• No results found

't Begin eener zwerfreis

Een reisbeschrijving

in 't dagblad ‘De Tijd’, Aug. 1921. (verschenen in de reis-serie

‘Langs Noordduitsche kusten’.)

‘Toch wisselen vaak wederzijdsche gevoels-expressies of vallen plots uiteen. Onwillekeurig denk 'k aan de forsche fjorden-muziek van den granieten Grieg en de fijn-gestyleerde symphonieën van Beethoven’....

Door het gedaver van de nacht-expresse Düsseldorf-Altona klikklakten onder me de automatische wissels en de rails-knersingen van het spoorlijnen-kruispunt Osnabrück, welks uitgestrekt emplacement zich vliegensvlug afrolde in in een helle illuminatie van lila-witte en vermillioen-roode schitter-seinen, geordend in lange lijnen of verspreid op willekeurige punten. Toen de expresse een kwartier later langs de ‘Dümer See’ en dwars door de Hannoveraansche ‘Mooren’ stoof, geleek hij wel een

moeilijk-tembaar cowboy-paard, dat in den vroegen ochtend door den ‘doom’ en den dauw der nevelsteppen rent, en 't een genot vindt als de witte, wazige

weilanden-dampen voor hem moeten splijten en zwenken. - Weldra echter verdween het plassige landschap en verschenen de ontwakende kom-dorpen en de

wentelwiekende Hollandsche molens. 't Was circa zes uur 's morgens, toen de nacht-expresse over de Weserbrug donderde en onder de Bremensche

stationsoverkapping stilstond, me brengend bij het uitgangspunt mijner zwerftochten langs de Noordduitsche kusten.

Eens eenige weken den dagelijkschen tred-sleur te vergeten en dan tijdens zwerftochten in onbekende landstreken reisbrieven te schrijven, beteekent geenszins, dat ik een gedetailleerde opsomming en een minitieus-volledige inhoud van het bezienswaardige dier steden en streken denk te geven. Een dusdanig-denkende lezer koope zich een Baedeker of hure zich voor een praatavond een gezellig-keuvelende begeleider van Lissone of Coock. - Maar 't bedoelt méér een individueelen indruk weer te geven, met nu eens sober-opgezette

dan weer zorgvuldig-geretoucheerde krabbels van 't geografische landschap, de eigendommelijke cultuur-psyche, de nog voortlevende folklore, de inblik in

ras-gedachten en rasbegeerten, de expressie van wat de oude en de juist-voortgezette historie liet erven; - en dit alles beteekent vaak een hatelijk ‘pro memorie’ der daden en der dingen, ook wel eens een waarschuwende en wankelende balans, en niet het minst een hartelijke uitnoodiging om te treden in de stille vennootschap eener verstandige ervaring. Dat alles verbreedt ook blik en gebaar, scherpt 'n sneldenkend inzicht en leert veel vergeven.

***

Als 'n wonderlijke oer-feeërie van eeuwenlange zee-in-werking, verbeeldde ik mij steeds de zee- en kust-landschappen te zijn, wanneer 'k met een loupe een geografische kaart op groote schaal van Noordduitschland begluurde en dan achtereenvolgens waarnam de breedte der rivier-mondingen, de smalle land-tongen, welke de grillig-gevormde ‘haffen’ aflijnen, de groote en kleine zee-bochten, waarin een zee-arm de miniatuur-eilandjes als knikkers van een continent wierp. Maar ook die kartelingen en die kontouren van schiereilanden en kustlijnen, welke kilometers liniaalrecht kunnen voortloopen, maar ook schots en scheef kunnen verspringen, als trapte de woeste storm-zee er eens builen en zwellingen uit en gaten en deuken in. En in deze soepele natuur-enscèneering van die eeuwig-woeste en die eeuwig-zachte zee, stippelen zich de oude Baltische steden en stadjes als monumentale grens-palen en herbergen de goed-geconserveerde en vaak nog oplevende cultuur-historie van de Scandinavische, koloniseerende landen en van Mecklenburg. Pommeren en Pruisen, die geschiedenis-perioden geleden elkaar beoorloogden of zich als bondgenooten verbroederden. In die kust-strooken verblijven thans de afstammelingen der volksstammen, in welke voorheen Scandinaviërs zich met Saksers kruisten en Wikingers

met Hanseaten, dus genormaliseerd-krachtige met wild-heftige volbloed naturen. In deze eeuw zou men deze beschouwende vergelijking niet meer kunnen en mogen opzetten, laat staan doorvoeren en uitwerken, vooral niet, indien men daarbij als bijkomende en inwerkende oorzakelijkheid het graniet-blokkige Noorweegsche landschap zou stellen tegenover de kalme kultuur van het Oostfriesche Jeverland of de naarstige nijverheid der groote en kleine Hanze-steden. Maar tóch verloochent zich het bloed der voorgeslachten nooit. Tóch wisselen vaak wederzijdsche

gevoels-expressies of vallen plots uiteen. Onwillekeurig denk 'k dan aan de forsche fjordenmuziek van den granieten Grieg en de fijn-gestyleerde symphoniëen van Beethoven. Hun vaak-aanvoelende parallelvisie verbindt en scheidt hen tevens, zonder dat de eerste plagiaat pleegde bij den tweede. Want evenals een internationale bergrug, hoofdstroom of domineerende spoorlijn, zoo ook werd een internationale binnenzee, als de Baltische is, dikwerf een oorzaak van verbintenis en scheiding, van wisselwerking der economische en aesthetische intellecten, maar ook vaak van vlijmend-scherpe contrasten en van hartstochtelijken haat. Als ik een heiden of materialist was, dan zouden nu m'n gedachten naar de twee geschilderde glasramen in de trappenhal van het Haagsche Vredespaleis vlieden, welke het ‘Fatum Supremum’ en de ‘Furor Belli’ in een coloriet van beangstigend-rood uitbeelden, en zou ik gelooven, dat in schier elk tijdperk het onafwendbare noodlot individuen voor-beschikt om met brandende fakkels de wereldschuren te vernielen, waarin het genie en het intellect ter exploitatie gereed liggen.

***

De groote Hanze-steden, Bremen aan de Weser, Hamburg aan de Elbe en Lübecq aan de Trave, rechtvaardigen een nadere bespiegeling en weergave van indrukken, omdat

langs deze handels- en cultuur-etappen de regenten en de kooplieden van de Republiek der Zeven Gewesten hunne relaties te land en te water via de kleine Hanze-steden konden laten doordringen tot in Stettin, Königsberg en Riga. Het Noordduitsche landschap tusschen Bremen en Groningen, het zoogenaamde Jeverland, stond voorheen in nauwe vriendschap met onze Noordelijke Provincie. De zee-begrenzing van dit door vele Nederlanders thans vaak vergeten stukje dietsche grond, bestaat evenals bij ons uit 'n lange, schilderachtige rei van duinen-eilanden, die op 't oogenblik door de Noordduitsche Lloyd met veel zorg als badplaatsen worden aanbevolen en waarheen geregelde bootdiensten zijn ingericht. In 't natuurlijk-historisch museum van Bremen kan men een maquette op natuurlijke grootte van een Borkumsche duin-richel bewonderen en op alle stations der Hanze-steden en van 't Jeverland hangen de spoorwegdiensten tusschen de Oostfriesche stadjes Embden, Norddeich, Carolinensiel, Harl en Wilhelmshaven met de tegenoverliggende eilanden Borkum, Juist, Norderney, Lange-, Spieker- en Wanger-oog aangeplakt. In het Jeverland-zelf komt het maandblad ‘die Tide’ uit en men leest met verbazing, welke markante overeenkomst in volks-karakter en volks-architectuur bestaat tusschen deze

Oostfriezen en onzen stam. Daar strekken zich dezelfde soort lage landen en polders uit als bij ons, daar werken gelijke waterkunstwerken en wonen dezelfde voor niemand-buigende boeren.

Nu oreeren en orakelen wij, Nederlanders, zoo gaarne over een royale en in geen geval imperialistische opwekking van het stambewustzijn, wat vrij gemakkelijk bij de Vlamingen en de Transvalers gaat, maar zouden wij ook niet eens de

Noordfranschen en Oostfriezen mogen gedenken?

B r e m e n , 18 Augustus 1921.

VIII. Rügen.

Een reisbeschrijving

in 't dagblad ‘De Tijd’, Aug. 1921. verschenen in de reis-serie

‘Langs Noordduitsche kusten’.)

‘Dan schijnt 't of men zich in 'n groot openluchttheater bevindt en de coulissen-chef maar steeds nieuwe doeken achter-elkaar en voor-elkaar laat voorbij-flitsen’....

25 Augustus 1921 om half vier nam., scheepte ik me in 'n kleine, witte stoomboot aan de haven van Stralsund in, besloten om met alle middelen van vervoer en in den kortstmogelijken tijd 't grillige en sagen-rijke eiland Rügen te omvaren en te doorkruisen.

Deze aanlokkelijke expeditie begon met 'n vaart langs de Westkust van dit eiland, die een vogelvlucht-lengte heeft van circa 50 K.M. Nadat wij de haven verlaten hadden, zetten wij recht naar 't Noorden koers, stoomende door een vrij-smalle vaarlijn van drie-hoekige of paal-vormige tonnen. De Oostzee vormt hier vele Bodden en Breidten. Stromen en Sunden, Wieken en Seeën, Rügen bestaat uit tientallen eilanden, schiereilanden, landtongen en kapen.

't Roode kerktorentje van Altefähr, op Rügen tegenover Stralsund gelegen, ging weldra uit zicht en de silhouette van Stralsund verwaasde al meer en meer tot een fijn-lila-blauw, zilver-tintelend in de late Augustus-zon. En de kerken en koperen daken verkleinden zich tot bloksteenen eener kindertafel.

Wij trokken tusschen de Kubitzer Bodden, die diep in Rügen dringen, en de Prohner Wieken, die in het vasteland een baai uitschuren door. Weldra kregen we 't

schilderachtige eiland Ummanz in zicht, regelmatige lijn van zeegrasgroen, bespikkeld met kleine witte boerenhuisjes, bemost, met vierkante hooimijten omringd, en blinkende in de dalende zon al camêe's in antieke broches.

Toen verscheen het 300 - tot 2000 M. - breede landtongig eiland Hiddensee, dat over 'n lengte van 10 K.M. aan ons

bakboord bleef en me 'n lange skelet-knook leek, door 'n storm-orkaan afgerukt van 't Rügensche karkas. Vlugge zeiljachtjes scheerden voorbij en verdwenen snel achter eilandjes en landtongen als bevreesde piraten: - nu en dan kwam een brutalert in ons kielzog en dan zagen wij het fladderen van de hel-vlasbonde bijna albino-achtige haren van de Rügensche meisjes, gebruind in de Oostzee-bries.

Mijn kijker zocht van stuurboord de Gothische torentjes van Gingst en Trent, en de doffe, grauwe strepen van de Rügensche glooingen en hellingen. Nog immer bleef 't skelet van de Hiddensee voortlijnen, en 't leek me of hare, lage, lange gronden reeds ecuwen te verweeren en te verbleeken lagen in zon en zee, terwijl hier en daar eenige signaalstaken en draadlooze telegrafie-palen eruit sprongen als spitse splinters van dat aard-skelet, eens bij een zee-festijn eruit gerammeid. Deze Hiddensee loopt tenslotte, evenals 'n knook, uit in een knobbel, genaamd ‘der Dornbusch’, strak van vorm, modern van tint, veel gelijkend op een landschap in Kent of Sussex; - 't is de grond-boei, waaraan zich de de lange aard-knook schijnt vast te klammen,

verzwolgensbang.

Wij passeerden de Schaproder Bodden en enkele hooge spriet-boomen van 't eilandje Fähr teekenden zich tegen de staalblauwe lucht af als smal-zwart à jour-werk. Met een bocht door de engte van Trog kwamen wij in de breede Rassower stroom. Daar verscheen weer 'n nieuwe landtong en nieuwe verre schiereilanden, en toen werd 't moeilijker om alle land-kontouren te onderscheiden. Dan moest men bij den stuurman op de commando-brug gaan staan om van die voorbij-filmende en

opduikende landschappen te genieten, hoe zij vergrijzen of verdonkeren, waar zij melancholiek-mooi vereenzaamd liggen of bevolkt zijn met menschen en vee, en van welk meester-palet daar vormen werden gegeven en landschap-schoonheden opgehaald. Dan schijnt 't

of men zich in 'n groot openlucht-theater bevindt en de coulissen-chef maar steeds nieuwe doeken achter-elkaar en voor-elkaar laat voorbijflitsen.

***

Statig gleden eenige visschersvaartuigen voorbij, met holle zeilen en 'k zag ook een bolstaand net ophalen. Toen verschenen de Wieker Bodden, het eerste doel van den tocht. Weldra meerde de boot in de haven van Wiek, het kerspel van 't eiland Wittow. Tegenover de haven aan de Westzijde van de breede Bodden ligt een

marine-vlieg-basis, vanwaaruit een gordel draden van telefoon, telegraaf en electrische lijnen over Wittow gespannen zijn. In oorlogstijd kon men van uit dit Noordelijkste Duitsche Oostzeepunt met 't Departement van Oorlog te Berlijn rechtstreeks

telefoneeren en had men een directe verbinding met de internationale lijn Berlijn-Sassnitz-haffen.

Wiek telt slechts duizend zielen, een zeer oud kerkje met een kerkhof, hetwelk wel als een voorbeeld van een onkruid-tuin kon gelden en slechts één hotel, hetwelk propvol was. Ik werd dus ingekwartierd bij Frau Kliekow, een oud en gerimpeld visschers-besje, dat al zeer spoedig opbiechtte, op vreemdelingen-logies sedert eenige jaren ‘buitengewoongoed ingericht’ te zijn. Dat was inderdaad het geval. Mijn slaapkamertje was eenige pakkisten groot en 1.70 M. hoog en het waschstel stond op een wieker-houtblok. M'n hospita was wel buitengewoon op haar ‘qui vive’. Zij had mij den volgenden morgen al om half vijf uit de veeren. Om half zes zat ik in de rijkspostauto, welke ook passagiers vervoert en Wiek verbindt met Sagard op het Oostelijk gelegen eiland Jasmund, waarmede Wittow met een landtong verbonden is. Oorspronkelijk zat ik met een landweerman, die bij den terugtocht te Kamerijk gevangen was genomen en door de Amerikanen in hun kamp van Saint-Nazaire was

opgeborgen, wat te praten over Rügen, hetwelk zeer trouw aan den Keizer is, swinters vaak insneeuwt en eene bestrating van kinderkopjes heeft, waarmee Roermond en Oudenbosch best kunnen concurreeren. 'k Zag op die route vele Hollandsche molens, maar zonder onderstellen en vaak bedekt met platte pannen. Ook vielen de vele Feuermeldstellen in het oog en de lijsten, welke zelfs in de kleinste postkantoortjes ophingen om geld in te zamelen voor hulp-verleening aan Opper-Silezië.

Wij holderbolderden over de 10 K.M.-lange landtong en kregen in Königshörn de laatste sardines in de auto. Want aan elk postkantoortje waren menschen in de auto gestopt en een zeer ongelijksoortige verzameling bovendien: mannen met baarden, scheve halzen, bochels en nakere brillen en vrouwen met babies, honden en rugzakken. Er hing een zeer prettige lucht in van benzine en jenever. Gelukkig, dat 't sardineblikje in Sagard gepeld werd en de frissche lucht flauwten van menschen en dieren voorkwam. Bijna onmiddellijk had ik aansluiting met de Noordelijkste Duitsche Oostzee-haven van beteekenis, Sasznitz, waar ik na een half uur boemelen aankwam. Een rijtuig met twee paarden stond klaar en bracht me in twee uur naar de

Stubbenkammer. De tocht ging door een oud beuken-woud, met eenige kastanje- en lijsterbes-lanen, overvloeiende van woud-geuren, welke aanwaaiden op de

Oostzee-winden. De twee paardjes, die een Roemeensche oorlogsbuit bleken te zijn, draafden als echte duiveltjes, zonder nat te worden, en eerder dan ik dacht was ik bij het tweede reis-doel: de Stubbenkammer, aan wiens voet de parel van Rügen ligt: de Königsstuhl.

***

De Königsstuhl, en een 130 M.-hooge krijtrots, welke als een breede pilaar voor de rotsen-wand staat, blonk als elpenbeen, bijna loodrecht-omlaagschietend en dan eenige keeren

opspringend en stijgend in scherpe stalagmieten. Men heeft er een onvergetelijk uitzicht op de Oostzee, die zich wijd uitstrekt, zilvergrijs en verdonkerend in de richting van Zweden. De sage zegt, dat de Rügensche vorsten door hun volk gekozen werden, maar eerst vanaf de zee deze witte krijtrots moesten bestijgen om een blijk van dapperheid te geven. Deden zij dit, dan werden zij op de krijtrots tot koning gekroond. Een jongere legende wil, dat Karel XII vanaf deze koningsstoel een zeegevecht tusschen Zweden en Denen zou gevolgd hebben.

Per boot bereikte ik van de Stubbenkammer weer Sasznitz, thans het groote oude-beukenbosch, dat de Stubnitz Werder wordt genoemd, van zeezijde bekijkend, waar het blijkt te liggen op een formatie van krijtrots, zich uitstrekkend in een witgrijze hooge wand, begroeid met boomen en klimop.

Te Sasznitz nam ik de expresse, die deze plaats met Berlijn verbindt en

voornamelijk voor de handels-relaties, met de Scandinavische landen is aangelegd. Vruchtbare graanlanden wisselden af met inkijken op Bodden en Wieken, en bij Lietzow treinden wij over den dam, die Jasmund met het moddereiland verbindt, en vergezichten op de breede Jasmunder Bodden aan weerszijden geeft.

Wij hielden later halt te Bergen en weldra stond de expresse te Altefähr aan de Strelasund, welke daar 2 K.M. breed is. De expresse werd er in tweeën gesplitst en rangeerlocomotieven duwden elk gedeelte, bestaande uit vier D-wagons op een stoompontveer, dat een draagvermogen heeft van 250 000 K.G. Groote valbruggen zorgen, dat de rails van pont en spoorlijn steeds op elkaars hoogte komen en dus niet afhankelijk zijn van ebbe en vloed. Sedert 1883 bestaat reeds deze overvaart, maar op kleinere schaal. Eerst sinds verleden jaar kan men D-wagons op deze pontveeren plaatsen. Dezelfde verbinding heeft men op bescheiden schaal tusschen Wittow en Rügen.

Nadat de trein weer gekoppeld was, reden wij Stralsund binnen, waar 'k overstapte op den trein, welke me om 8 uur savonds in Stettin bracht, met droomen van zeelandschappen, Rügensche sagen en Oostzee-briezen.

E x p r e s s e S t r a l s u n d - S t e t t i n , 26 Augustus 1921.

IX. Noël.

Uit ‘Opgang’,

1e jaargang, No. 45, dd. 24 December 1921.

....‘Dan lijkt 't genot en 't geluk zoo tragisch-kort en 't bezit ervan als een terp, die trots een polder domineert, terwijl reeds in de verre vallei 't vale water nadersluipt’....

Als 'k in dezen December-maand van witten rijp en stormvorst door de Maas-pleinen en de berg-plateaux rij en de wilde vos galoppeeren wil en gezellig gromt van wintergenot, dan mijmert mijn memorie naar de vlakke Brabantsche

grenslandschappen, - hóé daar nu en dan het mobilisatieleven geen vroolijke soldateske chansonette beteekende, maar zoo vaak weemoedig en willekeurig een levens-ideaal kon verkillen en vergruizelen. Dan lijkt 't genot en 't geluk zoo tragisch-kort en 't bezit ervan als 'n terp, die trots een polder domineert, terwijl reeds in de verre vallei de weteringen wassen en 't vale water nadersluipt, totdat het de trotsche terp omspoelt en zou ondermijnen, indien geen bazalten kaden de bedreigde gronden afmuurden.

Als nomadenstammen leefden onze veldbataljons er; zij zwierven van dorp tot dorp, van vlek naar vlek, van post op post, en in dat nerveuze, jachtend leven van vertrekken en verhuizen, openbaarden slechts zoo weinigen en zoo zelden de heftige smart-melancholie van hun innerlijk en intiem leven.

Nimmer zal 'k de familie-tragedie en 't vaderlijk geluk vergeten, welke 'k op den eersten Kerstmisdag van 't jaar 1916 in de vochtige sneeuw-steppen aan de

Brabantsche kronkel-grenzen mocht meeleven.

***

In Mei van dat jaar meldde zich de milicien-sóldaat Pierre Antoine als treinsoldaat op het bataljons-bureau. Hij had juist 'n cursus bij den artillerie-munitie-trein te Dordrecht

doorloopen en kende ‘dus’ alle singulariteiten van het ‘peerd’.

Pierre Antoine had in de laatste dagen van 1914 in zijne woonplaats Valenciennes vrouw en kind verlaten en zich op onbegrijpelijk-handige wijze bij z'n Nederlandsch leger-onderdeel vervoegd. Hij kwam er echter bijna geheel verfranscht aan en ook in Mei 1916 sprak hij nog altijd een potpourri van plat-Fransch, verbasterd Vlaamsch en Nederlandsch-vol-gallicismen en gutturale verwringingen. 't Was 'n reus van 'n kerel, meer ‘une beauté du diable’ dan 'n Adonis: hij had pikzwarte haren, 'n pikant snorretje en dikke, rood-blauwe, ongezonde handen: jarenlang was hij te Hazebrouck en Valenciennes vrachtrijder geweest. Z'n oogen waren z'n karakterspiegel, - die keken zoo open, zoo trouw, waren zoo kastanjebruin als de klare kijkers van 'n jachthond van zuiver bloed. Pierre Antoine bleef slechts één maand bij ons bataljon. Toen eischte de regimentstaf hem nominatief op, zooals deze alle prima-elementen