• No results found

Den Haag, je tikt er tegen en het zingt. Literair Den Haag vanaf 1750 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Den Haag, je tikt er tegen en het zingt. Literair Den Haag vanaf 1750 · dbnl"

Copied!
275
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Literair Den Haag vanaf 1750

samenstelling Aad Meinderts, Saskia Petit en Dick Welsink

bron

Aad Meinderts, Saskia Petit en Dick Welsink,Den Haag, je tikt er tegen en het zingt. Literair Den Haag vanaf 1750 (Schrijversprentenboek 41). Sdu Uitgevers Den Haag / Nederlands Letterkundig

Museum en Documentatiecentrum, Den Haag 1998

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/mein002denh01_01/colofon.php

© 2007 dbnl / Aad Meinderts, Saskia Petit en Dick Welsink

i.s.m.

(2)

6

Passage

Den Haag, stad, boordevol Bordewijk en van Couperus overal een vleug op Scheveningen aan, de villawijk die kwijnt en zich Eline Vere heugt Maar in de binnenstad staan ze te kijk, deurwaardershuizen met de harde deugd van Katadreuffe die zijn doel bereikt.

Ik drink twee werelden, in ene teug.

Den Haag, je tikt er tegen en het zingt.

In de passage krijgt de klank een hoog weergalmen en omlaag een fluistering tussen de voeten over het graniet;

rode hartkamer die in elleboog met drie uitmondingen de stad geniet.

Gerrit Achterberg (1953)

Woord vooraf

Nog niet eerder heeft het Letterkundig Museum aan de literatuurgeschiedenis van een stad een schrijversprentenboek gewijd. Het gaf echter dit jaar graag gehoor aan de lokroep Den Haag als onderwerp te kiezen, wegens de grootse viering in 1998 van het 750-jarig bestaan van de residentie.

Naar een titel voor dit boek hoefden de redacteuren niet lang te zoeken:Den Haag, je tikt er tegen en het zingt, een regel uit het gedicht ‘Passage’, opgenomen in de bundelOde aan Den Haag (1953) van Gerrit Achterberg. Deze bundel is zonder enige twijfel het mooiste wat literair Den Haag heeft voortgebracht, al blijf ik een groot zwak houden voor de dichter Paul Rodenko, die zijn gedicht ‘Den Haag’, oorspronkelijk verschenen inSchrijversalmanak 1956, opent met regels die eenmaal gelezen een Haags hoofd niet meer verlaten:

Den Haag: stad van aluinen winden en pleinen.

Winden als pleinen zo wijd.

Pleinen rustig als de grote handpalm van de grote openheid.

Reigerlijk zijn er de vrouwen, lang en toch lieflijk [...]

De Haagse literatuurgeschiedenis - in dit boek beperkt tot de laatste 250 jaar, gelet op de statutaire doelstelling van het Letterkundig Museum - moet natuurlijk deel uitmaken van deze feestvreugde, al kennen Hagenaars hun plaats. In deze positie hebben de auteurs van dit schrijversprentenboek zich uitstekend verplaatst. Pierre H. Dubois, Anne de Vries en Henk van Gelder zijn geen van drieën Hagenaars, al woont eerstgenoemde bijna een halve eeuw in de hofstad. Alle drie beginnen ze hun essay met een lofdicht op Amsterdam, om vervolgens te stellen dat Den Haag bij nader inzien heus zo gek nog niet is. Als lezer voel je je bij hun eerste alinea's een beetje als een

(3)

toeschouwer bij een voetbalwedstrijd tussen ADO en Ajax. De winnaar is al bekend voordat de aftrap genomen is. Maar in de literatuur gaat het niet om winnen of verliezen.

De redacteuren van het schrijversprentenboek zijn ook al geen Hagenaars.

Toegegeven: ondergetekende is geboren in Loosduinen, maar dat voormalig zelfstandige dorp wordt toch geringschattend gezien als de fietsenstalling van Den Haag. Ach, de kenners weten wel beter. In het werk van Voskuil en Sahar komen Loosduiners voor, jawel, merkwaardig genoeg in beide gevallen in verband met een knokpartij. En in Nijhoffs gedicht ‘In plaats van foto’ wordt de lof van Loosduinen gezongen:

Eens, tijdens een rust in Loosduinen, betreedt hij een boerendeel,

krijgt koffie, dankt een meisje;

hij komt er een maandlang veel.

Dat meisje was natuurlijk mijn grootmoeder, dat kan niet anders.

Is het al een unicum dat een schrijversprentenboek aan een stad wordt gewijd, het feit dat het kinderboek en de kleinkunst tot het rijk der letteren worden toegelaten, is (zeker voor Nederland, minder voor bijvoorbeeld Angelsaksische landen) eveneens bijzonder. De mooiste teksten over Den Haag zijn niet zelden liedteksten, waarbij de namen van Annie M.G. Schmidt, Michel van der Plas en Paul van Vliet genoemd kunnen worden. Aandacht voor de kleinkunst geeft bovendien de Haagse helden Kees van Kooten en Wim de Bie de plaats die ze verdienen.

De drie breed opgezette essays, die zich op de hoofdlijnen richten, worden afgewisseld met een aantal tijdtafels waarin de literaire geschiedenis van Den Haag wordt gevolgd, wat uiteraard niet uitputtend gebeurt en waaraan enige willekeur niet valt te ontzeggen. Gewoonlijk staat in een schrijversprentenboek een schrijversleven centraal. Net als andere stervelingen worden schrijvers gewoonlijk niet ouder dan zo'n tachtig jaar - nu moesten we een meer dan driemaal zo lange periode in kaart brengen, die bovendien betrekking heeft op zeer veel schrijverslevens en boeken.

U zult in dit boek veel aantreffen, maar er meer nog in missen. U leest niets over de literaire avond die op donderdag 13 januari 1949 plaatsvond ter gelegenheid van de opening in het Haags Gemeentemuseum van ‘Schrijvers van nabij. Tentoonstelling van handschriften, brieven en portretten van schrijvers uit de Beneluxlanden sedert Jacques Perk en Guido Gezelle’. En dat terwijl Johan Daisne niet alleen deze bijeenkomst maar vooral ook de kroegentocht na afloop vereeuwigd heeft in zijn verhaal ‘Twee schelpen’, gebundeld inMet dertien aan tafel of knalzilver met schelpgoud (1950). Anna Blaman schreef erover in een brief van 14 januari 1949 aan een vriendin: ‘Daarna een vrolijke en boeiende nacht in een nachtkroeg en daarna nog in een vroeg-ochtend-kroeg met de uitgever Bert Bakker, met Eddy [Hoornik] en Miesje [Bouhuys], met Johan Daisne en Jan Schepens. Ook zag ik nog Jo Boer en Joffer [Roelofswaert], en Elsschot die ik erg bewonder. Alles wat ik heb gehoord en meegemaakt, vertel ik je als je bij me bent. Tegen de ochtend knapte ik af (toen dronk ik al uren koffie) en leunde ik als een bezwijmde maagd uit het Victoriaanse tijdperk tegen de schouder van Bert. Daisne heeft toen liefderijk mijn voorhoofd en polsen gebet; dat is een ontzaglijk lief mens. En Bert heeft me in zijn bed gestopt terwijl hij zelf in een andere kamer op een divan ging slapen. Het was een nacht vol mooie sterke verhalen, en (door Bert en Miesje) enthousiast geciteerde gedichten met daartussen Godverdomme wat is dat mooi, ongoddelijk mooi -’

Niets daarvan in dit boek dus, maar hopelijk zult u al bladerend, kijkend en lezend vaak uitroepen ‘wat is dat mooi, ongoddelijk mooi’. En uw uitroep betreft dan de

(4)

literatuur over een stad waaraan Harrie Jekkers een prachtlied heeft gewijd, waarvan ik de beginregel van het refrein met een kleine variant als slot van dit woord vooraf graag citeer: ‘O, o Den Haag, mooie stad achter Loosduinen’.

Aad Meinderts,

adjunct-directeur/hfd. Presentaties Letterkundig Museum

(5)

1 Glas met de beeltenis van Vondel, gegraveerd voor het dichtgenootschap Kunstliefde Spaart Geen Vlijt, door Aert Schouman. Collectie Haags Gemeentemuseum Den Haag, 1998 c/o Beeldrecht Amstelveen

(6)

9

‘Keurig en bijna gadeloos Dichtvermoogen’

Tijdtafel 1747 - 1833 1747

9 maart: in de Gevangenpoort overlijdt ‘den karakterloozen avonturier’ (Te Winkel) Jacob Campo Weyerman (geb. 1677).

15 mei: Willem (IV) Carel Hendrik Friso maakt, omdat hij tot stadhouder van de Zeven Provinciën is benoemd, met zijn vrouw Anna van Hannover een rijtoer door de stad. Aan het raam van de woning aan de Denneweg van de Friese jonkman en dichter Willem van Haren (1710-1768) hangt een papier met de tekst:

De Fiere Leeuw ontwaakt en brult, De Franschman is met schrik vervult, En sal sig bevend rugwaarts ijlen, Nu Friso pronkt met seven pijlen.

2 Jacob Campo Weyerman. Gravure door Jakobus Houbraken naar Cornelis Troost. Collectie Iconografisch Bureau

3 Het Binnenhof met links van het midden de Gevangenpoort, door Cornelis Pronk. Pen en penseel, ca. 1740. Collectie Haags Gemeentearchief Kl. A 122

(7)

8 april: Onno Zwier van Haren (1713-1779), broer van Willem, koopt een huis aan de zuidzijde van de Nobelstraat, waar hij met zijn gezin gaat wonen.

1758

1 mei: Onno Zwier van Haren neemt namens Friesland zitting in de Staten-Generaal.

(8)

10

4 Belle van Zuylen. Voorstudie voor een pastelportret door Maurice-Quentin de La Tour, 1771. Collectie Genootschap Belle van Zuylen

1760

10 februari: ten huize van Johan Alexander van Sandick (gehuwd met Amelia van Haren) op de Fluwelen Burgwal verklaart de vijftienjarige Marianne Elisabeth (roepnaam Betje) van Haren dat haar vader Onno Zwier van Haren incest met haar heeft gepleegd; de volgende dag zegt haar achttienjarige zus Carolina Wilhelmina, de aanstaande echtgenote van Willem van Hogendorp, dat haar vader ook haar oneerbare voorstellen heeft gedaan.

19 februari: Onno Zwier van Haren verlaat Den Haag, nadat hij de avond tevoren een akte heeft getekend waarin hij schuld bekent en belooft Holland te verlaten en alleen terug te keren met goedvinden van de drie in het stuk genoemde personen.

28 februari: Belle van Zuylen (1740-1805) maakt op een door de hertog van Brunswijk gegeven bal in zijn woning aan het Plein kennis met David-Louis, baron de Constant de Rebecque, seigneur d'Hermenches et de Villars-Mendraz

(1722-1785). Met hem zou zij 15 jaar lang een intieme briefwisseling onderhouden.

1761

april: Onno Zwier van Haren keert zonder toestemming terug naar Den Haag om weer plaats te nemen in de Staten-Generaal; op 28 april wordt de zaak ‘in een geheime besogne [ter kennis gebracht] aan de Gedeputeerden van Hunne Hoogmogenden’, waarop hem de toegang tot de Staten-Generaal ontzegd wordt;

opnieuw, en nu voorgoed, moet hij Den Haag verlaten.

(9)

1772

4 januari: het dichtgenootschap KUNSTLIEFDESPAARTGEENVLIJTwordt opgericht door Johannes van Spaan, Carolus Vlieg, Hermannus Wielheesen, Gerrit Beyer en Johan van Hoogstraten.

15 oktober: officiële inwijding van KUNSTLIEFDEin het Mauritshuis.

1773

5 augustus: J. le Francq van Berkhey (1729-1812) draagt aan het diner ter afsluiting van de algemene vergadering van KUNSTLIEFDEzijn gedicht ‘De ondankbaarheid afgunstig over den lof der dankbaarheid’ voor. Zijn gedicht ‘De lof der dankbaarheid’

was bekroond met een gouden erepenning, waarmee hij de eerste Nederlandse prijsdichter werd.

1775

3 januari: Jacob Spex (geb. 1704), dichter, bezorger van de verzamelde gedichten van Poot, bestuurslid en buitengewoon lid van verdienste van KUNSTLIEFDE, overlijdt.

(10)

11

6 Johannes le Francq van Berkhey. Kopergravure door Jakobus Houbraken naar H. Pothoven, 1771. Collectie Iconografisch Bureau

7 Willem Bilderdijk. Gravure door J. Hulstkamp naar A. Boon, 1786.

(11)

1776

5 juli: Katharina Wilhelmina Schweickhardt (overl. 1830), toekomstige tweede echtgenote van Willem Bilderdijk (1756-1831) en dichteres, samen met haar tweelingbroer gedoopt in de Evangelisch Lutherse kerk.

1780

16 december: Jacobus Bellamy (1757-1786) wordt ‘met alle genoegen verkooren’

tot buitengewoon lid van KUNSTLIEFDE, na eerst enige tijd ‘aankweekeling’ te zijn geweest.

1781

28 augustus: aan Willem Bilderdijk wordt op de algemene vergadering van KUNSTLIEFDEde gouden medaille uitgereikt voor zijn gedicht ‘Kenschets onzer Voorvaderen in de eerste tijden van het Gemeenebest’.

1782

(12)

6 augustus: Rhijnvis Feith (1753-1824), met goud bekroond voor zijn gedicht ‘Karel V aan zijnen zoon Philips II’, draagt op de algemene vergadering van KUNSTLIEFDE

onder meer zijn zegezang op de overwinning bij de Doggersbank voor.

(13)

9 A.C.W. Staring. Pastel vermoedelijk door J. Ansprach, 1785. Foto Jan Harenberg.

Particuliere collectie

10 Catharina Rebecca Woesthoven. Phototypie door L. van Leer & Co. van een pastel door onbekende, ca. 1784

(14)

11 Fragment uit de notulen van 16 augustus 1783 van het dichtgenootschap Kunstliefde Spaart Geen Vlijt. Collectie Haags Gemeentearchief, Kunstliefde 12

(15)

12 Johannes Kinker. Staalgravure door D.J. Sluyter. Collectie Iconografisch Bureau omstreeks 1 oktober: verschijning van deHistorie van Mejuffrouw Sara Burgerhart van Betje Wolff (1738-1804) en Aagje Deken (1741-1804) bij Isaac van Cleef.

19 november: Willem Bilderdijk beëdigd als advocaat. Hij huurt een kamer op de Nieuwe Uitleg bij de weduwe van de Keulse wijnhandelaar Lohrs.

1783

16 augustus: de dan zestienjarige A.C.W. Staring (1767-1840) wordt gekozen tot buitengewoon lid van KUNSTLIEFDE, wegens vertoonde proeven van ‘keurig en bijna gadeloos Dichtvermoogen’.

25 augustus: Jacob Vosmaer (overl. 1824) geboren.

september?: Rijklof Michaël van Goens (1748-1810) vestigt zich in Den Haag.

1784

13 februari: Willem Bilderdijk verweert zich in de's-Gravenhaagsche Courant tegen aantijgingen in deNederlandsche Courant van Nieuwer-Amstel, als zou hij zich enkele dagen eerder te Delft hebben misdragen.

21 april: Bilderdijk schrijft zijn eerste brief aan Catharina Rebecca Woesthoven (1763-1828).

21 mei: Jacob Eduard de Witte [van Haemstede] (1763-1853) wegens landverraad veroordeeld tot zes jaar opsluiting in de Gevangenpoort.

begin december: Catharina Rebecca Woesthoven blijkt zwanger. Bilderdijk trouwt op 21 juni 1785 te Amsterdam met haar.

(16)

13 Woning van Willem Bilderdijk, waar hij ook zijn advocatenpraktijk uitoefende, zuidzijde van de Prinsegracht, nr. 32, met de later aangebrachte gedenksteen ‘Bilderdijk 1786-1795’.

Foto P. van Breukelen, 1950. Collectie Haags Gemeentearchief XXII-68

1786

7 juni: Rijklof Michaël van Goens vertrekt naar Zwitserland in een laatste poging herstel te vinden voor de ziekte waaraan hij niet lang na zijn vestiging in de hofstad was gaan lijden.

1 augustus: Willem Bilderdijk verhuist naar een woning aan de zuidzijde van de Prinsegracht, thans nr. 32.

1787

25 oktober: Johannes Kinker (1764-1845) wordt als advocaat bij het Hof van Holland ‘geadmitteerd’; vermoedelijk kort hierna is hij bij Bilderdijk in dienst getreden.

1788

[begin van het jaar?]: Johannes Kinker vestigt zich in Den Haag.

27 december: Willem Bilderdijk wordt wegens achterstallige contributie door KUNSTLIEFDEgeroyeerd.

(17)

14 Jacob Eduard de Witte. Gravure door Cardon naar J. Pothoven. Titelpagina van De Wittes Dichtoffer aan Themire, 1788. Collectie Koninklijke Bibliotheek

16 en 17 Betje Wolff en Aagje Deken. Miniaturen door Pieter C. Groenia, 1798. De originelen zijn ontvreemd uit het Polderhuis van het Waterschap de Beemster tijdens de restauratie van het Museum Huize Betje Wolff in Midden-Beemster.

(18)

15 Blad uit het handschrift ‘Fragmenten uit de Roman van mijn Leeven’ van Jacob Eduard de Witte, ‘Fragment 9 Mijne Gevangenneeming’. Collectie Algemeen Rijksarchief, Aanwinsten Eerste Afdeling 1879 A XII

1790

9 mei: Jacob Eduard de Witte [van Haemstede] gaat terwijl hij ‘noch is gelogeerd op den voorpoort van den Hove van Holland’ in ondertrouw met de dichteres Maria van Zuylekom (1759-1831); op 24 mei - drie dagen na zijn vrijlating! - trouwt hij met haar.

1793

7 juni: Hieronymus van Alphen (1746-1803) beëdigd als Raad en Thesaurier-Generaal der Vereenigde Nederlanden.

[tweede helft van het jaar]: Johannes Kinker verhuist naar Amsterdam.

(19)

18 Hieronymus van Alphen. Litho

1794

10 maart: Hieronymus van Alphen koopt ‘een huis, tuin en erf, alsmede een stalling voor acht paarden en een koetshuis, aan de noordzijde van het Hoge Westeinde en aan de westzijde van de Vleersteeg’, sinds 1858 Westeinde, nr. 47.

2 april: Willem Bilderdijk houdt in aanwezigheid van de prins en zijn gevolg een redevoering in de Vrije Teekenacademie over de ‘Voortreffelijkheid der schilderkunst, in derzelver voorwerp beschouwd’, in hetzelfde jaar uitgegeven door Gosse in Den Haag.

1795

25 maart: 's middags om drie uur wordt Willem Bilderdijk ontboden bij de Advocaat Fiscaal, die hem meedeelt dat de voorlopige nieuwe regering heeft besloten dat hij Den Haag binnen 24 uur moet verlaten; de volgende dag vertrekt hij in de namiddag met de schuit naar Leiden.

1797

tweede helft van oktober: Betje Wolff en Aagje Deken keren terug uit Frankrijk en gaan wonen bij het Plein, op gemeubileerde kamers boven een winkel.

19 november: Wolff en Deken laten voor notaris Cornelis van der Cocq een nieuw testament opmaken.

(20)

1798

april?: Betje Wolff en Aagje Deken publiceren bij Isaac van Cleef de bundel Gedichten en Liedjens voor het Vaderland.

18 september: oprichting van het TONEELOEFENENDGEZELSCHAP,ONDER DE

ZINSPREUK: TOT ONDERLINGVERMAAK,IN DENHAGE. 20 november: A. Beeloo (overl. 1878) geboren.

1799

[vermoedelijk in het midden van het jaar]: dichter, later vooral uitgever J. Immerzeel Jr. (1776-1841) vestigt zich in Den Haag. In 1800 woonde hij op de Houtmarkt, Wijk P, nr. 38.

1800

mei: Betje Wolff en Aagje Deken verhuizen naar het huis van koopman Hendrik Weber in de Spuistraat, waardoor ze vlak bij hun op het Spui gevestigde uitgever Isaac van Cleef komen te wonen.

begin augustus?: Hieronymus van Alphen publiceert [bij J. Thierrij en C. Mensing]

de kleine plaquetteTer Gedagtenis, naar aanleiding van het overlijden van zijn oudste zoon (op 4 juli 1799), diens zoontje (op 10 april 1799) en vrouw (op 12 juni 1800); het voorbericht van deze uitgave is gedateerd 28 juli 1800.

(21)

19 Titelpagina vanGeschrift eener bejaarde vrouw, door Betje Wolff en Aagje Deken (1802).

Collectie Koninklijke Bibliotheek

1801

eind januari 1801: Betje Wolff en Aagje Deken organiseren een feestmaal voor hun vrienden ten huize van Jan Arnold, de Haagse gemeentesecretaris, aan het Westeinde.

14 februari: het dichtgenootschap KUNSTLIEFDESPAARTGEENVLIJTverkeert in een diepe crisis. Na een oproep van voorzitter Johan van Hoogstraten, de laatst overgeblevene der oprichters, wordt besloten door te gaan.

juli: Hieronymus van Alphen begint met het schrijven van een kerklied. Aan het eind van dit jaar (voorbericht gedateerd 18 november 1801) verschijnt de (eerste) Proeve van Liederen en Gezangen voor den Openbaaren Godsdienst. In 's Hage, bij J. Thierrij en C. Mensing.

31 augustus: Wolff en Deken keren terug van een negen weken durende reis door Zeeland en Brabant.

21 september: Johan van Hoogstraten, oud 60 jaar, wordt begraven in de Kloosterkerk.

8 oktober: de eerste verschijnselen van de ziekte waaraan Betje Wolff zou overlijden, openbaren zich.

najaar: verschijning bij de Wed. de Groot en Zoonen vanDichtgedachten op den agttienden van Wynmaand, October 18, 1801 van J. Immerzeel Jr.

(22)

20 Gerrit Paape. Stippelgravure (proefdruk) door M. de Sallieth, 1788. Collectie Iconografisch Bureau

1802

20 februari: het huwelijk van Willem Bilderdijk met C.R. Woesthoven wordt ontbonden.

mei: Betje Wolff en Aagje Deken verhuizen naar Herderinnestraat, nr. 437 [thans nr. 22], waar ze hun intrek nemen bij Jansje Teerlink, een nicht van Betje.

4 juni: Hieronymus van Alphen wordt op zijn buitenverblijf Steenvoorde aan het middagmaal getroffen door een beroerte.

2 oktober: oprichting in een witgepleisterd koffiehuis op het Plein van de Nieuwe of Littéraire Sociëteit (de Witte).

eind oktober: bij Van Cleef verschijnen twee delen van hetGeschrift eener bejaarde vrouw van Wolff en Deken; het debiet van deze uitgave is zeer teleurstellend.

1803

2 april: 's morgens tegen 10 uur overlijdt Hieronymus van Alphen in zijn huis aan het Westeinde; hij wordt de volgende dag begraven in de Groote Kerk.

26 september: uitgever Johannes Coenrardus Leeuwestijn overlijdt op vijfendertigjarige leeftijd; op 29 september wordt hij in de Kloosterkerk begraven.

17 november: uitgever Isaac van Cleef overlijdt.

29 november: het College van Schepenen besluit J. Immerzeel Jr. aan

(23)

21 Gedenksteen Betje Wolff en Aagje Deken, geplaatst in 1895 op de begraafplaats Ter Navolging. Foto Rob Mostert, 1998

te wijzen als een van de drie personen om de ‘boeknegotie’ van Leeuwesteijn tot 1 mei 1804 voort te zetten.

8 december: Gerrit Paape (geb. 1752) overlijdt ‘aan waterzucht en verstopping’;

hij wordt begraven in de Kloosterkerk.

[datum onbekend]: J. Immerzeel Jr. verhuist naar het Westeinde, Wijk B, nr. 80.

1804

mei: J. Immerzeel Jr. vestigt zich als boekverkoper in de Hofstraat, Wijk K, nr. 151.

eind mei?: verschijning vanDichtmatige aanspraak by het openen van den nieuwen schouwburg in Den Haag, op den 30. van Grasmaand 1804, door J. Immerzeel Jr., uitgegeven door hemzelf.

5 november: 's middags tussen 1 en half 2 overlijdt Betje Wolff; op zaterdag 10 november wordt ze begraven op Ter Navolging.

14 november: 's morgens om 8 uur overlijdt Aagje Deken; op vrijdag 16 november wordt zij bij haar vriendin begraven.

(24)

18

1806

8 april: veiling van de boekenverzameling van Hieronymus van Alphen bij Thierry en Mensing.

1 september: J.F. Oltmans (overl. 1854) geboren.

17 september: Oltmans wordt door ds. Krieger gedoopt in de Groote Kerk.

[datum onbekend]: J. Immerzeel Jr. verhuist naar de Spuistraat, nr. 375.

1807

kort na 12 januari: Willem Bilderdijk neemt zijn intrek in het Keizershof, omdat zijn woning in Leiden ten gevolge van de ontploffing van een met kruit geladen schip dermate beschadigd is dat ze niet goed bewoonbaar meer is; vanaf 1 februari woont hij op kamers ‘op de Laan, bij van Elsen’, vanaf half februari in de Hoogstraat bij de drogist Oosthout.

31 maart: de firma Immerzeel & Comp. koopt een huis, gelegen aan de westzijde van de Veenestraat, Wijk S, nr. 147.

zomer: BilderdijksDe ziekte der geleerden verschijnt bij Johannes Allart en de Gebr. Van Cleef, te Amsterdam en 's-Gravenhage; op de titelpagina staat vermeld:

‘Gedrukt ten voordeele der Stad Leyden’.

11 november: de firma Immerzeel & Comp. koopt de drukkerij van Hagenaar Nicolaas Cornelis van Daalen Wetters.

1808

januari: Willem Bilderdijk verhuist naar Katwijk.

1809

mei: J. Immerzeel Jr. verhuist naar Amsterdam.

3 september: C.R. Woesthoven hertrouwt.

1811

15 september: W.J. van Zeggelen (overl. 1879) geboren.

1813

november: Gualterus Vosmaer (vader van Carel) drukt heimelijk de proclamatie van Gijsbert Karel van Hogendorp en brengt hem deze, verborgen in de bol van zijn hoed.

(25)

10 januari: S.J. van den Bergh (overl. 1868) geboren.

1815

17 december: P.J. Andriessen (overl. 1877) geboren.

(26)

19

22 De Koninklijke Bibliotheek toen zij nog gevestigd was op het Lange Voorhout, nr. 34.

Foto Alexandrine Tinne, 1861. Collectie Haags Gemeentearchief X2

23 De Nobelstraat nr. 21, het geboortehuis van Busken Huet (het eerste huis rechts). Foto Haagsche Courant, 1974. Collectie Haags Gemeentearchief

1817

6 juli: W.J.A. Jonckbloet (overl. 1885) geboren, volgens hardnekkige geruchten een bastaard van de latere koning Willem II.

(27)

8 december: Petrus de Wacker van Zon (geb. 1758) overlijdt in Wijk I, nr. 107, thans Nieuwe Uitleg, nr. 25.

1819

23 december: Jan Jacob Lodewijk ten Kate (overl. 1889) geboren; van

moederszijde is hij een kleinzoon van Jacob Eduard de Witte [van Haemstede]

en Maria van Zuylekom.

1821

3 oktober: Wilhelmus Kist (1758-1841), Directeur derNederlandsche Staatscourant, treedt voor de derde maal in het huwelijk.

(28)

20

24 Fragment uit de brief van A. van der Hoop Jr. aan J. Immerzeel, geschreven op 28 oktober 1830 om ‘Il uren 's avonds’. Collectie Koninklijke Bibliotheek

1822

9 april: Lodewijk Mulder (overl. 1907) geboren.

1824

17 juni: bij Koninklijk Besluit wordt A. Beeloo benoemd tot onderbibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek, een functie die hij wegens vertrek naar elders slechts tot 1829 zal vervullen.

24 september: Arnold Ising (overl. 1898) geboren.

1826

20 maart: Carel Vosmaer (overl. 1888) geboren in een thans afgebroken oud patriciërshuis op het Buitenhof.

28 april: deRotterdamsche en 's-Gravenhaagsche Courant berichten dat J.

Immerzeel Jr. ‘zich als uitgever te 's-Gravenhage’ heeft gevestigd op de Heerengracht, Letter K, no. 210.

28 december: Cd. Busken Huet (overl. 1886) geboren in de Nobelstraat, Wijk E 73, thans nr. 21.

1827

(29)
(30)

21

1828

22 april: J. Immerzeel Jr. begint de veiling van het archief en de bibliotheek van zijn vroegere werkgever J. Goldberg in diens huis op het Plein, hoek Lange Poten.

1829

12 augustus: in de vroege ochtend schiet de in Valenciennes geboren

negenentwintigjarige boekverkoper Isidore Suzan, woonachtig in de Hoogstraat, zich een kogel door het hoofd uit wanhoop om de afwijzing door een geliefde; hij overlijdt in de namiddag om 5 uur in het huis Wijk E, nr. 365, thans Dagelijkse Groenmarkt, nr. 17; hij wordt begraven op Oud Eik en Duinen.

1830

25 augustus: begin van de Belgische Opstand; voor J. Immerzeel Jr. aanleiding tot het schrijven van een ‘Vaderlandsche lierzang’, getiteldOnze eed, die door A.

van der Hoop Jr., zo schreef deze hem op 28 oktober, ‘met veel toejuiching’ bij verschillende gelegenheden is voorgedragen.

1831

7 april: Maria van Zuylekom overlijdt.

1832

mei: J. Immerzeel Jr. verhuist wederom naar Amsterdam.

1833

25 april: Johan Gram (overl. 1913) geboren.

(31)

25 J.A. dèr Mouw. ‘k Ga naar 't balkon [...] dof hoor 'k de zee; ver weg als het dood verleden.’

uitBrahman (1919)

(32)

23

Literatuur in Den Haag Pierre H. Dubois

Wie aan een literair centrum in Nederland denkt, denkt bijna vanzelf aan Amsterdam, niet aan Den Haag. Omdat Amsterdam de hoofdstad is, de mooiste stad van het land, waar de meeste schrijvers en uitgevers zijn gevestigd. Dat zijn onweerlegbare feiten, maar ze dienen wel gerelativeerd te worden als het erom gaat Den Haag in de literatuur of de literatuur in Den Haag een plaats te geven. Amsterdam is dan wel de hoofdstad, Den Haag is regeringsstad, hofstad, stad van de diplomatie. En dat bepaalt kleur, standing en positie, die de stad associëren met epitheta als officieel, ambtelijk en zelfs ambtenaarlijk, plechtstatig, stijf, minder volks, een stad waar distantie wordt bewaard en de privacy zwaarder weegt dan in de hoofdstad.

Wie over ‘Den Haag’ spreekt, heeft het meestal over de regering, het parlement, en niet over de Hagenaars die daarvan, behalve als werknemers, slechts in beperkte mate deel uitmaken. Hij die niet verder kijkt dan deze karakteristieken, ziet vooral de maskers en maar weinig van het werkelijke leven daarachter. Dat timmert inderdaad niet aan de weg, is minder spectaculair en individueler. Dat geldt voor de kunst in het algemeen en voor de literatuur in het bijzonder. Als men het literaire leven zich uitsluitend ziet afspelen in Amsterdam, laat men zich meeslepen door een pretenrie die op zijn minst een deel van de werkelijkheid verhult.

Deze werkelijkheid is dat Den Haag in de zevenhonderdvijftig jaar van zijn bestaan een eigen artistiek, en met name een eigen literair leven heeft geleid. Het aandeel in de Nederlandse literaire geschiedenis waarop de stad aanspraak mag maken, blijkt bij nader inzien wellicht groter dan vaak wordt gedacht. Het is niet nodig daarvoor terug te gaan tot Dirc Potter in de veertiende eeuw, zelfs niet tot Huygens in de zeventiende eeuw, al komt juist hem de eer toe Den Haag te hebben bezongen en tot een literair thema te hebben gemaakt.

(33)

Maar vooral sinds de achttiende eeuw ontstaat er iets als een literair leven, met Van Goens en de - Frans schrijvende - Hemsterhuis, met Bilderdijk en Van Alphen, met Betje Wolff en Aagje Deken. Van literaire groeperingen of stromingen was nog geen sprake en ook al waren Van Alphen en Bilderdijk allebei rechtsgeleerde, rechtzinnig protestant en prinsgezind, ze werkten ieder op zichzelf, zonder gemeenschappelijke lotsverbondenheid, terwijl Wolff en Deken in 1787 als patriotten waren weggetrokken naar Frankrijk en zich pas bij hun terugkeer tien jaar later in Den Haag vestigden.

Een paar decennia nadien werd het een beetje anders. Toen drong de romantiek in Nederland door, al kan men het geen bloeitijdperk van onze letteren noemen als men denkt aan de meest populaire vertegenwoordigers daarvan als Van Lennep, Ten Kate, De Genestet, Hasebroek, Van Koetsveld, Cremer of Hofdijk. Gelukkig waren er ook een paar anderen, mevrouw Bosboom-Toussaint, Potgieter, Haverschmidt, Beets misschien, en er was in elk geval één grote uitzondering, Multatuli. Maar wie uit de eerste helft van de negentiende eeuw auteurs of werken noemen wil van enige betekenis, die vindt - behalve dan literair-historisch of cultuur-sociologisch - niet erg veel. Den Haag heeft, hoe dan ook, daarin een rol gespeeld. J.F. Oltmans, W.J. van Zeggelen, W.J.A. Jonckbloet, J.J.L. ten Kate kwamen hier vandaan, Conrad Busken Huet en Carel Vosmaer werden er geboren.

Zij bleven er niet allemaal, maar anderen kwamen hierheen, zoals Truitje Toussaint en R.C. Bakhuizen van den Brink.

Het is moeilijk, en ook minder ter zake doend, in een historische schets de literatuur van een periode te beoordelen. Om een maatstaf te kunnen aanleggen die zou pretenderen iets aan te tonen, verschuiven de normen te veel en wijzigen taal en taalgebruik te grondig. Maar om enig inzicht te krijgen in de verhoudingen is het aardig kennis te nemen van de driedeligeGeschiedenis der Noord-Nederlandsche Letteren in de XIXe eeuw (1830-1900) van Jan ten Brink, die portretten geeft die wel breedsprakig en oppervlakkig zijn, maar met in hoofdlijnen vrij betrouwbare informatie overeenkomstig de waardering van destijds,

26 Jan ten Brink. Foto M. Verveer

over een groot aantal auteurs, van wie wij de plaats moeilijk kunnen bepalen.

Chronologisch vallen er vooral vier interessante momenten in het Haagse literaire leven van de negentiende eeuw op te merken: de totstandkoming van het letterkundig genootschap Oefening Kweekt Kennis (in de wandelingOKKen door Busken Huet Oefening Kweekt Kennissen genoemd); de oprichting van het bladDe Nederlandsche

(34)

Spectator, de stichting van het dagblad Het Vaderland, en de literaire beweging van het Jonge Holland, die zich manifesteerde in het tijdschriftDe Banier.

Over de oprichting vanOKK, op 28 februari 1834 in een kamer achter W.P. van Stockum's Boekhandel in de Gortstraat, is veel bekend. De journalist Gerard Keller schreef over het genootschap een boekje met herinneringen en anekdotes, getiteld Het Servetje - zo heetten de maaltijden na afloop van de bijeenkomsten -, en er bestaat een gedocumenteerde geschiedenis van 1834 tot 1934 door de secretaris S.W.F. Margadant, na de oorlog aangevuld door Ben van Eysselsteijn, die er toen jarenlang voorzitter van was. Margadant geeft een lange lijst van leden en ereleden, onder wie veel

(35)

Haagse schrijvers, zoals (alfabetisch) Bakhuizen van den Brink, S.J. van den Bergh, P.A.M. Boele van Hensbroek, A.L.G. Bosboom-Toussaint, J. ten Brink, Louis Couperus, J.J. Cremer, Marcellus Emants, Hofdijk, Mark Prager Lindo, A.C. Loffelt, Frans Netscher, W.G. van Nouhuys, J.J. van Santen Kolff, F. Smit Kleine, Carel Vosmaer en W.J. van Zeggelen. Er waren ook verschillende niet-Haagse auteurs lid, maar geen Tachtigers, behalve Netscher; geen Willem Kloos bijvoorbeeld, die toch lang en tot zijn dood toe in Den Haag woonde. De namen geven enigszins een indruk van wat er in het genootschap omging. Multatuli heeft er nooit gesproken, en in het algemeen kan men zeggen datOKK, zeker in de eerste halve eeuw van zijn bestaan, een nogal conservatief gezelschap was. Maar dat was heel de maatschappij van die tijd en dus telde het genootschap terdege mee in het cultureel-literaire leven van die periode.

Een tweede literaire gebeurtenis van betekenis in die eeuw was in 1860 de verschijning vanDe Nederlandsche Spectator. Eigenlijk was het weekblad dat in

27 Pagina uit dePhysiologie van Den Haag (1843). Op de spotprent door H.F.C. ten Kate is een slecht bezochte vergadering vanOKKte zien.

dat jaar onder die naam verscheen het resultaat van een geleidelijke samenvoeging van drie al bestaande bladen:De Algemene Konst- en Letterbode, die al uit 1788 dateerde,De Tijdstroom, opgericht door onder anderen Vosmaer en Keller in 1857, enDe Nederlandsche Spectator van Mark Prager Lindo uit 1856. De fusie werd mogelijk omdat de medewerkers en redacteuren verwante geesten waren. Het nieuwe blad met de al bestaande naam werd daardoor op slag een van de voornaamste literaire en culturele periodieken van het land. Het had zijn plaats naast, en in zeker opzicht zelfs bovenDe Gids.

Het werd in hoofdzaak geleid door Bakhuizen van den Brink en Vosmaer en tot de vaste medewerkers behoorde Busken Huet, die in zijnLitterarische fantasien en kritieken over de verhouding tussen de twee belangrijkste tijdschriften van dat

(36)

moment,De Gids en De Spectator, zegt: ‘Eigenlijk waren het ook niet zoozeer twee scholen, ieder met eene eigen rigting, als twee mededingende litterarische

ondernemingen van dezelfde soort, een wekelijks en een maandelijks

28 R.C. Bakhuizen van den Brink. Foto M. Verveer

(37)

29 Cd. Busken Huet. Olieverf op doek. Kopie door C. van Oven van het uit 1863 daterende origineel van Jozef Israëls

30 Eerste nummer vanHet Vaderland, verschenen op 12 april 1869. Collectie Koninklijke Bibliotheek

verschijnend orgaan van ongeveer gelijke denkwijze; twee goede violen elk met één snaar; en waarvan het, tot beschaming der heerschende verbrokkeling van litterarische krachten in Nederland, te wenschen zou geweest zijn dat zij een zusterlijk verbond hadden aangegaan’ (deel VII, 180). Hijzelf verbond zich vanaf 1862 aan het tijdschriftDe Gids, dat hij samen met Potgieter nieuw leven zou inblazen.

Vosmaer deed dat voorDe Spectator in de rubriek ‘Vlugmaren’ onder het pseudoniem Flanor en vooral ook door werk op te nemen van veel jongere schrijvers, die er onderdak vonden of debuteerden. Dat geldt voor Emants en Penning, maar ook voor een aantal niet in Den Haag wonende jongeren die spoedig naam zouden maken, zoals Perk, Kloos, Verwey, Van Eeden, Paap en Arij Prins. De openstelling

(38)

van het blad voor hen in die vroege jaren, voorafgaand aan de oprichting vanDe Nieuwe Gids, was een geste waarop geen enkel ander tijdschrift zich kan beroemen.

De Nederlandsche Spectator werd uitgegeven door Nijhoff, die zich in 1853 in Den Haag had gevestigd. Maar de ambities van de uitgever waren groter en toen in 1869 door de afschaffing van het dagbladzegel de mogelijkheid daartoe ontstond, stichtte hij, met de mede-uitgever vanDe Spectator D.A. Thieme in Arnhem en de uitgever A.W. Sijthoff in Leiden, de liberale krantHet Vaderland. Dat was de derde gebeurtenis van belang voor de Haagse literaire geschiedenis. De krant verscheen voor het eerst op 12 april 1869, met als ondertitel: ‘Staat- en Letterkundig

Nieuwsblad’. Die onderkop verdween in later tijd, maar de belangrijke plaats van kunst en letteren bleef behouden. Van de negen destijds bestaande Nederlandse dagbladen wasHet Vaderland het eerste dat, in 1876, een vaste rubriek kunst en letteren creëerde, Er ontstond een traditie die vrijwel zonder onderbreking tot de opheffing van de krant in 1982 bleef voortbestaan, al kregen al vrij gauw ook de meeste andere bladen eveneens hun vaste kunstrubrieken. Voor Den Haag bleef Het Vaderland echter een van de voornaamste bronnen van literaire informatie. Tal van auteurs verleenden er hun medewerking aan. Nop Maas heeft in 1985 uit die bron kunnen putten voor de vele deeltjes van de zogenaamde ‘Vaderland-reeks’, waarin uit de

(39)

kolommen van de krant gekozen teksten van en over Vosmaer, Pierson, Emants, Couperus, Van Nouhuys, Netscher, Van Eeden, Zola, Georg Brandes, Wilde, en over fenomenen alsDe Nieuwe Gids werden herdrukt.

Vooral in de eerste jaargangen van de krant kwam de literatuur op een andere wijze aan bod dan door stelselmatige literaire kritiek. Creatieve bijdragen waren welkom en al in 1869 publiceerde de krant als vervolgroman een werk van de destijds populaire J.J. Cremer, door Huet malicieus ‘een auteur met banketbakkersgaven’

genoemd. Maar het literaire gedeelte vanHet Vaderland bestond in die tijd voornamelijk uit geregelde bijdragen, ‘feuilletons’ genaamd, van diverse vooraanstaande letterkundigen, zoals de hiervoor genoemden. Befaamd zijn bijvoorbeeld de artikelen van Vosmaer over Multatuli, die in boekvorm verschenen onder de titelEen zaaier en die het eigenlijke begin vormen van de nog steeds voortgaande stroom Multatuli-literatuur. Een bij uitstek Haags auteur als Marcellus Emants droeg decennialang novellen, reisschetsen, losse bijdragen, artikelen en ook zeer veel ingezonden brieven bij. Zijn jongere collega Louis Couperus debuteerde in 1888 in de krant als romanschrijver metEline Vere. Zijn naam ligt op ieders lip, zodra er van Den Haag in de literatuur sprake is (‘Zoo ik iéts ben, ben ik een Hagenaar...’), en het is een bekende anekdote dat de dood van Eline Vere onderwerp was van verslagen gesprekken in de Haagse trams. Couperus werkte trouwens eveneens lange tijd mee, van 1909 tot 1918, met reisschetsen, verhalen en geregelde bijdragen (Van en over mijzelf en anderen) en in 1918 nog met een roman als feuilleton,De verliefde ezel.

De eerste letterkundige die als hoofd van de kunstrubriek optrad was W.G. van Nouhuys. Hij vervulde die functie van 1895 tot 1910 en met hem begon ook de merkwaardige traditie dat het redacteurschap letteren tevens de toneelkritiek impliceerde. Hij werd opgevolgd door J.L. Walch (1910-1916), Henri Borel

(1916-1933), Menno ter Braak (1933-1940), G.H. 's-Gravesande (1940-1947), die al vanaf 1904 bij de krant werkzaam was, en Pierre H. Dubois (1952-1980).

Om dit onderwerp af te ronden volgen hier nog

31 Johan Gram in 1903. Foto B. Knibbe Rüloffs

(40)

wat namen van schrijvers die gedurende langere of kortere tijd een rubriek inHet Vaderland hadden of geregelde medewerking verleenden: Just Havelaar, Nico van Suchtelen, Arthur van Schendel, Jacob Israël de Haan, Jan Greshoff, E. du Perron, Elisabeth de Roos, J.C. Bloem, Hendrik de Vries, Jan van Nijlen, S. Vestdijk, D.A.M.

Binnendijk, C.J.E. Dinaux, Jacques den Haan, Paul de Wispelaere. Alle namen noemen zou een geschiedenis apart worden, die buiten het bestek van dit onderwerp valt.

Ik keer dus terug tot het laatste kwart van de vorige eeuw en een ander moment van betekenis uit het Haagse literaire leven. Het betreft een periode die soms wordt aangeduid als die van ‘het Jonge Holland’. Deze aanduiding is bedoeld als een moeilijk te definiëren generatiebegrip dat misschien nog het best kan worden omschreven als dat van een aantal jongere auteurs die onmiddellijk voorafgingen aan de veel bekendere Beweging van Tachtig. Tot die jongeren

(41)

behoorde de al genoemde Marcellus Emants, die in 1848 in Voorburg werd geboren en in hetzelfde jaar als Couperus, 1923, in Zwitserland overleed. Emants was de belangrijkste onder hen en werd daarom later door Kloos de ‘Johannes Baptista der moderne literatuur’ genoemd. Na een paar minder geslaagde pogingen een periodiek van de grond te krijgen, waarvan er een,Spar en Hulst, voor Emants zelf van belang is geweest, volgde in 1875 toch een doorbraak met de oprichting van De Banier, tijdschrift voor ‘het Jonge Holland’. Over de geschiedenis van het ontstaan daarvan is niet zoveel bekend als over het ontstaan vanDe Nieuwe Gids, maar de motieven waren nauwelijks anders. De Hagenaar Frans Netscher heeft verteld over een vriendenkring die in een druk bezocht artiestencafé, Het Vlondertje, op de hoek van de Gortstraat en de Kettingstraat, zijn ontmoetingspunt had. Emants, Smit Kleine, Van Santen Kolff, Johan Gram en schilders als Theophile de Bock en Willem Maris kwamen daar samen en bespraken de actuele artistieke problemen, waarbij het naturalisme, het impressionisme en het ‘wagnerisme’ een grote plaats innamen.

Dat waren de nieuwe internationale begrippen die ingrijpende veranderingen in het kunstleven aankondigden. Het was, zou men kunnen zeggen, de incubatietijd van de vernieuwing van onze kunst en letterkunde. Op het artistieke vlak heeftDe Banier, die zes jaar stand hield, belangrijk werk verricht door de moderne kunstopvattingen ingang te doen vinden. Vooral de beschouwingen van Van Santen Kolff over de nieuwe ontwikkelingen in de schilderkunst en de muziek, met name die van Wagner, waren van gewicht. Hij voerde een belangrijke - later gepubliceerde - correspondentie met Zola over het naturalisme. Ook de essays van Emants over kunst en literatuur getuigden van een nieuw inzicht en waren toonaangevend. De Tachtigers waren nog te jong: Perk, Kloos, Van der Goes nog pas zestien, Van Eeden vijftien, Van Deyssel en Gorter elf en Verwey tien jaar oud...

Dat er in deBanier-generatie minder talent aanwezig was dan in de volgende, met uitzondering van Emants, valt moeilijk te betwisten, maar voor de voorbereiding van een nieuwe geest in de kunsten was haar optreden ongetwijfeld van betekenis.

Den Haag was toen, volgens Rob Nieuwenhuys, ‘het centrum van het intellectuele en artistieke leven in Holland’.

Dat is daarna snel veranderd. Voor de Beweging van Tachtig zelf heeft Den Haag niet zoveel te betekenen gehad; het centrum daarvan was Amsterdam. Maar dat neemt niet weg dat de twee belangrijkste romanschrijvers uit die periode, Emants en Couperus, Hagenaars waren. Hun schrijverschap werd voor een aanzienlijk deel door Den Haag bepaald en de belangrijkste romans van beiden speelden zich in die stad af:Een nagelaten bekentenis, Inwijding, Liefdeleven van Emants, Eline Vere, De boeken der kleine zielen en Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan van Couperus.

(42)

32 Band vanInwijding. Haagsch leven, door Marcellus Emants. Titeluitgave van de tweede druk, Van Holkema en Warendorf (1910). De eerste druk verscheen in 1901. Bandontwerp Johann Georg van Caspel

(43)

33 Handschrift van Louis Couperus, deel I vanDe boeken der kleine zielen (1902)

(44)

30

Zeker, hetis misschien wel erg gek als mijn kennissen mij op straat zullen aantreffen in starre bewondering voor Ridderzaal en Binnenhof.

Hoewel ik toch eigenlijk ook weer niét verlegen voor mijn kennissen zou zijn, als ze mij in zo een naïeve houding zouden snappen. Maar meer dan voor de kennissen ben ik schuchter voor de dingen zelve. Het is alsof de Haagse schoonheden mij, zó ik ze bewonder, enigzins verwijtend terug toe blikken en zelfs met een zweem van dédain. Omdat ik ze te laat bewonder en nóoit met ze dweepte als ik deed met de schoonheden van daar ginds.

Louis Couperus,Een Hagenaar terug in Den Haag (1915)

De Passage prikkelde het bewustzijn. Als er twee liepen, liepen er twee volksmenners, als er een liep, liep er de tamboer-majoor van onzichtbare troepen. Zij kwamen als wezentjes van niets onder het poortgebouw tussen de kolommen binnen.

F. Bordewijk,De wingerdrank (1937)

En dat is bij beiden nog maar een deel van het gehele werk. Weliswaar heeft ook Willem Kloos een aanzienlijk deel van zijn leven in Den Haag doorgebracht (en is hij daar ook overleden), maar hij was toen zijn hoogtepunt als dichter al gepasseerd en voor zijn werk heeft het nauwelijks een rol gespeeld.

In 1891 werd de Haagsche Kunstkring opgericht met daarin een literaire afdeling, waarvan Marcellus Emants voorzitter werd. Invloed op de letterkundige

ontwikkelingen heeft deze instelling niet gehad, maar er vonden wel enkele literaire evenementen plaats die vermelding verdienen, zoals het optreden van beroemde buitenlanders als Verlaine in 1892 en Stefan George in 1896, terwijl er huldigingen plaatsvonden van Kloos, Van Eeden, Hélène Swarth en van de Vlaamse schrijver Cyriel Buysse. Deze laatste woonde in de winter in Den Haag aan de Laan van Meerdervoort en stichtte hier met zijn Haagse vrienden Louis Couperus en W.G.

van Nouhuys in 1903 het tijdschriftGroot Nederland.

Ook al heeft Den Haag tegen het einde van de eeuw als cultureel en artistiek centrum veel aan betekenis ingeboet, er waren toch altijd belangrijke schrijvers die hier leefden en werkten en voor wie de stad het klimaat opleverde waarin zij zich thuisvoelden. Dat zou eigenlijk al kunnen beginnen, als we Den Haag wat ruimer zien en er de agglomeratiegemeenten bij betrekken, met een dichter die in 1924 in Rijswijk op 84-jarige leeftijd overleed: Willem Levinus Penning. Hij was een dichter van de oude stempel. Greshoff die hem in zijn jonge jaren vaak bezocht, schreef daarover: ‘Ik kon mij moeilijk voorstellen dat ik een tijdgenoot van Potgieter en Busken Huet tegenover mij had zitten’; die uitspraak legt de band met de literaire geschiedenis.

Penning genoot respect in de kleine kring waarin de traditie nog een zekere betekenis had, en het was de meester-typograaf Jan van Krimpen die de laatste bundel gedichten van Penning bezorgde,Levensavond, waarvan de uitgave bij de tachtigste verjaardag van de dichter door vrienden mogelijk was gemaakt. ‘Op den verjaardag,’ vertelt Greshoff, ‘trokken wij naar Rijswijk om het eerste exemplaar te overhandigen. Op het Huygensplein, bij het beginpunt van de

(45)

34 J.C. Bloem (tweede van rechts), J. Greshoff (midden) en A. Roland Holst (tweede van links) in gezelschap op een terras

stoomtram, vonden wij Boutens' huisknecht, die ons meedeelde dat zijn meester verhinderd was zich bij ons aan te sluiten. Later arriveerden dr Hein Boeken en mr J.C. Bloem. Tegen de lunch kwam de Rijswijksche fanfare in het voortuintje een concert geven.’

Dat Boutens niet aanwezig kon zijn, was betreurenswaardig, want het was in aanzienlijke mate aan hem te danken dat het geld voor de uitgave bijeenkwam. ‘Die meneer Penning is een rozige marsepeinige grijsaard,’ had hij, vermoedelijk tegen Greshoff, gezegd toen deze Boutens' steun kwam vragen. Dat hij die gaf, belicht een positieve kant van deze andere ‘Hagenaar’, een der grootste dichters na Tachtig.

P.C. Boutens, geboren in Middelburg in 1870, was Hagenaar van adoptie. Hij woonde in de stad van 1904 tot zijn dood in 1943. Hier ontstond het grootste deel van zijn oeuvre. Boutens is een legendarische figuur geweest door zijn talent, zijn karakter en zijn positie: ‘een grote gek’ en een ‘excentriek’, volgens de een, Van Vriesland, en die zei het ‘met alle eerbied en waardering’; iemand die ‘behagen schept in de pose der onaangenaamheid, maar die au fond buitengewoon hulpvaardig en welwillend is,’ volgens een ander, Greshoff.

Aanvankelijk probeerde Boutens met privélessen klassieke talen in zijn onderhoud te voorzien, maar gelukkig voor hem stelden vermogende vrienden hem al gauw in de gelegenheid de dichterlijke staat te voeren zoals hij zich die wenste. Hij woonde op verschillende adressen aan het Westeinde, alvorens de monumentale woning te betrekken op de Laan Copes van Cattenburch 49 (nu Burgemeester Patijnlaan), waar hij tot zijn dood woonde, zélf een literair monument geworden door zijn werk, maar ook door zijn rol. Hij was onder meer medeoprichter van de Vereniging van Letterkundigen in 1905, waarvan hij decennia lang, met een woord van A.L.

Sötemann, de ‘dictatoriale voorzitter’ was; verder was hij initiatiefnemer

(46)

32

van het NederlandsePEN-centrum en stichter van het Willem Kloos Fonds. Zijn vrienden Toorop en Van Konijnenburg portretteerden hem beiden verschillende malen. Na de Tweede Wereldoorlog viel er een stilte rond hem en zijn werk, die door de uitgave van zijn verzamelde gedichten en een poging tot eenrevival bij zijn vijftigste sterfdag in 1993 niet werd doorbroken.

Dat kan niet worden gezegd van een iets oudere tijdgenoot, classicus als hij: de in Westervoort bij Arnhem geboren Johan Andreas Dèr Mouw, die zich eind 1906 definitief in Den Haag aan de Laan van Meerdervoort vestigde. Hij begon daar, samen met een andere classicus en dichter, dr. Edward B. Koster, een cursus tot opleiding voor het staatsexamen en nam leerlingen in de kost, onder wie Victor E.

van Vriesland. Deze had het roemruchte Gymnasium Haganum in de vijfde klas verlaten en voltooide zijn studie onder leiding van de dichter. Dèr Mouw, die weinig literaire connecties had en vooral filosofisch werk schreef, openbaarde zich pas na 1912 als een poëtisch talent. Zijn dichterlijk oeuvre bestaat, buiten nagelaten verzen, uit de tweedelige bundel wijsgerig geïnspireerde gedichtenBrahman I en II. Zij verschenen na zijn dood in 1919 en 1920 onder het pseudoniem Adwaita, het eerste deel nog door hemzelf gereviseerd, het tweede verzorgd door Van Vriesland, die hem met Van Eeden en Verwey in contact had gebracht, waardoor hij al verzen in tijdschiriften geplaatst had gekregen. Postuum verschenen deVerzamelde werken in zes delen, waardoor hij een plaats innam naast de grote dichters Boutens en Leopold. Maar in tegenstelling tot Boutens nam voor Dèr Mouw de belangstelling in de naoorlogse jaren alleen maar toe.

In die tijd bekender, maar even teruggetrokken levend, was de in Voorburg wonende dichter en prozaïst Aart van der Leeuw. Zijn gehele oeuvre, op zijn debuut Sint-Veit na, ontstond in Voorburg. Hij woonde daar vlak bij de ophaalbrug over de Vliet; daarop en op de tuinen van een bloemenkweker keek hij uit en meer dan bloemen en voorbijgaande schepen had zijn verbeelding, volgens Greshoflf, niet nodig om zich een paradijsweelde en eindeloze wonderreizen voor te toveren, zoals in zijn romansIk en mijn

35 J. Greshoff met zijn vrouw Aty Greshoff-Brunt in Den Haag, mei 1919

speelman en De kleine-Rudolf, die tot lang na 1945 zeer bewonderd werden.

(47)

schrijvers als J. Eilkema de Roo, pseudoniem van de bekende Haagse

boekhandelaar en uitgever J. Tersteeg, wiens romansDe weg van Paul de Raet enDe rijke jongeling destijds verslonden werden, en J. Everts jr., wiens

pessimistische verhalen,Uit het leven van een hypochonder en vooral de bundel Catastrophen aan Emants en Couperus herinneren. Belangrijker was J.K. Feylbrief, beter bekend als J. van Oudshoorn, maar op hem kom ik nog terug.

Wat dichters betreft heeft Den Haag in de eerste decennia van de twintigste eeuw heel wat te bieden gehad. Met name is een aanzienlijk deel van de zogenaamde

‘generatie van 1910’ met de stad verbonden.

(48)

33

36 Woonhuis van Martinus Nijhoff aan de Spreeuwenlaan, nr. 33. Nijhoff woonde hier van 30 juli 1923 tot 8 april 1927

P.N. van Eyck, J.C. Bloem, J. Greshoff, Albert Besnard en in directe aansluiting met hen M. Nijhoff en Victor E. van Vriesland waren in Den Haag geboren of brachten er een groot deel van hun jeugd door. Hun vriendschappen, contacten en eerste literaire aspiraties hadden hier hun oorsprong. Over die periode, voor en rondom de Eerste Wereldoorlog, heeft Nini Brunt, die getrouwd is geweest met de

typografisch ontwerper Jan van Krimpen en wier zuster Aty met Jan Greshoff in het huwelijk trad, treffende herinneringen op schrift gesteld in twee boekjes,Het huis in de Gortstraat en Het huis in de Heemskerckstraat. De jonge zeer erudiete Van Eyck was in die tijd de meest invloedrijke figuur van de groep, Greshoff de beweeglijkste die, ook toen al, voortdurend bezig was met het schrijven, doen drukken en uitgeven van artikelen, tijdschriften, bundels en boekjes. In 1910 redigeerde GreshoffHet jaar der dichters, dat vijf jaar lang

(49)

een bloemlezing van de nieuwe dichters zou zijn; met Van Eyck en Bloem leidde hij de bibliofiele reeks De Zilverdistel. Zij wierpen zich, volgens Sötemann, in die jaren op als een afzonderlijke ‘Haagsche Dichtschool’. Ofschoon zij in hun latere leven niet, en in elk geval niet voortdurend, bindingen met Den Haag onderhielden, voelden zij er zich blijkens hun werk thuis.

Dat geldt in het bijzonder voor Martinus Nijhoff, wiens naam door het

uitgeversbedrijf van zijn familie nauw aan de stad gelieerd is, die er opgroeide en vanaf 1940 tot zijn dood woonde in het kloosterlijke huis aan de Kleine Kazernestraat, waar nu de Britse ambassade gevestigd is. Zijn werk, sommige poëzie en vooral zijn prozaverhaalDe pen op papier draagt een sterk Haags stempel. Zelfs speelde hij met de gedachte aan het nieuwe naoorlogse Den Haag een dichtwerk te wijden, dat een tegenhanger zou moeten

(50)

34

38 Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe in haar woning aan de Regentesselaan, nr. 176. Foto Centraal Persfotobureau

worden van Huygens'Zeestraat. Het kwam er niet van.

Zojuist viel al de naam van een belangrijke romancier uit die jaren, J. van Oudshoorn. Een echte Hagenaar, geboren in de Herenstraat bij het Plein. Zijn eerste roman,Willem Mertens' levensspiegel, verscheen in 1914 en werd onmiddellijk door de toonaangevende kritiek hoog gewaardeerd. Desondanks duurde het tot lang na de Tweede Wereldoorlog eer hij de aandacht kreeg die hij verdient en tot zijn verzameld werk werd uitgegeven. Men herkent daarin het milieu, de straten, de sfeer van zijn Haagse jeugd; de stad is hier ook veel meer dan louter een decor. Hij stierf in 1951, vereenzaamd en vrijwel vergeten. Van de jongere schrijvers, die hem niet kenden, bezocht alleen W.F. Hermans hem af en toe. Hij gaf een treffend relaas van zijn ontmoetingen in een aan Van Oudshoorn gewijde aflevering vanTirade.

Hoewel F. Bordewijk in Amsterdam werd geboren, woonde hij vanaf 1894 vrijwel onafgebroken op tal van plaatsen in Den Haag en heeft de stad veel aandacht van hem gekregen, met name in de merkwaardige bundel verhalenHet eiberschild, als achtergrond van romans alsBint en Tijding van ver, in Haagse mijmeringen en, onder pseudoniem Ton Ven,Wandelingen door Den Haag en omstreken. In Haagse mijmeringen komt een beschouwing voor over de Haagse roman. Daarin zegt Bordewijk dat onder invloed van de ondertitel van Couperus'Eline Vere, ‘een Haagse roman’, het begrip ‘Haags’ in dit verband een hoogconjunctuur heeft gekend. ‘Ik weet niet’, schrijft hij, ‘hoeveel boeken mij in mijn jeugd als Haagse roman onder ogen zijn gekomen, - werk dat terecht weer verloren ging. Het genre, voor zover men daarvan bij al dat surrogaat nog spreken mag, was opeens verdwenen.

Waarschijnlijk is na de Eerste Wereldoorlog de ondertitelHaagse roman niet meer gedrukt, maar ook zonder dat: een boek waarvan men zeggen kon dat het een Haagse roman was, gelijk men het zeggen moest van een deel van Couperus' werk, verscheen bij mijn weten niet meer. Voornamer punt: de belangstelling voor Den Haag was weg en is dat nog. Ten onrechte.’

Het citaat is opmerkelijk. In de eerste plaats omdat het aantal Haagse romans, met of zonder vermelding daarvan in een ondertitel, inderdaad aanzienlijk is, niet alleen na Couperus, maar ook na de Eerste Wereldoorlog en zelfs tot in onze tijd.

Uiteraard is het in een enigszins beknopt overzicht als dit onmogelijk ieder literair werk te signaleren dat door schrijver of

(51)

inhoud ‘Haags’ is. Maar als willekeurige voorbeelden vermeld ik wat namen en titels die met ettelijke te vermeerderen zouden zijn: Frans Netscher,Egoisme (1893), Jeanne Reyneke van Stuwe, de vrouw van Kloos, die alleen al tussen 1905 en 1917 een familiekroniek schreef,Zijden en keerzijden, die niet minder dan zeventien Haagse romans omvat, nu als onleesbaar beschouwd, maar destijds niettemin

‘pot-boilers’. Henri van Booven, de eerste Couperus-biograaf, schreefDe fraaie comedie. Een Haags verhaal (1912); de classicus Jan van Gelder gaf romans als Herinneringen van een mondain scholier (1931); M. Scharten-Antink amuseerde metIn den vrije Amerikaan, Koen van Wessums Haagse jaren (1939). En na de Tweede Wereldoorlog ging dat nog door met romans van Eduard Veterman, Johan van der Woude, Adriaan van Leent, Jo Boer, Rico Bulthuis en, recenter, met werken van Hella S. Haasse, Willem Brakman, Helga

39 Helga Ruebsamen. Foto Roeland Fossen, 1992

Ruebsamen en anderen die verderop nog ter sprake komen. Bordewijk heeft natuurlijk gelijk als hij vindt dat veel daarvan het vermelden niet waard is, al is dat geen objectief oordeel. Maar hij is terecht van mening dat Den Haag die

belangstelling wel degelijk verdient. Een aantal waardevolle werken maakt dat ook wel duidelijk, misschien zelfs in sterkere mate dan hij toen dacht.

Op zijn minst kan worden gezegd dat in het letterkundig leven tussen de beide wereldoorlogen en in het bijzonder in de jaren dertig Den Haag indirect een rol heeft gespeeld door de aanwezigheid van Menno ter Braak als leider van de kunstrubriek vanHet Vaderland, gezaghebbend criticus en stuwende kracht van Forum. Hij werd geassisteerd door de redacteur G.H. 's-Gravesande die, net als Ter Braak zelf, onder de schrijvers tal van vrienden telde en die ook zelf creatief werkzaam was;

hij schreef gedichten, literaire

(52)

40 Menno ter Braak. Foto E. van Moerkerken

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daar worden de eerste ideeën en aanzetten verder toegelicht en kunnen we gezamenlijk onze mening vormen over in ieder geval de inhoudelijke thema's van de strategische agenda,

De Raad voor het Openbaar Bestuur startte in de loop van 2015, kort na de over- dracht van taken in het sociale domein naar gemeenten, een verkennend onder- zoek naar de invloed

DoDr onvoorziene omsta.odipeden ka:u de spreekbeurt van de beer H. voor de vnowengroep in Wa58enaar geen doorgang vinden. V410r zover Ollli llekend, zijR plaats

bij toepassing van arbeidsbesparende bouwmethoden en de belofte van con- tinuïteit voor het bouwbedrijf kon een belangrijk deel van de onbenutte bouw- capaciteit

De school heeft een opgeleide Coach Kagan Coöperatief Leren hoog De leerkrachten voeren kindgesprekken en bepalen samen doelen gemiddeld In het kader van internationalisering werkt

Na de constatering van de tekortkomingen in december 2015 heeft de AFM direct een aantal maatregelen getroffen om verbeteringen door te voeren in

Dezelfde 14 decentrale OV-autohteiten en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werken ook samen in het samenwerkingsverband Nationale Data Openbaar

- Cliëntondersteuning voor alle Hagenaars op het Servicepunt XL in de wijk - Cliëntondersteuning voor mensen met een beperking door MEE. Ervaringsdeskundige en