• No results found

Gemeente Epe Plangebied Oude Apeldoornseweg 78 te Vaassen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Gemeente Epe Plangebied Oude Apeldoornseweg 78 te Vaassen"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gemeente Epe

Auteur:

Plangebied Oude Apeldoornseweg 78 te Vaassen

drs. M.J. van Putten

Bureauonderzoek en

Inventariserend veldonderzoek (karterende fase)

Status:

definitief BAAC Rapport V-12.0441 februari 2013

(2)
(3)

Colofon

ISSN: 1873-9350

Auteur: drs. M.J. van Putten

Veldmedewerker: drs. M.J. van Putten

Cartografie: drs. M.J. van Putten

Redactie: drs. A. Buesink

Copyright: De heer E. Geerdes te Vaassen / BAAC bv te Deventer

Autorisatie (senior prospector): drs. A. Buesink 08-01-2013

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de heer E. Geerdes te Vaassen en/of BAAC bv.

BAAC bv

Onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en Cultuurhistorie

Graaf van Solmsweg 103 5222 BS ‘s-Hertogenbosch Tel.: (073) 61 36 219 Fax: (073) 61 49 877 E-mail: denbosch@baac.nl

Postbus 2015 7420 AA Deventer Tel.: (0570) 67 00 55 Fax: (0570) 61 84 30 E-mail: deventer@baac.nl

(4)

(5)

Inhoud

Inhoud 5

Samenvatting 7

1 Inleiding 9

1.1 Onderzoekskader 9

1.2 Ligging van het gebied 10

1.3 Administratieve gegevens 11

2 Bureauonderzoek 13

2.1 Werkwijze 13

2.2 Landschappelijke ontwikkeling 13

2.3 Bewoningsgeschiedenis 17

2.3.1 Inleiding 17

2.3.2 Archeologie 18

2.3.3 Historie 19

2.4 Archeologische verwachting 21

3 Inventariserend veldonderzoek 23

3.1 Werkwijze 23

3.2 Veldwaarnemingen 24

3.3 Karterend booronderzoek 25

3.3.1 Lithologie en bodemopbouw 25

3.3.2 Bodemverstoringen 26

3.3.3 Archeologische indicatoren 26

3.4 Archeologische interpretatie 26

4 Conclusie en aanbevelingen 29

4.1 Conclusie 29

4.2 Aanbevelingen 30

5 Geraadpleegde bronnen 31

Bijlage 1 overzicht van geologische en archeologische tijdvakken Bijlage 2 boorbeschrijvingen

(6)
(7)

Samenvatting

Het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv heeft een archeologisch bureauonderzoek en een karterend booronderzoek uitgevoerd voor het plangebied Oude Apeldoornseweg 78 te Vaassen (gemeente Epe). Aanleiding voor het archeologische onderzoek is de geplande nieuwbouw van een woning.

Op basis van het bureauonderzoek is geconcludeerd dat het plangebied zich in een gebied met een hoge archeologische verwachting bevindt (relatief hoog gelegen glooiing van sneeuwsmeltwaterafzettingen, lokaal bedekt met dekzand, afgedekt met een enkeerdgrond). Uit het karterende booronderzoek blijkt dat de geomorfologische, geologische en bodemkundige situatie ter plekke een

dergelijke hoge verwachting onderbouwt. Bovendien is gebleken dat ter plaatse mogelijk een oude akkerlaag aanwezig is die erop kan duiden dat binnen het plangebied landbouwactiviteiten hebben plaatsgevonden ten tijde van voor het opbrengen van het esdek. Er zijn echter in het geheel geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen duiden op de aanwezigheid van een vindplaats, ondanks het feit dat met een boordichtheid van 37 boringen/hectare is geboord. Een dergelijk boorgrid is ruim voldoende om een eventueel

aanwezige (steentijd) vindplaats te kunnen prospecteren. De archeologische verwachting is derhalve op basis van het veldonderzoek voor het gehele plangebied naar beneden toe bijgesteld naar een lage verwachting.

Vervolgonderzoek is ons inziens niet noodzakelijk.

(8)
(9)

1 Inleiding

1.1 Onderzoekskader

In opdracht van de heer E. Geerdes heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (karterende fase) uitgevoerd in het plangebied ‘Oude Apeldoornseweg 78’ te Vaassen (gemeente Epe). Aanleiding voor het onderzoek is het plan een nieuwe woning te realiseren. De minimale bodemverstoring bij de realisatie van de nieuwbouw is vooralsnog onbekend. De ervaring leert echter dat de verstoring bij dergelijke bouwwerkzaamheden tot in de C-horizont van de bodem zal reiken. Hierbij bestaat een gerede kans dat eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord of vernietigd worden.

Het doel van een bureauonderzoek is het verwerven van informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een omschreven gebied aan de hand van bestaande bronnen. Met behulp van de verworven informatie wordt een specifiek archeologisch verwachtingsmodel opgesteld.

Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het aanvullen en toetsen van het verwachtingsmodel. Het inventariserend veldonderzoek gebeurt middels waarnemingen in het veld. Tevens worden grondboringen uitgevoerd om de intactheid en de opbouw van het bodemprofiel te beoordelen en (extra) informatie te verkrijgen over bekende dan wel nieuw te ontdekken archeologische waarden binnen het plangebied.

Tijdens het onderzoek dienen de volgende onderzoeksvragen uit het Plan van Aanpak te worden beantwoord:

▪ Zijn binnen het plangebied bekende archeologische waarden aanwezig? Zo ja, zijn er gegevens bekend over de omvang, ligging, aard en datering hiervan?

▪ Wat is de verwachte bodemopbouw in het gebied en zijn er gegevens bekend over bodemverstorende ingrepen in het verleden binnen het plangebied?

▪ Wat is de specifieke archeologische verwachting voor het gebied?

▪ Hoe is de bodemopbouw en is deze nog intact?

▪ Zijn in het plangebied archeologische resten aanwezig? Zo ja, wat is de aard en datering van de ze resten en wat is de verspreiding hiervan?

▪ In hoeverre worden archeologische resten bedreigd en is vervolgonderzoek nodig en zo ja, in welke vorm?

Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.21 , het vigerende gemeentelijke beleid en het onderzoeksspecifieke Plan van Aanpak.

1 CCvD 2010.

(10)

1.2 Ligging van het gebied

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Epe, op circa 1,3 kilometer ten zuiden van de dorpskern van Vaassen. Het terrein betreft het noordelijke deel van het erf van de woning aan de ‘Oude Apeldoornseweg 78’.

De bestaande woning op het erf (woonboerderij en schuur), zal worden gesloopt.

Dit valt echter buiten het plangebied. Het plangebied bestaat uit gazon, een (voormalige) moestuin en een (te slopen) schuurtje. Het plangebied wordt in het noorden en oosten begrensd door weide, in het zuiden door de nu nog

bestaande bebouwing en in het westen door het naastgelegen perceel. Men is voornemens om binnen het plangebied een nieuwe woning te bouwen. De oppervlakte bedraagt circa 1350 m2. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied.

(11)

1.3 Administratieve gegevens

Provincie: Gelderland

Gemeente: Epe

Plaats: Vaassen

Toponiem: Oude Apeldoornseweg 78

Datum opdracht: 20 december 2012 Datum veldwerk: 27 december 2012 Datum definitief rapport: 20-02-2013 BAAC-projectnummer: V-12.0441 Centrum-coördinaten: 194.622 / 476.716

Kaartblad: 27D

Oppervlakte: 1350 m2

Datering: Laat-paleolithicum-heden

Onderzoeksmeldingsnummer: 55063

Onderzoeksnummer: 44655

AMK-terrein: N.v.t.

Waarnemingnummer(s): N.v.t Vondstmeldingsnummer(s): N.v.t

Type onderzoek: Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (karterende fase) Opdrachtgever: De heer E. Geerdes

Oude Apeldoornseweg 78 8171 LW Vaassen

Bevoegde overheid: Gemeente Epe

Beheer documentatie: Bibliotheek Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en archief BAAC bv.

Uitvoerder: BAAC bv, vestiging Deventer Postbus 2015

7420 AA Deventer tel. 0570-670055 Projectleider: drs. M.J. van Putten

m.vanputten@baac.nl

(12)
(13)

2 Bureauonderzoek

2.1 Werkwijze

Tijdens het bureauonderzoek is aan de hand van bestaande bronnen een archeologische verwachting voor het plangebied opgesteld. Bij de inventarisatie van de archeologische waarden is gebruik gemaakt van gegevens uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) en het Centraal Monumenten Archief (CMA) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Hierbij is het Archeologisch

Informatie Systeem (ARCHIS) gebruikt. Ook is de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart geraadpleegd. Er is gebruik gemaakt van het Actueel

Hoogtebestand Nederland.2 Daarnaast is gebruik gemaakt van relevante websites als Watwaswaar3 en zijn de relevante historische atlassen ingezien. Ook is contact opgenomen met het ‘Museum Vaassen Historie’.4 Dit heeft geen aanvullende informatie opgeleverd.

Literatuur over de geologie, geomorfologie en de bodemopbouw van het onderzoeksgebied is eveneens bestudeerd om op basis van locatiekeuze- theorieën een uitspraak te doen over de kans op aanwezigheid van archeologische resten.

In navolgende paragrafen worden de resultaten van het bureauonderzoek beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een synthese in de vorm van een specifieke archeologische verwachting. Een opsomming van de

geraadpleegde literatuur en gebruikte kaarten is terug te vinden in de literatuurlijst. Voor een tabel met een overzicht van geologische en archeologische tijdvakken wordt verwezen naar bijlage 1.

2.2 Landschappelijke ontwikkeling

Het plangebied is gelegen in het IJsseldal, op de flanken van de nabij gelegen Oostelijke Veluwe-stuwwal, op de overgang tussen hoog gelegen gebied (Veluwe) en laag gelegen gebied (rivierengebied van de IJssel).5 Het dal van de Gelderse IJssel is gevormd gedurende de voorlaatste ijstijd, het Saalien (200.000 – 130.000 jaar geleden).6 Het betrof toen geen rivierdal maar een gletsjerbekken.

Het was gedurende het Saalien zeer koud en het noorden van Nederland werd bedekt door landijs. In de randzone van de ijskap ontstonden als gevolg van de zich uitbreidende ijslobben diepe bekkens (tongbekkens) en langgerekte heuvels (stuwwallen). Deze volgden min of meer de toenmalige rivierdalen en drukten de oudere sedimentpakketten opzij en voor zich uit.7 Het huidige IJsseldal is

2 AHN, www.ahn.nl 2012.

3 www.watwaswaar.nl.

4 dhr. Van Peursem

5 Druijff 2009.

6 Berendsen 2008.

7 Spek et al. 1996.

(14)

derhalve in beginsel een door landijs gevormde tongbekken. Aan het einde van het Saalien trokken de ijslobben zich terug. Tijdens de daaropvolgende perioden werd het IJsselbekken grotendeels opgevuld met door de Oer-Rijn afgezette zanden, grinden en kleien behorende tot de Formatie van Kreftenheye.8

Figuur 2.1 Schematische weergave van het geologisch profiel van het IJsseldal (naar Stiboka 1966). De pijl geeft de globale ligging van het onderzoeksgebied weer.

Gedurende de laatste ijstijd (Weichselien, 115.000 - 10.000 jaar geleden) heerste in ons land een poolklimaat. Het landijs bereikte ons land echter niet. Ook gedurende een groot deel van deze periode stroomde de Oer-Rijn door het IJsseldal en heeft grote hoeveelheden zand en grind afgezet (Formatie van Kreftenheye). De rivier had een brede stroomgordel, die werd gekenmerkt door een grillig patroon van zich splitsende en weer samenkomende geulen (vlechtend rivierpatroon). Gedurende het Weichselien werd het klimaat droger, waardoor de af te voeren hoeveelheid water afnam zodat de rivier periodiek droog kwam te liggen. Vanaf circa 40.000 jaar BP hield de activiteit van de Oer-Rijn in het IJsseldal zelfs geheel op en bleef de fluviatiele activiteit binnen het IJsseldal beperkt tot kleine lokale beken.9 De grove zanden en grinden behorende tot de Formatie van

8 Eilander en Kloosterhuis 1982.

9 Volleberg & Stouthamer 2008.

(15)

Kreftenheye worden binnen het plangebied echter op grote diepte verwacht (dieper dan 2 m-mv).

De temperatuur was gedurende het Weichselien dusdanig laag dat de

ondergrond permanent bevroren was (permafrost). Alleen in de zomermaanden ontdooide de bodem tot geringe diepte. Hierdoor kon het sneeuwsmeltwater niet in de grond dringen. Het water stroomde oppervlakkig af van de hoger gelegen oostelijke stuwwallen richting het lager gelegen IJsseldal en nam grote hoeveelheden grindrijk, grof- en fijnzandig materiaal mee. Dergelijke afzettingen worden fluvioperiglaciale afzettingen genoemd en zijn in een brede zone aan de voet van de stuwwallen afgezet.10 In figuur 2.1 zijn deze afzettingen aangeduid als daluitspoelingsmateriaal. Het betreft relatief vlakke terreinen die hier en daar worden doorsneden door droge dalen. De droge dalen betreffen geulen

waarlangs het sneeuwsmeltwater werd afgevoerd.

In het Midden-Weichselien was de vegetatie vrijwel verdwenen, waardoor op grote schaal verstuiving van zand kon optreden. Dit door de wind afgezette zand wordt dekzand genoemd. Het dekzandpakket wordt gerekend tot de Formatie van Boxtel11 en is op sommige plekken als ruggen en welvingen op de

fluvioperiglaciale afzettingen afgezet. Mogelijk bevinden zich binnen het plangebied ook dekzandafzettingen.

Vanaf het begin van het Holoceen (vanaf 10.000 jaar geleden tot heden) trad een blijvende klimaatsverbetering op. Aanvankelijk was het klimaat nog droog en bij de nog schaarse vegetatie ontstonden plaatselijk weer zandverstuivingen. Het betreft duinvormige dekzandafzettingen. Naarmate de klimaatsomstandigheden verbeterden, raakten de dekzandgebieden, waaronder ook de duinen, begroeid, zodat er een einde kwam aan de verstuivingen. Echter, vanaf het begin van de jaartelling kwamen plaatselijk weer zandverstuivingen voor als gevolg van de verwoesting van vegetatie. De verwoesting van de vegetatie hing deels samen met klimatologische veranderingen maar was vooral het gevolg van menselijke activiteiten (platbranden, het steken van plaggen). Binnen het plangebied worden echter geen stuifzanden verwacht.

Een ander aspect welke samenhangt met de verbetering van het klimaat gedurende het Holoceen is de stijging van de grondwaterspiegel. Door het afsmelten van het landijs steeg de zeespiegel en daarmee het

grondwaterniveau.12 Op lage plaatsen en in de kwelwaterzone langs de stuwwallen werden de omstandigheden gunstig voor de vorming van veen (Griendtsveen Formatie). Het plangebied bevindt zich echter niet in een dergelijke kwelzone.

Het plangebied is volgens de geomorfologische kaart gelegen op een relatief hooggelegen ‘glooiing van sneeuwsmeltwaterafzettingen, mogelijk afgedekt met dekzand.13 Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een ‘droog dal’ (code 3R3). Dit is ook zichtbaar op een uitsnede van het AHN (figuur 2.2). Het plangebied bevindt zich op de overgang van relatief hooggelegen terrein (bruingele tinten, 15,3 m + NAP ) ten noorden van het plangebied (de Wanenk) naar het laaggelegen droge beekdal ten zuiden van het plangebied

(donkergroene tinten, 10,6 m + NAP). Binnen dit droge beekdal stroomt

10 Stichting Bodemkartering 1982.

11 De Mulder et al. 2003.

12 Stichting Bodemkartering 1982.

13 Archis.nl 2012.

(16)

overigens wel een beek (Egelbeek). Binnen het plangebied is nauwelijks sprake van reliëfverschil. Het terrein bevindt zich op 12,3 m + NAP.

Op het AHN (figuur 2.2 ) zijn geen aanwijzingen te zien die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van een grootschalige ontgronding binnen het plangebied.

Figuur 2.2 Uitsnede van de AHN-viewer voor het plangebied en omgeving.14 Het plangebied is middels een rood kader weergegeven. De bruine en gele tinten betreffen de hoger gelegen delen. De groene en donkergroene tinten vertegenwoordigen de lager gelegen terreinen.

Het plangebied is op de bodemkaart van Nederland gekarteerd als een hoge zwarte enkeerdgrond, gevormd in zand.15 Volgens deze kaart komen binnen 40 tot 120 cm beneden maaiveld grof zand en grind voor (fluvioperiglaciale afzettingen). Het gebied waar binnen het plangebied zich bevindt, heeft een grondwatertrap VII. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand zich dieper dan 80 cm beneden maaiveld bevindt en de gemiddeld laagste grondwaterstand dieper dan 160 cm beneden maaiveld.

Zwarte enkeerdgronden zijn zandgronden met een niet-vergraven, dikke humushoudende bovengrond (Aa-horizont van minimaal 50 cm dik). Deze dikke humushoudende bovengrond wordt ook wel een plaggendek of esdek genoemd.

Dit esdek is ontstaan door het eeuwenlang opbrengen van gemengde plaggen en potstalmest op de akkers. De plaggen werden gestoken op nabij liggende gras-, bos- of heidepercelen en in de potstal geworpen om de uitwerpselen van het vee op te vangen. Vaak werd ook het nederzettingsafval vermengd met de plaggen, waardoor in esdekken vaak ‘mestaardewerk’ voorkomt. De plaggen werden met de uitwerpselen en het nederzettingsafval vervolgens als mest op de akkers gebracht. Op een akkercomplex op arme zandgrond konden zo gedurende

14 www.ahn.nl 2012.

15 Stichting Bodemkartering 1982.

(17)

langere tijd gewassen verbouwd worden, zonder dat de bodemvruchtbaarheid daarbij uitgeput raakte. De oogsten konden daardoor op peil blijven.

Zwarte enkeerdgronden (zEZ) hebben meestal een zandig tot zwak lemig esdek.

Ze worden vooral aangetroffen als complexen van oude bouwlandgronden op de hoger gelegen dekzandruggen en langs stuwwallen in het Pleistocene

dekzandgebied. De nabijheid van zwarte enkeerdgronden bij heideontginningen suggereert dat de zwarte kleur vooral het gevolg is van het gebruik van

heideplaggen.

Ter plaatse van de esdekken kan het originele maaiveld zijn opgehoogd met minimaal 0,5 m en lokaal zelfs meer dan 1 m grond, terwijl het maaiveld in de afgeplagde gebieden rondom het akkercomplex juist verlaagd is. Bij hele dikke plaggendekken (> 1m) is soms sprake van een bruin esdek in de ondergrond en een donkerbruin tot zwart esdek in de top van de bodem. Dit kan wijzen op een meerfasige opbouw van het esdek, waarbij verschillende brongebieden voor het strooisel zijn afgeplagd.

2.3 Bewoningsgeschiedenis

2.3.1 Inleiding

Het landschap was vroeger in veel grotere mate van invloed op het

bewoningspatroon van de mens dan tegenwoordig. Het vormde een belangrijke factor in de keuze voor een vestigingsplaats. De ligging van archeologische vindplaatsen is dan ook in hoge mate bepaald door het landschap. Het

gevarieerde landschap van de gemeente Epe met droge en natte gebieden bood de bewoners in het verleden een breed scala aan bestaans- en

vestigingsmogelijkheden.

De oudste aanwijzingen voor menselijke activiteit in de gemeente Epe dateren uit het midden paleolithicum.16 In die tijd trokken er diverse groepen rond die in tijdelijke jachtkampen verbleven. Pas vanaf het neolithicum moet, gezien de vele archeologische vondsten binnen de gemeente Epe, sprake zijn van een meer permanente bewoning. Er zijn overblijfselen aangetroffen van begravingen vanaf het neolithicum (talloze grafheuvels), alsmede aanwijzingen voor akkerbouw.17 Gezien het grote aantal grafheuvels op de Veluwe wordt verondersteld dat de bevolking na het neolithicum toenam. Door het kappen van bossen en intensieve veeteelt ontstonden de eerste heidevelden en kleinschalige zandverstuivingen.

Vanaf de ijzertijd groeiden de nederzettingen.

Rond het begin van onze jaartelling breidden de Romeinen hun rijk uit tot de rivier de Rijn. Het gebied van de huidige gemeente Epe kwam dus niet onder direct bestuur van het Romeinse Rijk. In de grensstrook was echter wel sprake van contacten over en weer. In die periode waren er wel nederzettingen ten noorden van de rivier. De vroegste sporen van bewoning in de dorpen Epe en Vaassen dateren uit deze periode.18 Overigens moet worden vastgesteld dat de archeologische rijkdom van de gemeente Epe zich tot op heden niet kenbaar heeft gemaakt in het plangebied en de directe omgeving (zie paragraaf 2.3.2).

Over het algemeen genomen nam de bevolkingsdichtheid aan het einde van de Romeinse tijd sterk af, om rond 800 na Chr. weer toe te nemen. Door de toenemende bevolking en schaalvergroting vanaf de (late)middeleeuwen veranderde het landschap en werd het in cultuur gebracht. Bos werd gekapt en veen werd ontgonnen. Door begrazing met schapen kreeg het potentieel aan natuurlijke vegetatie geen groeikans meer en ontstonden op de droge

zandgronden heidevelden. Betere gronden werden gebruikt als landbouwgrond.

16ARCHIS 2012.

17 Druijff 2009.

18 Druijff 2009.

(18)

(Beek)dalen en de lager gelegen nattere gebieden werden gebruikt voor beweiding en als hooiland. Verspreid in het landschap werden kleine

boerenbedrijven gevestigd op verhogingen in het landschap waarop landbouw werd bedreven. De grond op de hogere delen werd vruchtbaar gemaakt met schapenmest en heideplaggen waardoor essen of enken zijn ontstaan.In latere periodes vonden bij bevolkingsgroei buiten de essen nieuwe ontginningen plaats, de zogenaamde kampontginningen. Met de komst van kunstmest en betere ontwateringstechnieken zijn tegen het eind van de 19de eeuw veel heidevelden en moerassige gebieden ontgonnen, waardoor oude escomplexen en kampen niet verder werden uitgebreid.

2.3.2 Archeologie

Tijdens het bureauonderzoek zijn de archeologische vondstmeldingen in en rond het onderzoeksgebied geïnventariseerd met behulp van het ARCHIS-II

gegevensbestand van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Tevens is gebruik gemaakt van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart.19

Figuur 2.3 Uitsnede van de gemeentelijke beleidskaart met daarop aanvullende informatie vanuit ARCHIS. De zwarte cirkel toont het gebied met een straal van 500 m rond het plangebied.

De onderverdeling van de indicatieve waarden zoals weergegeven op de

gemeentelijke archeologische verwachtingskaart is in het gebied gebaseerd op de statistische relatie tussen het bodemtype, de geomorfologie en archeologische vindplaatsen. Het plangebied is op de gemeentelijke verwachtingskaart gekarteerd als een gebied met een hoge trefkans op het aantreffen van archeologische waarden (zie figuur 2.3). Dit vanwege de aanwezigheid van een hoge zwarte enkeerdgrond. Bovendien bevindt het plangebied zich op deze kaart binnen een archeologisch waardevol gebied (enk). Op basis hiervan behoort het gebied tot de categorie ‘Waarde-archeologie 4’. Binnen dergelijke gebieden dient

19 Past2Present 2009.

(19)

archeologisch onderzoek te worden verricht indien het te verstoren gebied groter is dan 500 m2 en de verstoring dieper zal reiken dan 50 cm beneden maaiveld.20 Op de Archeologische Monumentenkaart staan terreinen vermeld die door de provincie en de RCE zijn geselecteerd vanwege hun archeologische waarde. Een aantal van deze terreinen heeft eveneens de status van beschermd archeologisch monument. Er bevinden zich binnen een straal van 500 m rond het plangebied echter geen archeologische monumenten. Uit het Centraal Archeologisch Archief21 blijkt dat in plangebied geen waarnemingen bekend zijn. Ook binnen een straal van 500 meter rond het plangebied zijn tot op heden geen

waarnemingen bekend.

Zoals op figuur 2.3 is te zien bevinden zich binnen een straal van 500 m rond het plangebied een tweetal onderzoeksmeldingen.22 Op circa 250 m ten noordwesten van het plangebied is in 2004 een booronderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn ondanks de hoge verwachting geen indicatoren aangetroffen die kunnen duiden op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Het terrein is derhalve vrijgegeven.23 Op circa 200 m ten zuidoosten van het plangebied is in 2006 voor een groot gebied een bureaustudie uitgevoerd. Daarbij is het betreffende gebied opgedeeld in zones met lage, middelhoge en hoge verwachting. Voor de zones met een middelhoge en hoge verwachting is vervolgonderzoek aanbevolen in de vorm van een booronderzoek.24

2.3.3 Historie

De bewoningsgeschiedenis binnen de gemeente Epe gaat terug tot in de steentijd, getuige de vele vondsten uit deze periode binnen de

gemeentegrenzen. Rond Vaassen zijn ook enkele vondsten bekend van een dergelijke ouderdom (voornamelijk grafheuvels), zij het niet in de directe omgeving van het plangebied. De tot op heden vroegst bekende

bewoningssporen binnen het dorp zelf dateren uit de Romeinse tijd. Vaassen komt in de geschreven bronnen voor het eerst in een document uit de periode 1170-1175 voor onder de naam Fasna. Dit document betrof een kopie van een ouder document uit eind 8ste begin 9de eeuw. In latere stukken worden ook de namen ‘Falsum, Vasnon en Fassen’ genoemd. De herkomst van de naam is onbekend.25

Zoals de Eerste Kadastrale Kaart uit de periode 1820-1832 laat zien was het plangebied begin 19de eeuw in gebruik als bouwland (zie figuur 2.4).26 Ter plaatse van de huidige bebouwing, pal ten zuiden van het plangebied, was destijds al bebouwing aanwezig. Volgens de kadastrale gegevens uit die tijd betrof het een huis met erf van een dagloner. Op kaartmateriaal uit 1907 is de situatie binnen het plangebied nog hetzelfde.27 De huidige bebouwing lijkt echter van recentere datum. Ook op kaartmateriaal uit de periode 1955-1965 is nog niet veel

veranderd.

20 Tauw bv, Past2Present en Bureau Bouwwerk 2009.

21 CAA, RCE 2010.

22 Onderzoeksmeldingen 8670 en17418.

23 Ringenier 2004.

24 Hesseling 2006.

25 Van Berkel en Samplonius 2006.

26 www.watwaswaar.nl.

27 Robas 1989.

(20)

Wel is in die periode al een bijgebouwtje zichtbaar. Mogelijk betreft dit het schuurtje wat binnen het plangebied ligt.

Figuur 2.4 Uitsnede van de eerste kadastrale kaart uit de periode 1820-1832 voor het plangebied en omgeving.28 De ligging van het plangebied is met een rood kader

weergegeven. De bebouwing uit die periode is middels een donkerrode kleur weergegeven.

Middels de blauwe kleur is de toenmalige ligging van de Egelbeek weergegeven.

Figuur 2.5 Uitsnede van de topografische kaart uit 1907 voor het plangebied en omgeving.

29 De ligging van het plangebied is met rood weergegeven.

Vaassen is zoals zoveel dorpen na de Tweede Wereldoorlog flink uitgebreid. Deze dorpsexpansie heeft het plangebied echter (nog) niet bereikt. Op de bouw van

28 www.watwaswaar 2012.

29 Robas Producties 1989.

(21)

een enkele schuur na is binnen het plangebied en directe omgeving weinig veranderd sinds begin 19de eeuw. Ook uit de AHN-studie zijn geen aanwijzingen die duiden op (grootschalige) ontgrondingen binnen het plangebied (figuur 2.2).

2.4 Archeologische verwachting

Het plangebied is gelegen in het IJsseldal nabij de hoger gelegen Oostelijke Veluwe-stuwwal. In de ondergrond bevinden zich fluvioperiglaciale afzettingen bestaande uit grofzand en grind. Geomorfologisch gezien bevindt het plangebied zich op een relatief hooggelegen glooiing van sneeuwsmeltwaterafzettingen.

Ter plaatse wordt een hoge zwarte enkeerdgrond verwacht. Dit houdt in dat de oorspronkelijke bodem ter plaatse is afgedekt met een esdek. De afzettingen die zich onder het esdek bevinden, zijn gedurende het Weichselien afgezet. Wat betreft de ouderdom van de afzettingen kunnen binnen dit deel van het plangebied archeologische resten aanwezig zijn vanaf het laat-paleolithicum tot heden. Het betreft een relatief hoog gelegen gebied in de nabijheid van momenteel watervoerende dalen (Engel Beek). Dergelijke terreinen vormden gedurende de steentijd, maar ook gedurende latere perioden, aantrekkelijke vestigingsgebieden. Het hier aanwezige esdek fungeert als een beschermende laag voor eventueel aanwezige archeologische resten.

Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen die kunnen duiden op grootschalige bodemverstorende activiteiten.

Op basis van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied, overeenkomstig met de gemeentelijke verwachtingskaart, een hoge verwachting voor het aantreffen van vondsten en/of sporen vanaf de steentijd. Het kunnen vondsten en/of sporen betreffen van kleine steentijd jachtkampementen

(basisnederzettingen en/of huisplaatsen met een omvang van 200 m2 tot 1000 m2). Ook een groter steentijd basiskamp kan niet worden uitgesloten. Bij dergelijke vindplaatsen wordt voornamelijk strooiing van overwegend (bewerkt) vuursteen verwacht. Eventuele vondsten en/of sporen uit latere perioden (bronstijd-middeleeuwen) betreffen naar verwachting vondsten en/of sporen gerelateerd aan huisplaatsen (bijvoorbeeld een boerderij) en/of een

nederzettingsterrein. Hierbij betreft het voornamelijk strooiing van fragmenten aardewerk en sporen van bewoning, zoals waterputten, afvalputten en

paalsporen.

Indien op het terrein archeologische indicatoren en/of bewoningssporen aanwezig zijn, kunnen deze bij een intacte enkeerdgrond aan de basis van het esdek en in de top (Ah-, E-, Bh- en Bs-horizonten) van een eventueel daar onder begraven bodemprofiel (meestal een humuspodzol) worden verwacht. De plaggenbemesting kwam vanaf ongeveer de 15e eeuw in zwang, zodat vooral vindplaatsen van vóór de middeleeuwen nog intact en goed geconserveerd zullen zijn. Vanwege de dikte van het esdek zullen eventuele vindplaatsen veelal nog gaaf aanwezig zijn, omdat ze door de ophoging geleidelijk buiten het bereik van het eergetouw en de keerploeg (sinds de 15e-16e eeuw) zijn geraakt. De oudere grondbewerking (met eergetouw) zal hooguit de bovenste 15 cm van de oude bodem hebben geroerd en dus nauwelijks verstoringen van de originele bodem hebben veroorzaakt. Eventueel mestaardewerk uit de middeleeuwen en uit recentere periode is meestal van elders aangevoerd en duidt dan geen vindplaats ter plaatse aan. Pre-middeleeuws aardewerk dat zich in (de basis van) het esdek bevindt kan door biologische activiteit en regelmatig

(22)

ploegen omhoog gewerkt zijn en daardoor weer wel een aanwijzing zijn voor een vindplaats in de begraven ondergrond onder het esdek. De grondwaterstand is meestal laag en het profiel is dus goed ontwaterd.

Hierdoor zullen vooral organische resten en botmateriaal minder goed geconserveerd zijn.

(23)

3 Inventariserend veldonderzoek

3.1 Werkwijze

Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd op basis van de resultaten van het bureauonderzoek. Hierbij is de tijdens het bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting in het veld getoetst. Bij het inventariserend

veldonderzoek (karterende fase) is het plangebied gekarteerd op archeologische indicatoren en onderzocht op de geomorfologische, geologische en

bodemkundige karakteristieken. Ook geeft het booronderzoek informatie over het intact zijn van de bodem en daarmee informatie over de gaafheid van een eventuele archeologische vindplaats.

Allereerst hebben waarnemingen in het plangebied plaatsgehad om de aanwezigheid van archeologische resten te kunnen beoordelen. Gezien het feit dat het plangebied deels is bebouwd en deels is begroeid met gras, is de vondstzichtbaarheid ter plaatse zeer gering. Bovendien bevindt zich ter plaatse van het plangebied een enkeerdgrond. De kans dat eventuele archeologische indicatoren als gevolg van ploegwerkzaamheden aan het oppervlak zijn komen te liggen, wordt klein geacht. Een oppervlaktekartering is derhalve niet uitgevoerd.

Vanwege de hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten vanaf de steentijd is een karterend booronderzoek uitgevoerd volgens

standaardmethode E1.30 Hierbij wordt er van uitgegaan dat eventuele

archeologische vindplaatsen zich kenmerken door de strooiing van overwegend vuursteen. Echter, vindplaatsen uit latere perioden kunnen middels deze methode uitstekend worden geprospecteerd. Met deze methode worden gemiddeld 20 boringen per hectare verricht met een edelmanboor met diameter van 15 cm. In het plangebied zouden hier derhalve 3 boringen geplaatst moeten worden. Om de trefkans op archeologische indicatoren te vergroten en de geringe extra inspanning die dit met zich meebrengt, zijn echter in totaal 5 karterende boringen geplaatst. Dit komt neer op een boordichtheid van 37 boringen per hectare, ruim voldoende om een eventuele steentijd vindplaats te kunnen traceren. De boringen zijn uitgevoerd tot een maximale diepte van 1,2 m beneden maaiveld. De boringen zijn vanwege de aanwezige bebouwing, de geringe grootte van het plangebied en de verhoging van de boordichtheid niet in een verspringend grid van 20x25 m geplaatst. Wel zijn de boringen zo gelijkmatig mogelijk over het plangebied verspreid. De locaties van de boringen zijn

ingemeten met GPS, waarbij de afwijking circa 2 meter bedraagt. De

hoogteligging ten opzichte van NAP is uit het Actueel Hoogtebestand Nederland gehaald. 31

De bodemmonsters zijn in het veld gezeefd over een zeef met maaswijdte van 3 mm. Het zeefresidu is met het oog gecontroleerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Archeologische indicatoren (bv. aardewerk,

30 SIKB 2012.

31 www.ahn.nl 2012.

(24)

huttenleem, vuursteen, metaal, houtskool en al dan niet verbrand bot) kunnen een aanwijzing zijn voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats ter plaatse of in de nabijheid van de boring met indicator. De bodemlagen zijn lithologisch32 en bodemkundig33 beschreven.

Het veldonderzoek heeft plaatsgevonden 27 december 2012. In navolgende paragrafen worden de resultaten van het veldonderzoek beschreven. Het

hoofdstuk wordt afgesloten met een archeologische interpretatie. De locaties van de boringen staan weergegeven op de boorpuntenkaart (figuur 3.1). De

boorbeschrijvingen bevinden zich in bijlage 2.

Figuur 3.1 Boorpuntenkaart

3.2 Veldwaarnemingen

Door de aanwezige bebouwing (schuur) en begroeiing (gras) waren aan het maaiveld geen aanwijzingen zichtbaar die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van archeologische resten in de bodem (figuur 3.2). Het terrein vertoont nagenoeg geen reliëfverschillen en bevindt zich op circa 12,3 m + NAP.

De oostelijke helft van het plangebied bestaat uit gazon, de westelijke helft is deels bebouwd met een schuurtje. Hier is naast gazon ook een voormalige moestuin aanwezig.

32 NEN 1989.

33 De Bakker en Schelling 1989.

(25)

Figuur 3.2 Zicht op het plangebied, gefotografeerd vanuit de noordoostelijke punt van het plangebied.

3.3 Karterend booronderzoek

In deze paragraaf zal de bodemopbouw binnen het plangebied worden

beschreven. Allereerst zal een algemene karakteristiek van de bodemopbouw en de lithologie worden gegeven, waarna vervolgens aandacht zal worden besteed aan de intacte bodems en de bodemverstoringen. Tot slot zal worden ingegaan op de aangetroffen archeologische indicatoren.

3.3.1 Lithologie en bodemopbouw

De bodemopbouw binnen het plangebied is vrij uniform. In alle boringen is een humeus dek aangetroffen met een dikte variërend van 35 tot 70 cm dik. Dit humeuze dek bestaat overwegend uit zwak siltig, sterk humeus, donkerbruin, matig grof zand (korrelgrootte 210- 300 μm). Dit humeuze dek bevat ter plaatse van alle boringen enkele grindjes, kachelslak en recent bouwafval. Het betreft opgebracht sediment (esdek) dat (licht) is verstoord (Aa-horizont). Ter plaatse van boring 3 is op basis van kleur en humusgehalte een onderscheid te maken in twee fases. Op een diepte van 50 tot 65 cm-mv is het esdek hier lichter van kleur (bruin) en is het matig humeus.

Onder het humeuze dek bestaat de bodem uit zwak siltig, zwak grindig, geelwit, matig tot zeer grof zand (korrelgrootte van 210-420 μm), de zogenaamde C- horizont. In een enkel geval zijn enkele dunne leemlagen aangetroffen. Dit betreft de in paragraaf 2.2 besproken fluvioperiglaciale afzettingen. Alleen ter plaatse van boring 5 is op de fluvioperiglaciale afzettingen een dun pakket dekzand aangetroffen, bestaande uit matig fijn, zwak siltig zand (korrelgrootte van 150-210 μm).

Ter plaatse van alle boringen is een deels intact bodemprofiel aangetroffen onder het esdek. Ter plaatse van de boringen 1, 2, 3 en 5 betreft het een AC-horizont.

Hierbij is ter plaatse van de boringen 2 en 3 mogelijk sprake van een oude akkerlaag (zie paragraaf 3.3.3). Ter plaatse van boring 4 zijn onder het esdek

(26)

restanten van een begraven podzolbodem aangetroffen bestaande uit een Bhs- en een BC-horizont.

Volgens de bodemkaart zou binnen het plangebied sprake moeten zijn van een hoge zwarte enkeerdgrond (zie paragraaf 2.2). Ter plaatse van de boringen 1 t/m 3 is dit ook het geval. Het humeuze dek ter plaatse van de boringen 4 en 5 is bodemkundig gesproken te dun om te kunnen spreken van een hoge zwarte enkeerdgrond. Hier is sprake van een laarpodzolgrond.

3.3.2 Bodemverstoringen

Zoals uit bovenstaande paragraaf valt op te maken, is de bodem ter plaatse van het plangebied slechts in beperkte mate verstoord. De verstoring beperkt zich tot de humeuze bovengrond en (in mindere mate) de daaronder gelegen AC-

horizont. De bodemverstoring blijkt voornamelijk uit het (licht) vlekkerige karakter van de verstoorde bodemhorizonten. Hiermee wordt bedoeld dat zich brokken C-horizont in de A-horizont bevinden of brokken A-horizont in de AC- horizont. De verstoring reikt in geen van de boringen tot diep in de C-horizont.

3.3.3 Archeologische indicatoren

Ter plaatse van de boringen 2 en 3 is op een diepte van respectievelijk 70 tot 85 cm-mv en 65 tot 85 cm-mv een bruingele menglaag aangetroffen (AC-horizont), waarvan niet kan worden uitgesloten dat het een oude akkerlaag betreft. De aanwezigheid van een dergelijke oude akkerlaag kan duiden op

landbouwactiviteiten uit de periode voordat het esdek werd opgebracht gedurende de vroege middeleeuwen of eerder. Destijds bevonden de akkertjes zich in de directe nabijheid van een boerderij of nederzetting. De ervaring leert echter dat indien de locatie ook daadwerkelijk is bewoond, de oude akkerlaag archeologische indicatoren bevat (veelal aardewerk). Dit is binnen het plangebied echter niet het geval. Wel zijn in het humeuze dek (esdek) kleine fragmentjes recent bouwafval aangetroffen. Aangezien in het veld al duidelijk was dat het hier geen archeologische indicatoren betrof, zijn deze niet verzameld.

3.4 Archeologische interpretatie

Op basis van het bureauonderzoek heeft het plangebied landschappelijk gezien een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden vanaf de steentijd. Uit het booronderzoek is gebleken dat de geologische situatie ter plaatse deze verwachting onderbouwd (relatief hoog gelegen glooiing van sneeuwsmeltwaterafzettingen, lokaal bedekt met dekzand). Ook de

bodemkundige situatie ter plaatse onderbouwt een dergelijke verwachting. Er is namelijk een deels intacte bodem aangetroffen. Eventueel (diepere) sporen zoals paalkuilen, brandkuilen en waterputten zouden derhalve nog intact aanwezig kunnen zijn. Echter, het betreft een karterend booronderzoek waarbij het boorgrid dermate is verdicht dat het plangebied met een boordichtheid van circa 37 boringen/ha is onderzocht. Een dergelijk boordichtheid is conform de

landelijke richtlijnen ruim voldoende om een eventuele (steentijd) vindplaats te kunnen traceren. Er zijn naast de mogelijke aanwezigheid van een oude

akkerlaag echter in het geheel geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen duiden op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Er mag derhalve geconcludeerd worden dat het plangebied mogelijk al voor de late middeleeuwen in gebruik is genomen voor agrarische doeleinden, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat het plangebied ook bewoond is geweest. Indien daadwerkelijk sprake is van een oude akkerlaag, heeft zich in de nabije omgeving van het plangebied waarschijnlijk wel een nederzetting/boerderij bevonden.

(27)

Op basis van het onderhavige onderzoek kan derhalve worden geconcludeerd dat de archeologische verwachting voor het gehele plangebied naar beneden toe kan worden bijgesteld tot een lage archeologische verwachting op het aantreffen van archeologische vindplaatsen.

(28)
(29)

4 Conclusie en aanbevelingen

4.1 Conclusie

Hieronder volgt de beantwoording van de onderzoeksvragen zoals gesteld in het Plan van Aanpak:

Zijn binnen het plangebied bekende archeologische waarden aanwezig? Zo ja, zijn er gegevens bekend over de omvang, ligging, aard en datering hiervan?

Het plangebied valt volgens de gemeentelijke verwachtingskaart in een archeologisch waardevol gebied (enk). Over de aard en datering doet de kaart echter geen uitspraak. Buiten de ligging binnen een enk zijn binnen het plangebied tot op heden geen archeologische waarden bekend.

Wat is de verwachte bodemopbouw in het gebied en zijn er gegevens bekend over bodemverstorende ingrepen in het verleden binnen het plangebied?

Binnen het plangebied wordt een hoge zwarte enkeerdgrond verwacht. Er zijn geen gegevens bekend die kunnen duiden op grootschalige bodemverstoringen in het (recente) verleden.

Wat is de specifieke archeologische verwachting voor het gebied?

Op basis van de geomorfologische ligging (relatief hoog gelegen glooiing van sneeuwsmeltwaterafzettingen, lokaal bedekt met dekzand), de ouderdom van de verwachte afzettingen (Weichselien) en de aanwezigheid van een enkeergrond, is aan het gebied een hoge verwachting toegekend op het aantreffen van een vindplaats uit de perioden laat-paleolithicum tot heden.

Hoe is de bodemopbouw en is deze nog intact?

Uit het booronderzoek is gebleken dat de bodem binnen het plangebied nog (deels) intact is. Het betreft een enkeerdgrond (westelijk deel plangebied) dan wel een laarpodzolgrond (oostelijke deel plangebied). Onder het opgebrachte humeuze dek is ter plaatse van vier van de vijf boringen een AC-horizont aangetroffen. Ter plaatse van boring 4 zijn restanten van een begraven

podzolbodem aangetroffen. In geen van de boringen heeft verstoring tot diep in de C-horizont plaatsgevonden.

Zijn in het plangebied archeologische resten aanwezig? Zo ja, wat is de aard en datering van deze resten en wat is de verspreiding hiervan?

Ter plaatse van een tweetal boringen (nrs. 1 en 3) kan niet worden uitgesloten dat de aangetroffen AC-horizont een oude akkerlaag betreft. De aanwezigheid van een dergelijke oude akkerlaag kan duiden op landbouwactiviteiten uit de periode voordat het esdek werd opgebracht gedurende de vroege middeleeuwen of eerder. Destijds bevonden de akkertjes zich in de directe nabijheid van een boerderij of nederzetting. De ervaring leert echter dat indien de locatie ook daadwerkelijk is bewoond, de oude akkerlaag archeologische indicatoren bevat (veelal aardewerk). Dit is binnen het plangebied echter niet het geval, ondanks

(30)

het feit dat met een verdicht karterend boorgrid voor vindplaatsen uit de steentijd of later is geboord (37 boringen/ha). Er is derhalve geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied geen archeologische vindplaats wordt verwacht.

In hoeverre worden archeologische resten bedreigd en is vervolgonderzoek nodig en zo ja, in welke vorm?

Uit bovenstaande blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen archeologische vindplaats wordt verwacht die door de toekomstige bouwwerkzaamheden bedreigd zou worden. Vervolgonderzoek is ons inziens niet noodzakelijk.

4.2 Aanbevelingen

Voor het gehele plangebied geldt op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek een lage archeologische verwachting op het aantreffen van vindplaatsen vanaf de steentijd. Vervolgonderzoek is ons inziens niet noodzakelijk.

Bovenstaand advies dient beoordeeld te worden door de bevoegde overheid (gemeente Epe) en leidt tot een selectiebesluit. Dit betekent niet dat reeds gestart kan worden met bodemverstorende activiteiten of de daarop voorbereidende activiteiten.

Hoewel getracht is een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden, kan de aanwezigheid van archeologische sporen of resten nooit volledig worden uitgesloten. BAAC bv wil er daarom op wijzen dat men bij bodemverstorende activiteiten alert dient te zijn op de aanwezigheid van archeologische waarden (zoals vondstmateriaal en grondsporen). Bij het aantreffen van deze waarden dient men hiervan melding te maken bij de Minister van OCW (in de praktijk de RCE) conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

(31)

5 Geraadpleegde bronnen

Bakker, H. de & J. Schelling, 1989: Systeem van bodemclassificatie voor Nederland, Wageningen.

Berendsen, H.J.A., 2008. De vorming van het land. Van Gorcum, Assen.

Berkel van, G. en K. Samplonius, 2006: Nederlandse plaatsnamen herkomst en historie, Utrecht.

Centraal College van Deskundigen (CCvD), 2010. Kwaliteistnorm Nederlandse Archeologie (KNA) Landbodems, versie 3.2. SIKB, Gouda.

Druijff, F., 2009. Cultuurhistorische Profielschets gemeente Epe. Samenvattend inventarisatiedocument. Tauw bv, Utrecht.

Eilander, D.A. en J.L. Kloosterhuis, 1982. Bodemkaart van Nederland. Schaal 1:50.000. Toelichting bij de kaartbladen 26 Oost Harderwijk en 27 West Heerde.

Stiboka. Wageningen.

Hesseling, I., 2006. Archeologisch onderzoek Egelbeek. Bureauonderzoek.

Grontmij Archeologische rapporten 297. Grontmij Nederland bv, Assen.

Mulder,de. E.F.J., M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003:

De ondergrond van Nederland, Groningen/Houten.

Nederlands Centrum van Normalisatie, 1989: Classificatie van onverharde grondmonsters. NEN 5104. Delft.

Ringenier, H., 2004. Plangebied Wanenk. Gemeente Epe. Een inventariserend archeologisch onderzoek. RAAP-notitie 617. RAAP..

Spek, T., F.D. Zeiler en E. Raap, 1996. Van de Hunnepe tot de zee. De geschiedenis van het Waterschap Salland. Meppel.

Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB), 2006: Leidraad inventariserend veldonderzoek, versie 2.0. Deel karterend booronderzoek, Gouda Stichting voor Bodemkartering, 1966. Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000 Toelichting bij het kaartblad 27 Oost Hattem, Stiboka, Wageningen

Tauw bv, Past2Present en Bureau Bouwwerk, 2009. Epe, historisch centrum van de Veluwe. Cultuurhistorisch beleid 2010 – 2015. Tauw bv, Utrecht.

Volleberg, K.P. & E. Stouthamer, 2008b. Geomorfologisch onderzoek Ruimte voor de Rivieren Deventer Keizers- en Stobbenwaarden. Departement Fysische

Geografie, Faculteit Geowetenschappen, Universiteit Utrecht, Utrecht.

(32)

Geraadpleegde kaarten

AHN, 2012. Actueel Hoogtebestand Nederland. Verkregen via www.ahn.nl in december 2012.

ANWB, 2004. Topografische atlas Gelderland (1:25.000), ANWB, Den Haag Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2012. Archeologische Monumentenkaart (AMK) en Centraal Archeologisch Archief (CAA), geraadpleegd via Archis.

Robas Producties, 1989. Grote Historische Atlas van Gelderland, 1:25 000. Den Ilp.

Stichting voor Bodemkartering (Stiboka), 1982. Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000; 27 West Heerde. Wageningen.

WatWasWaar, 2012. Eerste Kadastrale kaart uit de periode 1827-1832. In december 2012 online geraadpleegd via www.watwaswaar.nl

(33)

Bijlage 1

Overzicht geologische en archeologische tijdvakken

(34)
(35)

Ouderdom

in jaren Chronostratigrafie MIS Lithostratigrafie

Holoceen 1

Formaties: Naaldwijk (marien), Nieuwkoop (veen), Echteld (fluviatiel) Late Dryas

(koud) Allerød (warm) Vroege Dryas

(koud) Laat-

Weichselien (Laat- Glaciaal)

Bølling (warm)

2

Laat- Pleniglaciaal

Midden- Pleniglaciaal Midden- 3

Weichselien (Pleniglaciaal)

Vroeg-

Pleniglaciaal 4 5a 5b 5c Vroeg-

Weichselien (Vroeg- Glaciaal)

5d Eemien

(warme periode) 5e Eem

Formatie Formatie

van Kreftenheye

Formatie van Drente Saalien (ijstijd) 6

Holsteinien (warme periode) Elsterien (ijstijd)

Formatie van

Urk Formatie

van Peelo

Formatie van Boxtel

Cromerien (warme periode)

Pre-Cromerien

Formatie van Sterksel

Formatie van Beegden

11.755 12.745 13.675 14.025 15.700

29.000

50.000

75.000

115.000 130.000

370.000 410.000

475.000

850.000

2.600.000

Overzicht geologische en archeologische tijdvakken

(36)

Cal. jaren v/n Chr.

14C jaren Chronostratigrafie Pollen

zones Vegetatie Archeologische perioden Nieuwe tijd Vb2

Middeleeuwen

Vb1 Romeinse tijd

IJzertijd Subatlanticum

koeler vochtiger

Va

Loofbos eik en hazelaar

overheersen haagbeuk veel cultuurplanten

rogge, boekweit, korenbloem

IVb Bronstijd

Subboreaal koeler

droger IVa

Loofbos eik en hazelaar

overheersen beuk>1% invloed

landbouw

(granen) Neolithicum

Atlanticum warm vochtig

III

Loofbos eik, els en hazelaar

overheersen in zuiden speelt linde een grote rol

Boreaal

warmer II

den overheerst hazelaar, eik, iep,

linde, es

Mesolithicum

Preboreaal

warmer I

eerst berk en later den overheersend

Late Dryas LW III parklandschap

Allerød LW II dennen- en

berkenbossen

Vroege Dryas open

parklandschap Laat-

Weichselien (Laat- Glaciaal)

Bølling

LW I open vegetatie met kruiden en berkenbomen

Laat-Paleolithicum

Midden- Weichselien (Pleniglaciaal)

perioden met een poolwoestijn en perioden met een

toendra

Vroeg- Weichselien

(Vroeg- Glaciaal)

perioden met bos en perioden met een subarctisch open landschap Eemien

(warme periode) loofbos

Midden-Paleolithicum

Saalien (ijstijd)

Vroeg-Paleolithicum

2650

5000

8000

9000

10.150 10.800 11.800 12.000

13.000 0

815

3755

7020

8240

11.755 12.745 13.675 14.025

15.700 1950

75.000

115.000 130.000

300.000 35.000 8800 5300 4900 2000 800 12 0 450 1500

Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder . (2003). Lithostratigrafie volgens De Mulder . (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot . (1994). Atmosferische data volgens Stuiver . (1998).

et al

et al et al et al

(37)

Bijlage 

Boor EHVFKULMYLQJHQ

(38)
(39)

boring: 12441-1

beschrijver: MVP, datum: 27-12-2012, X: 194.609, Y: 476.723, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 27D, hoogte: 12,30, precisie hoogte:

1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-15 cm, doel boring: archeologie - kartering, landgebruik: overige (cultuur), vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Gelderland, gemeente: Epe, plaatsnaam: Vaassen, opdrachtgever: dhr. E. Geerdes, uitvoerder: BAAC bv

0 cm -Mv / 12,30 m +NAP

Algemeen: aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: zand, zwak siltig, sterk humeus, donkerbruin, matig grof, kalkloos Bodemkundig: A-horizont bestaand uit opgebracht pakket

Archeologie: fragmenten bouwpuin (onbepaald) Opmerking: Kachelslak, grind, bk

50 cm -Mv / 11,80 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm), aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak grindig, bruingeel, matig grof, kalkloos

Bodemkundig: AC-horizont Opmerking: licht vlekkerig.

70 cm -Mv / 11,60 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm)

Lithologie: zand, zwak siltig, zwak grindig, geelwit, matig grof, kalkloos, interpretatie: fluvioperiglaciale afzettingen (zand en grind [leem, gyttja, veen])

Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken Opmerking: Matig tot zeer grof, enkel grindje

Einde boring op 120 cm -Mv / 11,10 m +NAP

boring: 12441-2

beschrijver: MVP, datum: 27-12-2012, X: 194.606, Y: 476.705, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 27D, hoogte: 12,30, precisie hoogte:

1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-15 cm, doel boring: archeologie - kartering, landgebruik: overige (cultuur), vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Gelderland, gemeente: Epe, plaatsnaam: Vaassen, opdrachtgever: dhr. E. Geerdes, uitvoerder: BAAC bv

0 cm -Mv / 12,30 m +NAP

Lithologie: zand, zwak siltig, sterk humeus, donkerbruin, matig grof, kalkloos Bodemkundig: A-horizont bestaand uit opgebracht pakket, interpretatie: verstoord Archeologie: veel fragmenten bouwpuin (onbepaald)

Opmerking: Vlekkerig, verstoord. Recent bk

30 cm -Mv / 12,00 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: zand, zwak siltig, sterk humeus, donkerbruin, matig grof, kalkloos Bodemkundig: A-horizont bestaand uit opgebracht pakket, interpretatie: verstoord Archeologie: enkel fragment bouwpuin (onbepaald)

Opmerking: Licht vlekkerig, bevat glas

70 cm -Mv / 11,60 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, bruingeel, matig grof, kalkloos Bodemkundig: AC-horizont

Opmerking: Enkele steen, grind, oude akkerlaag?

85 cm -Mv / 11,45 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: zand, zwak siltig, zwak grindig, geelwit, matig grof, kalkloos, interpretatie: fluvioperiglaciale afzettingen (zand en grind [leem, gyttja, veen])

Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken Opmerking: Matig tot zeer grof, enkel grindje

Einde boring op 120 cm -Mv / 11,10 m +NAP

boring: 12441-3

beschrijver: MVP, datum: 27-12-2012, X: 194.624, Y: 476.716, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 27D, hoogte: 12,30, precisie hoogte:

1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-15 cm, doel boring: archeologie - kartering, landgebruik: overige (cultuur), vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Gelderland, gemeente: Epe, plaatsnaam: Vaassen, opdrachtgever: dhr. E. Geerdes, uitvoerder: BAAC bv

0 cm -Mv / 12,30 m +NAP

Lithologie: zand, zwak siltig, sterk humeus, donkerbruin, matig grof, kalkloos Bodemkundig: A-horizont bestaand uit opgebracht pakket

Archeologie: enkel fragment bouwpuin (onbepaald) Opmerking: Kachelslak, slak

50 cm -Mv / 11,80 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, bruin, matig grof, kalkloos Bodemkundig: A-horizont bestaand uit opgebracht pakket

65 cm -Mv / 11,65 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: zand, zwak siltig, zwak grindig, bruingeel, matig grof, kalkloos Bodemkundig: AC-horizont

Opmerking: Oude akkerlaag?

85 cm -Mv / 11,45 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm)

Lithologie: zand, zwak siltig, zwak grindig, geelwit, enkele leemlagen, matig grof, kalkloos, interpretatie: fluvioperiglaciale afzettingen (zand en grind [leem, gyttja, veen])

Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, veel Fe-vlekken

(40)

boring: 12441-4

beschrijver: MVP, datum: 27-12-2012, X: 194.640, Y: 476.726, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 27D, hoogte: 12,40, precisie hoogte:

1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-15 cm, doel boring: archeologie - kartering, landgebruik: overige (cultuur), vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Gelderland, gemeente: Epe, plaatsnaam: Vaassen, opdrachtgever: dhr. E. Geerdes, uitvoerder: BAAC bv

0 cm -Mv / 12,40 m +NAP

Lithologie: zand, zwak siltig, sterk humeus, donkerbruin, matig grof, kalkloos Bodemkundig: A-horizont bestaand uit opgebracht pakket, interpretatie: verstoord Archeologie: enkel fragment bouwpuin (onbepaald)

Opmerking: Kachelslak, licht vlekkerig

35 cm -Mv / 12,05 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: zand, zwak siltig, oranjebruin, matig grof, kalkloos

Bodemkundig: begraven B-horizont met ingespoelde humus en ijzer/aluminium

50 cm -Mv / 11,90 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm)

Lithologie: zand, zwak siltig, zwak grindig, bruingeel, matig grof, kalkloos Bodemkundig: BC-horizont

65 cm -Mv / 11,75 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: zand, zwak siltig, zwak grindig, geelwit, matig grof, kalkloos, interpretatie: fluvioperiglaciale afzettingen (zand en grind [leem, gyttja, veen])

Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, veel Fe-vlekken Opmerking: Matig grof tot zeer grof

Einde boring op 120 cm -Mv / 11,20 m +NAP

boring: 12441-5

beschrijver: MVP, datum: 27-12-2012, X: 194.638, Y: 476.712, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 27D, hoogte: 12,30, precisie hoogte:

1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-15 cm, doel boring: archeologie - kartering, landgebruik: overige (cultuur), vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Gelderland, gemeente: Epe, plaatsnaam: Vaassen, opdrachtgever: dhr. E. Geerdes, uitvoerder: BAAC bv

0 cm -Mv / 12,30 m +NAP

Lithologie: zand, zwak siltig, sterk humeus, donkerbruin, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: A-horizont bestaand uit opgebracht pakket

Archeologie: enkel fragment bouwpuin (onbepaald) Opmerking: Kachelslak, grind, bk

40 cm -Mv / 11,90 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, bruingeel, matig fijn, kalkloos Bodemkundig: AC-horizont

Opmerking: licht vlekkerig.

55 cm -Mv / 11,75 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm)

Lithologie: zand, zwak siltig, geelwit, matig fijn, kalkloos, interpretatie: dekzand Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken

90 cm -Mv / 11,40 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: zand, zwak siltig, zwak grindig, geelwit, zeer grof, kalkloos, interpretatie: fluvioperiglaciale afzettingen (zand en grind [leem, gyttja, veen])

Bodemkundig: C-horizont, enkele Fe-vlekken

Einde boring op 120 cm -Mv / 11,10 m +NAP

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkerbruingrijs, matig fijn Bodemkundig: regelmatig geploegd/bewerkte A-horizont, interpretatie: bouwvoor Archeologie: enkele

Lithologie: zand, matig siltig, zwak grindig, lichtgrijsbruin, los (alleen zand en veen), zeer fijn Archeologie: enkel fragment bouwpuin (onbepaald).

Zand, matig fijn, zwak siltig, licht bruinbeige, Edelmanboor, opgebracht Volledig puin, grind, aardewerk, Edelmanboor, granulaat opgebracht Zand, uiterst grof, zwak siltig, zwak

Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeel, matig fijn, interpretatie: dekzand Bodemkundig: C-horizont, enkele Fe-vlekken, interpretatie: verstoord. 110 cm -Mv / 33,00

Lithologie: zand, matig siltig, zwak humeus, lichtbruingeel, matig fijn, interpretatie: dekzand Bodemkundig: C-horizont, interpretatie: verstoord. Opmerking:

Anthonis, EVZ Oploosche Molenbeek 11 0 50 zand zwak siltig; zwak humeus matig fijndonker-; grijs-; bruin; kalkloos A-horizont 50 95 zand zwak siltig; zwak humeus

Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, donkergrijs, matig grof Bodemkundig: A-horizont, interpretatie: beekeerdgronden Archeologie: enkel fragment bouwpuin (onbepaald). 115

Lithologie: zand, zwak siltig, lichtbruingrijs, compact (alleen zand en veen), matig fijn, kalkrijk, interpretatie: oude duin en strandafzettingen Litho-stratigrafie: Formatie