• No results found

Willem Oltmans, Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Willem Oltmans, Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist · dbnl"

Copied!
841
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist

Willem Oltmans

bron

Willem Oltmans, Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist. A.W. Bruna en Zoon, Utrecht / Antwerpen 1973

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/oltm003vade01_01/colofon.php

© 2014 dbnl / Willem Oltmans Stichting

(2)

Voor de geschiedenis

(3)

6

(Voorbericht tot het ‘Slot Loevestein’)

‘Maar ik zal mij beroepen op de Vaderlandsliefde mijner Lezers, op die, welke ik zelf koester, en dan vlei ik mij met de hoop, dat hun oordeel niet te gestreng zijn zal, en dat zij den wil voor de daad nemende, mij mijne poging zullen vergeven, om met ene ongeoefende hand de daden der vaderen af te malen, en zij met toegeeflijkheid op mijn werk zullen nederzien.’

Jan Frederik Oltmans

November 1833

(4)

Chronologisch epitheton:

Chinese Han-dynastie vestigt betrekkingen met de Indonesische archipel.

25-220

Sumatraans koninkrijk van Shrivijaya.

670

Chinees I-tsing bezoekt Indonesië.

671-685

Sanjaya, koning van Mataram, midden Java.

732

Prins Vijaya verdrijft de Chinezen uit Java en sticht het koninkrijk Madjapahit.

1294

Gajah Mada, eerste minister van Madjapahit.

1331-1364

Eerste Mohammedaanse graven ontdekt nabij Gresik, Java.

1419

Portugezen verschijnen in Malakka.

1509

Spanjaarden landen in de Molukken 1521

Portugezen vermoorden Sultan Hairun van Ternate.

1570

Portugezen worden verdreven van Ternate, maar houden stand op Ambon.

1574

Cornelis de Houtman arriveert in Serang, West-Java.

1595

Eerste verdrag met de prins van Bantam.

Eerste Nederlandse schepen arriveren in de Molukken.

1599

Ambon capituleert voor Oost-Indië Compagnie.

1605

Jan Pieterszoon Coen.

1618-1623

Pieter de Carpentier.

1623-1627

Jan Pieterszoon Coen.

1627-1629

Dipa Negara, prins van Djokjakarta, leidt een vijfjarige oorlog tegen het

1825-1830

Nederlandse bewind en wordt verraden en vermoord, wanneer hij

capitulatievoorwaarden komt bespreken.

(5)

Het gehate Cultuur Systeem wordt ingevoerd. Wat Multatuli inspireerde om de Max Havelaar te schrijven.

1830

Atjeh oorlog onder J.B. van Heutsz.

1873-1904

Sukarno wordt nabij Blitar op Oost-Java geboren.

1901

Indonesische intellectuelen richten een politieke beweging op, Budi Utomo.

1908

Sarekat Islam, islamitische

volksbeweging, wordt in Surakarta opgericht.

1912

Een Volksraad voor Indië houdt 18 mei 1918 haar eerste zitting.

1918

Sukarno behaalt de titel van ingenieur aan de Technische Hogeschool in Bandung.

1926

Oprichting Partai Nasional Indonesia (

PNI

).

1927

Eerste arrestatie van Sukarno.

1929

Sukarno wordt in vrijheid gesteld, op de belofte dat hij zijn strijd voor de vrijheid van Indonesië zal staken.

1931

1 augustus 1933 wordt Sukarno opnieuw

‘in naam der Koningin’ gearresteerd, 1933

ditmaal om eerst naar Flores te worden

gezonden en daarna naar Banka, waar hij

in 1942 door de Japanners wordt bevrijd.

(6)

17 augustus 1945: Republik Indonesia door Sukarno en Hatta uitgeroepen.

1945

7 november 1945: oprichting van de Masjumi (Madjelis Sjuro Muslimin Indonesia).

Minister-president Beel, mede op advies van lt. gouverneur-generaal Van Mook, 1947

beveelt de eerste politionele actie, 20 juli 1947 tot middernacht 4-5 augustus 1947.

Drees, mede op advies van Beel, Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in 1948

Djakarta, beveelt de tweede politionele actie tegen Indonesië, stopgezet op 1 januari 1949.

7 mei 1949: van Roijen-Roem

overeenkomst om met een Ronde Tafel 1949

Conferentie de soevereiniteitsoverdracht te gaan bespreken.

27 december 1949, plechtige

ondertekening in het paleis op de Dam in aanwezigheid van koningin Juliana, waarbij de overdracht van Indië aan Indonesië, met uitzondering van

Nieuw-Guinea, een historisch feit wordt.

Kapitein Westerling lanceert 22 februari 1950 een aanval op de Republiek met het 1950

doel de regering en Sukarno omver te werpen. Drees laat Westerling via de Koninklijke Marine ontsnappen.

Indonesië zegt het Unie-verband met Nederland op.

1951

Geneefse Conferentie; laatste kans om de kwestie Nieuw-Guinea te regelen.

1955-1956

10 juni 1956: auteur ontmoet Sukarno in Rome.

1956

4 december 1956: auteur arriveert in Indonesië.

28 januari 1957: Adres van Nederlanders in Indonesië aan de Staten-Generaal met 1957

verzoek om Nieuw-Guinea vreedzaam

aan Indonesië over te dragen.

(7)

Eind februari 1957: behandeling Nieuw-Guinea kwestie in de Verenigde Naties.

Eind november 1957: behandeling Nieuw-Guinea kwestie in de Verenigde Naties.

4 december 1957: massale uitwijzing Nederlanders uit Indonesië; verdere confiscatie Nederlandse bezittingen.

15 februari 1958:

PRRI

-opstand op Sumatra en Sulawesi. Amerikanen, Dulles 1958

en

CIA

mengen zich in Indonesische burgerstrijd.

5 juli 1959: Sukarno wordt president en premier.

1959

Ambassadeur Zairin Zain heractiveert de groep-Rijkens.

1961

John F. Kennedy wordt president van de Verenigde Staten.

Zain benoemd als ambassadeur in Amerika.

5 april: auteur bezoekt het Witte Huis.

12 april: Luns bezoekt het Witte Huis.

24 april: Sukarno en prins Bernhard bezoeken het Witte Huis.

17 juni: groep-Rijkens in de publiciteit

(8)

Eind november: Luns dient nieuw plan tot internationalisatie van Nieuw-Guinea bij de

UNO

in dat wordt verworpen. De Telegraaf roept Luns uit tot de Man van het jaar.

19 december: Sukarno stelt het

Trikora-commando voor de bevrijding van Irian-Barat in.

februari: Robert F. Kennedy bezoekt Djakarta en Den Haag.

1962

In Washington beginnen de zogenaamde Bunker-onderhandelingen over

Nieuw-Guinea.

15 augustus 1962: Nederland draagt Nieuw-Guinea over aan Indonesië.

Luns bezoekt Indonesië.

1964

Confrontatie-politiek van Indonesië met de Maleisische Federatie.

President Johnson escaleert de

Amerikaanse oorlog in Zuidoost Azië.

1965

Sukarno spreekt over een alliantie tussen China, Noord-Korea, Noord-Vietnam en Indonesië.

30 september 1965: Sukarno getrouwe officieren arresteren rechtse generaals.

1 oktober 1965: Generaal Suharto lanceert een staatsgreep tegen het wettige gezag in Indonesië, met als doel het pro-Chinese regime van Sukarno te vervangen door een pro-Amerikaanse junta.

11 maart 1966: Sukarno tekent onder dwang en valse voorwendselen de 1966

Super-Semar en draagt een belangrijk gedeelte van zijn presidentiële macht aan Suharta over.

4 oktober 1966: auteur arriveert met een

NOS

televisie-team in Djakarta.

12 maart 1967: het voorlopige Volks-Congres benoemt Suharto tot waarnemend-president.

1967

(9)

Generaal Suharto tot president van de Republiek benoemd.

1968

Robert F. Kennedy vermoord. Beide Kennedy's bij de Nieuw-Guinea affaire betrokken zijn thans dood. (

JFK

werd 22 november 1963 in Dallas Texas

vermoord.) Generaal Suharto wordt benoemd tot President van de Republiek Indonesië.

Luns beschuldigt Kennedy's van ‘verraad’

en ‘anti-Nederlandse gezindheid’ voor de Amerikaanse radio.

1969

24 mei 1970: Zeven

Kennedy-medewerkers spreken Luns via 1970

de

NOS

televisie inzake de

beschuldigingen van de Kennedy's tegen.

21 juni 1970: Sukarno te Djakarta overleden.

Minister Luns beschuldigt president Sukarno verantwoordelijk te zijn voor het 1971

mislukken van de Geneefse Conferentie

van 1955-1956 inzake Nieuw-Guinea.

(10)

Voormalige vijanden van Sukarno als minister Anak Agung Gde Agung spreken Luns met kracht tegen.

14 januari 1972: Rel om privé-archief van oud-minister Luns.

1972

18 januari 1972: auteur dient klacht in tegen Luns bij de procureur-generaal op beschuldiging van opzettelijke

geschiedvervalsing.

Vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer vraagt met 10-8 stemmen de regering een onderzoek naar Luns' Nieuw-Guinea beleid in te stellen.

27 september 1972: regering Biesheuvel weigert aan dit verzoek te voldoen.

6 juni 1973 herhaalt de auteur zijn verzoek om een onderzoek naar Luns' 1973

Nieuw-Guinea beleid te doen instellen zowel aan premier Den Uyl als aan de Vaste Kamercommissie van Buitenlandse Zaken.

20 juni 1973 besluit de Kamercommissie met 6-5 stemmen een onderzoek naar Luns' Nieuw-Guinea beleid in te stellen.

11 september 1973 besluit de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer met 11-7 stemmen om haar onderzoek naar het Nieuw-Guinea beleid van minister Luns voort te zetten.

22 september 1973 publiceert Madame Dewi Sukarno in het

NRC

-Handelsblad brieven, die President Sukarno haar tijdens de staatsgreep van 1965 had geschreven en welke andermaal aantonen, dat de voormalige President van

Indonesië niet op de hoogte was van de

werkelijke gebeurtenissen bij de militaire

staatsgreep. Tezelfdertijd schreef generaal

Nasution aan Dewi, dat

PKI

partijleider

Aidit verwoede pogingen deed Sukarno

per brief te overtuigen (brieven die door

het leger werden onderschept) dat de

PKI

(11)

niet bij de staatsgreep was betrokken.

Vooral dit laatste bewijst andermaal, in deze brief van Nasution, dat Sukarno nauwelijks met Aidit kan hebben

samengespannen, zoals het Indonesische

leger en sommige auteurs later hebben

beweerd.

(12)

Verantwoording

Geschiedenis, meende Voltaire, is slechts een verzameling fabeltjes, waar men het van tevoren over eens is geworden.

Bij het Nieuw-Guinea conflict met Indonesië waren te veel spelers op verschillende continenten betrokken, om van tevoren zorgvuldig afspraken te maken. Zodoende zijn legio fabeltjes in omloop gekomen over hoe Nederland, aan de hand van Joseph Luns, met een schot hagel in de derrière, uit de laatste kolonie in Azië is afgedropen.

De werkelijke toedracht werd aan alle kanten vervalst om reputaties te lijmen. De sprookjesvertellers blijven actief. Wie de fabeltjes bestrijdt maakt vijanden. Als onpartijdige waarnemer werd mijn naam tijdens het verloop van de Nieuw-Guinea affaire zowel door minister Subandrio in Djakarta als minister Luns in Den Haag bovenaan de zwarte lijst geplaatst.

De primaire taak van de journalist is het verzamelen van feiten naar werkelijkheid.

Hij zal deze voorlopig in verband plaatsen. Misschien trekt hij van tijd tot tijd conclusies. Maar het zijn uiteindelijk de historici die de fabeltjes uit de werkelijkheid moeten zien te schiften. Men bestudeert de geschiedenis, omdat men steeds weer nieuwe normen zoekt om tot waardeoordelen te komen, waarbij men nieuwe inspiratie uit het verleden put, welke tot verstandiger gedrag en verbeterde daden zullen moeten leiden. Als journalist bepaal ik mij hoofdzakelijk tot het aandragen van ervaringen en feiten. Hierna maak ik gaarne plaats voor de geschiedschrijvers.

Zelfs toen de historicus Arthur Schlesinger jr. zijn Duizend Dagen over het regeringsbeleid van John F. Kennedy publiceerde stelde hij bij voorbaat, dat zijn aantekeningen dienden als bijdrage in de discussie van het geheel van die periode uit de Amerikaanse geschiedenis.

Dit boek is bedoeld als een soortgelijk memoire. Vele duizenden bladen notities en informatie heb ik onaangeroerd moeten laten. Allereerst, omdat, zoals Hannah Arendt heeft gezegd, ‘er zoveel absurditeiten rond Nieuw-Guinea in het geding waren, dat het onmogelijk zou zijn geweest om hen in éen aaneensluitende rij achter elkaar te plaatsen’. Maar vooral ook uit plaatsgebrek. Schlesinger kreeg de beschikking over 1087 pagina's om duizend dagen uit één fase van de geschiedenis te beschrijven.

Uitgevers herinneren de auteur er voortdurend aan, dat een boek verkoopbaar moet blijven, aan strikte grenzen is gebonden, omdat de mensen nu eenmaal geen boeken van 500 pagina's zouden lezen. Ik dank Bruna, dat het mij werd vergund de

oorspronkelijke opzet van deze reportage met 300 pagina's uit te breiden, om enigermate naar een beperkte volledigheid te kunnen streven bij het weergeven van aspecten van het jongste brandpunt uit onze buitenlandse politiek.

Twee figuren staan hierbij centraal: Sukarno en Luns. Sukarno heb ik persoonlijk goed leren kennen. Luns heb ik slechts enkele malen in het voorbijgaan ontmoet.

Wat Sukarno betreft sluit ik mij aan bij wat Howard P. Jones, meer dan zeven jaar

Amerikaans ambassadeur in Djakarta, in zijn memoires over hem schreef. ‘Ik vond

Sukarno aardig om zijn persoonlijke warmte, in-

(13)

12

formaliteit, levendigheid, veelzijdigheid, artisticiteit, belangstelling voor vrouwen, afkeer van schijnheiligheid, gemis aan arrogantie, belezenheid, voorliefde voor schrijvers en kunstenaars, geestelijke veerkracht bij het incasseren van een nederlaag, toewijding voor zijn land, zijn gevoelens van vriendelijkheid voor iedereen, en vooral als man met een opdracht. Ik geloof niet, dat hij ooit tot iets wreeds in staat zou zijn geweest. Ik vond hem aardig ondanks zijn fouten.’

De critici zullen van de daken schreeuwen, dat mijn reportage over de eerste President van Indonesië in blinde, kritiekloze adoratie werd geschreven. Hier antwoord ik eerst op, zoals Emile van Konijnenburg eens vroeg, toen hij door Ernst van den Beugel over Sukarno werd gekapitteld: ‘Ken je hem eigenlijk?’ Ik ben mij, met andere belangstellenden voor Indonesië maar al te zeer van Bung Karno's zwakheden en fouten bewust, maar nadat jarenlang een barrage van onwaarheden en

vijandigheden over hem hebben gecirculeerd, heb ik mij bewust toegelegd op het samenstellen van een positief verslag over de persoon en het werk van deze man, temeer, omdat ik ervan overtuigd ben, dat de geschiedenis hem totaal anders zal beoordelen dan degenen, die bij de huidige gebeurtenissen er nog altijd te dicht met de neus op staan.

De kwestie Luns is precies andersom. Deze diplomatieke flierefluiter heeft juist tijdens diens leven, vooral in dit deel van de wereld een aandoenlijke populariteit van zowel de critici als de kudde genoten, waar, naar mijn mening, toekomstige generaties, althans wat betreft zijn Nieuw-Guinea- en Indonesië-beleid, geheel anders zullen over gaan oordelen. Bij Luns ligt in deze reportage danook het accent op de negatieve zijden van diens ministerschap, eveneens als compensatie voor de jarenlange loftuitingen en aubades, die hem in alle mogelijke toonaarden door volk en vaderland werden gebracht. Wat ik ook over Luns zeg of heb gezegd, ga schrijven of ooit heb geschreven, is nimmer voortgekomen of ook maar in de verste verten bedoeld geweest als revanche. Wraak waarop? Als ieder ander vind ik mijnheer Luns bij tijd en wijlen met grappen en grollen amusant en ik ben zonder reserve bereid, wat velen als zijn verdiensten voor de Europese zaak beschouwen, als de arbeid van een bekwaam politicus en diplomaat te onderkennen. Maar wat de kwestie Nieuw-Guinea, of de Indonesisch-Nederlandse verhoudingen van de vijftiger en zestiger jaren betreft, weet ik uit eigen ervaring dat Luns een beleid heeft gevoerd, dat in strijd was met het Nederlandse belang. Zijn Indonesië-politiek dreef op een verkeerde analyse van de mogelijkheden, deels uit niet-geïnformeerdheid, deels uit geëmotioneerd

anti-Sukarnisme, twee kwalijke anti-factoren bij het voeren van staatskunde. Om zich uit de geleidelijk ook hem steeds duidelijker wordende impasse te wringen heeft minister Luns zich bediend van fantasieën en verzinsels, soms zelfs van pertinente onwaarheden. Sommigen geloven, dat dit te goeder trouw gebeurde. Ik bestrijd dit.

Luns is gaan behoren tot de door Voltaire gesignaleerde geschiedvervalsers. Om die reden, en om die reden alléen heb ik met deze man in het verleden de degens gekruist.

In de hier volgende reportage heb ik de mij bekende gevallen van fabels verzinnen

op een rij en in verband proberen te plaatsen. Daarbij komt, dat Luns zelf keer op

(14)

keer de kwestie Nieuw-Guinea blijft aanroeren, waarbij hij telkens nieuwe dagdromen aan zijn geschiedvervalsingen blijft toevoegen. Als journalist heb ik hier reeds in 1970 en 1971 op gereageerd. Ik zal dit blijven doen, tot dat vast is komen te staan dat Luns liegt ten koste van bijvoorbeeld president Sukarno of president Kennedy om zijn eigen volgeknoeide straatje schoon te vegen.

Ook belicht ik de zogenaamde groep van dr. Paul Rijkens, Unilever top-man, en diens naaste medewerker in dit verband, dr. Emile van Konijnenburg van de

KLM

. Zij beiden hebben, met een aantal collega-industriëlen tot het uiterste geprobeerd het desastreuze beleid van de opeenvolgende regeringen Drees, Beel en De Quay - met steeds als voornaamste rampenartiest, Luns, in de functie van minister van

Buitenlandse Zaken - af te zwakken, bij te vijlen en waar mogelijk de op handen zijnde explosie te verzachten. Van de ammunitie die Luns met karrevrachten bleef aandragen trachtten de vrienden om Paul Rijkens steeds de slaghoedjes tijdig te verwijderen. Het mocht niet baten. De Rijkens-mannen werden tot landverraders verklaard en Luns tot de held van de eeuw! Vele dag-tot-dag pennelikkers hebben kolommen gewijd aan de amateur-diplomatie van de Rijkens-lobby, waarbij men gemakshalve vergeten scheen te zijn, dat het er in de geschiedenis niet om gaat of men denkt gelijk te hebben, maar of men ook werkelijk gelijk krijgt. De groep-Rijkens is volmaakt in het gelijk gesteld, maar Luns bleef met De Telegraaf zijn hoogste lied kraaien, alsof er nooit iets mislukt was. Ook de tientallen op Nieuw-Guinea

gesneuvelden, die op een regenachtige dag in een hangar in Soesterberg stonden opgebaard, zijn reeds lang in het vergeetboek geraakt.

Intussen ontpopte Luns zich om begrijpelijke redenen tot principaal van de Nieuw-Guinea fantaseerders. Zo bleef hij bijvoorbeeld naarstig pogen eigen blunders in de schoenen van wijlen de Amerikaanse minister van Justitie, Robert F. Kennedy, te schuiven. Gedachtig aan wat Sophocles noemde, ‘Waarheid blijft het sterkste argument’, filmde ik in 1970 een achttal van de voornaamste Kennedy-medewerkers, die unaniem het geklets van Luns ontzenuwden. Daarom niet getreurd. Luns verschoof zijn waarheid naar een man die reeds enige jaren eerder dan Robert Kennedy was overleden. Wat de minister echter scheen te vergeten was, dat al stelen patrijzen elkaars eieren, wanneer de baby-patrijsjes ter wereld komen, dan weten zij toch met éen of ander raadselachtig instinct hun eigen moeder te vinden. Zo zal het op den duur met de fabeltjespuzzel van het conflict om de Papoea's gaan. Eens zullen de feiten worden gereconstrueerd zoals het werkelijk is geweest, en niet zoals de vervalsers graag zouden zien dat de geschiedenis werd oververteld.

Terloops hoop ik duidelijk te maken, dat de lezer van een ochtendblad, niet alleen

zichzelf, maar de maatschappij als geheel, nodeloos dupeert door een krant aan te

schaffen, die het papier waarop zij is gedrukt niet waard is. Het is de primaire taak

van de pers de regering te bekritiseren en te controleren, zoals de Amerikaanse pers

op zo duidelijke wijze heeft gedaan, zowel in de kwestie van de Pentagon Papers

(inzake de misdadige regeringsoorlog in Vietnam) en bij de Watergate-affaire (inzake

de

(15)

14

misdadige regeringsmanipulaties bij de herverkiezing van president Nixon).

Het is beslist niet de bedoeling van lezers dat een krant zich in het geheim voor regeringspropaganda laat gebruiken, laat staan zich door de inlichtingendienst als boodschappenjongen laat inschakelen. Als er éen krant is geweest die in het conflict met Indonesië alles wat Luns deed of zei tot het belachelijke toe opblies en

onderschreef, dan was het De Telegraaf, zoals ook deze reportage ampel zal aantonen.

En dan te bedenken, dat zowel dit populaire ochtendblad als Luns zelf door de geschiedenis meer dan gloeiend in het ongelijk werden gesteld. Oscar Wilde heeft het reeds gezegd, ‘Moderne journalistiek voedt de onwetendheid van de gemeenschap door meningen van lezers, die niet ingelicht zijn, te provoceren.’

Ik schrijf dit boek, in wat Daniel Elsberg heeft genoemd, ‘a matter of conscience’.

Elsberg maakte de geheime Pentagon-documenten openbaar om zijn land en volk een patriottische dienst te bewijzen. De geschiedenis zou hem bovendien in het gelijk stellen. Ik heb nooit in 's lands dienst gewerkt, en was dus niet als Elsberg in de gelegenheid om officiële documenten achterover te drukken. Ook was ik niet als werknemer bij de Rijks Gebouwendienst aanwezig toen rondslingerende paperassen van Luns in diens voormalige officiële woning in Den Haag werden aangetroffen.

Ik heb slechts een gedeelte van de Nieuw-Guinea affaire van nabij meegemaakt, mij hiervoor geïnteresseerd en er aantekeningen over bijgehouden. Meer pretentie zou ik déze reportage niet willen toekennen.

Het is geen compliment voor onze tijd, dat deze regels de eerste enthousiaste waardering van Sukarno als mens, of Sukarno als vader des vaderlands zullen inhouden. Waarschijnlijk ligt de oorzaak in het feit, dat het Suharto-regime die Indonesiërs, die ongetwijfeld met meer bijzonderheden en autoriteit over het werk en het leven van hun eerste president zouden hebben kunnen getuigen, óf in koelen bloede heeft vermoord, óf zonder vorm van proces in concentratiekampen heeft opgesloten.

Het is mijn wens dat ik er in geslaagd zal zijn om de lezer ervan te overtuigen, dat ik mij altijd als Nederlander en als Nederlands journalist in den vreemde heb opgesteld, wat ook De Telegraaf, Drees, Luns of andere kwade tongen hierover gebrald mogen hebben en dat de lezer begrijpt, dat dit boek tot stand kwam in de sfeer die Jean Christophe eens omschreef met ‘En attaquant les Français corrompus, c'est la France que je défends.’

Willem L. Oltmans

Amsterdam, 6 juni 1973

(16)

Peking - 1 oktober 1970

Dit jaar deed Mao Tse-tung iets onverwachts bij de viering van de overwinning van het volksleger op de Kuomintang. Hij bevond zich met Lin Piao en andere leiders op de eretribune boven het T'ien-an-men-plein waar honderdduizenden burgers waren verzameld. Plotseling begaf premier Chou En-lai zich naar de buitenlandse gasten en nodigde de Amerikaanse journalist Edgar Snow uit met hem mee te gaan. Chou bracht Snow bij Mao.

‘Dit gebaar van de Chinese leider,’ schreef Snow later, ‘was een teken, dat er belangrijke veranderingen in de Amerikaans-Chinese betrekkingen op til waren.

Nooit was een Amerikaan een dergelijk eerbetoon in het nieuwe China te beurt gevallen. In Azië doet men zoiets niet in het openbaar zonder een uitdrukkelijke bedoeling.’ Chou zou Snow's woorden bevestigen. In Peking had men nota genomen van een gesprek dat president Richard M. Nixon met een Amerikaans weekblad had gehad, waarin hij had gezegd eens naar China te willen reizen. Wanneer het hem zelf niet zou lukken, hoopte hij dat zijn kinderen dat land zouden leren kennen. Mao en Chou reageerden op de door Nixon geuite wens. Via diplomatieke kanalen in de Poolse hoofdstad werd de basis gelegd voor Nixon's opzienbarende reis naar China in 1972.

Wat Edgar Snow overkwam in 1970 in Peking gebeurde mij in 1957 in Indonesië.

Alleen Den Haag ving de uitgezonden signalen opzettelijk niet op.

Serang, Java - 10 juni 1957

In een lange stoet van auto's was het presidentiële gezelschap van Djakarta naar Serang gereden. Sukarno zou in een plaatselijke bioscoop burgerlijke en militaire autoriteiten toespreken.

Bung Karno ontvluchtte, zoals hij dat noemde zijn ‘kraton’, het paleis, zoveel als hij kon. Hij voerde daar gesprekken met politieke leiders en ontmoette zijn kinderen doorgaans aan tafel, maar hij voelde zich pas werkelijk ‘Bapak’, vader van alle Indonesiërs, wanneer hij door het land reisde en zich hoogst ongedwongen tussen zijn volk kon bewegen. Dat, zo concludeerde ik na tientallen reizen te hebben meegemaakt, waren Bung Karno's meest genotvolle dagen. Dat waren zijn uren van

‘Herzenbildung’ onder zijn ‘bangsa Indonesia’.

1.

Jawaharlal Nehru deed overigens precies hetzelfde. Diens record is geweest een autorit door het platteland van zes dagen, waarbij 3000 kilometer werd afgelegd en een gemiddelde van twintig redevoeringen per dag werd geteld.

2.

Voor Nederland was Serang een historische plaats want in deze omgeving hadden

in 1596 de eerste landgenoten voet op Indonesische bodem gezet. Cornelis de

Houtman en zijn metgezellen werden hier door een Javaanse prins en diens

volgelingen verwelkomd. Zoals de adat

3.

van het land voorschrijft wilden de

Indonesiërs geschenken en vruchten aan-

(17)

16

bieden. Professor Vlekke herinnert ons er echter aan, dat de Hollanders het veiliger oordeelden om de Javaanse vorst en diens vrienden neer te schieten.

4.

Aldus was hier in Serang de kennismaking tussen twee volkeren begonnen.

Het was warm die zondagmiddag in de zaal. Airconditioning kende men die jaren nauwelijks in Indonesië. Ik zat in het midden aan een gangpad samen met Olga Chechetkina van het Sowjet-partijblad Pravda.

Nadat de President ongeveer een half uur had gesproken ging hij onverwachts in het Nederlands verder: ‘Hier zit een Nederlander,’ en hij wees naar mij. ‘Hij heet Willem Oltmans.’ Langzaam en met nadruk herhaalde hij deze woorden. Een aantal microfoons stond ‘live’ op het net van Radio Republik Indonesia aangesloten.

‘Ik heb deze Nederlander gevraagd of hij een geboren en getogen belanda

5.

was.

En inderdaad hij is een rasechte Hollander. Ik wens hem hier van deze plaats dank te zeggen voor de steun die hij ons heeft gegeven met onze aanspraak op Irian-Barat.’

6.

De president herhaalde zijn woorden in het Behasa Indonesia.

7.

Daarop vervolgde hij:

‘Ik heb deze Willem Oltmans eens gevraagd waarom hij ons eigenlijk in onze strijd steunt.

8.

Hij heeft toen geantwoord:’ en Sukarno sprak de volgende zin met enige nadruk uit, ‘Ik doe dit terwille van mijn land en mijn koningin.’

De zaal applaudisseerde.

‘Ik vond dit een goed antwoord,’ vervolgde de president, ‘ik acht het daarom belangrijk, omdat deze Willem Oltmans zijn persoonlijkheid en zelfstandigheid niet prijsgeeft. Hij weet precies wat de waarachtige belangen van Nederland zijn, want wanneer de Nederlanders Irian-Barat niet zouden overdragen zou dit immers uiteindelijk ten nadele van Nederland zelf zijn!’ En daarop riep Bung Karno tweemaal door de microfoons: ‘Terimah kassi,

9.

Willem Oltmans!’

Het was bijna vier eeuwen ná De Houtman's bloedige landing nabij Serang. Het Indonesische eilandenrijk had 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid geproclameerd en als erfgenaam van de vermoorde Javaanse prins en diens volgelingen stak Sukarno een vriendschapshand uit naar Nederland. Hij richtte daarbij het woord tot mij, als Nederlander. Want het was duidelijk dat het staatshoofd deze woorden van

vriendschap niet tegen mij persoonlijk uitsprak, maar bewust zijn overweldigende prestige bij het Indonesische volk inzette, om de groeiende anti-Nederlandse stemming die dagen terug te draaien. Niemand anders dan hij, Sukarno, kon zich in 1957 nog permitteren dergelijke uitspraken over de voormalige koloniale mogendheid te doen.

Hij deed het bovendien nog in onze eigen taal. Ik wist uit mijn vele persoonlijke contacten met hem dat hij het meende.

Eindnoten:

1. Bangsa is het Indonesische woord voor volk.

2. ‘The Asians,’ Their Heritage and their Destiny, door Thomas Welty, J.B. Lippincott Company,

(18)

maal Nederland, wellicht de meest onaantrekkelijke jungle ter wereld, nauwelijks door

‘wit-mensen’ betreden, met uitzondering van Margaret Mead en Jan van Baal, en de wonderlijke inzet tot het kruisen der degens met Indonesië ad infinitum. (Het gebied telde naar schatting 700.000 Papoea's en 17.000 Nederlanders met hun gezinnen.)

7. Indonesische taal.

8. De omstandigheden waaronder het gesprek waar Sukarno aan refereert plaatsvonden worden verteld op pagina 44.

9. Terimah kassi betekent dank u wel in het Indonesisch.

(19)

17

Djakarta - 11 juni 1957

Alle Indonesische bladen brachten Sukarno's uitgestoken vriendschapshand aan Nederland in grote opmaak op de voorpagina's.

1.

Thuis, in Nederland, verscheen geen letter. De onzichtbare censuur zou haar werk doen. Om de kortzichtige politiek van halsstarrigheid en onverzettelijkheid jegens Sukarno te kunnen voortzetten was het noodzakelijk om het algemeen geldende beeld van een Sukarno, die Nederland en Nederlanders moest haten intact te laten.

Tienduizenden landgenoten woonden en arbeidden nog altijd in Indonesië. Dikwijls op vitaal belangrijke plaatsen. De Koninklijke Paketvaart Maatschappij onderhield nog steeds de belangrijke strategische interinsulaire verbindingen. Nederlandse experts en deskundigen zorgden voor een constante produktie op plantages en landbouwbedrijven. Ontwikkelingshulp in tal van sectoren van de maatschappij, bij het onderwijs, de handel of industrie bleef noodzakelijk.

De cijfers mogen hier en daar verschillen, maar in 1940, het jaar dat voor Nederland de tweede Wereldoorlog uitbrak, volgden in Indië, een land met 70 miljoen inwoners, slechts 637 Indonesiërs een universitaire opleiding. In 1940 studeerden 37 Indonesiërs af.

2.

Wie anders dan juist Nederlanders konden ná de Onafhankelijkheidsverklaring van 1945 op doeltreffende wijze de meest elementaire en onontbeerlijke

ontwikkelingshulp verlenen? Sukarno wist dit. Hij gaf de voorkeur aan Nederlanders.

Hij had, zoals ook uit deze reportage zal blijken, een zwak voor Nederlanders. Of zoals hij eens tegen de Amerikaanse schrijver Louis Fischer heeft gezegd: ‘Twee Nederlanders behoren tot mijn intiemste vrienden.’

3.

De Indonesische pers begeleidde Sukarno's woorden met hoofdartikelen waarin er op werd gewezen dat de basis van het zich toespitsende conflict met Nederland over Nieuw-Guinea niet gezocht moest worden bij anti-Nederlandse gevoelens, maar bij de arrogante houding van Den Haag, waar men bleef weigeren ruiterlijk de soevereiniteitsoverdracht van Indië te honoreren en waar men aan de hand van slimmigheidjes en gegoochel met legalistische holle frasen doorging met Irian uit de koloniale boedel proberen te houden.

Eindnoten:

1. Zie bijvoorbeeld Times of Indonesia, 11 juni 1957, midden voorpagina:SUKARNO FULL OF PRAISE FOR NEWSMAN.

2. Professor George McTurnan Kahin, Nationalism and Revolution in Indonesia. Cornell University, 1952, pagina 31 en 32.

3. The Story of Indonesia, Harper & Row, 1959, pagina 304.

(20)

Rome - 1 januari 1956

In 1955 vestigde ik mij in de Italiaanse hoofdstad. Als redacteur-buitenland van het Algemeen Handelsblad en redacteur van United Press had ik enige journalistieke ervaring opgedaan en omdat De Telegraaf een medewerker zocht meldde ik mij aan de Nieuwezijds.

1.

Ik werd Romeins correspondent van dit ochtendblad.

In mei maakte het Palazzo Chigi, het Italiaanse ministerie van Buitenlandse Zaken bekend, dat president Sukarno op staatsbezoek zou komen. Dit was nieuws. Zeker voor een Nederlandse journalist.

Van Sukarno zelf wist ik eigenlijk weinig of niets. Mijn programmering uit de jaren dertig en veertig, zowel thuis als op school, had bij mij de overtuiging gevestigd, dat bij het conflict om de voormalige koloniën vanzelfsprekend de keurige heren in Den Haag - mijn ouders stemden immers op Hendrik Colijn - het gelijk aan hun kant hadden.

Op Nijenrode, het Opleidingsinstituut voor het Buitenland (1946-1948) is het zich die dagen in Indonesië afspelende drama grotendeels aan mij voorbij gegaan. Pas toen ik op Pierson College aan de Yale-universiteit (1948-1950) in Amerika studeerde, begreep ik dat zich een ernstige situatie in Indonesië ontwikkelde. Allereerst omdat mijn vriend Gerard Schimmelpenninck bij de tweede politionele actie als luitenant der huzaren sneuvelde, en omdat mijn Nijenrode-vriend, Henk Hofland, met de Kota Inten naar de Oost vertrok. Ook ondervroegen mijn Amerikaanse studiegenoten mij voortdurend over de toestand in Indië, zodat ik 15 november 1949 als praeses van de Yale International Club drie diplomaten uitnodigde, F.C.A. Van Pallandt, toen ambassadeur in Argentinië, Leopold Quarles van Ufford, toen lid van de Nederlandse delegatie bij de

UNO

en thans ambassadeur in Rio de Janeiro, en Robert Fack, eveneens ambtenaar van de buitenlandse dienst bij de

UNO

en thans permanent

vertegenwoordiger van Nederland in New York. Zij zetten de Yale-studenten uiteen hoe Nederland eind 1949 naar een daadwerkelijke soevereiniteitsoverdracht toe werkte. Toch zou ik werkelijk enig inzicht in de problematiek van het

dekolonisatieproces krijgen na mijn eigen reizen naar Indonesië. Pas toen besefte ik dat die ene Max Havelaar meer waarheid over Indië bevatte, dan alle

geschiedenislessen van het Baarns Lyceum, Nijenrode en Yale samen.

Eindnoten:

1. De Nieuwezijds Voorburgwal waar het kantoor van De Telegraaf in Amsterdam is gevestigd.

(21)

19

Rome - 1 juni 1956

Ik bezocht de Indonesische ambassadeur, Sutan M. Rasjid. Ik wilde Sukarno ontmoeten. Een normale journalistieke aangelegenheid, behalve wanneer men aan De Telegraaf is verbonden. Ik vroeg de ambassadeur om een exclusief gesprek met Bung Karno. Hij hield twaalf slagen om de arm en informeerde waarom ik als enige van de negen Nederlandse journalisten in Rome, dit verzoek tot hem richtte. Ik had weinig of geen contact met collega's en kende niemand in de zogenaamde Nederlandse kolonie, zodat ik een antwoord schuldig moest blijven.

Ik stelde de hoofdredactie van De Telegraaf in Amsterdam er telegrafisch van op de hoogte dat ik een onderhoud met Sukarno zou hebben. Vrijwel onmiddellijk seinde hoofdredacteur J.J.F. Stokvis mij:

VRAAG GEEN INTERVIEW MET SUKARNO VOOR DE TELEGRAAF

.

1.

Dit leek mij een onzinnige instructie. Het was duidelijk, dat de Indonesische president zich zou gaan uitsloven om in Italië begrip te kweken voor het Indonesische standpunt inzake Irian-Barat. Italië was een

NAVO

-partner. De Indonesiërs zouden wel eens succes kunnen boeken, wat bij de komende behandeling van het vraagstuk in de Verenigde Naties onaangename repercussies voor Nederland zou kunnen hebben. Ook Luns

2.

scheen zich zorgen te maken. Hij gelastte ambassadeur dr. H.N. Boon bij de Italiaanse regering tegen de uitnodiging aan Sukarno te

protesteren en deze zo mogelijk ongedaan te maken. Maar markies La Terza, de Italiaanse ambassadeur in Djakarta, had Sukarno's bezoek grondig voorbereid. De Italianen kozen, evenals de Duitsers éen week later zouden doen, eieren voor hun geld.

De Italianen toonden het Indonesische gezelschap onder meer de fabrieken van Erba en Fiat. De Duitsers Siemens, Krupp en Mercedes Benz. Italië zou fregatten gaan bouwen voor de

ALRI

, de Indonesische marine. De haven van Hamburg hengelde naar de Indonesische rubber- en tabakmarkt. Waarom wilde De Telegraaf niet dat de eigen Romeinse correspondent de lezers over Sukarno's politieke flirtpartij in Italië zou inlichten? Waarom geen gesprek met Bung Karno zelf? Was dit een waarmaken van het geven van onpartijdig nieuws ofwel, zoals Artikel 2 der Statuten van het blad dagelijks op de opiniepagina vermeldt, ‘zonder gebonden te zijn aan enige staatkundige partij, kerkelijke richting of belangengemeenschap, uitsluitend in dienst van 's lands belang’?

Eindnoten:

1. Zie document Appendix I.

2. Mr. J.M.A.H. Luns, toen minister van Buitenlandse Zaken.

Rome - 10 juni 1956

(22)

in opdracht van het Franse persbureau Agence

(23)

20

France Presse. Een veelbetekenend voorteken! Ambassadeur Rasjid hield woord.

Hij stelde mij later tijdens een garden-party op zijn ambassade aan het staatshoofd voor. Weer een paar dagen later, bij een wandeling tussen de ruïnes van Pompeji, zou ik een eerste ernstig gesprek hebben. Sukarno zag mij foto's nemen, wenkte en wij liepen samen op. Hij begon vrijwel onmiddellijk over Nieuw-Guinea.

‘Het is jammer, dat de verhouding met Nederland zo slecht is geworden. Maar u weet het, ik heb het steeds gezegd: wanneer de kwestie Irian-Barat zal worden opgelost staat de weg naar herstel van vriendschappelijke betrekkingen tussen onze landen open.’

1.

De Indonesische minister van Buitenlandse Zaken, Roeslan Abdulgani, in gezelschapin gezelschap van Sukarno's Amerikaanse vriend, de advocaat Joe Borkin uit Washington D.C., haalde ons in. Pak

2.

Roeslan verzekerde mij, dat de president, als eenmaal de werkelijke vrede zou zijn bereikt, als eerste naar Nederland zou willen reizen om te helpen de goede betrekkingen te herstellen. Sukarno bevestigde de belangrijke aanvulling van zijn minister.

Ik kende die dagen weinig Indonesiërs. Ik was nooit in het land geweest. Mijn vader en grootvader waren er geboren, beiden in Semarang. Mijn overgrootvader, Alexander Oltmans, was president van het comité van de Indische Spoorwegen geweest. Ik had geen mening over Sukarno. Ik was daarentegen nieuwsgierig om onze voornaamste politieke tegenstander in de wereld te ontmoeten.

H.J.A. Hofland zou in Tegels lichten schrijven, dat ik in Pompeji door Bung Karno werd ‘betoverd’.

3.

Hij kletste maar wat. In twee Elseviers-reportages, van 23 en 30 juni 1956, heb ik mijn eerste indrukken van mijn reizen door Italië, en de week daarop, tijdens een soortgelijk staatsbezoek aan West-Duitsland, weergegeven.

Inderdaad schreef ik bijvoorbeeld: ‘Ik geloof stellig, dat de woorden, die Sukarno in Pompeji tegen mij sprak, gemeend en oprecht waren.’ Dat was een feitelijke constatering. Maar de anti-Sukarno-stemming en de in de loop van de jaren kunstmatig opgevoerde leugens en haatcampagnes hadden de kracht van een orkaan. Als de piloot van een éenmotorig vliegtuigje zou ik tot een speelbal van de wind worden.

De aankondiging van mijn opinie, dat Bung Karno meende, dat hij naar vriendschap met Nederland verlangde, kwam vijftien jaar later ook bij Hofland nog altijd over als een betovering.

Een stroom van verontwaardigde brieven van lezers belandde op de bureaus van de Elseviers-redactie. Een mevrouw uit Zutphen schreef naar aanleiding van Sukarno's uitspraak: ‘Een dode Javaan liegt niet.’ Aldus luidde volgens haar een Indonesisch gezegde.

Eindnoten:

1. Elseviers Magazine, 23 juni 1956, rubriek Buitenland.

2. Vader Roeslan, zoals Indonesiërs met respect en enige affectie oudere, bevriende personen

(24)

Amsterdam - 19 juni 1956

Tijdens die eerste twee reizen van samen veertien dagen met het Indonesische presidentiële gezelschap, waarbij ik Sukarno, evenals een aantal van zijn naaste medewerkers zoals Leimena, Abdulgani, Kartawinata, Pringgodigdo, Surwirjo, Nazir en Warouw, vele malen had gesproken, kwam ik tot de slotsom, dat de echte Sukarno en diens doelstellingen absoluut niets te maken hadden met de Beëlzebub, die men ons Nederlanders al die jaren had afgeschilderd. Hij was en moest voor de

Nederlanders de President Dramakutra

1.

blijven, zoals de satire van H. van Galen Last opgedragen aan Marie Stevels, hem afschilderde. Het beeld, dat men van onze opponent in Indonesië via de media en informatie van allerlei zijden had

voorgeschoteld had niets van de werkelijkheid. De waanidee dat Bung Karno een belanda-hater zou zijn vervulde een functie. Alle frustratie en haatgevoelens over het verlies van Indië had men op deze ene man afgewenteld. De Telegraaf achtte de tijd niet rijp om Sukarno te belichten, zoals hij was. Het schrikbeeld diende

gehandhaafd te blijven. Vooral geen onthullingen of zelfs maar een benaderen van zoals het was.

Geleidelijk aan had ik een wat gewijzigd beeld van onze zogenaamde vijand in Azië gekregen. Ik begon hem aardig te vinden om zijn eenvoud, directheid in benadering van zijn omgeving, en vooral in zijn absoluut gelijke optreden jegens iedereen.

De Amerikaanse journalist Wylton Wynn, van het persbureau Associated Press in Cairo heeft eens over Gamal Abdel Nasser opgemerkt: ‘Ik heb dikwijls gezegd, dat het gevaarlijk is om onder vier ogen met Nasser te spreken. Want wanneer je dit doet, loop je het ernstige gevaar om door zijn charme een bewonderaar van hem te worden.’

2.

Ik herinner mij een diner in het Excelsior Palace hotel in Venetië. Ik deelde een tafel met twee jonge Indonesische diplomaten, Ferdy Salim en Boek Kusumasmoro.

Het was direct al opgevallen hoe het uit veertig personen bestaande presidentiële gezelschap, waarin de journalisten als volwaardig werden meegeteld, met elkaar omging. Als éen grote familie. Bung Karno was echt als een vader voor iedereen en werd ook met Bapak aangesproken.

3.

Een unieke ervaring, die helaas in schril contrast stond tot het meemaken van een staatsbezoek in gezelschap van leden van onze koninklijke familie.

In het ‘Excelsior’ was de president als gewoonlijk het eerste klaar met eten en hij wandelde tussen de tafeltjes. Hij kwam ook bij ons praten. ‘Ik heb iemand gevonden die mijn redevoeringen voor volgende week in West-Duitsland kan nakijken,’ zei Bung Karno. ‘Wie,’ vroeg ik. ‘Onze Duitse stewardess,’ antwoordde Sukarno met een grijns. De jonge dame was meegekomen in het gecharterde toestel van de Pan American Airways. Ik had haar herhaaldelijk in gezelschap van de president gezien, bijvoorbeeld tijdens een gezamenlijke gondelvaart. Ik had ‘stiekem’ foto's gemaakt.

Dat zou een klus voor De Telegraaf zijn geweest. Ik zie de kop al op de voorpagina:

SUKARNO VRIJT MET DUITSE

!

4.

Wat hij overigens helemaal niet deed. Hij stelde haar gezelschap bij een niet officieel gedeelte van het programma tussen veertig

Indonesische mannen blijkbaar op

(25)

22

hoge prijs.

Ook Sukarno's 12-jarige zoon, Guntur, maakte de reis mee. Soms zou de vader vlak voor men autoriteiten ontmoette zijn das recht trekken, en soms vertaalde hij een uiteenzetting van een ingenieur in een fabriek voor de jongen in het Indonesisch.

Soms ook liepen zij hand in hand naast bijvoorbeeld de president van Italië, of de president-directeur van de Mercedes-Benz fabrieken.

Toen mijn voorvader Jan Frederik Oltmans aan de hand van ‘handschriften betrekkelijk op gebeurtenissen, welke de tachtig jarige strijd met Spanje hebben vereeuwigd,’ of documenten betreffende de Hoekse- en Kabeljauwse twisten of de Utrechtse oorlog in 1838 ‘De Schaapherder’ schreef, stelde hij vier delen samen tot een totaal van 1240 pagina's.

5.

Helaas kan ik hier slechts in beperkte mate illustreren wat ik beleefde die jaren, dat ik mij met het Indonesische vraagstuk bezighield, omdat ik thans reeds ver boven het mij door mijn uitgever aanvankelijk verleende aantal pagina's ben uitgegaan. Dus ook hier moet ik mij beperken tot het vermelden van slechts enkele reisschetsen.

Bij terugkeer in Nederland constateerde ik ogenblikkelijk, ook in de kring van mijn eigen sterk op Indië gerichte familie, dat het onmogelijk was om uit te spreken, dat Bung Karno een aardige man was, met wie een nuttig gesprek over het voortzetten van de Indonesisch-Nederlandse betrekkingen te voeren viel.

Eindnoten:

1. H. van Galen Last, President Dramakutra. De Bezige Bij, Amsterdam 1957. Na verschijning van gedeelten van deze op Sukarno's leven gebaseerde roman in het tijdschrift Libertirage merkte de Nieuwe Rotterdamse Courant op dat het te hopen ware dat zij nooit in drukvorm zou verschijnen.

2. ‘Nasser of Egypt,’ The search for dignity, Arlington Books, Cambridge 1959, pagina 58.

3. Zelf zou ik dit pas in 1957 in Indonesië gaan doen op suggestie van de presidentieel adjudant, Kolonel Sugandhi.

4. De in Venetië genomen foto's van Sukarno met de Duitse stewardess heb ik nooit gepubliceerd.

Zij zouden een onware kleur aan de werkelijke omgang van de president met deze vrouw hebben gegeven.

5. Zie bijvoorbeeld de Zevende Druk, verschenen in 1887 bij D. Bolle, te Rotterdam. J.W. Weevers stelde in 1946 in zijn proefschrift over Jan Frederik Oltmans bij het verkrijgen van de graad van doctor in de Letteren en Wijsbegeerte te Leiden, dat ‘De Schaapherder’ als uitgangspunt

‘The Fair Maid of Perth’ van Sir Walter Scott zou hebben gehad.

Amsterdam - 24 juni 1956

Terwijl ik toekeek in een klas van een Westduitse school, hoe Sukarno op het bord

met een geel krijtje de grens van Indonesië corrigeerde door Nieuw-Guinea bij zijn

land te trekken, brak in het vaderland levendig gekrakeel uit over een open brief van

(26)

Afrika tegen zijn bedoelingen bestaat weg te nemen. Dit kan niet door woorden maar slechts door daden geschieden. In zulk een tijd is het uitermate bedenkelijk, dat de kwestie Nieuw-Guinea aan dit wantrouwen telkens weer nieuw voedsel geeft.’

De protestantse kerken baseerden zich op een realistische analyse van de

mogelijkheden voor Nederland in Nieuw-Guinea, vooral op langere termijn. Woedend reageerde professor Gerretson

1.

in De Telegraaf, dat hij een boekje had gekend, waarvan de titel luidde: Meer dan honderd kerkelijke dwaasheden door enige spelende herders.

Wanneer men het oproer nagaat waarin de goegemeente in reactie op de brief van de kerken raakte, met telegrammen van Papoea's aan Soestdijk, lijkt dit alles een kwart eeuw later volkomen pueriel. De sukkels, die zichzelf als superpatriotten beschouwden, wilden niet begrijpen dat hun holle frasen de laatste stenen onder de Indonesisch-Nederlandse belangen hielpen wegtrekken.

En terwijl ook de kerkeraden in den lande onderling in felle scheldpartijen betrokken raakten, arriveerden op Nieuw-Guinea drie uitgeputte Papoea's in het dorp Lumi. Koppensnellers waren in actie geweest. Achtentwintig rietstengels en een zak afgesneden vingers gaven het aantal slachtoffers aan. Hoe kon men de kibbelende kerkeraden in de lage landen in 1956 in godsnaam bij brengen, dat het er weinig meer toe deed of een Nederlandse of een Indonesische dominee de koppensnellers in Lumi ging uiteenzetten dat de rest van de wereld in het atoomtijdperk was beland?

Wat was er eigenlijk veranderd sinds de dagen van de koffieveilingen van de Nederlandse Handels Maatschappij? Multatuli liet dominee Wawelaar reeds uitroepen:

‘Geliefden, God is een God van liefde! Hij wil niet dat de zondaar verloren ga, maar dat hij zalig worde met de genade in Christus en het Geloof! Daarom is Nederland uitverkoren om van de rampzaligen te redden wat er te redden is! Daartoe heeft Hij in Zijn onnaspeurlijke wijsheid aan een land, klein van omvang, maar groot en sterk door de kennisse Gods, macht gegeven over de bewoners dier gewesten opdat zij door het heilig nooit volprezen Evangelium worden gered van de straffe der helle!

De schepen van Nederland bevaren de grote wateren, en brengen beschaving, godsdienst en Christendom aan den verdoolden Javaan...!’

2.

Eindnoten:

1. Prof. dr. C. Gerretson.

2. Multatuli, Max Havelaar.

Den Haag - 1 juli 1956

Vrijwel onmiddellijk parachuteerde ik in de groep-Rijkens. Dit was een select

gezelschap industriëlen en figuren uit het internationale bedrijfsleven, verzameld

rond dr. Paul Rijkens, oud-Unilever-topman. Al in 1952 had Rijkens een bezoek aan

Sukarno gebracht, waarna hij tot de conclusie was gekomen, ‘dat er geen land met

hem te bezeilen zou zijn,

(27)

24

wanneer wij niet op de een of andere wijze bereid waren Nieuw-Guinea over te dragen aan Indonesië. Dit stond helemaal buiten de kwestie wie er nu eigenlijk gelijk had.’

1.

Ook ik was na mijn Italienische Reise, waarbij ik verschillende gesprekken met Sukarno onder vier ogen had gehad, tot de slotsom gekomen dat Nieuw-Guinea in de verhouding met Indonesië absoluut het kardinale knelpunt was en zou blijven, tot er een oplossing zou zijn gevonden.

Ook Emile van Konijnenburg, vice-president van de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij, maakte deel uit van de Rijkens-lobby. Hij was er de katalysator van.

Hij zette mij uiteen, dat het afstoten van Nieuw-Guinea allereerst een Nederlands belang was. In het verleden was in Indië iets groots verricht. Indonesië was een van de grootste en belangrijkste ontwikkelingslanden in de wereld. Nederland had daar een historische taak. Wanneer wij, Nederlanders, door tekort aan visie of door onoverkomelijke moeilijkheden met het psychologisch verwerken van de nederlaag tegen Sukarno, onszelf uit Zuidoost-Azië zouden wegwerken, zouden ongetwijfeld Japanners, Amerikanen of Sowjets taken, die wij het doeltreffendst zouden kunnen volbrengen, proberen over te nemen. Van Konijnenburg beschouwde het al evenzeer een dwingend Indonesisch belang, dat ‘de keet over de Papoea's’, zoals hij het noemde, snel zou worden gestopt. Er was werk te verzetten in onze voormalige Indische archipel, meende de man, die op verzoek van dr. Albert Plesman en in overleg met Sukarno de Garuda Indonesian Airways had opgezet. Hij achtte de zogenaamde Nieuw-Guinea-affaire tegen deze achtergronden het sop de kool niet waard.

De groep-Rijkens

2.

had mijn Elseviers-reportages opgemerkt en zich erover verwonderd, dat er een journalist was opgedoemd, die niet alleen hun mening scheen te delen, maar erin was geslaagd zijn ervaringen in een invloedrijk weekblad geplaatst te krijgen. Dat het mijn eerste en tevens laatste directe medewerking aan Elseviers Weekblad zou zijn doet hier niet ter zake. In ieder geval was het Telegraaf-bevel geen interview met Sukarno te hebben voor een moment doorbroken geweest.

Eindnoten:

1. Dr. P. Rijkens, Handel en wandel (memoires). Ad. Donker, 1965, pagina 165.

2. Leden van de groep-Rijkens waren onder anderen: dr. K. Scholtens, dr. M. van Blankenstein, K.F. Zeeman, dr. W.T. Kroese, mr. J. van Oldenborgh H.A. van Karnebeek, mr. P. Heering, prof. G.A. Ph. Weyer, dr. H.M. Hirschfeld, mr. W.J. de Jonge en mr. W.G. Peekema.

Londen - 24 augustus 1956

In Lancaster House werd een conferentie belegd van landen die het Suez-kanaal

gebruikten. Nederland en Indonesië waren beide vertegenwoordigd. Nederland door

(28)

fotograaf minister Abdulgani op de stoep stil te staan. Op hetzelfde moment verliet het echtpaar Luns het gebouw. Mevrouw Luns, in avondtoilet, scheen niet bereid even te wachten en wrong zich tussen de deurpost en de Indonesische minister naar buiten. Zodoende stonden Pak Roeslan en Madame Luns in een wat zonderlinge situatie op éen plaatje.

22 Augustus 1956 prijkte deze foto op de voorpagina van De Telegraaf met het bovenschrift:

RIJKE SYMBOLIEK

. ‘Ongewild (met een vraagteken) symboliseert hier de Indonesische minister de houding van zijn land jegens het westen en in het bijzonder jegens Nederland,’ aldus het onderschrift. ‘Hij verlaat hier de ambtswoning van de Britse premier, die een diner aan de Suez-conferentiegangers en hun dames aanbood. Ruim baan voor jonge naties, schijnt hij te denken. Voor zover hij in de deuropening nog ruimte overlaat, moet de westelijke wereld, hier in de persoon van mevrouw Luns, genoegen nemen met een plaatsje op de tweede rang, een beetje weggedrongen tegen de muur...’

Ik ontmoette Abdulgani in het Dorchester-hotel. Het Telegraaf-artikel scheen niet onopgemerkt te zijn gebleven. Ik kon mij als Nederlander slechts voor dergelijk geschrijf generen. Bij terugkeer in Amsterdam had ik hier een gesprek over met de directeur van De Telegraaf, de heer Brandt, die het lumineuze onderschrift scheen te hebben bedacht. Zijn verweer deed mij denken aan wat kanselier Adenauer eens tegen de Britse hoge commissaris, sir Ivon Kirkpatrick opmerkte: ‘Het is jammer dat de lieve God de intelligentie van de mensen beperkingen heeft opgelegd zonder hun domheid te begrenzen.’

1.

Het stond voor mij vast, dat ik deze krant spoedig zou verlaten.

Bovendien werd ik voor een gesprek bij hoofdredacteur Stokvis ontboden. De Nederlandse ambassadeur in Rome, Boon, had er zich persoonlijk bij hem over beklaagd, dat De Telegraaf ‘een man als Oltmans in dienst had, die zich met Sukarno had geëncanailleerd.’ Dit was de eerste maal, dat mij rechtstreeks ter ore kwam dat de overheid intervenieerde bij mijn werkgever, omdat zij het niet eens was met mijn methode van nieuwsgaring, in casu naar Sukarno gaan.

Dit soort interventies zou zich door de jaren in vele verschillende vormen en situaties blijven herhalen, waarbij de Nederlandse Vereniging van Journalisten meer dan eens voor mij op de bres heeft gestaan. In 1972 werden de memoires van dr.

H.N. Boon, Bagatellen uit de diplomatieke dienst gepubliceerd. Wanneer men deze verzameling authentieke onbenulligheden (bijvoorbeeld pagina 135, het hoofdstuk

‘Dienstgeheim’) naleest, kan men zich er nauwelijks over verbazen, dat deze ‘Haagse’

meneer zich in naam van koningin en vaderland met dit soort praktijken bezighield.

Eindnoten:

1. Dean Acheson, Power and Diplomacy. Harvard University Press, Cambridge 1958, pagina 94.

(29)

26

Belgrado - 15 september 1956

Het tweede Indonesische kabinet van Ali Sastroamidjojo had besloten de kwestie Nieuw-Guinea internationaal aan de orde te stellen. Sukarno maakte hiervoor in 1956 zijn eerste lange internationale reizen. In mei en juni was hij in de Verenigde Staten, Canada, Italië en West-Duitsland: in september en oktober in de Sowjet-Unie, Joegoslavië, Tsjecho-Slowakije en de Chinese Volksrepubliek. Op 28 augustus had ik hem in Teheran, Perzië, opgewacht, maar het was niet gelukt mee naar Rusland te gaan. Daarom wipte ik vanuit Rome naar Belgrado over om Sukarno's

kennismakingsvisite bij maarschalk Tito mee te maken, waaruit vriendschap tussen beide staatslieden zou ontstaan.

Vanuit de Joegoslavische hoofdstad telefoneerde ik mijn laatste bericht door aan De Telegraaf. Hierin vermeldde ik dat de Nederlandse ambassadeur in Belgrado en Sofia, de voormalige plaatsvervangende Hoge Commissaris van Nederland in Indonesië, G.E.B. van Ittersum, Sukarno bij een receptie in het Dedinje-paleis een hand was gaan geven. Den Haag schreeuwde moord en brand. Hoe had deze Van Ittersum zulk een ‘onvaderlandse’ daad kunnen begaan? Rumoer in het parlement.

Protesten allerwegen. De Telegraaf voorop.

Ik had uitvoerig met de heer Van Ittersum ook over de kwestie Nieuw-Guinea in het bijzijn van diens tweede man, Putman Cramer, van gedachten gewisseld. Van Ittersum was een diplomaat met ruime Indische ervaring. Hij kende Sukarno. De Indonesische ambassadeur in Belgrado, met wie hij vriendschappelijke contacten onderhield, had hem speciaal voor de ontvangst met Sukarno uitgenodigd. Hij achtte het een Nederlands belang, dat hij evenals de andere leden van het Corps

Diplomatique aanwezig was. Mijn laatste Telegraaf-bericht zou hem echter ten onrechte veel last bezorgen.

Die eerste maanden van 1956, toen ik met de Indonesische kwestie in aanraking kwam, werd mij al spoedig duidelijk, dat behalve bij de particuliere groep-Rijkens ook in de Buitenlandse Dienst zelf scherpe en afwijzende kritiek vis-à-vis het beleid van Luns bestond. Op de terugweg uit Teheran had ik in Beiroet lang gesproken met de Nederlandse gezant, dr. R.H. van Gulik. Hij vond Luns een ramp. Later, op een reis naar Azië, ontmoette ik de ambassadeur in India, mr. H.A. Helb. Deze man was veel te nauwkeurig van de situatie in het moderne Azië op de hoogte om achter het smalle gedoe in Den Haag onder fiere aanvoering van Joseph Luns te kunnen staan.

1.

Pas in 1972 zou ik bij een lunch in de omgeving van Mexico City in een gesprek met

een ambassadeur, nog in functie en daarom hier anoniem gebleven vernemen, dat

een aantal hoofden van diplomatieke missies in de jaren van het conflict met Indonesië

over Nieuw-Guinea, bijeen waren gekomen om te beraadslagen of het desastreuze

beleid van minister Luns langer getolereerd kon worden. Als journalist stond ik

machteloos tegenover deze informaties, omdat zij als altijd in vertrouwen werden

verstrekt. Intussen versterkten deze gesprekken, ook al was het niet veroorloofd

hierover gegevens te publiceren, mijn overtuiging, dat wat Luns aan het doen was,

en wat diens voornaam-

(30)

ste trompet, De Telegraaf, rondbazuinde, gevaarlijke onzin was. ‘Goed gebruld Luns!’ galmde De Telegraaf, als Luns weer eens op Sukarno had gescholden, waarbij de brave minister dan werd vergeleken met de Nederlandse leeuw! Voorlopig concentreerde ik mij dus in 1956-1957 op het beter geverseerd raken in de problematiek en de achtergronden van het Nieuw-Guinea-conflict.

Na het Van Ittersum-incident zegde ik De Telegraaf vaarwel. Bij de Nieuwe Rotterdamse Courant, Het Vaderland, het Algemeen Handelsblad en het weekblad Vrij Nederland bestond belangstelling voor directe reportages uit Indonesië over de toestand daar. Ik besloot ter plaatse poolshoogte te gaan nemen. De groep-Rijkens bemiddelde met enige faciliteiten en zo kon ik als gast meereizen op de Willem Ruys, terwijl ik in Djakarta de beschikking zou hebben over een flat van de Nederlandse Handels Maatschappij met een chauffeur, Pak Hoessein, en een auto. Al spoedig zou De Telegraaf haar lezers vertellen, dat de journalist Oltmans op kosten van Sukarno en de Indonesische regering reisde, terwijl ‘ook zijn verblijf in Indonesië niet door hemzelf wordt betaald.’

2.

Ik kon toen weinig uitrichten tegen deze valsemunterij. De groep-Rijkens was een geheime lobby. Sukarno had helemaal niets met de financiën van mijn reis te maken, maar als men iemand zwart wil maken bij politieke conflicten, tracht men financiële en politieke onbetrouwbaarheid te insinueren, óf men tracht langs de weg van roddel over het seksuele gedrag van het gekozen doelwit, verhoudingen met vrouwen - tegenwoordig is ook homoseksualiteit in - te bewijzen, dat een tegenstander louche is en een gevaar voor het vaderland oplevert. De Telegraaf is in dit soort zaken matador.

Eindnoten:

1. Gesprek op de ambassade te New Delhi, 13 april 1957.

2. De Telegraaf, hoofdartikel, 1 februari 1957.

Djakarta - 1 januari 1957

Op 4 december 1956 was ik bij Tandjung Priok aan wal gegaan. Die eerste weken luisterde ik naar Nederlanders. Mijn meest sombere vermoedens zouden worden bevestigd. De groep-Rijkens bleek de werkelijkheid van de situatie ter plaatse te hebben doorgrond. Ik kan stellen, dat de voltallige Nederlandse gemeenschap in Indonesië, in 1957 nog altijd bestaande uit vele tienduizenden personen, voorstander was van een onmiddellijke overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië. Men hield van het volk en het land van Indonesië. Men was er in vele gevallen geboren en getogen. Velen wilden hier sterven. Wat beoogde men in Den Haag met

Nieuw-Guinea, een gebiedsdeel waar niemand ooit naar had omgekeken?

Men schaarde zich achter de observatie, die de Amerikaan Robert C. Bone in een

studie als volgt omschreef: ‘Irian-Barat verkreeg voor Nederland opeens een

symbolische waarde, die in schrille tegenstelling stond

(31)

28

tot de intrinsieke waarde van dit gebiedsdeel.’

1.

Zo redeneerde de overgrote meerderheid van Nederlanders in Indonesië die dagen.

Men wenste met rust gelaten te worden, in Indonesië te blijven werken en op weg naar het einde daar voort te leven.

Artikel na artikel ging op de bus naar Nederland, zoals een interview met Jo Abdurachman, voorzitster van het Indonesische Rode Kruis,

2.

en een interview met ir. Sutoto, president-directeur van de Garuda Indonesian Airways.

3.

Alles werd ogenblikkelijk geplaatst. De redacteur-Indonesië van de

NRC

, dr. H.J. Roethof,

4.

schreef mij: ‘Je stukken worden hier in zeer gezaghebbende kringen gelezen en trekken de aandacht van de hoogsten in den lande, zowel in de politieke, ambtelijke als particuliere sectoren. Dit is mij ten overvloede reeds nu uit verscheiden reacties op je eerste Djakartaanse beschouwingen gebleken.’

Eindnoten:

1. The Dynamics of the Irian-Barat Problem. Department of Far Eastern Studies, Cornell University.

2. Nieuwe Rotterdamse Courant, 3 januari 1957.

3. Nieuwe Rotterdamse Courant, 31 januari 1957.

4. Dr. Roethof is thans kamerlid van de Partij van de Arbeid. Roethof was het soort

journalist-kamerlid dat men in 1973 nog kon terugvinden in het comité van aanbeveling van de Stichting Hulp aan Papoea's in nood - dus ook in 1957 was weinig steun van deze man te verwachten.

Djakarta - 15 januari 1957

Den Haag was in 1957 nog slechts door een plaatsvervangend diplomatiek vertegenwoordiger in Indonesië gerepresenteerd. Omdat de heer Hagenaar met ziekteverlof was, was de consul-generaal in Singapore, Duco Middelburg, hem tijdelijk komen vervangen.

Ik bezocht deze ervaren diplomaat in diens kantoor op de Nederlandse missie.

Vele jaren had hij Nederland in Azië vertegenwoordigd. Ook híj was het volstrekt met Luns oneens. Hij gaf mij enkele uren college aan de hand van aantekeningen, die hij uit een bureaulade nam.

Onmiddellijk stelde ik uit Middelburg's opmerkingen en gedachten een artikel voor de

NRC

samen. Ik noemde de diplomaat zelf niet, maar gaf zijn ideeën zuiver weer. Ik zond hem het stuk ter lezing en eventuele correctie toe. Al gauw stond er een chauffeur met het Nederlandse wapen op zijn pet aan mijn deur met een brief.

‘Traditioneel houden leden van de buitenlandse dienst oren en ogen wijd open, maar zo mogelijk de mond dicht. Niet dan bij hoge uitzondering treden zij in de pers voor het voetlicht.’ Middelburg vervolgde: ‘Het gesprek heb ik als off the record

beschouwd en ik hoop dat u dit volgens normaal journalistiek gebruik zal willen

(32)
(33)

29

son. ‘Soms zijn zij zelfs gebaseerd op een diepere kennis en bredere ervaring van een land - en het betreffende volk - waar zij beiden over berichten.’

2.

Ik besefte terdege, dat Middelburgs expertise verre superieur was aan mijn eerste indrukken van land en volk van Indonesië, en wilde om die reden toen als enige

vertegenwoordiger van de dag- en weekbladpers in Zuidoost-Azië, de lezers thuis de mening van deze Nederlandse diplomaat in Djakarta niet onthouden. Maar het mocht niet.

Middelburg zou zelf enige weken later een memorandum naar Luns zenden, waarin hij onder meer voorstelde om prins Bernhard een bezoek aan Indonesië te laten brengen om de groeiende verwijdering tussen beide landen te helpen doorbreken.

Luns zond hem toen maar als ambassadeur naar Polen.

Het was die dagen zowel voor diplomaten als journalisten onbegonnen werk om de feiten naar Den Haag door te geven. Het gat van Nederland zat boordevol Indië-kenners. Een nieuwe generatie Indonesië-specialisten was nog niet opgestaan.

Het is trouwens altijd zo geweest. Multatuli waarschuwde al: ‘De regering van Nederlands-Indië schrijft bij voorkeur haar meesters in het moederland, dat alles naar wens gaat. De residenten melden dit gaarne aan de regering. De

assistent-residenten, die zelf van hun controleurs bijna niet dan gunstige berichten ontvangen, zenden op hun beurt liefst geen onaangename tijdingen aan de residenten.

Hieruit wordt in de officiële en schriftelijke behandeling der zaken een gekunsteld optimum geboren, in tegenspraak niet alleen met de waarheid, maar ook met de eigen mening van die optimisten zelf, zodra zij dezelfde zaken mondeling behandelen, en - nog vreemder! - dikwijls zelfs in tegenspraak met hun eigen geschreven berichten.’

In de Max Havelaar besluit Multatuli deze passage met: ‘Kortom, de officiële berichten van de beambten aan het Gouvernement, en dus ook de daarop gegronde rapporten aan de Regering in het moederland, zijn voor het grootste en belangrijkste gedeelte: onwaar.’

De luitenant-gouverneur-generaal in Indië, dr. H.J. van Mook, beklaagde zich indertijd ‘over de voortdurende, ongebreidelde kritiek en de vele leugenverhalen’

die de ronde deden.

3.

Ook prof. Willem Schermerhorn illustreerde het ontstaan van misvattingen op lange afstand in zijn dagboek, Het Akkoord van Linggadjati. De oud-premier herinnerde zich een opmerking van een lid van de commissie-generaal, F. de Boer, tijdens een reis naar Indonesië. In Karatsji waarschuwde De Boer: ‘Mijne vrienden, wij moeten er van nu af aan op rekenen, dat iedereen in Holland denkt dat wij gek zijn.’

4.

Prof. J.A. van Hamel heeft eens de opmerking gemaakt: ‘Wie de onzichtbare censuur op de pers in dit land zou weten te ontmantelen zou het vaderland een onschatbare dienst bewijzen.’

5.

Na mijn ervaringen, eerst met het overbrengen van Middelburg's denkbeelden en nadien met Roethof van de

NRC

die mij schreef, dat het te vroeg was om kritiek op het Nieuw-Guinea beleid van de regering in mijn artikelen op te nemen, zon ik op een methode om Piet Zijlstra in Rodeschool, de gemiddelde lezer van mijn krant, over de werkelijke situatie toch te informeren.

Tenslotte was ik daarvoor naar Indonesië gekomen en niet om het oneerlijke spel

(34)

met hen, die hun mond niet durfden en niet wilden opendoen, mee te spelen.

Eindnoten:

1. Brief gedateerd 24 januari 1957.

2. Lester Pearson, Diplomacy in the Nuclear Age. Harvard University Press, Cambridge 1959, pagina 16.

3. Dr. H.J. van Mook, Nederland, Indonesië en de Wereld. De Bezige Bij, Amsterdam 1949.

Pagina 141.

4. Uit het dagboek van prof. dr. ir. W. Schermerhorn, geredigeerd door mr. dr. C. Smit, die mij meedeelde, dat er een en ander geschrapt had moeten worden, ‘wilde Schermerhorn geen processen aan zijn broek krijgen’. Elseviers, 1959, pagina 31.

5. Prof. J.A. van Hamel was oud-voorzitter van de Tuchtraad voor de journalistiek; oud-hoogleraar in het Volkerenrecht te Amsterdam; oud-president van het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam.

Djakarta - 24 januari 1957

De eerste weken in Indonesië had ik mij voor een belangrijk deel met Nederlanders beziggehouden. Ik wilde meningen peilen en kennen. De voorzitter van het

Indonesische parlement, Sartono, had mij in zijn huis een diner aangeboden, waarbij hij mij de ereplaats aan het hoofd van de tafel gaf, ‘om u te tonen, dat wij Nederlanders als vrienden beschouwen.’ Maar in brede Indonesische kring had ik mij die eerste weken nog niet georiënteerd. Ook vermeed ik contact met Bung Karno te zoeken en naar het paleis te gaan. Pas op 31 december woonde ik met andere journalisten de inspectie op het Istana Merdeka

1.

bij van het Garuda-bataljon, dat als onderdeel van de

UNO

-politiemacht naar het Nabije Oosten zou gaan. De militairen stonden op het gazon voor het paleis opgesteld en Sukarno wandelde met premier Ali Sastroamidjojo tussen de gelederen door.

Toen de president mij ergens zag staan, wenkte hij, als in Pompeji, en nodigde hij mij uit de oudejaarsavond op het Istana te komen doorbrengen. Duco Middelburg, die met andere diplomaten de plechtigheid had bijgewoond, zag ik in een auto duiken en verdwijnen. Niet hij, maar ik werd gevraagd te blijven. Lester Pearson had gelijk.

Inderdaad bevinden journalisten zich soms in een gunstiger positie dan diplomatieke vertegenwoordigers van een zelfde land, omdat zij niet aan de politieke instructies van de regering van dat land zijn gebonden. Om die reden ook had ik lang geleden, direct na mijn studietijd aan Yale, duidelijk afgerekend met de jeugdambitie eens in de diplomatieke dienst te treden.

Op de nieuwsjaarsreceptie ten paleize, op 1 januari 1957, constateerde ik met enige ergernis, dat de heer Middelburg door het protocol naar de derde en achterste rij der aangetreden diplomaten was weggewerkt. Op de eerste rij stonden de deken van het corps, de ambassadeur van Canada, met de ambassadeurs van de Verenigde Staten, de Chinese Volksrepubliek, de Sowjet-Unie, Italië, West-Duitsland en andere landen.

De arme

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Binnen de kortste keren begonnen de raderen van de machinerie van Buitenlandse Zaken in New York en Washington opnieuw op volle toeren te draaien. Ambassadeur dr J.H. van Roijen

Kunnen Lurvink, Enkelaar en jij garanderen, dat er geen onaangename incidenten zullen komen?’ Ik moest toen meedelen, dat Enkelaar zich reeds had teruggetrokken en helemaal niet

When reading the report by Yossef Bodansky, director of the Congressional Task Force on Terrorism and Unconventional Warfare in Washington (The Man who declared War on America,

Vice-president George Bush, net zo'n kletskous als zijn zoon, vloog naar Libanon en verklaarde op de plek des onheils, dat president Reagan zich niet zou laten verjagen door ‘a bunch

Het is toch op zijn minst opmerkelijk dat de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken, Ali Alatas, tijdens een vertrouwelijk gesprek met minister Van Mierlo op 22 januari 1996

Toen het arme kind door allerlei idioten onder haar neus werd gewreven dat zij afstand diende te nemen van het parcours van haar vader, heb ik wel eens op het punt gestaan haar op

Mejuffrouw Boekhoudt, zelf dikwijls op het paleis om beschikbaar te zijn voor haar uitverkoren pupil, distantieerde zich volgens haar extreem bescheiden natuur van alle perikelen

When from the White House rose garden Bush delivered June 24, 2002 his long awaited speech on the Middle East, an Israeli cabinet minister remarked to the Dutch paper