• No results found

S. Moerman Senior KNA prospector M. Alkemade Gemeente Den Haag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "S. Moerman Senior KNA prospector M. Alkemade Gemeente Den Haag"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Colofon

Projectnummer 50770217

OM-nummer 4547310100

In opdracht van Branco Europe b.v.

Auteur Y.F. van Amerongen, A.W.E. Wilbers

Redactie S. Moerman

Versie 1.7

Status Definitief

Autorisatie

S. Moerman Senior KNA prospector 9-6-2017

Goedkeuring

M. Alkemade Gemeente Den Haag 18-8-2017

© IDDS Archeologie Noordwijk, juni 2017 ISSN 2212-9650

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever

Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase

Monsterseweg 27, Den Haag Gemeente Den Haag

IDDS Archeologie rapport 1989

(2)

IDDS Archeologie rapport 1989 Versie 1.7 (definitief)

SAMENVATTING:

In opdracht van Branco Europe b.v. heeft IDDS Archeologie in mei 2017 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan de Monsterseweg 27 in Den Haag, gemeente Den Haag. De aanleiding voor dit onderzoek is de bouw van nieuwbouwwoningen. Omdat er een oppervlak groter dan 50m2 aan grond wordt geroerd bij deze werkzaamheden, is er een bouwvergunning en een advies van de afdeling Archeologie van de Gemeente Den Haag vereist voor het plangebied. Bij doorgang van de nieuwbouwplannen zullen deze vrijstellingsgrenzen zeker worden overschreden.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied voornamelijk is gelegen op een strandwal die is gevormd in het Laat Neolithicum. De strandwal was vanaf het ontstaan een gunstige locatie voor bewoning vanwege de relatief hoge en droge ligging. Er kunnen dan ook resten van allerlei tijdsperioden (Vlaardingencultuur, midden/late ijzertijd, Romeinse tijd en volle middeleeuwen) en complextypes worden aangetroffen, zoals bewoning, begraving en landgebruik (landbouw). Resten bestaan doorgaans uit vondstmateriaal (houtskool, natuursteen, vuursteen, aardewerk, glas) en grondsporen (paalsporen, greppels, cultuurlagen). Aan het maaiveld kunnen resten worden verwacht uit de Tweede Wereldoorlog. De kans is aanwezig dat het plangebied deels verstoord is door de huidige bebouwing.

Het veldonderzoek bevestigt de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek. Het plangebied ligt op een complex van Oude duinen (samen een strandwal genoemd) en in de bodem zijn 4 archeologische niveaus aangetroffen die in diepteligging grotendeels overeenkomen met de verwachting uit het bureauonderzoek (zie tabel in hoofdstuk 4). Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te laten voeren indien één of meerdere van deze niveaus worden vergraven (zie tabel). Dat betekent dat vervolgonderzoek ten minste noodzakelijk is indien binnen het plangebied dieper gegraven wordt dan 20 cm -mv.

(3)

IDDS Archeologie rapport 1989 Versie 1.7 (definitief)

INHOUDSOPGAVE :

ADMINISTRATIEVE GEGEVENS VAN HET PLANGEBIED ... 4

1. INLEIDING ... 5

1.1. Onderzoekskader ... 5

1.2. Doel- en vraagstellingen van het onderzoek ... 6

1.3. Ligging van het plangebied ... 7

2. BUREAUONDERZOEK ... 8

2.1. Werkwijze ... 8

2.2. Geologie, geomorfologie en bodem ... 8

2.3. Archeologische en ondergrondse bouwhistorische waarden ... 10

2.4. Historische situatie en mogelijke verstoringen ... 12

2.5. Tweede Wereldoorlog ... 13

2.6. Huidig landgebruik ... 15

2.7. Gespecificeerd verwachtingsmodel ... 16

3. VELDONDERZOEK ... 17

3.1. Onderzoekshypothese en onderzoeksopzet ... 17

3.2. Werkwijze ... 17

3.3. Resultaten ... 17

3.4. Interpretatie ... 20

4. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN ... 21

4.1. Aanbevelingen ... 22

LITERATUUR EN KAARTEN ... 24

LIJST VAN AFKORTINGEN EN BEGRIPPEN ... 25

BIJLAGEN

1. Topografische kaart 2. Archis-informatie 3. Boorlocatiekaart 4. Boorbeschrijvingen 5. Periodentabel

(4)

Administratieve gegevens van het plangebied

Toponiem Monsterseweg 27

Onderzoekmeldingsnummer 4547310100

Plaats Den Haag

Gemeente Den Haag

Kadastrale aanduiding Loosduinen K1606 + K1607

Provincie Zuid-Holland

Coördinaten Centrum Hoekpunten

74.775/451.627 74.735/451.638 (NW) 74.797/451.656 (NO) 74.814/451.616 (ZO) 74.752/451.597 (ZW) Oppervlakte plangebied 2.850 m2

Onderzoekskader Bouwvergunning

Uitvoerder IDDS Archeologie

Contactpersoon: dhr. A.W.E. Wilbers Postbus 126

2200 AC Noordwijk (ZH) Tel: 071-4028586 E-mail: awilbers@idds.nl

Bevoegde overheid Gemeente Den Haag

Dienst Stadsbeheer Afd. Archeologie Contactpersoon: mevr. drs. C.B. Bakker Postbus 12651

2500 DP Den Haag Tel: 070-3535504

E-mail: archeologie@denhaag.nl Beheer en plaats van documentatie

en vondsten

Gemeentelijk depot voor bodemvondsten Den Haag Postbus 12651

2500 DP Den Haag Uitvoeringsdatum veldwerk 1-06-2017

(5)

1. Inleiding

1.1. Onderzoekskader

In opdracht van Branco Europe b.v. heeft IDDS Archeologie in mei 2017 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan de Monsterseweg 27 in Den Haag, gemeente Den Haag. De aanleiding voor dit onderzoek is de geplande bouw van zes nieuwbouwwoningen (met nutsvoorzieningen en tuinen) en een toegangsweg (Figuur 1). Voor deze plannen moet een bestaande woning worden gesloopt en zal een bestaande tuin en een deel van een bos worden gerooid (Figuur 2). De exacte invulling van de plannen is nog niet bekend waardoor nog niet duidelijk is tot welke diepte de verschillende verstoringen zullen reiken.

Er is geen intentie om kelders aan te brengen onder de woningen. Op basis van de gebruikelijke bodemingrepen bij nieuwbouwwoningen zullen de verstoringen in de bodem reiken tot ongeveer tussen 1,0 en 2,0 m -mv (met uitzondering van eventuele funderingspalen).

Figuur 1: plankaart uit Voorlopig Ontwerp Monsterseweg 27 Den Haag van 14-2-2017.

(6)

Het plangebied heeft een dubbelbestemming voor Archeologie waarbij een advies noodzakelijk is van de afdeling Archeologie van de Gemeente Den Haag indien de ingrepen een oppervlakte hebben groter dan 50 m2 (Bestemmingsplan Madestein-Vroondaal). De afdeling Archeologie van de Gemeente Den Haag (email van dhr. H. Siemons van 11-4-2017) heeft naar aanleiding van de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen (daterend tot het Neolithicum, de bronstijd, de ijzertijd, de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen in de directe omgeving van het plangebied het advies tot vooronderzoek gegeven.

1.2. Doel- en vraagstellingen van het onderzoek

De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Dit gebeurt aan de hand van bestaande bronnen over bekende en verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en zo nodig aanvullen van de gespecificeerde verwachting. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de vormeenheden van het landschap in het plangebied, voor zover deze vormeenheden van invloed kunnen zijn geweest op de bruikbaarheid van de locatie door de mens in het verleden. Op basis van de resultaten van het onderzoek kunnen kansarme zones van het plangebied worden uitgesloten en kansrijke zones worden geselecteerd voor behoud of voor vervolgonderzoek. Om deze doelstelling te kunnen realiseren, wordt op de volgende vragen een antwoord gegeven:

• Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de locatie?

• Hoe is de bodemopbouw in het plangebied en in welke mate is deze nog als intact te beschouwen?

• Bevinden zich archeologisch relevante afzettingen in het plangebied? Zo ja, op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en het NAP?

• Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied en wordt deze bij het veldonderzoek bevestigd?

Figuur 2: Plankaart geprojecteerd op een recente luchtfoto. Door de plannen zal een deel van het bos verdwijnen.

(7)

• Hoewel niet het doel van een verkennend booronderzoek, kunnen er toch archeologische indicatoren worden aangetroffen. Indien deze worden aangetroffen, dan gelden tevens de volgende vragen: wat is de verticale en horizontale ligging van de aangetroffen indicatoren, wat is de datering en wat is de invloed van deze vondsten op de archeologische verwachting van het plangebied?

• In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd door de voorgenomen bodemverstorende werkzaamheden?

Het archeologisch bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek zijn uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 4.0 (Centraal College van Deskundigen 2016), de gemeentelijke eisen (Gemeente Den Haag 2016) en het door de gemeente goedgekeurde Plan van Aanpak (PvA; van Amerongen / Moerman 2017).

Voor de in dit rapport gebruikte geologische en archeologische tijdsaanduidingen wordt verwezen naar Bijlage 5. Afkortingen en enkele vaktermen worden achterin dit rapport uitgelegd (zie lijst van afkortingen en begrippen).

1.3. Ligging van het plangebied

De ligging van het in te richten gebied, ofwel het plangebied, is weergegeven in Bijlage 1. Het plangebied ligt aan de zuidkant van de Monsterseweg en maakt deel uit van het landgoed Madestein.

Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 2.850 m2 en een gemiddelde maaiveldhoogte van 2,0 m +NAP. De exacte ligging en contouren van het plangebied zijn nader weergegeven in Bijlage 3 en Figuur 3.

Om tot een gespecificeerde verwachting voor het plangebied te komen, is niet alleen gekeken naar bekende gegevens over het plangebied zelf maar ook naar de omgeving. Voor het totale onderzochte gebied, oftewel het onderzoeksgebied, is als begrenzing een straal van ongeveer 500 m rondom het plangebied gekozen. De straal van 500 m is dusdanig gekozen zodat diverse onderzoeken die in de omgeving zijn uitgevoerd op vergelijkbare ondergrond kunnen worden meegenomen in het bureauonderzoek.

Figuur 3. Het plangebied (rood omlijnd) op een recente luchtfoto (bron: Google Earth).

(8)

2. Bureauonderzoek

2.1. Werkwijze

Tijdens het bureauonderzoek zijn gegevens verzameld over het onderzoeksgebied. Er is gekeken naar bekende archeologische en ondergrondse bouwhistorische waarden, uitgevoerde archeologische onderzoeken, de fysieke kenmerken van het oude en huidige landschap en naar informatie over bodemverstoringen. Er is gebruik gemaakt van de Archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Den Haag (www.denhaag.nl) en van het Archeologisch Informatie Systeem (Archis3) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Aanvullende historische informatie is verkregen uit beschikbaar historisch kaartmateriaal, waaronder het Minuutplan van begin 19e eeuw (beeldbank.cultureelerfgoed.nl) en enkele historische topografische kaarten (www.topotijdreis.nl).

Tevens is gekeken naar mogelijk militair erfgoed in het plangebied (landschapinnl.nl/bronnen-en- kaarten/militaire-landschapskaart; ikme.nl).

Om inzicht te krijgen in de opbouw en ontwikkeling van het landschap is onder andere gebruik gemaakt van de geologische kaart van Den Haag en Rijswijk (Vos/Rieffe/Bulten 2007). Daarnaast is gebruik gemaakt van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN2; www.ahn.nl).

Voor informatie omtrent bodemsaneringen en ontgrondingenvergunningen is het Bodemloket (www.bodemloket.nl) geraadpleegd. Om de ligging van kabels en leidingen in het plangebied te bepalen, is een KLIC-melding gedaan. Deze gegevens zijn aangevuld met informatie uit onderzoeksrapporten en achtergrondliteratuur (zie literatuurlijst).

2.2. Geologie, geomorfologie en bodem 2.2.1. Ontstaansgeschiedenis landschap

Het plangebied is gelegen in het Hollandse duingebied. Dit duingebied omvat het huidige strand, alle strandwallen, -vlakten en de duinen die aan de oostzijde van het strand voorkomen in Noord- en Zuid- Holland (Berendsen 2005). Aan de zeezijde komen de buitenduinen voor, die ook wel de jonge duinen worden genoemd. Verder landinwaarts liggen de lagere en minder reliëfrijke oude duinen.

Het ontstaan van het duingebied, schematisch weergegeven in Figuur 4, is sterk gerelateerd aan de zeespiegelstijging gedurende het Holoceen (vanaf circa 9500 voor Chr.). Tijdens een periode van relatief snelle zeespiegelstijging die tot circa 4500-4000 voor Chr. duurde, bestond de kust van Nederland uit een uitgebreid waddengebied met zandbanken en -platen die gescheiden werden door grote getijdegeulen. Dit waddengebied werd gedeeltelijk afgeschermd van de open zee door een reeks eilanden. Deze eilanden en het waddengebied werden als gevolg van de alsmaar stijgende zeespiegel geleidelijk omgewerkt en steeds verder naar het oosten verplaatst (Figuur 4a en Figuur 4b).

Vanaf 4500-4000 voor Chr. nam de stijging van de zeespiegelstand sterk af en kwam de oostwaartse verplaatsing van de eilanden tot stilstand. Vanuit de Noordzee en de grote rivieren werden grote hoeveelheden zand aangevoerd, waardoor de getijdengeulen geleidelijk verzandden en de reeks eilanden aan elkaar groeide tot een strandwal. Achter de strandwallen had grootschalige veenvorming plaats, waarbij het Hollandveen Laagpakket werd gevormd (de Mulder et al. 2003).

Tot ongeveer 0-100 na Chr. bleef de grote aanvoer van zand in stand, waardoor de kustlijn steeds verder westwaarts uitbreidde (Figuur 4c). Bij die uitbreiding werden afwisselend strandvlaktes en strandwallen gevormd. Strandvlakten werden gevormd gedurende perioden (van tientallen tot honderden jaren) met gemiddeld een kleiner aantal of minder hevige stormen. Het strand werd langzaam breder en op de hogere delen die alleen tijdens springvloed en zware storm onder water stonden, kon zich vegetatie (gras en struiken) vestigen en vormden zich kleine solitaire duinen. In perioden met meer en/of hevigere stormen werd het door de zee aangevoerde zand boven de vloedlijn op het strand hoog opgeworpen in een rug, een strandwal. Deze strandwallen sloten de strandvlakten af voor overstromingen door de zee. Op de strandwallen kwam nauwelijks begroeiing voor waardoor de wind vrij spel had. Door verstuivingen konden er bovenop de strandwallen (oude) duinen ontstaan (van der Valk 1996).

(9)

Figuur 4. Verband tussen de zeespiegelstijging en de vorming en ligging van strandwallen en duinen voor de Hollandse kust (Berendsen 2005). De verschillende geologische formaties in de figuur zijn terug te vinden in De Mulder et al. 2003.

(10)

Door de voortgaande zeespiegelstijging lagen de strandwallen in westelijke richting steeds hoger ten opzichte van NAP dan oudere strandwallen. Ook het grondwaterniveau steeg als gevolg van de zeespiegelstijging, waardoor de strandvlaktes (de gebieden tussen de strandwallen) natter werden en er veenvorming kon optreden.

Vanaf ongeveer 200-300 na Chr. nam de snelheid van de zeespiegelstijging nog verder af, werd er minder zand aangevoerd uit de Noordzee en werden verschillende riviermondingen inactief. Door golfwerking en in mindere mate het getij werden een deel van de strandwallen en de buiten de kustlijn uitstekende delta’s van de Maas, Rijn en Oude Rijn geërodeerd (Figuur 4d). Het bij deze erosie vrijkomende zand werd door de wind opgeblazen in een brede zone met jonge duinen die voor een groot deel de oudere strandwallen en strandvlaktes bedekken.

2.2.2. Geomorfologie en geologie

Op basis van de nieuwe geologische kaart van Den Haag en Rijswijk is in het plangebied de Laag van Voorburg aanwezig (Figuur 5). Deze laag bestaat uit het zand van de strandwallen en –vlaktes en de oude duinen. Ten noordoosten en zuidoosten van het plangebied is sprake van een strandvlakte en wordt de Laag van Voorburg bedekt door Hollandveen. Het plangebied is gelegen op een strandwal, en daar komt op de Laag van Voorburg eventueel een minder dan 2 m dikke Laag van Den Haag voor. De Laag van Den Haag beslaat het jonge duinzand. De strandwal waarop het plangebied is gelegen, is vermoedelijk gevormd tussen 2525 en 1825 voor Chr. (Dalen et al. 2008, Pruisers/de Gans 1988, Vos et al. 2007, Vos s.a.).

Figuur 5. Het plangebied (binnen het rode vierkant) op de Nieuwe Geologische Kaart van Den Haag en Rijswijk (Vos/Rieffe/Bulten 2007).

2.2.3. Bodem

Op de bodemkaart staat het plangebied aangegeven als ongekarteerd vanwege de ligging binnen bebouwd gebied. In de omgeving komen op de strandwal kalkhoudende duinvaaggronden van fijn zand (kaartcode Zd20A) met een zeer diepe grondwaterstand (grondwatertrap VIII) en kalkhoudende vlakvaaggronden van matig fijn zand (kaartcode Zn50A) voor met een matig diepe grondwaterstand (grondwatertrap IV). Het zijn relatief onontwikkelde bodems.

2.3. Archeologische en ondergrondse bouwhistorische waarden

Binnen het plangebied zijn geen terreinen aanwezig die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) als waardevol staan aangegeven. Ook zijn er geen waarnemingen en vondsten gemeld en geen eerdere onderzoeken uitgevoerd. Ook zijn in het plangebied voor zover bekend geen ondergrondse bouwhistorische waarden aanwezig.

Het plangebied ligt op de gemeentelijke verwachtingskaart van Den Haag in een zone met een archeologische verwachting (Figuur 6). Daarnaast staan op de Geologische Kaart van Den Haag (Figuur 5) twee bekende vindplaatsen afgebeeld. Vindplaats 46 (ten oosten van het plangebied) ligt

Strandwal

Strandvlakte

Strandvlakte

(11)

aan de Monsterseweg en bevat resten uit het Neolithicum, Bronstijd en IJzertijd. Vindplaats 93 ligt ook aan de Monsterseweg (ten westen van het plangebied) en bevat resten uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen.

Figuur 6. Archeologische verwachtingskaart gemeente Den Haag (2013). Oranje: zone met archeologische verwachting; groen: zone zonder archeologische verwachting; rode vierhoek:

plangebied; rode cirkel: locatie van eerder onderzoek uitgevoerd aan de Monsterseweg 29-37.

Binnen een straal van 500 meter rond het plangebied is wel een terrein aanwezig dat op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) als waardevol staat aangegeven. Ook zijn er binnen het onderzoeksgebied waarnemingen en vondsten gemeld en een aantal eerdere onderzoeken uitgevoerd (Figuur 6; Bijlage 2). Deze zullen hier in het kort worden besproken.

Bij de inventarisatie voor de aanleg van een gasleidingtracé wordt het huidige plangebied al genoemd als “attentiegebied” door de aanwezigheid van mogelijke sporen van prehistorische bewoning verdeeld over drie lagen daterend uit het laat Neolithicum tot de late IJzertijd/vroeg Romeinse tijd (Van den Broeke/Hagers 1994; Figuur 7).

Figuur 7. Ligging van het plangebied in het attentiegebied aangegeven door Van den Broeke en Hagers (1994).

Bij een booronderzoek aan de Monsterseweg 29-37 (ca. 250 m ten westen van het plangebied, vindplaats 93) is aangetoond dat de bovenste 60-80 cm onder het maaiveld verstoord is. Op locaties

(12)

van (voormalige) bebouwing reiken de verstoringen aanzienlijk dieper (Archisnr. 2254857100, Rieffe 2003). Het archeologisch onderzoek aan de Monsterseweg 29-37 heeft aan het licht gebracht dat alleen Oud duinzand (Laag van Voorburg) aanwezig is aan de Monsterseweg, de Laag van Den Haag (Jong duinzand) is niet aangetroffen. Verstoring van de bovengrond kan in dit gebied dus al snel in verlies van informatie van opbouw van lagen resulteren. Binnen de Laag van Voorburg, waarop ook het plangebied ligt, zijn echter wel lagen te onderscheiden daterend tot de midden IJzertijd/Romeinse tijd, 10e -11e eeuw en 12e-13e eeuw (Archisnr. 2087795100, Houkes et al. 2008). Bodems daterend tot oudere periodes (Neolithicum en bronstijd) zouden zich onder het grondwater kunnen bevinden, rond 0,5 m +NAP.

Bij de definitieve opgraving aan de Monsterseweg 29-37 zijn restanten van een ijzertijdvindplaats en een nederzetting uit de middeleeuwen gevonden (Houkes et al. 2008). In de Romeinse tijd lag het ijzertijdniveau waarschijnlijk nog aan het oppervlak, waarna het in ergens in de periode van de middeleeuwen overstoven is geraakt; naar analogie met een andere locatie op dezelfde strandwal (Oude Waalsdorperweg) waarschijnlijk tussen de 9e-11e eeuw. De conclusie van het onderzoek was dat het gebied in zowel de ijzertijd als de middeleeuwen op veel grotere schaal geschikt was voor bewoning en ander gebruik dan alleen het onderzochte terrein.

Op ongeveer 50 m ten oosten van het plangebied is in 2001 een booronderzoek uitgevoerd (Rieffe 2001, vindplaats 46). Bij dit booronderzoek is een viertal humeuze bodems aangetroffen waarvan enkele houtskool bevatten. Het aantreffen van verschillende begraven bodems wijst op duinafzettingen. In de interpretatie worden de verschillende bodems toegeschreven aan de periodes Laat Neolithicum, Bronstijd, Vroege IJzertijd, en een samenvoeging van Late IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen. Aanbevolen wordt om aanvullend onderzoek uit te voeren met behulp van proefsleuven. Het is onduidelijk of dit ooit is gedaan.

Het AMK-terrein bevindt zich ten zuidoosten van het plangebied (Bijlage 2). Het gaat om een 13e- eeuwse stenen kamer (bakstenen toevoeging aan een houten boerderij waarin zich een kaaskelder en een opkamer bevonden) in landgoed Madestein (Monumentnr. 4029, vindplaats 54). Onder deze stenen kamer zijn ook nog resten van de Vlaardingencultuur uit het Neolithicum aangetroffen.

2.4. Historische situatie en mogelijke verstoringen

Het kaartmateriaal dat beschikbaar is voor de regio van het plangebied geeft aan dat de omgeving sinds de 18e eeuw in gebruik is geweest als bos, akker of weiland (Figuur 8). Op de oudst geraadpleegde kaart, uit 1712, is het landgebruik niet duidelijk maar lijkt akker of weiland te zijn. Op de kadastrale minuut van 1811-1832 is het perceel waar het plangebied ligt geregistreerd als zijnde bos. Het was in eigendom van ene Johannes Henricus Huygens, die tevens eigenaar was van het ten westen gelegen huis Bloemendaal. De buitenplaats Bloemendaal is vanaf 1891 ingericht als krankzinnigengesticht (www.dbnl.org/tekst/sten009monu10_01/sten009monu10_01_0091.php). Op topografisch kaartmateriaal vanaf het einde van de 19e eeuw is de parkachtige aanleg van het gesticht, waar het plangebied toe behoorde, te zien. In 1913 lijkt het zuiden van het plangebied op een verhoging te liggen. In 1934 wordt het plangebied doorsneden door diverse paden. In 1968 is voor het eerst bebouwing zichtbaar.

(13)

Figuur 8. Diachroon overzicht van het plangebied in het (cultuur)landschap. Het plangebied is steeds rood omlijnd.

2.5. Tweede Wereldoorlog

Op basis van de Indicatieve Kaart Militair Erfgoed (ikme.nl) is duidelijk dat de Monsterseweg zich bevindt in een gebied dat in ruimere zin deel uit maakte van de Atlantikwall (Figuur 9). In de omgeving

(14)

van het plangebied zijn meerdere Widerstandneste (kleinere verdedigingseenheden) aangetroffen.

Daarnaast staat het gebied rond en ten noordwesten van het plangebied aangeduid als Operatieterrein. Het nabijgelegen vliegveld Ockenburg is namelijk door de Duitsers in 1940 vanuit de lucht aangevallen met het doel het vliegveld en uiteindelijk Den Haag in te nemen. De archeologische verwachting van dergelijke slagvelden is dat de slaghandelingen zich vooral weerspiegelen in een verspreiding van verschillende munitieartikelen. Daarnaast kunnen meer statische structuren worden verwacht, zoals resten van stellingen, versperringen, loopgraven, ondersteunende posten e.d. Ook inslagen van granaten en mortieren kunnen worden verwacht, vaak in de vorm van beschadigingen aan bestaande bouw of bomen en als microreliëf. Bekend is dat er vanaf oktober 1944 V-2’s werden afgeschoten vanaf het Bloemendaalterrein (www.loosduinsmuseum.nl/expositie/bloemendaal- rosenburg-1940-1945-parnassiagroep/). Een luchtfoto uit oktober 1944 laat zien dat het plangebied ook in deze periode volledig bebost was (Figuur 10).

Figuur 9. Verschillende militaire elementen in de omgeving van het plangebied. Rode asterisk: locatie plangebied; paars: operatieterrein; roze (achtergrond): Atlantikwall; lichtgroen: luchtlandingsterrein;

donkergroen: schijnvliegveld; oranje: Widerstandneste/Stützpunktgruppe.

*

(15)

Figuur 10: Het plangebied (rood omlijnd) op een luchtfoto uit oktober 1944 (bron: Wageningen UR).

De archeologische waarden uit de Tweede Wereldoorlog zijn momenteel nog niet geborgd binnen het archeologisch beleid van Den Haag.

2.6. Huidig landgebruik

Ten tijde van het veldonderzoek was het plangebied in gebruik als woning en tuin die deels begroeid is met bomen (Figuur 11). Van het bestaande pand zijn geen tekeningen beschikbaar. Uit informatie van de opdrachtgever is wel bekend dat er zich onder het pand een kleine kelder bevindt met een omvang van ongeveer 5 x 3 m en een diepte van ongeveer 3 m onder de bovenzijde van de begane grondvloer. De funderingsdiepte onder de rest van het pand is onbekend, maar naar verwachting maximaal 1 m onder maaiveld.

Figuur 11. Huidig landgebruik in het plangebied (bron: Google Earth 2017/Google Street View juni 2016).

Uit eerder onderzoek is bekend dat direct aan de zuidzijde van de Monsterseweg een gasleiding gelegen is (Figuur 7)

(16)

2.7. Gespecificeerd verwachtingsmodel

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op een strandwal die is gevormd in het Laat Neolithicum. De strandwal was vanaf het ontstaan een gunstige locatie voor bewoning vanwege de relatief hoge en droge ligging. Er kunnen dan ook resten van allerlei complextypes worden aangetroffen, zoals bewoning, begraving en landgebruik (landbouw). Bij onderzoeken in de omgeving zijn archeologische resten aangetroffen van deze periode (Vlaardingencultuur), maar ook van de midden/late ijzertijd, Romeinse tijd en volle middeleeuwen. Sporen kunnen bestaan uit onder meer paalkuilen, afvalkuilen, greppels en structuren als huisplattegronden. Resten bestaan doorgaans uit vondstmateriaal (houtskool, natuursteen, vuursteen, aardewerk, glas) en grondsporen (paalsporen, greppels, cultuurlagen).

Bij het booronderzoek nabij het plangebied (250 m ten westen) is een verstoring van de bovengrond van 60-80 cm –mv (1,4-1,2 m +NAP) waargenomen. Desondanks zijn er bij de definitieve opgraving een ijzertijdvindplaats en een nederzetting uit de middeleeuwen aangetroffen. In dit onderzoek is geconcludeerd dat het gebied in zowel de ijzertijd als de middeleeuwen op veel grotere schaal geschikt was voor bewoning en ander gebruik dan alleen het toenmalige onderzochte terrein. Omdat de ondergrond in het plangebied zeer waarschijnlijk vergelijkbaar is, is de kans op archeologische resten in het plangebied dus in principe ook groot. Archeologische resten zijn in dit booronderzoek verspreid over drie humeuze niveaus aangetroffen. De resten mogen vooral worden verwacht direct onder(aan) de bouwvoor op 1,5 m +NAP en ook op ongeveer 1,0 m +NAP en ongeveer 0,5 m +NAP.

Deze lagen representeren respectievelijk de Middeleeuwen, late IJzertijd/Romeinse tijd en vroege-late IJzertijd. Met name de laatste twee bodems waren moeilijk van elkaar te (onder)scheiden. Daarnaast wordt er nog een humeuze bodem uit een eerdere prehistorische periode vermeld op 0,3-0,5 m –NAP, die vermoedelijk dateert tot het Neolithicum/ de vroege bronstijd (van den Broeke/Hagers 1994; Rieffe 2003).

In het plangebied bestaat tevens een verwachting voor archeologische resten uit de Tweede Wereldoorlog. Naast losse vondsten zoals munitie kan ook het voorkomen van resten van bijvoorbeeld stellingen niet worden uitgesloten. Deze zijn niet herkenbaar op luchtfoto’s uit de Tweede Wereldoorlog omdat het plangebied toen volledig bebost was. Eventuele resten uit de Tweede Wereldoorlog kunnen voorkomen vanaf het maaiveld.

Boven de grondwaterspiegel zullen metaal en organische resten in het zand niet of slecht bewaard zijn gebleven. Onder de grondwaterspiegel zullen de conserveringsomstandigheden gunstiger zijn. In het eerdere onderzoek aan de Monsterseweg 29-37 zijn de conserveringsomstandigheden aangeduid als slecht, terwijl er bij het booronderzoek op dezelfde locatie werd vastgesteld dat de grondwaterstand vrij constant is in het gebied en dit juist een gunstige uitwerking kan hebben op de conservering van organische resten. De eerste vondstlaag bevond zich op de Monsterseweg 29-37 op 1,0 m +NAP (1,0 m –mv). In het plangebied kan dus, ondanks de matig diepe grondwaterstand, alsnog rekening worden gehouden met conservering van botanische resten en metaalvondsten vanaf niet al te grote diepte onder het sporenvlak.

Mogelijke verstoringen in het plangebied bestaan uit de aanwezigheid van de huidige bebouwing (inclusief kelder tot 1,0 m -NAP), een gasleiding direct langs de weg en het mogelijk historische afgraven/egaliseren van het duin in de omgeving (Alterra 2008). Gevechtshandelingen uit de Tweede Wereldoorlog kunnen een verstorende werking hebben gehad op oudere archeologische resten.

Om het verwachtingsmodel te toetsen en waar nodig aan te vullen en om te controleren in hoeverre de bodemopbouw in het plangebied nog intact is, is er een Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase, uitgevoerd.

(17)

3. Veldonderzoek

3.1. Onderzoekshypothese en onderzoeksopzet

Het doel van het Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase, is om de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting te toetsen en waar nodig aan te passen.

Tijdens het veldonderzoek wordt vastgesteld waar de oorspronkelijke bodemopbouw intact is gebleven en waar niet. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de vormeenheden van het landschap, voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze in het verleden. Kansarme zones worden uitgesloten en kansrijke zones worden geselecteerd voor de volgende fasen. Het veldonderzoek bestond uit een booronderzoek. Een veldkartering was door de aanwezige vegetatie niet mogelijk.

3.2. Werkwijze

In het plangebied zijn 5 boringen gezet, waarvan 4 boringen met een diepte van 3,0 m tot 4,0 m beneden het maaiveld (bijlage 3 en 4). Deze boringen zijn zo veel mogelijk evenredig verdeeld over het plangebied, daarbij is rekening gehouden met de aanwezige bebouwing en vooral met de dichte vegetatie. Er is gebruik gemaakt van een Edelmanboor met een diameter van 12 cm en in de aangetroffen veenlagen van een gutsboor met een diameter van 3 cm. Het veldonderzoek is uitgevoerd door dr. A.W.E. Wilbers (senior prospector en fysisch geograaf).

De boringen zijn beschreven volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB;

SIKB 2008) met behulp van een veldcomputer en het programma TerraIndex van I.T. Works. De locaties van de boringen (x- en y-waarden) zijn ingemeten vanuit de topografie. De hoogtes van de boringen (z-waarden) zijn bepaald aan de hand van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN2; www.ahn.nl). De opgeboorde monsters zijn door middel van verbrokkelen in het veld onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals aardewerk, baksteen, vuursteen, huttenleem en bot.

3.3. Resultaten

3.3.1. Lithologie en geologie

De bodem van het plangebied bestaat lithologisch voornamelijk uit kalkloos, matig fijn, matig siltig zand. Alleen in de diepere ondergrond van boringen 1, 2, 4 en 5 zijn lagen zandig veen aangetroffen.

Het aangetroffen zand is duinzand van het Laagpakket van Zandvoort (ofwel de Laag van Voorburg) van de Formatie van Naaldwijk. Het veen behoort tot het Hollandveen Laagpakket van de Formatie van Nieuwkoop. Om een gedetailleerdere beschrijving te maken van de ondergrond is op basis van de boringen een schematische doorsnede gemaakt waarbij de boringen geprojecteerd zijn op een rechte lijn ongeveer van noordwest naar zuidoost loodrecht op de richting van de strandwal (Figuur 12).

Uit de doorsnede blijkt dat het veen waarschijnlijk is ontstaan in een duinpan waarvan het diepste deel aan de noordzijde van het plangebied lag (bij boring 5). In de duinpan is echter niet alleen veen ontstaan. Door de wind is ook regelmatig zand in de venige laagte geblazen waardoor er langs de randen van de duinpan, maar ook in het midden, matig tot sterk humeuze zandlagen voorkomen.

Boring 1 is waarschijnlijk gezet op de uiterste rand van de duinpan waar het veenpakket nog slechts heel dun is en zeer zandig. Aan de bovenzijde is de duinpan dichtgestoven waarbij door steeds meer instuivend zand de veenvorming stopte en nog slechts zand werd afgezet dat door de afstervende vegetatie humeus werd. Later is alle vegetatie gestorven en werd alleen duinzand afgezet (Figuur 12).

De onderzijde van de duinpan (gevuld met humeus zand en veen) is aanwezig op een diepte van 2,8 m -mv in boring 1 tot meer dan 3,6 m in boring 4 (hier kon niet dieper worden geboord waardoor de bodem van de duinpan niet bereikt is). Daarmee ligt het diepste deel van de bodem van de duinpan op ongeveer -1,5 m NAP. De opvulling van de duinpan (met aan de top humeus zand) reikt tot een diepte van 1,9 m -mv in boring 5 (waar het huidige maaiveld lager ligt) tot 2,4 m -mv in boringen 1 en 2. De top van de opgevulde duinpan ligt op een niveau van -0,2 tot 0,0 m NAP en dat is waarschijnlijk ook het niveau tot waar de bodem van de duinpan omhoog helt langs de randen van de duinpan (boring 1 in Figuur 12). Rondom de duinpan (boring 3) komt alleen kalkloos duinzand voor.

(18)

De duinpan is overstoven met duinzand waarin verschillende humeuze laagjes voorkomen. Deze laagjes zijn ontstaan in ondiepe lokale laagtes die (licht) begroeid waren tussen kleine (Oude) duinen.

Dergelijke humeuze laagjes worden aangeduid als vegetatiehorizonten (Figuur 12). In sommige gevallen zijn deze zwak tot matig humeus en bevatten ze sporen van wortels (boringen 4 en 5), maar in andere gevallen is de hoeveelheid humus zo gering dat slechts sprake is van een iets donkerder grijze kleur dan het zand erboven of eronder (boring 3) of van humusbrokjes in het verder grijze zand (boring 4). Deze lagen met een zeer geringe hoeveelheid humus ontstaan langs de randen van de lokale depressies welke minder begroeid zijn. Depressies tussen de duinen liggen wel vaak op een gelijke hoogte ten opzichte van NAP omdat ze gekoppeld zijn aan de (voormalige) grondwaterstand.

In het plangebied zijn op deze manier twee niveaus van vegetatiehorizonten/depressies te onderscheiden1. De diepste ligt op een niveau tussen 0,5 en 0,9 m NAP (1,2 tot 1,6 m -mv).

Gemiddeld ligt het midden van deze 10 tot 30 cm dikke vegetatiehorizont op 0,7 m NAP (1,4 m -mv).

De andere vegetatiehorizont ligt op een niveau tussen 1,0 en 1,4 m NAP (0,7 tot 1,2 m -mv).

Gemiddeld ligt het midden van deze laag met een dikte van 10 tot 40 cm op 1,1 m NAP (1,0 m -mv).

Boven de bovenste vegetatiehorizont is nog een pakket duinzand aanwezig tot aan het maaiveld. In dit duinzand is ook een bodem ontwikkeld (boring 3) waarmee direct onder het maaiveld eigenlijk ook een vegetatiehorizont aanwezig is (zie hieronder).

3.3.2. Bodemopbouw

In het duinzand van het plangebied is een bodem ontwikkeld die in de meeste boringen bestaat uit een vaaggrond met slechts een 20 tot 30 cm dikke A-horizont die geleidelijk overgaat in de natuurlijke

1 Dat het gaat om ten minste twee niveaus is afgeleid uit het feit dat in boringen 3 en 4 meerdere humeuze niveaus boven elkaar voorkomen.

Figuur 12: schematische doorsnede van de bodem in het plangebied op basis van de boringen. GWS is de grondwaterstand.

(19)

C-horizont (Figuur 12). Deze geleidelijke overgang is een aanwijzing voor weinig antropogene verstoringen en het ontbreken van afgravingen. Bij boring 5 is de A- horizont dikker door de ligging binnen de begroeiing en de daarmee aanwezige sterke doorworteling.

Boring 2 is geplaatst op het gazon naast het huis en in de boring leek de bodem hier geroerd/vlekkerig tot een diepte van 1,1 m -mv. De A-horizont leek hier in de boring een dikte te hebben van 60 cm en ook omgewerkt te zijn. Ter controle is ter plaatse van deze boring een profielkuil gegraven met een diepte van ongeveer 60-70 cm (Figuur 13). Uit deze profielkuil blijkt dat het vlekkerige/geroerde uiterlijk van de bovenste lagen in de boring veroorzaakt is door het boorproces zelf in combinatie met verkleuringen door bioturbatie van wortels en dieren. In werkelijkheid bestaat de bovengrond uit een 20 cm dikke A-horizont met daaronder een 10 cm dikke overgang (AC-horizont) door bioturbatie.

In boring 3 is in plaats van een vaaggrond een podzolbodem aangetroffen (Figuur 12). Onder een 20 cm dikke A-horizont is hier een

zwak humeuze, licht grijsbruine B-horizont aanwezig (30 cm dik) die zeer geleidelijk (via een 30 cm dikke BC-horizont) overgaat in de C-horizont op een diepte van 0,8 m -mv. Boring 3 ligt dicht tegen de bosrand, wat mogelijk een verklaring is voor het ontstaan van een podzolbodem. In de boringen in het bos is echter geen podzolbodem aangetroffen. Mogelijk heeft in de buurt van boring 3 ooit een den of conifeerachtige gestaan waarvan bekend is dat het zure bladmateriaal kan zorgen voor lokale podzolering. Ook het aantreffen van een podzolbodem is een aanwijzing voor de afwezigheid van afgravingen en de beperkte antropogene verstoringen.

3.3.3. Archeologische indicatoren

In de boringen zijn geen archeologische indicatoren waargenomen in de vorm van aardewerk, bot of bouwmaterialen. Wel is in boring 4 een onbekende substantie aangetroffen waarvan wordt aangenomen dat het door mens is achtergelaten. In boring 4 werd op een diepte van 2,5 m -mv (-0,3 m NAP) een 10 cm dikke laag sterk humeus zand aangetroffen. Dit zand was plakkerig en had een samenstelling die overeenkomt met het slib op de bodem van een sloot (de afzettingen die boven deze laag voorkwamen wezen niet op een gedempte sloot maar leken volledig natuurlijk en zijn als zodanig ook geïnterpreteerd in Figuur 12. In het sliblaagje waren resten van wortels aanwezig en ook kleine brokjes houtskool. Onder de sliblaag was een 10 cm dikke laag lichtbeige materiaal aanwezig.

Het materiaal had het uiterlijk en voelde aan als gemalen cement, maar was geheel kalkloos. Er kwamen in het materiaal geen grotere stukjes voor en ook de roodgekleurde delen waren even zacht als het lichtbeige materiaal en konden worden weggewreven. Het materiaal was erg plakkerig en bevatte geen zand. Onder de onbekende substantie is met een scherpe overgang het sterk zandige veen aanwezig uit de duinpan. Om deze laag verder te onderzoeken is op 1,0 m ten oosten van boring 4 nog een boring gezet tot dezelfde diepte. Het doel van deze extra boring was dezelfde substantie mogelijk nogmaals op te boren en daarom is deze boring niet beschreven. Hier is de onbekende substantie echter niet aangetroffen. Op dezelfde diepte (direct boven het veen van de duinpan) was hier juist schoon grijs zand aanwezig (wat ook afwijkt van het humeuze zand aan de top Figuur 13: foto van de profielkuilwand bij boring 2. Schaallat heeft een lengte van ongeveer 30 cm.

(20)

van de duinpan in andere boringen). De bodemopbouw tot aan het grijze zand was gelijk aan de bovengrond van boring 4.

Ondanks dat onbekend is wat de substantie precies is, wordt aangenomen dat het iets antropogeens is. Gezien de diepteligging van de lagen en het voorkomen van natuurlijke afzettingen erboven gaat het waarschijnlijk niet om resten uit de Nieuwe tijd, maar eerder uit de prehistorie. Op basis van de sliblaag zou het kunnen gaan om een dichtgegooide sloot of mogelijk een waterput.

3.4. Interpretatie

Uit het veldonderzoek blijkt dat het plangebied ligt op een complex van duinen. Omdat al het zand kalkloos is en het reliëf in de afzettingen kleiner is dan enkele meters wordt aangenomen dat het om Oude duinen gaat uit de periode voor 1000 na Chr. (Laag van Voorburg). In dit duinlandschap kwamen verschillende laagtes voor. In de ondergrond is een met veen en humeus zand opgevulde duinpan aangetroffen en hoger in de boringen zijn verschillende vegetatiehorizonten aanwezig ontstaan in ondiepere lokale laagtes tussen de (lage) duinen. Bij archeologisch onderzoek in de omgeving zijn vindplaatsen aangetroffen uit de Middeleeuwen en uit de IJzertijd/Romeinse tijd.

Gemeld wordt dat de middeleeuwse sporen lagen op ongeveer 1,0 tot 1,9 m NAP, direct onder de bouwvoor en de verstoringen. Het sporenniveau uit de IJzertijd werd aangetroffen op ongeveer 1,0 m NAP. In sommige delen van het onderzochte gebied lagen de sporen uit de IJzertijd en Middeleeuwen door elkaar en andere plaatsen was er mogelijk een scheiding aanwezig tussen sporen uit de Vroege- Late IJzertijd, de Late IJzertijd/Romeinse tijd en de Middeleeuwen waarbij de oudste sporen meer voorkwamen op een niveau van ongeveer 0,5 m NAP en de jongste sporen rond 1,9 m NAP (Houkes et al. 2008). Op basis van deze niveaus kunnen in het huidige plangebied archeologische resten voorkomen uit de Middeleeuwen onder de A-horizont (of in de podzolbodem bij boring 3) op een niveau van 1,6 tot 2,0 m NAP (ofwel 0,0 tot 0,5 m -mv). De archeologische resten uit de Late IJzertijd/Romeinse tijd worden verwacht in en direct onder de eerste vegetatiehorizont op een niveau van 1,0 tot 1,4 m NAP (ofwel 0,7 tot 1,2 m -mv). In en onder het tweede vegetatieniveau (op het niveau van 0,5 tot 0,9 m NAP ofwel 1,2 tot 1,6 m -mv komen dan mogelijk de archeologische sporen voor uit de Vroege – Late IJzertijd. Op het niveau van de opgevulde duinpan (op ongeveer -0,2 – 0,0 m NAP ofwel 1,9 – 2,4 m -mv) komen dan mogelijk archeologische resten voor uit de perioden Laat Neolithicum en Bronstijd. Op dit niveau is een onbekende substantie gevonden waarvan wordt aangenomen dat deze antropogeen is en een aanwijzing voor een archeologisch spoor. Dit spoor zou echter ook van een hoger niveau kunnen zijn ingegraven tot aan het niveau van de duinpan. In het plangebied komen dus zeker vier niveaus voor waarop archeologische waarden kunnen voorkomen.

(21)

4. Conclusie en aanbevelingen

In opdracht van Branco Europe b.v. zijn in juni 2017 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd in verband met de geplande (her)ontwikkeling van het plangebied aan de Monsterseweg 27 in Den Haag, gemeente Den Haag.

Ten behoeve van het onderzoek is een aantal vragen gesteld die als volgt beantwoord kunnen worden:

• Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de locatie?

Uit het veldonderzoek blijkt dat het plangebied ligt op een complex van duinen. Omdat al het zand kalkloos is en het reliëf in de afzettingen kleiner is dan enkele meters wordt aangenomen dat het om Oude duinen gaat uit de periode voor 1000 na Chr. (Laag van Voorburg).

• Hoe is de bodemopbouw in het plangebied en in welke mate is deze nog als intact te beschouwen?

De bodemopbouw in het plangebied is vrijwel volledig intact en bestaat voornamelijk uit vaaggronden met een A-horizont van 20-30 cm. Op de overgang van A- naar C-horizont komt enige bioturbatie voor. Bij boring 3 is lokaal een podzolbodem aangetroffen. De aangetroffen bodems geven aan dat er in het plangebied weinig antropogene verstoringen aanwezig zijn en dat er vrijwel zeker niets afgegraven is.

• Bevinden zich archeologisch relevante afzettingen in het plangebied? En zo ja, op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en het NAP?

In het plangebied komen vier niveaus voor waarop archeologische waarden kunnen voorkomen (zie tabel hieronder). Het is op basis van het verkennend booronderzoek niet mogelijk een datering te geven voor deze niveaus. Op basis van het bureauonderzoek zou het bovenste niveau resten kunnen bevatten uit de Middeleeuwen, het tweede niveau resten uit de Late IJzertijd/Romeinse tijd, het derde niveau resten uit de Vroege tot Late IJzertijd en het onderste niveau resten uit het Laat Neolithicum/Bronstijd.

boven- & onderzijde (m -mv / m NAP)

gemiddelde niveau (m NAP)

Periode

Maaiveld 0 – 0,5 / 2,0 – 1,6 1,7 Middeleeuwen

Vegetatiehorizont 1 0,7 – 1,2 / 1,4 – 1,0 1,1 Late IJzertijd/Romeinse tijd Vegetatiehorizont 2 1,2 – 1,6 / 0,9 – 0,5 0,7 Vroege tot Late IJzertijd Top duinpan 1,9 – 2,4 / 0,0 – -0,20 -0,1 Neolithicum/Bronstijd

• Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied en wordt deze bij het veldonderzoek bevestigd?

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op een strandwal die is gevormd in het Laat Neolithicum. De strandwal was vanaf het ontstaan een gunstige locatie voor bewoning vanwege de relatief hoge en droge ligging. Er kunnen dan ook resten van allerlei complextypes worden aangetroffen, zoals bewoning, begraving en landgebruik (landbouw). Bij onderzoeken in de omgeving zijn archeologische resten aangetroffen van deze periode (Vlaardingencultuur), maar ook van de midden/late ijzertijd, Romeinse tijd en volle middeleeuwen. Sporen kunnen bestaan uit onder meer paalkuilen, afvalkuilen, greppels en structuren als huisplattegronden. Resten bestaan doorgaans uit vondstmateriaal (houtskool, natuursteen, vuursteen, aardewerk, glas) en grondsporen (paalsporen, greppels, cultuurlagen). Bij het booronderzoek nabij het plangebied 250 m ten westen) is een verstoring van de bovengrond van 60-80 cm –mv (1,4-1,2 m +NAP) waargenomen. Desondanks zijn er bij de definitieve opgraving een ijzertijdvindplaats en een nederzetting uit de middeleeuwen aangetroffen. In dit onderzoek is geconcludeerd dat het gebied in zowel de ijzertijd als de middeleeuwen op veel grotere schaal geschikt was voor bewoning en ander gebruik dan alleen het toenmalige onderzochte terrein. Omdat de ondergrond in het plangebied zeer waarschijnlijk vergelijkbaar is, is de kans op archeologische resten in het plangebied dus in principe ook groot.

(22)

Archeologische resten zijn in onderzoeken in de omgeving verspreid over drie niveaus aangetroffen.

De resten mogen vooral worden verwacht direct onder(aan) de bouwvoor op 1,5 m +NAP en ook op ongeveer 1,0 m +NAP en ongeveer 0,5 m +NAP. Deze lagen representeren respectievelijk de Middeleeuwen, Late IJzertijd/Romeinse tijd en Vroege-Late IJzertijd. Met name de laatste twee bodems waren moeilijk van elkaar te (onder)scheiden. Daarnaast wordt er nog een bodem uit een eerdere prehistorische periode vermeld op 0,3-0,5 m –NAP, die vermoedelijk dateert tot het Neolithicum/ de vroege bronstijd (van den Broeke/Hagers 1994; Rieffe 2003).

In het plangebied bestaat tevens een verwachting voor archeologische resten uit de Tweede Wereldoorlog. Naast losse vondsten zoals munitie kan ook het voorkomen van resten van bijvoorbeeld stellingen niet worden uitgesloten. Deze zijn niet herkenbaar op luchtfoto’s uit de Tweede Wereldoorlog omdat het plangebied toen volledig bebost was. Eventuele resten uit de Tweede Wereldoorlog kunnen voorkomen vanaf het maaiveld.

Het veldonderzoek bevestigt de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek. Het plangebied ligt op een complex van Oude duinen (samen een strandwal genoemd) en in de bodem zijn vier archeologische niveaus aangetroffen die in diepteligging grotendeels overeenkomen met de verwachting uit het bureauonderzoek (zie tabel hierboven).

• Hoewel niet het doel van een verkennend booronderzoek, kunnen er toch archeologische indicatoren worden aangetroffen. Indien deze worden aangetroffen, dan gelden tevens de volgende vragen: wat is de verticale en horizontale ligging van de aangetroffen indicatoren, wat is de datering en wat is de invloed van deze vondsten op de archeologische verwachting van het plangebied?

In de boringen zijn geen archeologische indicatoren waargenomen in de vorm van aardewerk, bot of bouwmaterialen. Wel is in boring 4 een onbekende substantie aangetroffen waarvan wordt aangenomen dat het door mens is achtergelaten. Mogelijk is deze substantie een aanwijzing voor een ingegraven en weer opgevulde sloot of waterput. De substantie is gevonden in een 10 cm dikke laag op een diepte van 2,6-2,7 m -mv ofwel -0,5 tot -0,4 m NAP en was niet meer aanwezig in een extra boring op 1,0 m oostelijk van boring 4.

• In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd door de voorgenomen bodemverstorende werkzaamheden?

In het plangebied zullen nieuwe woningen worden gebouwd en een weg, tuinen en nutsvoorzieningen worden aangelegd. De exacte diepte van de verstoringen die deze werkzaamheden met zich mee zullen brengen is onbekend maar sommige zullen zeker tot 1,0 of 2,0 m onder maaiveld reiken. Van de vier aangetroffen archeologische niveaus binnen het plangebied zullen met name de bovenste drie worden bedreigd door de geplande werkzaamheden. Indien onder de huizen ook palen (of toch kelders) worden aangebracht dan zullen deze palen ook door het vierde niveau heen gaan.

4.1. Aanbevelingen

Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied ligt op een complex van Oude duinen met binnen 4,0 m -mv vier potentiele archeologische niveaus. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te laten voeren indien één of meerdere van deze niveaus worden vergraven (zie tabel). Dat betekent dat vervolgonderzoek noodzakelijk is indien binnen het plangebied dieper gegraven wordt dan 20 cm -mv.

Uit de aanwijzingen van de RCE (Prospectie op Maat: http://pom.rce.rnatoolset.net/#/) en het reeds uitgevoerde onderzoek in de omgeving van het plangebied blijkt dat het vervolgonderzoek het beste kan bestaan uit een proefsleuvenonderzoek. Daarbij moet tot ongeveer 10% van de oppervlakte van het plangebied worden onderzocht met een aantal proefsleuven. In de proefsleuven moeten vlakken worden aangelegd onder ieder potentieel archeologisch niveau tot de diepte van de geplande verstoringen.

Bovenstaand advies dient gecontroleerd en beoordeeld te worden door de bevoegde overheid, in dit geval de Gemeente Den Haag. Deze zal vervolgens een besluit nemen inzake de te volgen procedure. IDDS Archeologie wil meegeven dat voordat dit besluit genomen is, er niet begonnen kan worden met bodemverstorende activiteiten of activiteiten die voorbereiden op bodemverstoringen.

(23)

Voor alle gravende onderzoeken, waaronder proefsleuven, dient voorafgaand aan de uitvoering van het onderzoek een Programma van Eisen geschreven te worden. Dit Programma van Eisen zal in dit geval worden opgesteld de bevoegde overheid (de Gemeente Den Haag) alvorens met het onderzoek kan worden begonnen.

Het uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het onverwacht aantreffen dan wel het ongezien vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een steekproef kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten, de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische waarden niet gegarandeerd worden.

(24)

Literatuur en kaarten

Amerongen, Y.F. van/ S. Moerman, 2017: Plan van aanpak. Monsterseweg 27 in Den Haag, gemeente Den Haag, Noordwijk (Intern rapport, IDDS Archeologie).

Alterra, 2008: Geomorfologische kaart van Nederland, 1:50.000, blad 26 W/O, Wageningen.

Berendsen, H.J.A., 2005 (1997): Landschappelijk Nederland. De fysisch-geografische regio’s, Assen.

Bodemkaart, 2006: Bodemkaart van Nederland, schaal 1 : 50 000, met veenkartering, versie 2006.

Broeke, P.W. van den/ J.-K.A. Hagers, 1994: Gasleiding van aanleiding. Inventarisatie van archeologische waarden in het gasleidingtracé Monster-Gaag (Zuid-Holland), Den Haag.

Centraal College van Deskundigen, 2016: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 4.0, Gouda.

Gemeente Den Haag, 2016: Eisen aan archeologisch onderzoek in de gemeente Den Haag, Den Haag.

Houkes, R.A./E. van der Linden/P.F.B. Jongste, 2008: Definitief archeologisch onderzoek bij de Monsterseweg 29-37 Gemeente Den Haag, Den Haag.

Mulder, E.F.J. de/ M.C. Geluk/ I.L. Ritsema/ W.E. Westerhoff/ T.E. Wong, 2003: De ondergrond van Nederland, Groningen/Houten.

Rieffe, E.C., 2001: Boringen Madestein – Monsterseweg, Den Haag Rieffe, E.C., 2003: Booronderzoek Monsterseweg, Den Haag.

SIKB, 2008: Archeologische standaard boorbeschrijving, Archeologie Leidraad, Gouda.

Valk, L. van der, 1996: Coastal barrier deposits in the central Dutch coastal plain, Haarlem (Mededelingen van de Rijks Geologische Dienst 57).

Websites

beeldbank.cultureelerfgoed.nl www.ahn.nl

www.archieven.nl www.bodemloket.nl www.denhaag.nl www.topotijdreis.nl www.ikme.nl

(25)

Lijst van afkortingen en begrippen

Afkortingen

AHN Actueel Hoogtebestand Nederland AMK Archeologische Monumenten Kaart AMZ Archeologische Monumentenzorg Archis Archeologisch Informatie Systeem

ASB Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode BP Before Present (Present = 1950)

GPS Global Positioning System indet ondetermineerbaar

KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie mv maaiveld (het landoppervlak)

NAP Normaal Amsterdams Peil

PvA Plan van Aanpak

PvE Programma van Eisen

RCE Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

SIKB Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer Verklarende woordenlijst

antropogeen Ten gevolge van menselijk handelen (door mensen veroorzaakt/gemaakt) Archis-melding Elke melding bij het centraal informatiesysteem (Archis)

artefact Alle door de mens vervaardigde of gebruikte voorwerpen

bioturbatie Verstoring van de oorspronkelijke bodemstructuur en/of transport van materiaal door plantengroei en dierenactiviteiten

conservering Mate waarin grondsporen, anorganische en organische archeologische resten bewaard zijn

Edelmanboor Een handboor voor bodemonderzoek eolisch Door de wind gevormd, afgezet

Hollandveen Holocene formatie, ontstaan tussen 3500 en 1500 voor Chr.

Holoceen Jongste geologisch tijdvak dat nog steeds voortduurt (vanaf de laatste ijstijd:

ca. 8800 jaar voor Chr.)

horizont Kenmerkende laag binnen de bodemvorming

humeus Organische stoffen bevattend; bestaande uit resten van planten en dieren in de bodem

in situ Achtergebleven op exact de plaats waar de laatste gebruiker het heeft gedeponeerd, weggegooid of verloren

laag Een vervolgbare grondeenheid die op archeologische of geologische gronden als eenheid wordt onderscheiden

lithologie Wetenschap die zich bezighoudt met de beschrijving en het ontstaan van de sedimentaire gesteenten

lutum Kleideeltjes kleiner dan 2 µm

oxidatie Reactie met zuurstof (roesten/corrosie bij metalen; ‘verbranding’ bij veen) plangebied Gebied waarbinnen de realisering van de planvorming het bodemarchief kan

bedreigen

podzol Goed ontwikkelde bodem in gebieden met veel neerslag

prehistorie Dat deel van de geschiedenis waarvan geen geschreven bronnen bewaard zijn gebleven

silt Zeer fijn sediment met grootte 2-63 µm

strandvlakte Groot vlak zandig gebied tussen twee strandwallen

strandwal Langs de kust gevormde langgerekte zandrug die uitsteekt boven het gemiddelde hoogwaterniveau; geeft in Nederland de oude ligging van de kustlijn weer

stratigrafie Opeenvolging van lagen in de bodem

vaaggronden Minerale gronden zonder duidelijke podzol-B-horizont, zonder briklaag en zonder minerale eerdlaag

vindplaats Ruimtelijk begrensd gebied waarbinnen zich archeologische informatie bevindt

(26)
(27)
(28)
(29)

Bijlage 4: Boorbeschrijvingen

(30)

Pagina 1 / 2

Boring: 1

X: 74766,38

Y: 451611,70

Datum: 01-06-2017

Hoogte (m NAP): 2,246

0

50

100

150

200

250

300

bosgrond

225

Zand, matig fijn, matig siltig, matig humeus, sterk wortelhoudend, donkergrijs, geleidelijk, kalkloos, A-horizont

195

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak wortelhoudend, bruin, geleidelijk, kalkloos, C-horizont

125

Zand, matig fijn, matig siltig, licht grijsgeel, geleidelijk, kalkloos

85

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak humeus, grijs, geleidelijk, kalkloos, vegetatieniveau

65

Zand, matig fijn, matig siltig, licht grijsbeige, geleidelijk, kalkloos

-5

Zand, matig fijn, matig siltig, licht grijsoranje, geleidelijk, aan de basis humeus, roestvlekken: spoor, kalkloos

-15

Veen, sterk zandig, zwak wortelhoudend, donkerbruin, geleidelijk, kalkloos

-35

Zand, matig fijn, matig siltig, matig humeus, donkergrijs, geleidelijk, Weinig gevlekt grijs, kalkloos

-55

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak wortelhoudend, grijs, kalkloos

-75

Boring: 2

X: 74773,31

Y: 451626,70

Datum: 01-06-2017

Hoogte (m NAP): 2,166

0

50

100

150

200

250

300

350

400

gazon

217

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak humeus, zwak wortelhoudend, grijs, geleidelijk, kalkloos, A-horizont, omgewerkte grond

157

Zand, matig fijn, matig siltig, grijsbeige, Omg?, geleidelijk, Weinig gevlekt licht grijsbruin, kalkloos, C-horizont

107

Zand, matig fijn, matig siltig, lichtgrijs, Rov onderin, geleidelijk, roestvlekken: spoor, kalkloos

-23

Zand, matig fijn, matig siltig, matig humeus, donker grijsbruin, geleidelijk, zandlagen, roestvlekken: spoor, kalkloos, vegetatieniveau, ingestoven zand

-53

Veen, zwak zandig, zwak houthoudend, zwak riethoudend, donkerbruin, geleidelijk, bosveen, kalkloos, loodzand, ingestoven zand

-93

Zand, matig fijn, matig siltig, sterk humeus, matig wortelhoudend, donkergrijs, geleidelijk, kalkloos, loodzand, ingestoven zand

-113

Zand, matig fijn, matig siltig, matig wortelhoudend, grijs, kalkloos

-183

Boring: 3

X: 74804,38

Y: 451623,60

Datum: 01-06-2017

Hoogte (m NAP): 2,208

0

50

100

150

200

250

300

gazon

221

Zand, matig fijn, matig siltig, matig humeus, zwak wortelhoudend, donkergrijs, geleidelijk, kalkloos, A-horizont

201

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak humeus, zwak wortelhoudend, licht grijsbruin, geleidelijk, kalkloos, B-horizont

171

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak humeus, lichtbruin, geleidelijk, kalkloos, BC-horizont

141

Zand, matig fijn, matig siltig, grijsbeige, geleidelijk, kalkloos, C-horizont

121

Zand, matig fijn, matig siltig, grijs, geleidelijk, kalkloos

111

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak humeus, donkergrijs, geleidelijk, kalkloos,

vegetatieniveau

101

Zand, matig fijn, matig siltig, lichtgrijs, geleidelijk, kalkloos

71

Zand, matig fijn, matig siltig, grijs, geleidelijk, kalkloos, vegetatieniveau

61

Zand, matig fijn, matig siltig, lichtgrijs, kalkloos

-79

(31)

Pagina 2 / 2

Boring: 4

X: 74750,51

Y: 451638,00

Datum: 01-06-2017

Hoogte (m NAP): 2,164

0

50

100

150

200

250

300

350

bosgrond

216

Zand, matig fijn, matig siltig, matig humeus, sterk wortelhoudend, donkergrijs, geleidelijk, kalkloos, A-horizont

196

Zand, matig fijn, matig siltig, matig wortelhoudend, grijsbeige, geleidelijk, kalkloos, C-horizont

146

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak humeus, zwak wortelhoudend, donker grijsbruin, geleidelijk, kalkloos

116

Zand, matig fijn, matig siltig, matig humeus, sporen wortels, donkergrijs, geleidelijk, kalkloos,

vegetatieniveau

106

Zand, matig fijn, matig siltig, grijsbeige, geleidelijk, kalkloos

96

Zand, matig fijn, matig siltig, grijs, Humusbrokjes, mogelijk ven?, geleidelijk, kalkloos

66

Zand, matig fijn, matig siltig, lichtgrijs, geleidelijk, kalkloos

26

Zand, matig fijn, matig siltig, grijs, geleidelijk, kalkloos

-4

Zand, matig fijn, matig siltig, matig humeus, donkergrijs, geleidelijk, kalkloos

-34

Zand, matig fijn, uiterst siltig, sterk humeus, sporen wortels, donkergrijs, Slootbagger, scherp, kalkloos

-44

Sporen baksteen, volledig puin, lichtbeige, Lijkt op zeer fijn bouwpuin/cement, het is echter kalkloos, geen grote stukjes, scherp, kalkloos

-54

Veen, sterk zandig, sporen wortels, donkerbruin, geleidelijk, bosveen, sterk amorf, kalkloos

-94

Zand, matig fijn, matig siltig, matig humeus, donkerbruin, geleidelijk, kalkloos, loodzand, ingestoven zand

-129

Veen, zwak zandig, sporen wortels, donkerbruin, kalkloos

-144

Boring: 5

X: 74795,69

Y: 451652,30

Datum: 01-06-2017

Hoogte (m NAP): 1,785

0

50

100

150

200

250

300

bosgrond

178

Zand, matig fijn, matig siltig, matig humeus, sterk wortelhoudend, grijs, geleidelijk, kalkloos, A-horizont, omgewerkte grond

128

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak wortelhoudend, grijsbeige, geleidelijk, kalkloos, C-horizont

58

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak humeus, sporen wortels, donkergrijs, geleidelijk, kalkloos,

vegetatieniveau

49

Zand, matig fijn, matig siltig, lichtgrijs, geleidelijk, kalkloos, C-horizont

-12

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak humeus, donkergrijs, geleidelijk, kalkloos,

vegetatieniveau

-42

Zand, matig fijn, matig siltig, sterk humeus, donkergrijs, geleidelijk, kalkloos, loodzand, ingestoven zand

-51

Veen, zwak zandig, sporen hout, donkerbruin, geleidelijk, bosveen, kalkloos

-151

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak wortelhoudend, grijs, kalkloos

-162

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, sterk siltig, bruin, matig grof, kalkloos Bodemkundig: veel Fe-vlekken, interpretatie: opgebrachte grond. 110 cm -Mv

Voor het bureauonderzoek zijn ge- raadpleegd: de onderzoeksgegevens van de afdeling Archeologie, historische kaarten, de Nieuwe geologische kaart van Den Haag en Rijswijk

Lithologie: zand, zwak siltig, zwak grindig, geelwit, matig grof, kalkloos, interpretatie: fluvioperiglaciale afzettingen (zand en grind [leem, gyttja, veen]). Bodemkundig:

Verder zullen zee spiege lstijgin g en klim atologische evoluties hun im pact hebben op de zoet- zoutw ater verdeling.. Ze beïnvloeden zowel de hoeveelheid zoet w a te r

• Vraag: Kijk met iemands andere ogen naar de wijk, wat heeft dan prioriteit?.. Feest

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt verwacht dat er in het plangebied mogelijk archeologische resten aanwezig zijn vanaf de Vroege

De bodemopbouw in het onderzoeksgebied bestaat uit een opeenvolging van duin of strandzand (Laag van Voorburg of Laag van Rijs- wijk), met daarop eventueel klei (Laagpakket van

Deze extra cm’s zijn niet opgenomen in kostenraming, deze grond komt uit projecten in Goirle waar de grond (Achtergrondwaarde) anders afgevoerd zou worden..