelend voorjaars-geluk.

Hoe hooger in de klare voorjaars-lucht, des te minderwaardiger, des te afstootender, des te verachtelijker lijkt de aarde.

... Om Amsterdam rondspeurend, onderscheidde ik duidelijk in het Noorden het waterland van de Zaan-streek en den inham, welke de Petroleumhaven dicht bij de Hembrug in den Amsterdammerpolder maakt en in het Zuiden

Johan Graafland, Van toen en thans

(35)

den ringvaart van den Haarlemmermeerpolder en het slootenland van den

Binnendijkschen Buitenveldersche polder, afgesloten door het Nieuwe Meer en de Amstel.

En hooger steeg de Albatros en de wolken dreven als sneeuw-bergen en als sneeuw-valleien tusschen de Albatros en Amsterdam, en met een korte bocht, zoodat de vleugel-vlakken schuins naar de aarde wezen, ondernamen wij den terugtocht over Weesp-Bussum-Baarn.

In sierlijke vol-plané daalde de Albatros op een der kaalgeschoren hei-perceelen van het vlieg-terrein te Soesterberg en tufte naar zijn hangar.

'k Was vijf kwartier boven de aarde geweest.

S o e s t e r b e r g , 31 Maart 1917.

Johan Graafland, Van toen en thans

(36)

VI. De dood.

Proeve van een rede,

gehouden tot recruten in Mei 1918.

Johan Graafland, Van toen en thans

(37)

‘En evenals, wel eens in 'n stik-donker bosch onverwachts 'n electrische zaklantaarn wordt aangedraaid en wij geënerveerd onze oogwimpers neerknipperen, zoo gaat er ook éénmaal in ons leven 'n beving door onze zinnen en onze zenuwen, wanneer die gevreesde, die gehate, die

verafschuwde en die vervloekte Dood plotseling voor ons staat’....

Johan Graafland, Van toen en thans

(38)

M a n n e n - S o l d a t e n .

In een der episoden van de ‘Hel’, 'n gedicht van den grooten Italiaan Dante, lezen wij de volgende regels:

‘W i j z i j n t e r p l a a t s e g e k o m e n , w a a r i k u g e z e g d h e b d a t g i j ' t l i j d e n d v o l k z o u d t z i e n , d a t ' t g o e d d e r z i e l v e r l o r e n h e e f t .’

***

Gij allen, soldaten, staat sedert eenigen tijd in 'n keerpunt van uw leven; - gij hebt de mijlpaal achter u, die aan de huiselijkheid en aan de onbezorgde jonkheid 'n einde stelt en er is 'n leegte geslopen in uw jong bestaan.

Gij komt uit 'n maatschappij, welke door de mobilisatie en door den geisoleerden toestand, waarin onze Natie, ongewild en noodgedwongen, geraakt is, - in het leger, dat u toeschijnt 'n kwelling en geen strikte noodzakelijkheid te zijn.

Gij laat wellicht zorgbehoevende ouders of familieleden achter en kunt ze niet helpen. Gij weet dat door de schaarschte van levensmiddelen en 'n karige distributie van deze, die toestand van hulp-behoevendheid in deze vijfde mobilisatie-winter nog zal stijgen.(1)

Koude en gebrek staan in 't komende najaar voor de deur. Ik kan mij voorstellen dat gij s'avonds, wanneer gij nietmeer in een rustig bed maar op 'n rumoerige soldaten-chambrëe moet gaan slapen, gij vaak deze rust niet onbezorgd en zonder gedachte aan huiselijk leed zult genieten.

* * *

(1) Gelukkig bleef een ‘vifde’ mobilisatie-winter, n.l. 1918-1919, het Nederlandsche volk bespaard.

Johan Graafland, Van toen en thans

(39)

Bovendien! Al uw hebben en houden kreeg een cijfer; gij werdt genummerd, gekeurd, ingeënt, gebaad, geknipt en gericht. - Uw vrije uren zijn afgepast. Uw eten krijgt gij als bij de bedeeling. Uw lichaam wordt gerekt en gelenigd. Nu eens moet gij stijf-staan, dan slap-doen; - nu hardlooperspelen, en dan koud-kalm kruipen als een huisjesslak.

Dat alles is tegen de vrije natuur van 'n Nederlander. Alles wat op drillen en richten gelijkt, is bij ons uit den booze.

Er is iets in uw leven gekomen, wat u hindert, i e t s wat u tegen staat.

En die hinder en die tegenslag zijn verklaarbaar. -

Ons karakter heeft zich nooit aangepast aan de idee ‘oorlog’, maar steeds vrede betracht, toen wij eenmaal vrij waren en vrij wilden blijven.

*** Maar! -

Alleen wat ge u van uw vroeger leven, toen gij géén uniform droegt, heel g a a r n e en met v e e l v r e u g d e herinnert, komt thans voor uw geest, wanneer ge u s'avonds met dat lamlendige gevoel van een tekort en een weghalen uit uw huiskring op uw stroozak smijt.

Gij bedenkt niet in w e l k e tijd van nationaal belang gij soldaat moest worden, en gij w i l t n i e t doordenken, hóe die tijd nog worden kan.

Laat ik u dus even helpen.

***

In welke tijd werdt gij soldaat?

Mannen, moet ik u die ellende schilderen, welke geleden wordt op de slagvelden, in de lazaretten, in de hospitaal-treinen: - meer nog in de gedachten en in de gevoelens van die duizenden vrouwen en kinderen, die weduwen en weezen

Johan Graafland, Van toen en thans

(40)

werden, of die hun vaders en zonen terugkregen uit dien strijd van Europeesche schande, - half-verdoofd, waanzinnig, idioot, imbécile, verstompt, zonder armen of beenen, blind, - stukken romp en stukken lichamen?

Gij weet dat. Gij hebt wellicht bij de uitwisseling van Engelsche en Duitsche krijgsgevangenen die geschonden lichamen met die oogen erin, waaruit verdierlijking van 't menschelijke sprak, heel even, dééls met medelijden, dééls met walging, aanschouwd. Gij hebt de schanddaad van de menschheid, na 'n zoogenaamde beschaving van tientallen eeuwen doorvoeld.

***

Moet 'k u spreken over ons land, dat niet meer door de staten om ons heen bekeken wordt met die vroegere vriendschapsblik, - maar, dat zich begluurd en bespied en bestudeerd weet door staatslieden en door strategen met een groot vergrootglas om toch maar te ontdekken, h o e wij te vangen zijn in dat net met die nauwe, steeds inkrimpende mazen, van een of andere oorlog-voerende partij? - En, als wij er inzitten, zullen we springen en spartelen in dien ongelijken strijd van 'n klein volk, dat wanhopig worstelt en ten leste geworgd wordt, en stikt.

***

Moet 'k u spreken soldaten, over de honger en de armoede, waarin ons land gedompeld is? Ook gij hebt die bleeke kinderen gezien, die de slachtoffers zullen worden van ondervoeding en tuberculose, - van verwaarloozing, verwildering en onteering. Ook gij weet dat reeds Moeders van u lieden zijn, die moedermelk gaan missen om uw jongste zusjes en broertjes te voeden!

Weet gij ook dat vrouwen van soldaten, voorheen voorbeeldige echtgenooten en moeders van een gelukkig gezin, óf

Johan Graafland, Van toen en thans

(41)

uit nooddwang, welke hun bijna de keel van gebiek toeknijpt óf uit zingenot, door den huidigen toestand geprovoceerd, - evenals in Frankrijk en Duitschland geworden zijn tot publieke vrouwen en betaalde prostituées, en, dat gij er ook schuldigen in zijt! - Weet gij ook, dat, velen onzer bezig zijn, om de hechtste steunpilaar van de Nederlandsche samenleving, het huwelijksgeluk en de huwelijkszegen, te verkrachten.

Ook gij ziet dat hongerspook naderen, dat erger dan bij het beleg van Leiden thans geheel Nederland gaat uitmergelen, 't hongerspook, dat geassocieerd is met den Dood.

*** De Dood!

'n Begrip, dat wij soldaten vreezen, en waarmee wij, mannen van doodmaken en doodschieten, van verminken en verdelgen, moesten vertrouwd zijn als dorsten wij Hem hier elk oogenblik in ons midden te ontvangen.

Dat begrip van onmacht en van ineenstorten, dat plotseling als 'n aardbeving in ons lichaam davert en een einde maakt aan ons leven, aan onze liefde en aan al ons lijden.

Die Dood, welke wij, Nederlandsche soldaten, niet genoeg kennen.

De meesten onzer vinden 'n lijkkist onaangenaam, 'n begrafenis drukkend, 'n kerkhof akelig.

Ja, wij hebben gelukkig de zeis nog niet gezien, welke geheele bataljons van mooie, jonge mannen wegmaait en die aan de fronten nog maar altijd aangescherpt wordt om toch gewet en vlijmend te blijven.

Want, wij jonge lieden, die misschien in dit leven nog een ideaal verlangen of bezitten, wij schuwen den Dood, wij willen 'm niet begrijpen, wij denken er niet over na: hóe doodsoorzaken en doodsgevolgen ten opzichte van ons bestaan zullen worden.

Johan Graafland, Van toen en thans

(42)

En evenals wel eens in 'n stik-donker bosch onverwachts 'n electrische zaklantaarn wordt aangedraaid en wij geënerveerd onze oog-wimpers neerknipperen, zoo gaat er ook eenmaal in ons leven 'n beving door onze zinnen en onze zenuwen, wanneer die gevreesde, die gehate, die verafschuwde en die vervloekte Dood plotseling voor ons staat....

***

Bedenkt mannen, dat, - (nu gij uit uwe familie in 't doodelijke en het doodende leven geworpen zijt) - niet alleen 'n signaalhoorn of 'n geweer-schot alarm kan maken in dat leven, - maar, dat er ook 'n klok-geluid is, welk voor ieder onzer, ongevraagd en onverwachts, begint te razen en te joelen!

‘Er moet gestorven worden!’

En dan?

***

Heb ik u thans op de plaats gebracht, waarvan ik u bij den aanvang zei, dat gij het lijdend volk zoudt zien, dat het goed der ziel verloren heeft?

De Dood ligt als 'n straf op 't menschdom.

'n Slechte begeerte, gevolgd door een slechte daad, veroorzaakte die straf.

Niet alleen onze stamouders, ook wij, soldaten, laten 'n revolutie tegen het hoogste Wezen rumoeren in onze hersenpan.

'n Revolutie, welke ook in onze samenleving, ook in ons huisgezin, ook in elk onzer, revolteert tegen God en tegen 't Staatsgezag.

Mannen, ik zou niet gaarne van u 't volgende durven veronderstellen:

Indien er iemand onder u is, die in deze laatste jaren van oorlog en van doodslag in ons land van vrede en van verdraagzaamheid, nadeel heeft gedaan aan den Staat en aan

Johan Graafland, Van toen en thans

(43)

burgers, door smokkelarij, door samenspanning, door ontduiking van de wet, - vooral om geld bij elkaar te schrapen en aan zijn passie te voldoen, - hij zegge in zich-zelf:

‘d a t b e k e n i k e n d a t w a s s l e c h t ’.

Indien er iemand onder u is, die in deze jaren van verwildering en van verwarring in ontucht viel door misbruik te maken van een gevluchte vrouw of de vrouw van zijn makker, - of die ontucht bedreef met zich zelf, tegen de ons gegeven natuur en tegen de natuurlijke sexueele wetten, - hij zegge in zich-zelf:

‘d a t b e k e n i k e n d a t w a s s l e c h t ’.

Indien er iemand onder u is, die de ideeën van anarchie in zijn binnenste voedde en ontevreden werd in zijn huis, jegens het gezag, ten opzichte van zich zelf, - die inwendig dweepte met het opwerpen van barricaden en het treiteren van

overheidspersonen, - hij zegge in zich-zelf:

‘d a t b e k e n i k e n d a t w a s s l e c h t ’.

***

Mannen, laten wij 't bekennen: deze tijd van den Dood heeft ons niet gebeterd en niet gelouterd. -

deze zucht naar geld en goud, deze jacht op heftigheid en hartstocht, deze koestering van ideeën van oproerkraaiers, - o, zij slapen in ons, zij nestelen zich in ons, en zij trachten bij ons te blijven.

Wij bezitten ze nu, óf bewust en in heel hun wezen, óf onbewust en in hun kiem, - ondanks die Dood, wiens knoken en knekels aan 't klokketouw hangen en die wachten, - wachten op 't alarmsignaal om te trekken en te luien!

***

Wij allen, soldaten, zijn 'n deel van dat lijdende volk geworden, - van die massa, die degenereert en demoraliseert.

Johan Graafland, Van toen en thans

(44)

die geen besef meer heeft van mijn en dijn, -

die geen gevoel meer bezit voor kunst en kennis, -

die geen liefde meer aankweekt voor godsdienst en staat, -

die geen ontzag, geen medelijden, geen zelf-respect, geen eergevoel meer op prijs stelt, -

maar die egöist, zelf-vergoder, sexualist in hart en nieren is of w o r d t , - en die alléén de stof aanbidt en het slijk, - de materie en 't materiaal!

Dat zijn wij, óf geworden, óf wij staan op 't punt dit te worden.

***

Revolutie heft haar rooie vaan hoog in ons op en wij staan in enkele redeneeringen en in enkele handelingen rééds verder. Wij staan bij een débàcle: bij de anarchie.

Anarchie, welke onze geestelijke plichten bespot en onze staatsverplichtingen g e h e e l wil uitschakelen.

Anarchie, welke de hartstocht van den man ten opzichte van de vrouw zonder palen of perken laat botvieren, - die vrouw meer verlaagt dan tot slavin van den Romein of den Mongool, en haar maakt tot 'n werktuig (te koop of te huur), tot bevrediging van drift en van uitleving, daarbij alles uitschakelend: haar en eigen gezondheid, haar en eigen stand en staat, haar en eigen recht en reden, - maar vooral haar hoogheid, haar moederschap, haar van oudsher gezegende en door alle volken geheiligde vruchtbaarheid.

Anarchie, die zoowel staatsambtenaren aantast in 't rechtvaardig volvoeren van hun taak, als stedelingen en soldaten, die steenen en stokken grijpen om ruiten en ramen in te rammeien.

Zoover zijn wij Nederlanders gekomen in dezen tijd van beschaving.

Bah, beschaving lijkt wel besmetting.

***

Johan Graafland, Van toen en thans

(45)

En in dezen tijd van besmettende beschaving staan wij, jonge mannen, plotseling in den strijd van het leven en in den strijd bij den dood, alleen, vrij in avonturen, temidden van vrienden en vijanden, van goede en slechte menschen, en wij denken in onze onafhankelijkheid, onze zucht naar genot en ons gemis aan tucht, dat wij op eigen beenen kunnen staan en niemand noodig hebben.

***

Ik kom thans tot het tweede gedeelte van mijn beschouwing: b e d e n k t h o e d e z e t i j d v o o r u w o r d e n k a n .

Niemand onzer weet wat Nederland nog te wachten staat.

Voorspellen is gewoonlijk gewichtig-doenerij.

Maar nadenken over de toekomst is een eisch van verstand en welbegrepen eigenbelang.

Nu de militaire landswet u in het zand van de wereld heeft geslingerd, gelijk de discuswerper zijn discus, en gij daar alleen ligt, aangewezen op u zelf, zijn er slechts weinigen, die u oprapen en het vuil van uw lijf willen vegen.

Hoe wordt de maatschappij tijdens uw diensttijd?

Gij hebt wellicht eens bijgewoond hoe de massa, stroomend uit nauwe straten en stegen plotseling tehoop loopt voor winkels en magazijnen: hoe het dan gonst als een bromtol, en er 'n druk hangt over de menigte, welke naar het gewone oproersein haakt: de straatsteen in de winkelruit.

Dan verschijnt politie, er volgt een charge en 't wordt weer kalm.

Is 't dan gedaan?

Neen, mannen, dan is het opgeschort, en slechts voorloopig stopgezet.

Meer dan ooit zal deze aanstaande, vijfde mobilisatiewinter in 't hart van elken ontevreden Nederlander karakters griffen, welke het maken van wanorde uitduiden.

Een onzer burgemeesters zei het zoo juist aan zijn burgerij:

Johan Graafland, Van toen en thans

(46)

‘Wanorde beteekent hongersnood’.(1)

Misschien wordt ook gij voor 't vraagstuk gesteld:

Knielen en mikken en schieten, of wel 't plegen van sabotage, dienstweigering, anarchie in den troep, dus bevordering en uitbreiding van wanorde.

Wij jonge mannen zullen misschien te beslissen krijgen door o n z e wapenen en o n z e macht:

Burger-oorlog, dus hongersnood; of handhaving van het Nederlandsche Staatsgezag, dus geduldig-dragen van mobilisatie-leed. Wij hebben te kiezen!

Wij moeten misschien oprukken tegen 'n buitenlandschen vijand, welke overmachtig en overmoedig is en vol listige oorlogservaring.

Wij zullen misschien onze makkers zien sneuvelen of als waanzinnigen hooren gillen van woeste pijn om toch maar te sterven of van wilde passie om toch maar te dooden.

Vergiftig gas en laaiend vuur, stalen scherven en bommen van vliegtuigen zullen ons dan omringen, en dan, dan meent gij misschien, dat gij aangekomen zijt op die plaats van de Hel, waarin gij dat lijdend volk zoudt zien, dat het goed der ziel verloren heeft.

Neen mannen, die meening is onjuist.

Wij zullen dan in onze vol water geloopen granaattrechter, in onze versplinterde schuilplaats, achter dat ineengestorte zijweer, neervallen in die onmacht, in dat verlies van zelfbeheersching, indien wij slaaf zijn gebleven van ons zelf en ons verlaagd hebben tot galeiboef van onze dierlijke drift.

Wij zullen ons dan geen soldaten en geen Nederlanders meer gevoelen, maar louter menschen, die naakt en onbeschermd de Dood om ons heen zullen zien.

Maar dat is niet ten einde.

Die oorlog om u heen, - die strijd, zoo verfijnd-zedeloos

(1) Mr. Zimmerman, burgemeester van Rotterdam.

Johan Graafland, Van toen en thans

(47)

als er ooit een bestond, is slechts 'n schaduw van den oorlog, welke nu en later in ons woedt, in onze kleine wereld van ruwe hartstochten en groote ongerechtigheden.

Wanneer wij overwinnaars blijven van ons zelf, dan worden wij juist in deze tijden van tegenslag en van treurnis gelouterd, dan passeeren wij die Hel van Dante, die Hel van ons leven. Want ons leven behoeft immers niet te eindigen met een Hel en met een Dood van het geluk.

***

Ik moet eindigen.

Kunnen wij kleine menschen alleen op eigen voeten pal staan in den chaos van den wereld-oorlog, in den chaos van 'n oorlog in ons zelf?

Voelen wij niet den grond wegzinken als bij 'n aardscheuring?

Kennen wij de plaats in den walmuur, waarin ieder onzer als 'n simpele steen gevoegd wordt?

Of zijn wij hoovaardiger dan Absalon, verwaander dan Nero?

Deze tijd heeft ons volk afkeerig gemaakt van het geestelijke en het godsdienstige in den mensch. Omdat in deze tijd de materie en 't materiaal hoofdzaak schijnen en de streving naar verheffing van hart en geweten gesmoord wordt door de tijds- en volksondeugden, welke ik u zoo juist heb aangestipt.

En toch zal de wroeging in ons volksgeweten eenmaal spreken. Indien wij dan door verheffing van onzen geest en vernedering van onze stof reeds tot dat bewustzijn zijn gekomen, dan zullen wij in de toekomstige maatschappij, welke na dezen wereldkrijg een jong-energiek leven begint, ons des te gemakkelijker een plaats weten te heroveren.

Daarom mannen:

Wees geen kwezels en geen lafaards.

Johan Graafland, Van toen en thans

(48)

Slaat uw oogen niet neer en legt geen anarchie in uw blik.

Staat niet met uw rug naar de zon!

Ploegt diep, terwijl de luilakken slapen!

Maakt u eigen met de stem, welke spreekt in uw geweten voor geestelijke verheffing!

En handelt dan onmiddellijk!

Lacht en zingt veel.

Vreest niets en niemand, nóch u zelf, nóch de rotheid van de maatschappij, nóch een blik op de knokkel-vingers, welke wachten om te trekken aan 't klokketouw van den Dood.

Ik heb gezegd.-

R o e r m o n d , Mei 1918.(1)

(1) Vergelijk deze ‘militaire’ beschouwingen over den Dood met die van vijf jaar later in

‘Avondgrienden’, schets No. XIII van dezen bundel.

Johan Graafland, Van toen en thans

(49)

VII. 't Begin eener zwerfreis.

Een reisbeschrijving

in 't dagblad ‘De Tijd’, Aug. 1921.

(verschenen in de reis-serie

‘Langs Noordduitsche kusten’.)

Johan Graafland, Van toen en thans

(50)

‘Toch wisselen vaak wederzijdsche gevoels-expressies of vallen plots uiteen. Onwillekeurig denk 'k aan de forsche fjorden-muziek van den granieten Grieg en de fijn-gestyleerde symphonieën van Beethoven’....

Johan Graafland, Van toen en thans

(51)

Door het gedaver van de nacht-expresse Düsseldorf-Altona klikklakten onder me de automatische wissels en de rails-knersingen van het spoorlijnen-kruispunt Osnabrück, welks uitgestrekt emplacement zich vliegensvlug afrolde in in een helle illuminatie van lila-witte en vermillioen-roode schitter-seinen, geordend in lange lijnen of verspreid op willekeurige punten. Toen de expresse een kwartier later langs de ‘Dümer See’ en dwars door de Hannoveraansche ‘Mooren’ stoof, geleek hij wel een

moeilijk-tembaar cowboy-paard, dat in den vroegen ochtend door den ‘doom’ en den dauw der nevelsteppen rent, en 't een genot vindt als de witte, wazige

weilanden-dampen voor hem moeten splijten en zwenken. - Weldra echter verdween het plassige landschap en verschenen de ontwakende kom-dorpen en de

wentelwiekende Hollandsche molens. 't Was circa zes uur 's morgens, toen de nacht-expresse over de Weserbrug donderde en onder de Bremensche

stationsoverkapping stilstond, me brengend bij het uitgangspunt mijner zwerftochten langs de Noordduitsche kusten.

Eens eenige weken den dagelijkschen tred-sleur te vergeten en dan tijdens zwerftochten in onbekende landstreken reisbrieven te schrijven, beteekent geenszins, dat ik een gedetailleerde opsomming en een minitieus-volledige inhoud van het bezienswaardige dier steden en streken denk te geven. Een dusdanig-denkende lezer koope zich een Baedeker of hure zich voor een praatavond een gezellig-keuvelende begeleider van Lissone of Coock. - Maar 't bedoelt méér een individueelen indruk weer te geven, met nu eens sober-opgezette

Johan Graafland, Van toen en thans

(52)

dan weer zorgvuldig-geretoucheerde krabbels van 't geografische landschap, de eigendommelijke cultuur-psyche, de nog voortlevende folklore, de inblik in

ras-gedachten en rasbegeerten, de expressie van wat de oude en de juist-voortgezette historie liet erven; - en dit alles beteekent vaak een hatelijk ‘pro memorie’ der daden en der dingen, ook wel eens een waarschuwende en wankelende balans, en niet het minst een hartelijke uitnoodiging om te treden in de stille vennootschap eener verstandige ervaring. Dat alles verbreedt ook blik en gebaar, scherpt 'n sneldenkend inzicht en leert veel vergeven.

***

Als 'n wonderlijke oer-feeërie van eeuwenlange zee-in-werking, verbeeldde ik mij steeds de zee- en kust-landschappen te zijn, wanneer 'k met een loupe een geografische kaart op groote schaal van Noordduitschland begluurde en dan achtereenvolgens waarnam de breedte der rivier-mondingen, de smalle land-tongen, welke de grillig-gevormde ‘haffen’ aflijnen, de groote en kleine zee-bochten, waarin een zee-arm de miniatuur-eilandjes als knikkers van een continent wierp. Maar ook die kartelingen en die kontouren van schiereilanden en kustlijnen, welke kilometers liniaalrecht kunnen voortloopen, maar ook schots en scheef kunnen verspringen, als trapte de woeste storm-zee er eens builen en zwellingen uit en gaten en deuken in.

En in deze soepele natuur-enscèneering van die eeuwig-woeste en die eeuwig-zachte zee, stippelen zich de oude Baltische steden en stadjes als monumentale grens-palen en herbergen de goed-geconserveerde en vaak nog oplevende cultuur-historie van de Scandinavische, koloniseerende landen en van Mecklenburg. Pommeren en Pruisen, die geschiedenis-perioden geleden elkaar beoorloogden of zich als bondgenooten verbroederden. In die kust-strooken verblijven thans de afstammelingen der volksstammen, in welke voorheen Scandinaviërs zich met Saksers kruisten en Wikingers

Johan Graafland, Van toen en thans

(53)

met Hanseaten, dus genormaliseerd-krachtige met wild-heftige volbloed naturen. In deze eeuw zou men deze beschouwende vergelijking niet meer kunnen en mogen opzetten, laat staan doorvoeren en uitwerken, vooral niet, indien men daarbij als bijkomende en inwerkende oorzakelijkheid het graniet-blokkige Noorweegsche landschap zou stellen tegenover de kalme kultuur van het Oostfriesche Jeverland of de naarstige nijverheid der groote en kleine Hanze-steden. Maar tóch verloochent zich het bloed der voorgeslachten nooit. Tóch wisselen vaak wederzijdsche

gevoels-expressies of vallen plots uiteen. Onwillekeurig denk 'k dan aan de forsche fjordenmuziek van den granieten Grieg en de fijn-gestyleerde symphoniëen van Beethoven. Hun vaak-aanvoelende parallelvisie verbindt en scheidt hen tevens, zonder dat de eerste plagiaat pleegde bij den tweede. Want evenals een internationale bergrug, hoofdstroom of domineerende spoorlijn, zoo ook werd een internationale binnenzee, als de Baltische is, dikwerf een oorzaak van verbintenis en scheiding, van wisselwerking der economische en aesthetische intellecten, maar ook vaak van vlijmend-scherpe contrasten en van hartstochtelijken haat. Als ik een heiden of materialist was, dan zouden nu m'n gedachten naar de twee geschilderde glasramen in de trappenhal van het Haagsche Vredespaleis vlieden, welke het ‘Fatum Supremum’

en de ‘Furor Belli’ in een coloriet van beangstigend-rood uitbeelden, en zou ik gelooven, dat in schier elk tijdperk het onafwendbare noodlot individuen voor-beschikt om met brandende fakkels de wereldschuren te vernielen, waarin het genie en het intellect ter exploitatie gereed liggen.

***

De groote Hanze-steden, Bremen aan de Weser, Hamburg aan de Elbe en Lübecq aan de Trave, rechtvaardigen een nadere bespiegeling en weergave van indrukken, omdat

Johan Graafland, Van toen en thans

(54)

langs deze handels- en cultuur-etappen de regenten en de kooplieden van de Republiek der Zeven Gewesten hunne relaties te land en te water via de kleine Hanze-steden konden laten doordringen tot in Stettin, Königsberg en Riga. Het Noordduitsche landschap tusschen Bremen en Groningen, het zoogenaamde Jeverland, stond voorheen in nauwe vriendschap met onze Noordelijke Provincie. De zee-begrenzing van dit door vele Nederlanders thans vaak vergeten stukje dietsche grond, bestaat evenals bij ons uit 'n lange, schilderachtige rei van duinen-eilanden, die op 't oogenblik door de Noordduitsche Lloyd met veel zorg als badplaatsen worden aanbevolen en waarheen geregelde bootdiensten zijn ingericht. In 't natuurlijk-historisch museum van Bremen kan men een maquette op natuurlijke grootte van een Borkumsche duin-richel bewonderen en op alle stations der Hanze-steden en van 't Jeverland hangen de spoorwegdiensten tusschen de Oostfriesche stadjes Embden, Norddeich, Carolinensiel, Harl en Wilhelmshaven met de tegenoverliggende eilanden Borkum, Juist, Norderney, Lange-, Spieker- en Wanger-oog aangeplakt. In het Jeverland-zelf komt het maandblad ‘die Tide’ uit en men leest met verbazing, welke markante overeenkomst in volks-karakter en volks-architectuur bestaat tusschen deze

Oostfriezen en onzen stam. Daar strekken zich dezelfde soort lage landen en polders uit als bij ons, daar werken gelijke waterkunstwerken en wonen dezelfde voor niemand-buigende boeren.

Nu oreeren en orakelen wij, Nederlanders, zoo gaarne over een royale en in geen geval imperialistische opwekking van het stambewustzijn, wat vrij gemakkelijk bij de Vlamingen en de Transvalers gaat, maar zouden wij ook niet eens de

Noordfranschen en Oostfriezen mogen gedenken?

B r e m e n , 18 Augustus 1921.

Johan Graafland, Van toen en thans

(55)

VIII. Rügen.

Een reisbeschrijving

in 't dagblad ‘De Tijd’, Aug. 1921.

verschenen in de reis-serie

‘Langs Noordduitsche kusten’.)

Johan Graafland, Van toen en thans

(56)

‘Dan schijnt 't of men zich in 'n groot openluchttheater bevindt en de coulissen-chef maar steeds nieuwe doeken achter-elkaar en voor-elkaar laat voorbij-flitsen’....

Johan Graafland, Van toen en thans

(57)

25 Augustus 1921 om half vier nam., scheepte ik me in 'n kleine, witte stoomboot aan de haven van Stralsund in, besloten om met alle middelen van vervoer en in den kortstmogelijken tijd 't grillige en sagen-rijke eiland Rügen te omvaren en te doorkruisen.

Deze aanlokkelijke expeditie begon met 'n vaart langs de Westkust van dit eiland, die een vogelvlucht-lengte heeft van circa 50 K.M. Nadat wij de haven verlaten hadden, zetten wij recht naar 't Noorden koers, stoomende door een vrij-smalle vaarlijn van drie-hoekige of paal-vormige tonnen. De Oostzee vormt hier vele Bodden en Breidten. Stromen en Sunden, Wieken en Seeën, Rügen bestaat uit tientallen eilanden, schiereilanden, landtongen en kapen.

't Roode kerktorentje van Altefähr, op Rügen tegenover Stralsund gelegen, ging weldra uit zicht en de silhouette van Stralsund verwaasde al meer en meer tot een fijn-lila-blauw, zilver-tintelend in de late Augustus-zon. En de kerken en koperen daken verkleinden zich tot bloksteenen eener kindertafel.

Wij trokken tusschen de Kubitzer Bodden, die diep in Rügen dringen, en de Prohner Wieken, die in het vasteland een baai uitschuren door. Weldra kregen we 't

schilderachtige eiland Ummanz in zicht, regelmatige lijn van zeegrasgroen, bespikkeld met kleine witte boerenhuisjes, bemost, met vierkante hooimijten omringd, en blinkende in de dalende zon al camêe's in antieke broches.

Toen verscheen het 300 - tot 2000 M. - breede landtongig eiland Hiddensee, dat over 'n lengte van 10 K.M. aan ons

Johan Graafland, Van toen en thans

(58)

bakboord bleef en me 'n lange skelet-knook leek, door 'n storm-orkaan afgerukt van 't Rügensche karkas. Vlugge zeiljachtjes scheerden voorbij en verdwenen snel achter eilandjes en landtongen als bevreesde piraten: - nu en dan kwam een brutalert in ons kielzog en dan zagen wij het fladderen van de hel-vlasbonde bijna albino-achtige haren van de Rügensche meisjes, gebruind in de Oostzee-bries.

Mijn kijker zocht van stuurboord de Gothische torentjes van Gingst en Trent, en de doffe, grauwe strepen van de Rügensche glooingen en hellingen. Nog immer bleef 't skelet van de Hiddensee voortlijnen, en 't leek me of hare, lage, lange gronden reeds ecuwen te verweeren en te verbleeken lagen in zon en zee, terwijl hier en daar eenige signaalstaken en draadlooze telegrafie-palen eruit sprongen als spitse splinters van dat aard-skelet, eens bij een zee-festijn eruit gerammeid. Deze Hiddensee loopt tenslotte, evenals 'n knook, uit in een knobbel, genaamd ‘der Dornbusch’, strak van vorm, modern van tint, veel gelijkend op een landschap in Kent of Sussex; - 't is de grond-boei, waaraan zich de de lange aard-knook schijnt vast te klammen,

verzwolgensbang.

Wij passeerden de Schaproder Bodden en enkele hooge spriet-boomen van 't eilandje Fähr teekenden zich tegen de staalblauwe lucht af als smal-zwart à jour-werk.

Met een bocht door de engte van Trog kwamen wij in de breede Rassower stroom.

Daar verscheen weer 'n nieuwe landtong en nieuwe verre schiereilanden, en toen werd 't moeilijker om alle land-kontouren te onderscheiden. Dan moest men bij den stuurman op de commando-brug gaan staan om van die voorbij-filmende en

opduikende landschappen te genieten, hoe zij vergrijzen of verdonkeren, waar zij melancholiek-mooi vereenzaamd liggen of bevolkt zijn met menschen en vee, en van welk meester-palet daar vormen werden gegeven en landschap-schoonheden opgehaald. Dan schijnt 't

Johan Graafland, Van toen en thans

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nienke werkte als gouvernan- te in een groot Vlaams gezin, had een sterke band met alle kinderen en een grote boon voor Gabrielle (50), Nienke en Gabrielle bleven die innige

De vroegere verzen gingen al op zijn naam, de latere zouden waarlijk door den stijl genoeg verraden wie ze geschreven had: hij zou ze dus, wel niet hebben voortgebracht, maar dan

Indien deze personen echter nadat zij zijn hersteld van een infectie met het SARS-CoV-2-virus zich hebben laten vaccineren, en die vaccinatie niet langer dan 270 dagen geleden

Dus wierd dien armen Smous, noch al verder in 't naauw gebragt; die eyndelyk verzogt, dat zy een van beyden de goedheyd geliefden te hebben om meede te gaan, dat hy haar

Of minneklagt, van een jonge dochter welke van haar minnaar bevrugt was, en toen haar heeft verlaaten.1. Een

De ‘Savannah’, de eerste stoomboot, die over den Oceaan

Bestedelingenhuis geweest en toen zijn er een paar heeren bij mij gekomen, die alles geïnformeerd hebben en’ - ze kon 't bijna niet zeggen, de goede vrouw - ‘nu gaan Jan en Mietje

Deze bundel is zonder enige twijfel het mooiste wat literair Den Haag heeft voortgebracht, al blijf ik een groot zwak houden voor de dichter Paul Rodenko, die zijn gedicht ‘Den