• No results found

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen · dbnl"

Copied!
353
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Johan Willem Claus van Laar

bron

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen. Pieter Aldewerelt, Amsterdam 1737 (vierde druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/loni001bedr02_01/colofon.php

© 2014 dbnl

(2)

Verklaaring van de tytelprent.

Smous A

RON

, dien gy voor uw ziet;

Brengt weer een Jongling in 't verdriet:

Door Arglist en Bedrog, gesteeven.

Gerechtigheyd, om hoog verheeven;

Daalt, van haar luysterryke Troon:

Om hem tot welverdienden Loon, En boeting van zyn schelmstukken;

Het Brandmerk, op de Rug te drukken.

Deschraapzucht, word door de Aap verbeeld;

Die op de grond, metschyven speeld.

Om hoog, vertoond zich voor uw Oogen, Hoe den Bedrieger word Bedroogen.

En in de Rand aan weederzy, Voorbeelden, van zynschelmery;

Bedrog, en listige Bedryven:

Dewelk 't my lusten, te beschryven.

Het Waapen, 't geen beneeden praald, Is tot gedachtnis afgemaald,

Van hem; die in zyn oude daagen, Nu moet in 't Rasphuys, leeren zaagen.

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(3)

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(4)

Opdragt aan de gerechtigheyd.

AAnbiddelyke Vrouw, gestrenge Heemel Maagd;

Die vol van Luyster, als de Zon die 's morgens daagd;

In spyt van 't Helsch Gebroed, dat met vermeete Handen, De dierbre Wetten van uw Godheyd, aan derft Randen;

In Amstels Vierschaar praald, op uw geduchten Troon;

Om 't heyloos Schelmenrot, te geeven Straf, tot Loon:

Slaat op myn Zangeres, Godin, uw gunstige Oogen;

Daar z'om Bescherming smeekt, met Ootmoed Neergeboogen Voor uwe Majesteyd: Zo krygt myn Veeder Stof,

Om moedig op uw Gunst, te weyden in uw Lof.

Den Aards-Bedrieger, vind in 't eynd, zich zelfs Bedroogen:

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(5)

Daar staat dien Huychelaar, vergeefs is al zyn Poogen, Om was het mogelyk, te stuyten 't Heylig Recht;

Nu volgt de Straf, die aan zyn Boosheyd was gehecht.

Zal nu uw Geldorst, door geen Schatten te verzaaden;

Waar door gy Weeuw en Wees, hebt doen in traanen Baaden;

Uw Zwoegend Ingewand bevreedigen? O Neen!

Den Heemel blyft niet doof, voor zuchten en Gebeen:

En gy gevoeld met recht, Gods felle Gramschap Branden;

Die uw gestord heeft, in een Poel, van Smaad en Schanden.

Waar zult gy bevend uw Verschuylen, voor 't Gezicht Van hem, wiens Alziend-Oog, braveerd het Zonne Licht?

Werp uw in Ootmoed voor hem neer, eer 't is te Spaade:

Die hem in Jezus, zoekt, Ontfangt hy in Genaade.

En gy Godinne, die uw Zeetel hebt Geplant, In Amstels Waereld-Stad; uw Loofd het Vaderland.

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(6)

Door uw zien wy op nieuw, de gulde Tyd herleeven;

De Vadren, Wetten tot het Heyl der Volkren, geeven:

De Godsvrucht, Eendracht, Trouw en Liefde, t'zaam Gepaard;

Den nyvren onderdaan, doen Smaaken hier op Aard, Die Zeegeningen; door geen Pennen aftemaalen.

Daal needer Koningin, vercierd met Heemel Straalen;

En druk ons in het Hart, de Smaak van waare Deugd;

Die Heyl voor 't Menschdom baart, De Ziel vervuld met Vreugd:

Dan zullen wy voortaan, met Liefelyke klanken;

Den Opperzeegenaar, voor zyne goedheyd, Danken;

Wiens Goddelyke Hand, tot Heyl van Kerk en Staat;

Tot noch toe is geweest, een veylig toeverlaat.

Wik met uw Hand, Godin, het Vaderland bestieren;

Zo word de Needrigheyd, der Ouden Batavieren, Weer dierbaar in het Oog, van Amstels Burgery;

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(7)

Op dat den Handel bloey, door vlyt, aan 't Scheepryk Y.

Zweep uyt uw Vierschaar, die door vonden, 't recht verraaden;

Zo word ons Amsterdam, beroemd door Vrome daaden;

Der Vaderen Lof verbreyd, zo ver het Zonlicht straald, Van daar het s'morgens reyst; tot daar het neederdaald:

Dan zal den onderdaan, zich in de Deugd vermaaken;

De Godsvrucht, doen hun ziel, in Liefde vlammen blaaken:

Geen dreygement van straf, meer vloeyen uyt den Mond, Der trouwe Dienaars, van het Liefelyk Vree-verbond.

Als 't blinde Jodendom aanschouwt, wien 't heeft doorsteeken.

Haar neederwerpende, hem om genade smeeken.

C. L

ONIUS

.

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(8)

Bericht aan den leezer.

BY de Eerste uytgaaf, heb ik noodig geoordeelt, om den Leezer bekent te maken;

dat myn Oogwit, in 't minsten niet was; om iemand in zyn persoon of goede naam, aantetasten; en dat ik dierhalven, wel mogt leyden, dat men anderen letteren invulden;

in de plaats van die geenen, die ik om verwarring te myden, hier en daar gesteld heb:

nademaal ik alleen getracht heb, om de schelmeryen van deezen Smous; en teffens, de Ondeugden, en Dwaasheeden, die onder ons gevonden worden; ten toon te stellen

&c. Maar nademaal dit Werkje, buyten myn verwachting; binnen den tyd van acht daagen, geheel is uytverkogt; en men voorgaf, dat het zelve zou nagedrukt worden;

zo ben ik gerezolveerd, om het zelver te laaten herdrukken; liever, als dat ik het verminkt, zou zien voor den dag komen. Ik ben niet dwaas genoeg, om deeze spoedige aftrek, aan myn bequaamheyd toeteschreyven; dewyl ik

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(9)

verzeekerd ben, dat zulks meest, door de algemeene nieuws-gierigheyd, is toe gekomen: egter ben ik ook zo zeer niet ontblood, van eyge liefde, dat ik niet een geheym vermaak heb gevoeld; dat myn arbeyd, met een algemeene goedkeuring is ontfangen: en mogelyk dat ik best zou gedaan hebben, indien ik my zelven, hier meede te vreeden had gehouden. Doch ik heb myn Nieuwsgierigheyd, om te weeten, wat hier en daar over dit Werkje gediscoereert wierd, niet konnen bedwingen; ten dien eynde, heb ik my alle dagen, naar zodanige plaatzen begeeven; daar de meesten Menschen, vergaderen; en ik moet bekennen, dat myn eygeliefde, aldaar niet weynig gemortificeerd is geworden. Op de eerste plaats daar ik kwam, hoorden ik een perzoon, die zyn oordeel hier over gevraagd wierd, antwoorden; ik heb niet als den tytel geleezen, want het is een prul. Ik verwonderd zynde, over zo een voorbaarig oordeel;

vroeg, wie dat die Man was; en wierd onderricht, dat hy voor een groot liefhebber, te boek stond; die een prachtige Bibliotheek had: doch de zaak, nader onderzoekende, zo bevond ik; dat die groo-

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(10)

ten lief hebber, alleen gewoon was, de tytels der boeken te leezen; en de plaaten te bekyken; en die net gebonden weg te schikken: en dat een Misslag in den tytel by hem genoeg is, om het werk te verachten. Daar vandaan, begaf ik my naar een andere plaats; daar ik verscheyden lief hebbers, met bezaadigheyd, hier over hoorden discoereeren; dewelke over veel zaaken, haar genoegen betoonden; en weederom aan de andere kant, veel fouten daar in vonden; zo dat ik scharp toeluysterde;

gerezolveerd zynde, om myn Voordeel met haar aanmerkingen te doen: waarom ik haar, van harten dankbaar ben. Des anderen daags, begaf ik my al wederom naar een andere plaats; daar ik het gezelschap beezig vond, met het zoeken naar den Maker;

daar zy echter, niet s'eens over konden worden; tot dat een van allen, het woord opvattende, aan het gezelschap verzeekerden; dat zy alle waardig waren, om uytgelachgen te worden; dewyl hy reeden had om te gelooven, dat den maaker daar tegenswoordig was: ik beken, dat ik hier zo van ontzette; dat had men doen op myn weezen gelet, men gemakkelyk myn ontroering, gemerkt zou heb-

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(11)

ben: doch het duurde niet lang, dewyl ik hoorde, dat men zulks een Perzoon op drong;

die zonder te spreeken, al die redeneeringen, meesmuylende had aangehoord: deeze ontkenden het wel; maar op een wys, waar door hy te kennen gaf, dat hy graag voor den Autheur, wilden aangezien zyn; doch dat hy reeden had, om zulks als noch niet te willen weeten. Daar van daan, gong ik noch een Pyp rooken op een plaats, daar ik veel menschen vond; al weederom, over het zelve onderwerp redeneerende; den eene vond niet goed, dat ik het aan de Gerechtigheyd had opgedragen, om dat het een Goddelyke deugd was; zonder te bedenken, dat ik hier een perzoons verbeelding gebruyk; en de Gerechtigheyd, als een Godinne invoer: een ander zou den Schryver haast weeten; en beloofden in weynig daagen, een sleutel te zullen toonen, van alle de gevallen, en letters, die in het boekje gevonden wierden; betoonende dat hy een groot liefhebber, van Pasquillen maaken was; dewyl hy verscheyde Historien toepasten op Perzonen, daar ik nooit iets diergelyks, van gehoord heb; en wiens namen, dat my naauwelyks bekent zyn:

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(12)

zonder eens om de waarschouwing, in myn voorbericht ,te denken; zo dat ik by naar berouw kreeg, dat ik eenige letters gebruykt had: doch naderhand, heb ik die zelve Historien horen toepassen, op Perzoonen, wiens naamen met geheel andere letters beginnen; zo dat zulks egter, zonder vrucht zou geweest zyn; my troostende, dewyl veel Schryvers voor my; als den Spectator, en andere; het zelve lot, ondergaan hebben;

te meer, dewyl de meesten myn arbeyd, goed keurden: tot dat een zeeker Autheur, die niet kon verdraagen, dat een werk, daar hy de maaker niet van was, gepreezen wierd; opstond, zeggende dat hy niet kon begrypen, hoe men zo een gek ding, zo prees; dewyl het maar een Mengelmoes was, van Ernstige zaaken, met laffe

Boerteryen, die niet by elkander voegden; en dat hy aannam, om een groot getal, van spel en taalfouten daar in aan te wyzen: meenende, door zyn Schoolmeesters Authoriteyd, de geheele meenigten te doen swygen; tot dat een Heer hem antwoorden, dat hy bekenden, dat al de Lof, dien hy ooit met schryven verkreegen had daar in bestond; dat hy een goed spelder, zonder geest of Leeven was: waarop hy boos

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(13)

wordende, de kamer uytliep. Ik ston, verbaast van te zien, dat een Man alleen de vermeetelheyd had, om zo veelen te willen doen zwygen; tot dat my te binnen kwam, dat hy mogelyk een passagie uyt Horodoot, geleezen had; alwaar verhaald word; dat eens het gekrysch, van een Ezel; het geheele Leeger der Schyten, had doen vluchten;

denkende, dat hy dien Ezel mogelyk had willen navolgen. Doch op een andere plaats, is my iets ontmoet, dat my noch meer verbaasden; want verscheyde Menschen, over dit boekje redeneerende; zo vond een Perzoon goed, om te zeggen; dat hy zeer wel kon begrypen, wie dat de Maaker was; en dat uyt een Historie, dien hy aanhaalden;

en waar door een Juffrouw, dien hy noemden, bedoeld wierd; en dat dien Schryver zulks gedaan had, om zich te wreeken; beschryvende hem, van postuur, kleeeding

&c. van het hoofd tot de voeten: beneftens een verhaal van een Historie, die met dien Schryver, en die Juffrouw, voorgevallen zou zyn; doch dewyl aan veele bekent was, dat hy een naauwe betrekking, tot die Dame had; zo wierd hem gevraagd, of dat voorval, dan waarheyd was? doch hy antwoorden,

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(14)

van Neen; dat het een verzonne Leugen was; maar dat hy dien knaap, daar wederom een pots, voor zou speelen, &c. Ik dacht by myn zelven; hoe kan iemand zo Gek zyn, om op deeze wys te ageeren; want is die Juffrouw hier niet aan schuldig, en valt op haar gedrag niets te zeggen; hoe kan zy dan bedoelt worden: doch hy scheen alleen te verzeekeren, dat zy aan dat geval, niet schuldig was; maar dat hy overtuygd was, dat zy daar egter meede bedoeld wierd; zonder te bedenken, dat hy haar dus

ingewikkeld, van wangedragt beschuldigden; en die Juffrouw, dus veel verplichting, aan hem heefd; dat hy haar zo een kroon, op het hoofd zet; het geen immers niemand minder, als hem betaamt: en zou hy niet voorzichtiger gedaan hebben, al wierd zy bedoeld; met te ontkennen, dat het die Juffrouw raakten; ondertusschen verklaar ik, dat ik noch die Juffrouw, noch die perzoon dien hy beschreef, geen van beyden ken, veel minder in 't oog heb. Latende daar meede, een yder praaten, zo lang als het haar behaagd. Doch nademaal, den eene my kend uyt myn styl; den andere uyt de gedichten, die daar ingevonden woden;

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(15)

zo maak ik bekend; dat dit de eerste maal is, dat ik ooit iets, aan het gemeen heb meede gedeeld; en dat zy uyt dien hoofde, zich zeer bedriegen. Maar om de waereld te overtuygen, dat myn naam zo is, als op het tytel blad staat; zo voel ik vry wat kitteling; om het geheym, het geen in die twee letters onder myn naam verborgen legt, te openbaaren; doch my nader bedenkende, zo zal ik dit noch wat in petto behouden. Evenwel, om de nieuwsgierigheyd, omtrend myn persoon, te voldoen; zo zal ik my zelven, kortelyk afbeelden. Ik ben van een middelmatige gestalte; en die voor welgemaakt zou konnen passeeren, zo ik niet stikziende, en daar by myn beenen, wat al te dun waaren: ik heb veel gereyst, en myn best gedaan, om myn fortuyn te poesseeren; voornamentlyk, by de beminnelyke sexe; doch ik moet bekennen, dat ik daar omtrent, myn oogmerk gemist heb; zo dat ik noch even in tyds, ondervonden heb; dat ik best zou doen, met my voortaan stil te houden; met een boekje, en een Pypje; en altemets een wandeling, daar ik een groot Liefhebber van ben: en als ik in de stad ben, met 's avonds een pypje,

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(16)

in 't Coffyhuys te gaan rooken; en de diskoersen, zonder my daar in te mengen, aantehooren. Maar zal men vraagen, hoe weet gy dan zo veel zaaken? Daar op moet ik andwoorden; dat ik zulks verschuldigt ben, aan verscheyde vrienden, die my alles, wat 'er voorvald, bekent maken; daar zy groote occasie toe hebben; en ik hoop, dat den Leezer hier meede, genoegen zal neemen; voor zo veel myn perzoon, aangaat:

zullende ik in het vervolg, het geen nu in het korte staat te volgen; haar alle genoegen, trachten te geeven; die van my afhangt. Ik was van gedachten, om met deezen tweede druk, een tytelplaat uyt te geeven; doch dewyl de Boekverkoper, zo een grooten haast maakt, zo kan het niet gereet zyn; en zal ik daar meede moeten wachten, tot het vervolg: Voor het overige, moet ik bedanken; voor de Communicatien van twee gevallen, aangaande den Smous; die my van een onbekende hand, zyn toegezonden;

waar van ik reets beezig ben, om gebruyk te maaken; doch wat het daar neevens gedane verzoek aangaat, uyt het gezeg-

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(17)

de blykt genoegzaam, dat het niet in myn macht is, om zulks te voldoen: Ik wensch den Leezer veel vermaak, genoegen, en welvaren.

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(18)

Den bedrieger bedroogen of den gevangen Smous.

Zynde een Verhaal van het Leeven en bedryf van een beruchte Ryke Smousche bedrieger, &c. tegenwoordig in hechtenis.

In een t'ZAMENSPRAAK Tusschen

Een PREDIKANT, ADVOCAAT, en KOOPMAN, in de Haarlemmer Trekschuyt.

I. Hoofdstuk.

Adv.

UW Dienaar Myn Heeren. Hoe geen meer volk in de Schuyt, en de bengel luyt al?

Dat is wat wonders. Gaat Myn Heer meede na Haarlem?

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(19)

Koop.

Om myn Heer te dienen. Het fraaye najaar heeft my uytgelokt, om met den Domine myn Neef, eenige dagen op myn buyten plaats te gaan door brengen: en het zou my zeer lief zyn, dat ons gezelschap, door zo een verstandig en vermaakelyk Heer vermeerderdt wierd; zo uw affaires het toelaaten.

Adv.

Ik ben Myn Heer verpligt, voor zyn nodiging; en moet noodzaakelyk in den Haag zyn: maar als ik myn affaires wat spoedig kan verrichten, zo zal ik de vryheyd neemen, om by myn te rug komst, buyten aan te komen: want ik bemin een kleyn, maar goed gezelschap.

Pred.

Schoon ik de eer niet heb, van Myn Heer te kennen; zo is den tytel van een vermaakelyk en verstandig man, die ik Myn Heer hoor geeven, genoeg om myn verzoek, by dat van myn Neef te voegen: als wanneer ons gezelschap niet te groot, maar eerst recht goed, zal konnen genaamt worden.

Adv.

De Heeren doen my te veel eer aan: hoe wel het oude spreek woort waar is, de derde man brengt de praat an. Maar zo ik my niet bedrieg, waren de Heeren zo even in discoers, en dat heb ik door myn komst gesteurd: dat myn leed is.

Koop.

Myn Heer daar is niets aan gelee-

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(20)

gen. Wy waren in gesprek, over de wonderlyke toestand, van de heedendaagsche waereld in 't generaal, en wel over de menigvuldigen schelmstukken en bedriegeryen, die tegenwoordig in zwang gaan: en dewyl Myn Heer, als een Advocaat zynde, daar van niet kan onkundig zyn; zo geloof ik, dat wy de rechten man by ons hebben gekreegen, om ons de tyd met vermaak te doen doorbrengen.

Pred.

Zo meent Neef, dat niemand een goed Rechtsgeleerde kan zyn, of hy moet kennis hebben, van allerhande bedriegeryen en schelmstukken. Dat Compliment komt my al aardig te voren.

Adv.

Aan dat Compliment steur ik my niet Domine. Men kan wel zonder die kennis een Rechtsgeleerde zyn, maar ik meen, dat iemand zonder het zelve, een slecht Advocaat zou weezen: zo kan men wel een Godgeleerde zyn, zonder kennis van de Zeedekunde, maar geen goed Predikant. En een Koopman, zonder kennis van de heedendaagsche streeken en finesse, in de negotie gebruykelyk; doch geen schrander Koopman. Dat hebben ons die oude speekwoorden al willen leeren; hoe ongebondener Student, hoe beter Predikant: en hoe diefachtiger Kantoorknecht, hoe schranderder Koopman.

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(21)

Koop.

Wy zyn Myn Heer verpligt. Domine, laat ons dit propoost maar daar laaten, eer wy meer krygen. Ondertusschen raad ik uw, om nooyt weederom een Advocaat, voor te spreeken.

Adv.

Word niet bang, Myn Heer; of begint uw dat lompe ding, daar veelen heedendaags zo verleegen mede zyn; ik meen de conscientie, ook wat te knaagen? en dat zo zynde, dan is 'er voor uw noch hoop. Maar de Kooplieden die daar door bedoeld worden, zyn van dat zoort, als zeker Fabriekeur; by wien een Vremdeling Fluweelen kwam koopen; doch gewaar schouwt zynde, tegens hem zeyde; Myn Heer, ik verzoek dat gy my weldoet, en leg het op uw Conscientie: doch kreeg tot antwoord, Myn Heer, wat is dat voor een ding? dat ken ik niet. De Vremdeling antwoorde, dat yder mensch dat had, het welk de Fabriekeur ontkende; doch om den Vremdeling genoegen te geven, zo riep hy zyn vrouw, haar vragende, of zy ook twee Conscienties had, om hem zo lang een te leenen.

Pred.

Dat was noch geen van de gevaareleyksten, dewyl hy het wel wilden weete: doch hoe veelen bestaan zo, en willen noch voor Godvruchtig aangezien worden. Maar ik kan niet zien, dat wy ons het antwoord

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(22)

van den Advocaat hebben aan te trekken: want yder reegel heeft zyn exceptie.

Adv.

Zo is het Myn Heer, yder moet daarom zyn zelfs kennen.

Pred.

Maar zou Myn Heer, ons niet iets particuliers konnen verhaalen, van dien beruchten Smous, die tegenwoordig noch om zyn schelmstukken gevangen zit? Ik heb daar zeer verward van hooren praaten, en niemant schynt te weeten, waar het rechte eynd aan vast is.

Adv.

Dat is geen wonder, Domine; want dat komt, om dat den Rechter gewoon is, diergelyke zaaken geheym te houden, om te beletten dat zyn aanhangers, die subtiel genoeg daar toe zyn, de waarheyd niet zouden trachten te verduysteren.

Koop.

Maar het duurt lang dunkt my, eer die zaak afgedaan word?

Adv.

De reeden daar van geloof ik is, om dat 'er nu weynig beschuldigers opkomen, die met geld zullen zyn te vreden gesteld; altoos zo ver als ik gehoord heb.

Pred.

Zou hy dan wel zo schuldig zyn, als men voorgeeft?

Adv.

Ik verzeeker uw, Myn Heer; dat hy aan duyzend schelmstukken schuldig is, en de galg wel tienmaal verdient heeft; en dat weet een yder die hem kent wel:

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(23)

gelyk ik verscheydemaalen in 't Coffyhuis, en op de Beurs heb hooren zeggen, dat men iemand, die voor een deftig en eerlyk man bekend was, honderd dukaaten zou geeven, zo hy dorst verklaren, dat dien Smous een eerlyk man was.

Koop.

Dan moeten die menschen maar by de buuren gaan, die zulks verklaart hebben.

Adv.

Die buuren hadden dat wel mogen laaten. Ik heb van die verklaaring gehoord, doch die zal denschobbejak weynig helpen: want verscheyde van die geenen die verklaaren, zyn menschen die hem bedienen; en als men haar daar naar vraagt, dan blykt het, dat zy niet weeten wat zy verklaart hebben; het is jammer, dat zy haar eyge reputatie zo met voeten treeden, en dat om zo een Canalje.

Pred.

Naar ik merk, Heer Advocaat, zo zyt gy geen Vriend van dien Hebreer. Maar zou de oorzaak, dat hy zo gehaat is, niet wel veel spruyten uyt dat algemeen gevoelen, dat al de Smousen bedriegers zyn. Men heeft my verhaald, dat by vaneen deftige afkomst onder zyn Natie, en zeer ryk is.

Adv.

Wat dat algemeen gevoelen, ten minste voor het grootste gedeelte, aangaat; dat steunt op zulke goede gronden, dat

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(24)

noch gy, noch ik Domine, zulks de waereld niet uyt het hoofd zullen praaten; want de ondervinding, bewaarheyd zulks alle daagen: maar wat zyn destige afkomst belangt, ik kan een Heer, die hem al gekent heeft, doen hy noch aan de Beurs en Nieuwen Brug liep, om wat te schacheren; en door zyn eyge Natie beschuldigt wierd, dat hy uyt Duytsland gevlugt was, om dat hy zyn eyge Kerk had helpen besteelen.

En dat hy geld heeft is waar: maar geen duyt, of het is met listigen dievestukken verkreegen.

Koop.

Naar ik merk zo kent myn Heer hem compleet; en dan zou het ons lief zyn, om wat byzonderheeden te hooren.

Adv.

Ik kan zo veel schelmstukken, van die diefachtige natie in 't generaal, en van dien Schurk in 't byzonder, dat men daar gemakkelyk een Foliant van zou konnen beschryven.

Pred.

Zo dat hy dan maar van een slechten afkomst is: hoe is hy dan aan al zyn geld gekomen?

Adv.

Het beginzel van zyn fortuyn is bedriegen geweest, gelyk al die schacheraars doen, als zy maar occasie hebben: en het midden is een geheel zamen-weefsel van schelmstukken: en het eynde, zo het na verdienste gaat, zal de galg zyn.

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(25)

Koop.

Zoo hy een Advocaat moet hebben, zou ik hem niet raden, om uw te gebruyken.

Adv.

Ik wou liever myn brood beedelen, als zo een dief te bedienen. Een gaauwdiefsstuk dat hy onder veel anderen, noch schacheraar alias wisselaar zynde, heeft uytgevoert;

moet ik verhaalen: Hy ontmoeten een Vremdeling aan de Beurs, die omtrent vyfhondert Goude Spaanse Pistoolen had; en die gereet zynde om na Engeland te gaan, dezelve wilde in Guineas verwisselen? dezen vroeg hem naar de prys van beyde; en die reedelyk vindende, gaf hem te kennen wat hy zogt, doch dat hy geen Guineas wilde hebben die gesnoeyt waren; den Smous was gereet om hem te helpen, en beloofde zulks te zullen doen; dat hy maar meede te gaan had na zyn huys, daar hy uyt een groote party, zelfs zou konnen uytzoeken: eyndelyk raakten zy accoort;

den Vremdeling gong dan met den Smous na zyn Logement, om de Pistoolen te haalen, die hy zyn Hospes tot securityd had te bewaaren gegeven; onder wyl bleef den Smous in de buurt wagten: de Vremdeling de Pistoolen hebbende, gong met den Smous na huys; die aanstonds een geheele zak met Guineas voor den dag haalden, en liet hem die zien: daar in hy genoegen nam. Men begon dan de Pistoolen te tellen, en te wee-

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(26)

gen: dit verricht zynde, zo zou men uytreekenen hoe veel geld die beliepen, om dan te zien, hoe veel Guineas dat in de plaats moesten weezen; dit accoort met elkander zynde, telden de Smous de Pistoolen noch eens, en stak die ineen geldzakje, leggende dezelve op de tafel needer; daar op begon de Vremdeling de Guineas uyt te zoeken, tot dat hy zo een getal had als daar weezen moest; neemende, de Smousin de zak met de overige Guineas, en teffens het zak je met de Pistoolen weg, en gong heen;

terwyl de Smous de Guineas over telden of het accoort was; en zulks bevindende, prezenteerde dezelve aan den Vemdeling en verzocht teffens om de Pistoolen: de Vremdeling meenden dat men met hem raljeerden, en wilden de Guineas hebben, dewyl hy de Pistoolen al aan hem gegeeven had; doch de Smous haalde eenvoudig zyn schouders op, zeggende geen Guineas zonder betaaling te willen geeven, en stak dezelve weeder weg: de Vremdeling wat geweld maakende, wierd noch van eenige Smoussen, in plaats van de Pistoolen weder te krygen, met rotting-oly vereerd: en of hy gerugt maakten, het mogt niet helpen, gelyk hy ook nooyt by manquement van bewys, vergoeding heeft kunnen krygen.

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(27)

Pred.

Wat schelm is dat, ik staa daar van versteld. Maar die Hospes kon immers getuygen, dat hy de Pistoolen aan den Vremdeling gegeeven had, en dat maar weynig tyd te vooren.

Adv.

Dat is waar; maar hy kon niet getuygen, dat de Vremdeling die aan den Smous gegeeven had, en dat was de quaeritur: ja den Vremdeling had den Hospes niet eens gezegt, wat hy met de Pistoolen wou doen: gelyk hy de Smous ook niet eens gezien had. Integendeel getuygden twee Smoussen, die gelyk de Vremdeling bekende, altyd in de kamer geweest waren, dat hy geen Pistoolen aan den Smous had gegeeven.

Koop.

Die Vremdeling deed dwaas, met zo een Schelm na huys te gaan.

Adv.

Dat is zeeker, en dat ondervond hy best. Doch het is te laat bedocht, om de Put te dem pen als het kalf verdronken is.

Koop.

Had ik in de plaats van die Vremdeling geweest, ik had den schurk den hals gebrooken.

Adv.

Dan had gy aan twee dienst gedaan; aan het gemeen, dat hy naderhand niet meer had konnen bedriegen: en aan den Beul, door hem gelt te doen verdienen, voor dat hy uw tot belooning de kop voor de voeten lag.

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(28)

Pred.

Is hy het beginsel zyn fortuyn, aan zodaanige schelmstuk ken schuldig? dan kan men het vervolg wel afneemen.

Adv.

Dit warren maar zyn eerste beginselen; naderhand heeft hy het wel anders weeten te klaaren, om grooter somme te gelyk machtig te worden.

Koop.

My dunkt, dat 500 Pistoolen te gelyk te steelen, al heel wel toe kan.

Adv.

Hy moest wel te vreeden zyn, dewyl hy doen geen occasie had, om meerder van die man te krygen. Maar kort daar aan had hy beeter geleegendheyd, om zyn fortuyn te stabileerep.

Pred.

Al weer door een schelmstuk, depk ik?

Adv.

Zekerlyk. Een Smouns van zyn maagschap, had een nabestaanden tot London woonen, die zeer Ryk was, en daar hy erfgenaam van moest weezen: deezen kwam te sterven;

waarom hy op bekome tyding daar van, rezolveerden om aanstonds naar Engeland te gaan: doch de Engelsche taal onmachtig zynde, zo gong hy met deezen

gerafineerden schelm en zyn broeder te raaden, hoe zich best in deeze zaak te gedraagen? dewyl hy vreesde door de Engelsche, bedroogen te zullen worden. Die twee Schurken formeerden aanstonds een voorneemen, om, was het mogelyk, den

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(29)

anderen op te ligten; denkende dat hen zulks gemakkelyk zou vallen om uit te voeren, dewyl die knaap geen van de schranderste was, en veel op haar vertrouwde: ten dien eynde maakten zy hem noch meerder bekommerd als hy was; zeggende, dat hy gevaar liep van meer als de helft van zyn erffenis te zullen verliezen, zo hy niet scharp toezag; dewyl de Engelsche doorsleepte bedriegers waren, en voor al de

Rechtsgeleerden aldaar: dat het dierhalven zeer nodig was, om twee getuygen van hier meede te neemen, die konden verklaaren, dat hy de rechte perzoon was; dewyl hy zonder dat, zeekerlyk met de kous op het hoofd zou t'huys komen; en dat die twee, teffens perzoonen moesten zyn, die niet alleen de taal machtig waren, maar ook bedreeven in de Engelsche Wetten en Costuymen, en wat dies meer is. Deezen armen bloed, raakten daar door elendig verleegen: want dewyl hy buyten haar, niemand had die hem bestond; zo wist hy niet, waar zulke twee bekwaamen perzoonen te vinden, die hy zou konnen vertrouwen; geevende zyn bekommering, aan deeze twee gaauwdieven te kennen; met verzoek, dat zy hem doch zouden helpen, dewyl zy altyd zyn vrinden waaren geweest, en dat hy haar altoos daar voor verplicht zou zyn.

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(30)

Koop.

Hy was daar te recht, zy zouden hem dat varken wel wasschen, daar twyffel ik niet aan.

Adv.

Zy beloofden hem dan alles eens te zullen overleggen, en hem des anderendaags bescheyd te zullen geeven. Ondertusschen namen die twee Broeders, waar van den een, niet een haair beeter als den anderen was; zo dat, had een van beyden in Sweeden gecondemneed om te hangen geweest, de Koning meede geen zwaarigheid zou gemaakt hebben, om het vonnis te teekenen, zonder de naam of de beschuldiging te weeten; al zo wel, als of het een Rentmeester was geweest.

Pred.

Wat is dat voor een Historie?

Adv.

Men verhaald dat men den Koning eens raporteerden, dat een van zyn Rentmeesters tot de galg veroordeelt was; die daar op antwoorden, hang maar op, men kan niet mistasten.

Koop.

Zy zouden onder de Smousen ook niet ligt mistasten, dat verzeeker ik uw.

Adv.

Holla, dat gaat tegenwoordig zo gemakkelyk niet, Myn Heer; ook zyn zy alle niet even slecht. Doch laat ons weeder ter zaak komen: zy namen dan te zamen een besluyt, hoe best tot haar voorneemen te komen; ten dien eynde raporteerden zy haar vrind, dat zy niemand ge-

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(31)

vonden hadden, die zy hem zouden derven recommandeeren: dewyl zy graag zouden zien dat hy volkome secuur was; nademaal zyn welzyn, haar zeer ter harte gong. Dus wierd dien armen Smous, noch al verder in 't naauw gebragt; die eyndelyk verzogt, dat zy een van beyden de goedheyd geliefden te hebben om meede te gaan, dat hy haar rykelyk beloonen zou; doch geen van beyden wilden daar toe rezolveeren, om dat zy onmogelyk niet uyt konden, en veel diergelyke protestatien meer: doch den anderen bleef al aanhouden, om een van beyden te doen rezolveeren, tot dat de Broeder van onzen schobbejak, eyndelyk antwoorden; dat hy evenwel niet kon toestaan om hem zo te verlaten; dat men zien moest, hoe men het zou konnen stellen;

en dat hy te vreeden was om hem te helpen, mits dat zyn broeder ook meede gong:

dewyl hy een zaak van dat belang, alleen niet op hem wou neemen. Om kort te gaan, dit wierd vastgesteld; en den anderen meende, nu de gelukkigste man, van den Aardbodem te zyn.

Koop.

Hy was met haar beyden alzo secuur, als of hy met zyn gat, tusschen twee stoelen op het vuur zat.

Adv.

Die reys gong aan; en nu tot London gekomenzynde, behertigden zy zyn

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(32)

Intrest in waarheyd, als of het haar eygen was geweest; zo dat die zaak in 't korten afgedaan raakten. Naar dat den Smous nu zyn erffenis tot geld gemaakt had, zo raaden zy hem, dewyl het niet gepermiteert was, geld uyt het Ryk te voeren, om daar goede wisselbrieven voor te neemen; gelyk hy deed: met intentie om daar meede over te komen. Dit nu alles in ordre volbracht zynde, zo huurden men plaatzen in de Koets naar Colchester, om des anderen daags 's morgens vroeg te vertrekken. Nu gelieven de Heeren te weeten, dat haar Vrind met haar gelogeerd was, aan de overzyde van de Rievier, genaamt Southwark: dierhalven zo vonden zy goed, om haar bagagie 's avonds van te voren, naar de Herberg de dubbelden Arent te zenden, dewyl de Koets daar vroeg afryd; met intentie om daar te gaan slaapen, om digt by der hand te weezen:

Doen zy nu daar gekomen waren, zo bedagten deezen Schurken, dat zy noch iets in haat Logement vergeeten hadden: doch dewyl het laat en donker was, zo flooten zy alles weg, wat zy by haar hadde, uyt vrees van gerooft te zullen worden, gelyk haar Vriend ook deed, die meede gong om haar gezelschap te houden: doen zy nu op de Brug van London gekomen waren, daar eenige openingen zyn waar

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(33)

door men op de Rievier kan zien, to bleef den eene staan, om zich over de groote storting van het water te verwonderen: den anderen meede over de borstweering daar naar kykende, zo namen zy haar slag waar, en storten hem van boven needer in 't waater, waar in hy in een ogenblik verdronk. Zy dan gongen weder stil naar de Herberg, en vroegen of haar Confrater niet. t'huys was gekomen? doch horende van neen, zo waren zy verwonderd, en vertrokken evenwel des 's morgens: en naderhand heeft men nooyt weder van hem gehoort, als dat hy verdronken gevonden wierd; en zeedert dien tyd hebben zy geld gehad, en zyn voor ryke menschen vermaard geweest.

Pred.

Maar het is wonder, dat daar geen onderzoek verder naar gedaan is, doen hy, gevonden wierd?

Adv.

Dat is zo gemeen tot London, dat men alle dagen, als men de Rievier langs vaart, Lyken ziet dryven, zonder dat iemand daar eens naziet; tot dat het Lyk ergens aanspoeld, en dan moet de Parochie het begraaven.

Koop.

Het is jammer, dat hy doen met zyn broeder, niet maar tot beloning, in Engeland is opgehangen geworden; daar hebben zy toch de rechte slag daar van: en dat

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(34)

heeft dien ouden Schelm nu al lang in zyn nadagen gegaan. En doen was hy in staat om met die Wisselbrieven figuuren te maaken.

Adv.

Dat bleek: want naderhand wierd hy te groots om meer als Schacheraar te ageeren;

maar had Smousen die zulks voor hem deeden. Maar hy deet zich by de Vremdelingen een Bankier noemen; en wanneer daar zodanigen, en voornamentlyk Duitschers waren, die Geld gebrek hadden, die konden op Pand der minne, altyd by hem te recht geraaken; voor een onnozel Intresje van maar een Stuyvertje van de Gulden ter week.

Koop.

Wat Duyvels woekeren is dat? en noemt gy dat noch een onnozel Intresje; dat is by my twee honderd en vytig percent 's jaars. Dan deeden die Menschen beeter, dat zy haar Goed in de Bank van Leening bragten.

Alv.

Dat stryd tegens een Duytscher zyn Eer. En ook was dat maar voor een korten tyd, tot zy een Wissel op haar Land getrokken hadden, die hy, om dat zy op de Beurs geen Crediet hadden, dan aannam voor vyf à zes percent onder de Koers, mits geen Geld geevende tot dat hy tyding had, dat dezelve door een goed Man geaccepteerd was, als wanneer zy aanstonds

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(35)

haar Geld, naar korting van drie percent Provisie, Ongelden, en den Intrest,voor die tyd dat de Brief noch loopen moest, konden krygen.

Koop.

Het moet een Gek zyn die hem dat geeft.

Adv.

Van een Man als Myn Heer, zou zulks waar zyn: maar niet voor menschen die niet anders konnen.

Koop.

Maar ik weet dat hy beleeningen heeft gedaan tegens de ordinaire Koers.

Adv.

Ja, maar met een geheym inzigt; gelyk aan die Koopman bleek, die van hem een Somme Gelds had opgenomen, op een Party Juweelen: onder Conditie, dat als hy die op de Vervaldag niet afhaalden, dezelve dan voor die prys aan den Smous Zouden blyven. Den Koopman kwam wel een Maand voor de tyd, doch wierd met vriendelyke woorden algeweezen, als konnende het Geld noch wel wat gebruyken; op de Vervaldag wederkomende, zo was de Smous niet t'huys, en hy moest tot des anderen daags wagten, doch toen was het te laat; en de Woekeraar behield de Juweelen.

Koop.

Ik zou den Schurk in Rechten vervolgt hebben.

Adv.

Ja, daar was hy niet bang voor. En ik verzeeker Myn. Heer, dat hy een Pro-

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(36)

fessor in den Chicanes zou konnen zyn.

Pred.

Ik heb een Heer hooren verhaalen, dat hy eens een voornaam Hoogduyts Heer, voor een Considerabele Somme heeft opgelicht. Doch die wist geen omstandigheeden hoe het toegegaan was.

Adv.

Op wat zaak, Myn Heer, eygentlyk doelt, weet ik niet: want hy heeft zo veel diergelyke zaaken bedreeven, dat het buyten den tel is.

Pred.

Men verhaalde, dat hy van de duyzend, tien duyzend had weeten te maaken, na my voorstaat.

Koop.

Dat kan niet weezen, of hy moest het daar boven zetten, en dat kan men zien.

Adv.

Wat is Myn Heer, nog onnozel; doch weet dan, dat hy nooyt Geld gaf, of hy liet de Wisselbrieven of Obligatien zelfs schryven, en was gewoon de Somme alleen door Cyferletteren uyt te drukken, die met opzet zo gesteld waren, dat men de byvoeging konde doen als men wilde.

Koop.

Dat is evenwel onder deftige Kooplieden niet gebruykelyk: doch zyn daar blyken van?

Adv.

Ja, Myn Heer. Maar wat weet een Duytscher, die komt reyzen, van het gebruyk dat onder deftigen Kooplieden in zwang gaat? Zeeker gegoed Heer, woo-

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(37)

nende in Frankenland, kreeg lust om Holland eens te zien; en om geen gebrek aan Geld te hebben, zo vervoegden hy zich by een Smous tot Frankfort, daar hy by bekent was; om een Crediet-Brief op Amsterdam; op dat hy daar zo veel Geld zou konnen trek ken, als hy bevinden mogt van nooden te hebben. Die Smous adresseerden hem aan onzen Schobbejak. Naar dat dien Heer eenige tyd hier geweest was, en nu gerezolveert zynde, om haast wederom te vertrekken, zo begon hy veel zaaken voor zyn pleyzier in te koopen; en daar toe eenig Geld te kort komende, verzogt van onzen Smous een Somme, ik meen onthouden te hebben, van duyzend Ryxdaalders, of het moesten Daalders zyn, dat ik my ontgeef: den Smous was te vreeden, en liet een Wistelbrief schryven op zyn Correspondent tot Frankfurt, die hy door den Duytscher liet teekenen, geevende hem de geeyschte Somme, op een Quitantie, die de Smous hem ook deedt teekenen, waar in hy bekenden, dat hy het bedraagen van die Wisselbrief in Contanten had ontfangen. Doch zo dra den Duytscher weg was, voegden hy een o, achter de duyzend, doen was het tien duyzend Ryxdaalders: deeze Brief remiteerde hy aanstonds aan zyn Correspondent, die de Valuta op zyn Ree-

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(38)

kening zetten, en onzen Duytscher daar voor debiteerden.

Koop.

Maar betaalen dien Heer by zyn t'huys komst, dat Geld het geen hy niet genooten had, zo vrywillig?

Adv.

Neen zeker niet. Hy ontkenden de volle waarden daar van genooten te hebben, maar alleen duyzend Ryxdaalders, en dat hy hem nooyt anders had geadvifeert; maar het mogt niet helpen, den Smous als een veritablen Smous, dat is een Schurk; ontkende eenig advys van hem daar over ontfangen te hebben; en dewyl dien Heer by het ontfangen van den Crediet-Brief, een schriftelyke ordre had geteekend,om zodanige Wisselbrieven, als hy op hem trok, te Accepteeren, en hy de handteekening van de Wisselbrief niet kon ontkennen; daar noch by kwam het Briefje dat hy hier geteekeed had, zo wierd hy gecondemneert cum expensis: waar door hy veel van zyn

Landgoederen moest verkoopen; het geen hem zo ter harten gong, dat hy het bestierf.

Koop.

Wat godloozer schelmstuk is dat. En gaat dat zo ongestraft door?

Adv.

Wat wou Myn Heer hebben, kan een Rechter straf oeffenen over zaaken die hem onbekent zyn, en al is 'er suspitie, wat kan men doen als de bewyzen ontbreeken.

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(39)

Pred.

Wel Myn Heer, wie zou zich voortaan noch op een Smous, in de weereld derven betrouwen?

Koop.

Holla. Men moet haar ook alle niet op een gelyke kam scheeren. Ik kan verscheyden Hoogduytschen, en noch veel meer Portugeeschen Jooden, dien ik veel meer zou vertrouwen als meenig een Christen: en die ook in groot. Crediet op de Beurs, en by alle deftigen Menschen gespecteert zyn; ja die in alles zich oprecht en als zeer eerlyken Lieden gedraagen, daar veel bewyzen van zyn.

Adv.

Myn Heer heeft gelyk, dat is een bekende zaak, het zou zelfs Schelmachtig weezen, haar Eer in 't minsten te benadeelen. Doch om de waarheyd te zeggen, schoon hier en daar al een braaf Koopman onder de Hoogduytsche Jooden, of Smousen gevonden word, zo is doch de grootsten hoop maar een deel Canalje, die men nooyt vertrouwen kan.

Pred.

Maar de Hoogduytschen en Portugeeschen Jooden zyn immers een Volk, en van een Godsdienst, zynde altemaal Jooden.

Adv.

Van een Godsdienst zyn zy zeeker. Doch daarom is daar een oneyndig onderscheyd tusschen beyden, als zynde van een onderscheyde Natie; zo zyn de Span-

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(40)

jaar aarden, Duytschers, Franschen en Engelschen wel allen Christenen, doch geen een Volk.

Pred.

Dat beken ik Myn Heer. Maar de Jooden zyn alle van een Oorspronk en Vader af komstig.

Adv.

En de Christenen ook, zo ik meen: zy van Vader Abraham, en wy alle van Adam.

Doch nade verstroying zyn zy van elkanderen zeer verbasterd.

Koop.

Ik kan veel Portugeesche Jooden, die meet achting voor de Christenen hebben, als voor de Smousen.

Adv.

Daar is ook zo veel Canalje, niet onder de Portugeeschen Jooden.

Pred.

Dat is een groot onderscheyd; maar waar komt dat van daan?

Adv.

De Portugeeschen zyn meest Menschen, van destige Familien uyt Spanjen en Portugaal oorspronkelyk: die om de Inquisitie daar van daan gevlugt zyn; nademaalzy geen lust hadden, zich om haar Godsdienst, of liever om haar Schatten te laten verbranden. Daar zy waarachtig gelyk in he ben.

Pred.

Maar zyn daar dan geen armen Jooden in Portugaal?

Adv.

Jazekerlyk, doch niet heel veel: wat de Jooden, ender de naam van Nieuve Christenen, zyn voor een groot ge-

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(41)

deelten Meester van de Negotie in die Landen, daar die Natie te luy, of te trots toe is. Doch de armen hebben zo geen occasie om te vlugten, dewyl zulks veel geld kost.

Ten anderen loopen die, om dat zy arm zyn, zo veel gevaar niet van de Inquisitie.

Ook hebben zy daar meer occasie om geld te winnen, als hier. En die hier tot armoede vervallen, worden van de Ryken zeer wel onderhouden. Maar de Smousen bestaan uyt een mengelmoes van alderhande arm Canalje, die in andere Landen de kost niet konnen krygen, of om haar schelmstukken verdreeven worden. Gelyk de Duytsche Vorsten op nieuws, al die Landloopers, by Plakkaaten het Land verbieden; die wy meesten deelen al meeden te verwachten hebben.

Koop.

Dan vrees ik, dat zy ons noch met huyd en met haair zullen opeeten: want dat volk is ongeloofelyk veel onder ons in kortten Jaaren vermeenigvuldigt.

Pred.

Maar zo doende raaken wy van onzen Text af. Myn Heer den Advocaat zal, hoop ik, noch wel eenige staaltjes van onzen Bedrieger weeten.

Adv.

Ja meer Myn Heer, als ik van daag zou konnen verhaalen. Ten anderen dunkt my, dat wy al praatende een groot eynd geavanceert zyn, zo dat wy haast aan halfwreegen zullen komen.

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(42)

Koop.

Wy zyn noch zo verre niet, of daar zal wel zo veel tyd overig zyn, om eerst noch een Historietje of twee te verhaalen.

Adv.

Dewyl ik zie, dat ik de Heeren daar meede pleyzier aan doe, zo ben ik te vreeden.

Daar komt my een Historie te binnen, die my onderdaag zeer omstandig verhaalt is;

doch ik vrees dat die wat lang zal weezen om te vertellen.

Pred.

Als het Myn Heer niet verdriet, zo is daar niet aan geleegen.

Adv.

Tot noch toe hebben wy geen anderen schelmstukken gezien, als die heel wel gelukt zyn; maar hoe subtiel iemand ook is, zo valt het wel eens anders uyt. Eenigen Jaaren geleeden, was alhier een Boheemsche Graaf; een dapper welgemaakt Heer, die hier als onbekent zynde, een Smous had aangenomen, gelyk men veel in de Logementen vind, om hem rond te geleyden, en alles wat Remarkabel was, te laten zien. Deezen Heer had een groote Somme Gelds onder een Christen Koopman tot Hamburg leggen, daar hy niet gedagt had alhier over te zullen Disponeeren; doch op een avond met eenige voornaamen Vremdelingen aan het speelen geraakende, zo verloor hy veel geld, en geraakten dus in verleegendheyd: des ande-

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(43)

ren daags vroeg hy zyn Leydsman om raad, hoe hy best een Wisselbrief op Hamburg zou trekken; dewyl hy hier onbekent was?

Koop.

Ik wil wel wedden, dat hy daar by den Duyvel te biecht kwam.

Adv.

Zo was het ook. Deeze meede van het Houtje zynde, maakte duyzend zwaarigheeden;

echter beloofden hy den eenen voornaamen Koopman of den anderen te zullen aanspreken; in hoop van iemand aantetreffen, die Edelmoedig genoeg zou zyn, om een Heer van dat fatsoen die dienst te doen. Den Graaf, om hem aan te moedigen, beloofden hem twee Dukaaten voor zyn moeyten.

Koop.

Dat was het rechte middel: want daar voor zou een Smous zyn Vader en Moeder verraaden.

Adv.

De Smous kwam dan des namiddags raport doen, dat hy by de voornaamsten Kooplieden geweest was; doch dat niemand het wilden doen, om dat zy den Graaf niet kenden: maar dat hy achtereen voornaam Koopman gevonden had, die het hem eyndelyk belooft had; en dat hy met denzelven was afgesproken, om des namiddags noch, met den Graaf aan het Comptoir te zullen komen: de Graaf was te vreeden, en gong aanstonds moede. Daar

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(44)

aan Huys komende, wierden zy in een fraaie Kamer gebragt, die rykelyk met Porcelyn en Zilverwerk was opgeschikt: den Graaf meende dat hy by een deftig Koopman was, en toonde zich zeer voldaan: tot dat deezen Bedrieger in kwam, en met veel beleefdheyd vroeg, of 'er iets van Myn Heer zyn dienst was? Den Graaf stelden zyn verzoek voor, namentlyk, dat hy een Wisselbrief op Hamburg van twee duyzend Daalders wilden trekken: de Smous haalden zyn schouders op, en antwoorde, dat den Graaf zeekerlyk het spreek woord wel kenden, onbekent maakt onbemind; en dat hy hoopte dat Myn Heer dierhalven de goedheyd zou hebben, hem daar van te excuseren.

Koop

Dat zyn de rechte loepjes, om niet mistrouwt te worden.

Adv.

De Graaf wierd quaad, en keek zyn Leydsman eens aan; vraagende, of Myn Heer hem zulks niet belooft had? Die eenvoudig ja antwoorden. Onzen Bedrieger daar op het woord neemende, bekende dat zyn Leydsman hem daar niet alleen van gesproken, maar hem ook zo sterk gedrongen had, dat hy het hem eyndelyk wel had moeten belooven, doch genoegzaam teegens zyn zin: Echter dewyl hy zyn woord had gegeeven, zo was hy bereyd een middel voor te slaan om Myn Heer

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(45)

den Graaf te helpen, mits den Graaf het niet quaalyk moest neemen; dat die beloofden:

Daar op stelden hy hem voor, dat Myn Heer den Graaf een Wisselbrief op zyn Vrind zou trekken op de ordinaire Koers, en dat hy die zonder te vernegotieeren zou ter Acceptatie overzenden, en verzoeken Cito advys; als wanneer den Graaf aanstonds over het geld zou konnen Disponeeren: en dat hy aldus kou trekken, al was het twintig duyzend Daalders. Den Graaf ziende anders geen kans, was daar meede te vreeden:

doch antwoorde, dat schoon hy Geld genoeg onder die Koopman had, hy echter niet meer als twee duyzend Daalders voor deeze tyd zou trekken; Daar op gong den Smous na zyn Comptoir, om een Wisselbrief op zyn ouden manier te doen schreyven, en die den Graat te laaten teekenen. Terwyl hy uyt de Kamer was, vroeg den Graaf aan zyn Leydsman; of hy dan na het teeken van de Wisselbrief geen Briefje van den Koopman zou krygen, waar uyt bleek, dat hy dat geld noch niet ontfangen had: maar de Leydsman onderrichten hem, dat zulks geen gebruyk onder de Kooplieden was;

dewyl zo een Brief niet behoorelyk kon geboekt worden, voor dat men antwoord daarop had, en dat de Koopman als mistrouwt wordende, zulks zou

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(46)

quaalyk neemen, en daar uytscheyden; met diergelyke persuasien meer.

Koop.

Dat was meeden een Schelm: en een opgestemt werk met elkanderen.

Adv.

Zeekerlyk was het. Den Graaf denkende by een eerlyk Koopman te weezen; maakte dan ook geen verdere zwaarigheyd, en teekende gerust de Wisselbrief; dit gedaan zynde, verzogt de Smous of den Graaf een Advysbriefje geliefden te schryven, dat hy met de Wisselbrief zou verzenden; gelyk het onder de Kooplieden Practicabel was.

Koop.

Dat deed den Schurk uyt vrees dat den Graaf zyn Vriend met de Post zou adviseeren;

en dat hy dus zyn voorneemen mogt komen te misschen.

Adv.

Evenwel was hy bedroogen. Den Graaf dan gong zitten en schreef een Briefje aan zyn Vriend, en zeegelden het toe, geevende het dus aan den Smous om te verzenden:

gaande aanstonds na zyn Logement. Naauwelyks was den Graaf weggegaan, of de Schurk zette een 1, voor de twee duyzend, doen was het twaalf duyzend Daalders, en verzond dus de Wisselbrief zonder den Advysbrief. Doch de Graat t'huys komende, en alles naadenkende, schreef aanstonds een tweede Brief aan zyn Correspondent tot Hamburg, met

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(47)

advys van de op hem getrokkene wisselbrief, en verzocht om een Credietbrief, in gevalle hy noch meer geld mocht noodig hebben; dewyl hy noch eenige tyd alhier dacht te blyven: Na eenige Dagen liet deezen Bedrieger den Graaf door zyn Leydsman weeten, dat hy de Wisselbrief Geprotesteert te rug ontfangen had; verzoekende dat den Graaf eens aan het Comptoir geliefden te komen: dat hy, die de reede daar van niet kon begrypen, beloofden. De Leydsman weggegaan zynde, zo ontfong den Graaf zelfs een Brief van Hamburg, daar in hem zyn Vrind adviseerden, dat hem een Wisselbref was vertoond, van twaalf duyzend Daalders; doch zonder Advysbrief, en dewyl den Graaf hem in zyn tweede Brief, maar van een Wisselbrief van twee duyzend Daalders adviseerden, zo had hy dezelve niet derven Accepteeren; maar was genoodzaakt geweest die met Protest te laten keeren; echter om dat den Graaf niet verleegen zou zyn, zo zond hy hem een Credietbrief, op een braaf Koopman, daar hy zo veel geld kon krygen als hy noodig had.

Pred.

Daar brak de brommel uyt: doch het was noch goed dat hy die Brief ontfong zonder dat zyn Leydsman, daar iets van wist, anders had die den anderen zekerlyk

gewaarschouwt.

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(48)

Adv.

Dat is waar, Myn Heer; en dat zal id het vervolg naader blyken. Den Graaf merkten aanstonds wel, dat hy met een Schurk te doen had; overleggende by zig zelven, hoe hy hem best zou wreeken: doch denkende dat hy hier vremd was, zo rezolveerden hy, om zyn Hospes om raad te vraagen. Dezen vertelden hy alles omstandig; die hem ontraden van naar den Smous toe te gaan, dewyl die hem zekerlyk daar wagten om hem boven dien te laaten arresteeren.

Pred.

Ik kan niet denken, dat iemand zo assurant zou weezen om zulks te derven ondernemen: want den Graaf was hem immers niets schuldig.

Adv.

Wel Domine gy doet my lachgen, doch het is een teekenen dat die Captyn van de gauwdieven uw weynnig bekent is: want hy weet zo veel van verblikken of verblozen als de deur van het Rasphuys. En dat de Graaf hem niets schuldig was, is de waarheyd;

doch hoe zou die zulks bewyzen? Staat daar niet akyd in een Wisselbrief de Waarde deezes Ontfangen; en in deeze wel per Cassa om fangen: dat voor een Quitantie van de genoote Penningen versterkt.

Koop.

Dat is zeker. Maar hoe gong het verder?

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(49)

Adv.

Den Hospes zetten onzen Graaf ter needer zo goed als hy kon; die uyt dolheyd al de duyvels in de Hel deed beeven en trillen, door zyn vervaarlyk vloeken en sakramenten.

Doch wat bedaard zynde, zo raaden den Hospes hem aanstonds al zyn Goed te pakken, en cito weg te zenden, na het Huys van zyn schoonzoon, om dat hy vreesden dat den Smous, als hy zag dat de Graaf niet kwam, het zelve zekerlyk zou laaten arresteeren;

daar den Graaf met veel moeyten toe rezolveerden, en ook aanstonds in het werk wierd gesteld: Daar op gongen zy beyden naar een Advocaat, die naar gehouden Examinatie van alle omstandigheeden; hem raaden, dewyl zyn zaak vol zwaarigheeden was, dat hy voor eenige tyd zich ergens zou gaan ophouden, zonder uyt te gaan;

dewyl de Smous hem zekerlyk anders zou laaten Gyzelen. Doch onzen Graaf kon zulks onmogelyk in zyn kop niet krygen; maar wilden daar meede op zyn Hoogduyts leeven; daar men een Smous voor een Dukaat, zo veel mag Bastoneeren als men wil;

zynden daar van een wet tot Frankfurt, en wilden dus ook mee Duyvels geweld, den Schurk door zyn Knegts, uyt den huyze of van de Beurs laaten sleepen, om hem met rottingen te doen Rabraaken.

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(50)

Coop.

Dat was zyn verdiende loon.

Adv.

Ja. Maer den Advocaat toonden hem aan, dat schoon hy gelyk had; zulke proceduuren goed in Duytsland, maar niet goed in Holland waren: dewyl niemand alhier, zyn eygen Rechter mag zyn. Maar dat het best was, de zaak zo te dirigeeren, dat men van het schelmstuk volkomen bewys kreeg: om hem in handen van den Hooftofficier over te geeven, en de zaak met alle striktheyd te doen vervolgen en dat den Rechter als dan niet zou naalaaten, dien Schurk, die reeds voor het geen hy was, bekend stond;

anderen ten Exempel te straffen.

Fred.

Die raad was heel goed.

Adv.

Den Advocaat, om den Graaf hier toe te persuadeeren, beloofden hem zyn best te zullen doen, om iets uyt te vinden; op dat hy den Schelm in 't net mogt krygen. Den Graaf liet zich dan eyndelyk gezeggen: en wierd van den Hospes, ten huyzen van zyn schoonzoon gebragt: daar zyn goed reets was. Doch binnen het half uur, was den Hospes al weder ten huyzen van den Advocaat, met raport; dat terwyl hy uyt was geweest, een Smous aan zyn huys naar den Graaf had komen vraagen, met een Gerechts Boden, die voor de deur was blyven staan: doch dat zyn

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(51)

Vrouw geantwoord had; dat den Graaf zo even, met al zyn goed vertrokken was.

Daar den Smous zich zeer over beklaagd had, verhaalende dat den Graaf, zyn Patroon voor een considerable Somme had opgelicht. Den Advocaat raade hem, om zulks voor den Graaf geheym te houden, om die niet verder dol te maaken; dewyl hy vreesden, dat die noch een quaade pas daar omtrent zou begaan.

Pred.

Dien Advocaat was al een voorzichtig en braaf man. Het was te wenschen dat zy alle zo bestonden; in plaats van de Menschen die ordinair Passieus genoeg zyn, noch meer aan te zetten, om maar Geld te verdienen; en als men dan zyn Proces verliest, en zich daar over beklaagt; dan krygt men voor al zyn Geld geen andere troost, als, Myn Heer, het doet my van harten Leed; ik kan het niet begrypen; men zou zeggen, hoe is het mogelyk. En diergelyken Pispraarjes meer.

Koop.

Dat doet my recht goed, dat de Advocaaten ook wat krygen.

Adv.

Daar twyffel ik niet aan. Die zo bestaan, verdienen wat; en die wat verdient, moet wat hebben. Doch het schynt dat onzen Domine ook eens inde klem is geweest; en dat wil ik niet hoopen; die is immers te zachtzinnig, en wil lie-

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(52)

ver ongelyk verdraagen, als zich te wreeken: volgens zyn dagelyksche Leer.

Koop.

Tusschen Leeren en Practiseeren, is een drommels groot onderscheyd. Maar gaat maar voort met uw zaaken; want den Domineis voor zyn streek al betaald.

Adv.

Myn Confraater overweegende, hoe den Graaf best te helpen; vond raadzaam, den Bedrieger ook te bedriegen; om hem dus in 't net te krygen. Ten dien eynde zond hy om een bequaam en vertrouwt Persoon, die hy in meer neeteligen zaaken voor heen gebruykt had; met hem overleggende, hoe die zaak aan te vangen. Nadat men expres, een dag of drie had laaten deurloopen, om den Smous in slaap te wiegen; zo kwam dezen Knaap by den Leydsman van den Graaf, daar hy zeer wel by bekent was; die hem het voorgevallene, tusschen den Smousen den Graaf op zyn manier verhaalden:

klaagende dat men tegenwoordig, geen een Vremdeling meer mogt vertrouwen: want dat den Graaf was weggegaan, zonder hem voor zyn moeyte te betaalen. Onze snaak toonden zich verwonderd over die Historie, als of hy daar nooyt van had hooren spreeken: en gaf hem gelyk.

Koop.

Dat was fyn, contra fyn.

Adv.

Al voortpraatende, zo bragt hy

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(53)

in zyn reedenen te pas, dat hy wel middel wist, om een goede stuyver Geld te verdienen; zo hy maar iemand had, om hem te helpen; daar hy gerust op mogt zyn;

en dien hy vertrouwen kon. Den Smous was aanstonds gereed, en bood hem zyn dienst aan; onder duyzend Protestatien en Eeden van getrouwheyd. Den andere liet zich eerst wat bidden; doch eyndelyk beloofden hy hem, zo hy hem getrouw dienden, honderd Dukaaten uyt den buyt; dewyl het daar op kon overschieten.

Koop.

Voor honderd Dukaaten zou men een Smous doen Spek vreeten, en zweeren daarenboven, dat het Schaapenvleesch was.

Adv.

Het Accoort dus gemaakt zynde, zo openbaarden onzen knaap aan zyn Kameraad in dezen, dat een zeeker voornaam koopman, (die hy echter niet wilden noemen) dien hy bedienden, goedgevonden had, om eens heen en weer Bankroet te gaan; om dat het een slechten tyd was, en men buyten dit middel, hedendaags niet veel occasie heeft, om een Fortuyntje te maken. Dat deezen ten dien eynde zeer veel

Koopmanschappen, die een moije Stuyver bedroegen, op een verzekerde plaats had gebragt; om die in stilte tot kleyn Geld te maken. Dat nu de zwaarigheyd maar was, iemand te vinden, die dezelve tot een prysje

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(54)

voor Contant Geld wilden Inkoopen. Den Smous antwoorden, dat daar geen zwaarigheyd in was: dewyl hy wel iemand daar toe zou vinden. Dit gerezolveerd zynde, zo beloofden zy elkanderen, des anderendaags 's morgens ten acht Uuren, op den Dam te zullen ontmoeten. Gaanden onzen Fynman, den Advocaat aanstonds Raport doen; die daar op, een bequaame plaats uytzocht, om die Comedie te speelen.

Dit nu was een Tuyn buyten de Stad, die genoegzaam alleen stond. Daar deed men den Graaf met zyn twee Knegts, verzeld van twee Duytsche Heeren, kennissen van den Graaf, beneffens haar Knegts; noch dien zelven avond naar toe gaan: volgende den Advocaat kort naderhand, met een goede provisie Wyn en Eten, om dien nacht eens helder Vrolyk te weezen; en met elkander alles wel te overleggen.

Koop.

Myn Heer, verhaalt de zaak zo omstandig, dat ik wel haast gelooven zou, dat gy zelf dien Advocaat zyt geweest.

Adv.

Uyt hoofden van dat geloof, loopt Myn Heer, geen zwaarigheyd, om als Martelaar te zullen sterven. Des morgens ontmoeten die twee Snaaken elkander, volgens afspraak, op den Dam: zeggende den Smous dat hy iemand gevonden had, zo goed als

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(55)

men zou konnen wenschen; en gevraagt zynde wie het was? zo noemden hy den Perzoon die men zocht, namentlyk onzen Bedrieger.

Pred.

Dat kwam al heel apropo. Maar als hy eens een ander genoemt had, dan was het werk bedurven geweest.

Adv.

Dat niet. Daar was altoos een uytvlucht te vinden. Doch dat was nu niet noodig.

Onzen Factotum, den regten Man hoorende noemen, trad te rug, en toonden zich heel bekommerd, of hy hem wel mogt vertrouwen; zeggende dat hy liever een ander gehad had; doch wierd van den Smous te vreeden gesteld, met verzekering, dat daar omtrent niets te vreezen was. Daar op gongen zy te zamen, na dien gebaarden Deeken van het Dieven-gild toe, die haar verwagten, om meede te gaan, en het Goed te bezien.

Den Hebreer wilden weeten waar het Goed lag; dat den ander als noch, niet noodig oordeelden, om aan hem te ontdekken, maar beloofden hem zulks onderweegen te zullen verhaalen; onder belofte van Secretesse. Dus te zamen voortgaande, vroeg de Smous al wederom waar het Goed was? en kreeg tot antwoord; in een Tuyn buyten de Poort. Maar doen was alles, bynaar verbruyd geweest: want de looze Vos trad te rug,

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(56)

en begon wat excuzen te maken, van dat hy zo verre niet gaan konde &c.

Koop.

Hy wierd mogelyk bang, om dat zyn Conscientie hem dicteerden dat hy wat verdiend had.

Adv.

Hoe Drommel krygt gy het zo krom? de Conscientie van een Smous, wat is dat voor een Beest?

Pred.

Zo Myn Heer, dat is ook een vraag. Is dan een Smous zo wel geen Mensch als een ander?

Adv.

Dat Dispuut laat ik aan d'Heeren Philosophen over. Maar dit weet ik wel, dat niets beeter naar een Mensch gelykt, als een Smous en een Aap; hoewel de tweede het dikwils zou winnen; want men kon zich bedriegen, met de eersten voor een Bok op zyn agterste Pooten aan te zien.

Pred.

Myn Heer, gy maakt het ook al te grof.

Adv.

Om dan weederom op ons Propoost te komen. Hy wierd inderdaad bang, doch den Leydsman van den Graaf, die op de honderd Dukaaten vlamden, stelden daar goede Ordre in, met naar hem toe te treeden, en hem te verzeekeren, dat daar geen

zwaarigheyd was; dewyl hy voorzeeker wist, dat het Goed daar was; en dat hy de plaats wel kenden? alwaar hy niemand als den Eygenaar zou vinden:

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(57)

en dat hy wel een Kapitaal op het zelven zou konnen winnen.

Koop.

Wel dat loog den Schurk immers: want hy wist noch nergens af.

Adv.

Steurd Myn Heer, zich aan zulk een kleynigheyd? wel een leugen, kost een Smous noch minder, als een Engelsman, een God Damn you. Onzen Snaak Vreezende, dat hy die beuken meer zou krygen; bleef op zyn beurt ook stil staan; zeer quaad zich aanstellende; dat hy mistrouwt wierd; zeggende, dat het hem niet verscheelen kon, of hy meede gong of niet; dat daar genoeg Liefhebbers in de stad waaren, die Geld wilden verdienen. De Leydsman begon van benaauwdheyd, een bek te trekken als een Bok die Brandeneetels vreet; loopende, dan na den eenen om hem vast te houden, dan om zijn gebaarden Patroon te persuadeeren, zeggende: by gotje jy bint gek. Krab iensjes de Villis uyt jou Oogen, en stae dan te kyken nae jou intrest. Het is ien koopje.

Zo dat het een pleyzier om te zien was: eyndelyk wierd de Vreede getroffen: zynde de Smous nu wel eens zo vinnig als van te vooren. Inmiddels stond den Advocaat voor de Tuyn op Schildwagt; die haar ziende aankomen, yder gelyk een goed Generaal, op zyn Post Verdeelden; en de Tuyn en het Huys wel

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

(58)

dicht sloot, zich zelven verbergende in een hoek, daar hy alles zien en hooren kon.

Deeze drie Messieurs aan de Tuyn komende, zo opende den Afgezant van den Advocaat de Deur, met een sleutel die hy expres daar toe meede genomen had, en bragt haar in een kamer, om zyn Principaal te gaan roepen: doch in een ogenbllik weder komende, zo verzocht hy de Smousen, om hem maar te volgen, na de plaats daar de Goederen laagen; dewyl zyn Patroon daar wachten. (Dit nu was eygentlyk een Kelder daar toe geschikt, om het gerucht te beletten) Onzen snaak dan gong voor, gevolgt van den ouden Gaauwdief en zijn Confrater. Hy op de Trappen van de Kelder komende, zag zo veel licht, en hoorende eenig gerucht, zo vroeg hy stae jy my in een Kelder te brengen? en wilden wederom te rug keeren; doch dat was te laat bedacht:

want de knegts schopten de achterste van al de trappen af, op het lyf van den Ouden;

die dus te zamen hals over kop van de Trappen in de Kelder Rolden; schreeuwenden dien Ouden Reekel, als een Satyr die gevild word: terwyl den anderen al ay wy, ay wy, riep, of hy gek was.

Koop.

Het was wonder, dat zulks by den een of den ander nier gehoor wierd.

Johan Willem Claus van Laar, Den bedrieger bedroogen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen

Tegen Bibeb heb ik eens in een interview gezegd: ‘Stoom afblazen van collega-journalisten onder elkaar heeft blijkbaar een nuttige functie.’ Triester ervoer ik het, toen de

Als de formulering in de negentiende eeuw niet geheel en al onverstaanbaar wordt, heeft ze dat te danken aan de in 1800 opgerichte Bataafsche maatschappij van taal- en letterkunde,

Een nieuw lied: Die met den armen heeft, compassie of medelyden, en in den nood hem geeft, die nooit gebrek zal lyden... Een

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar

Hoe zeer Italien toen als het moederland van onze Letterkunde beschouwd werd, hoe zeer deszelfs zangerige taal in den mond van eene DUARTE en TESSELSCHADE , die, volgens de

die ongemakken, wanneer het huwelyk door zuiv're Liefde begonnen word, enkele vermaaken zyn; dog alzoo het wat te groot is om hier ingelast te worden zende ik den leezer tot

Maar dat die mensen hun verhaal terug kunnen trekken, dat zou wel eens waar kunnen zijn, want de mensen zijn banger voor de baljuw dan voor God; want tegenover God durven ze wel