• No results found

BESLUIT Besluit van de directeur

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BESLUIT Besluit van de directeur"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESLUIT

Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot afwijzing van een aanvraag tot het nemen van een besluit op grond van artikel 56, eerste lid, van de Mededingingswet.

Nummer: 280/9

Betreft: zaaknr. 280 W.H.P. van Velthuysen - Voorburgse Huisartsen

I. INLEIDING

1. Op 3 april 1998 ontving de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit (hierna DG-NMa) een aanvraag om toepassing van artikel 6 van de Mededingingswet (hierna: Mw).

II. FEITEN

2. De klacht is ingediend door de heer W.H.P. van Velthuysen (hierna: Van Velthuysen), woonachtig te Voorburg, en heeft betrekking op een weigering van respectievelijk mevrouw E.H.M. Botman, huisarts te Voorburg en de heer G.J.C. Smid, eveneens huisarts te Voorburg om Van Velthuysen als patint over te nemen van de heer F.H.

Brenninkmeijer, huisarts te Voorburg. Volgens Van Velthuysen is deze weigering het gevolg van een overeenkomst tussen de betrokken huisartsen. Deze overeenkomst zou er uit bestaan dat huisartsen alleen kennismakingsgesprekken mogen voeren met elkaars patinten en vervolgens elkaars patinten mogen accepteren, als deze patinten met hun huidige huisarts een gesprek hebben gevoerd waarin de wens tot verandering kenbaar is gemaakt en besproken. Deze overeenkomst zou in alle gemeenten van Nederland gelden en de instemming hebben van de Landelijke Huisartsen Vereniging (hierna: LHV).

3. Op 17 april 1998 heeft de NMa de ontvangst van de klacht aan Van Velthuysen bevestigd en op 24 april 1998 heeft de NMa telefonisch contact opgenomen met Van Velthuysen teneinde aanvullende informatie over de klacht te verkrijgen.

4. Op 28 april 1998 ontving de NMa aanvullende informatie. Daarbij werd onder andere aangegeven dat ter zake van de onderhavige aanvraag ook klachten waren ingediend bij achtereenvolgens de

Consumentenbond, de Inspectie voor de Volksgezondheid, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Districts Huisartsen Vereniging (hierna : DHV).

(2)

6. Op 13 juli 1998 heeft de NMa telefonisch contact opgenomen met Van Velthuysen teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de voortgang en eventuele uitkomst van de andere klachtenprocedures. Hierbij bleek dat Van Velthuysen in gesprek was met de voorzitter van de DHV, maar nog geen nieuwe huisarts had gevonden.

7. Op 30 december 1998 werd de NMa desgevraagd telefonisch

medegedeeld dat Van Velthuysen inmiddels een nieuwe huisarts heeft gevonden. Op 6 januari 1999 ontving de NMa aanvullende informatie over het verloop van de andere klachtenprocedures.

III.BEOORDELING

A. Inleiding

8. Met de Mw is uitdrukking gegeven aan het (algemene) belang dat moet worden toegekend aan werkzame concurrentie en de daaruit

voortvloeiende (potentile) welvaartsverbetering, alsmede de effectieve bestrijding van onaanvaardbare beperkingen daarvan. Het is in het licht van dit (algemene) belang dat de beslissingen van de DG-NMa over de bestuursrechtelijke toepassing en handhaving van de Mw hun

grondslag moeten vinden.

9. De positie van consumenten op de markt is van grote waarde voor de DG-NMa als toezichthouder van de Mw. Immers, zij hebben dagelijks te maken met handelingen van ondernemingen. Consumenten bevinden zich dus uitgerekend in een zodanige positie dat zij de beweerde inbreuk op artikel 6 Mw van ondernemingen (waarvan zij al dan niet afhankelijk zijn) onder de aandacht van de DG-NMa kunnen brengen. Echter, het uiteindelijke richtsnoer bij beslissingen om al dan niet een nader onderzoek in te stellen naar aanleiding van brieven van consumenten, ligt in een afweging van de DG-NMa die strookt met het bovenvermelde (algemene) belang. De DG-NMa dient dan ook in dit kader te letten op de mate waarin een behandeling van een klacht beslag legt op arbeidscapaciteit en middelen met het oog op de afhandeling van andere ter beslissing voorgelegde of ambtshalve ondernomen of te ondernemen onderzoeken naar inbreuken. 10. Tegen de achtergrond van de beleidsvrijheid die de DG-NMa daarbij

heeft, dient er gewicht te worden toegekend aan de noodzaak

prioriteiten te stellen. Deze kunnen onder andere betrekking hebben op de betrokken sector en het type en/of de aard van de inbreuk. Daarbij weegt naar de huidige stand van zaken zwaar, de omstandigheid dat als gevolg van het inwerking treden van de Mw een zeer groot aantal ontheffingsaanvragen is ingediend. De MW stelt uitdrukkelijke -zij het niet fatale- termijnen aan de behandeling van deze aanvragen. Bij deze huidige stand van zaken is prioritering een vereiste om de gepaste balans te bewaren tussen de beschikbaarheid van arbeidscapaciteit en middelen, voor onderzoek bij de behandeling van klachten en voor onderzoek bij de behandeling van de ontheffingsaanvragen. B. Inbreuk artikel 6 Mw

(3)

afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen die ertoe

strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Om daadwerkelijk te kunnen beoordelen of in casu sprake is van een inbreuk op artikel 6 Mw dient de DG-NMa een onderzoek in te stellen naar tussen de Voorburgse huisartsen gesloten overeenkomsten en door de LHV genomen besluiten. Een dergelijk onderzoek is arbeidsintensief en kostbaar en neemt geruime tijd in beslag. Het is tevens een ingrijpend onderzoek voor de betrokken huisarstsen en de LHV.

12. In het licht van de onder punt 7 en volgende vermelde belangen, dient de DG-NMa na te gaan of de beweringen van Van Velthuysen in dit specifieke geval, een ingrijpend onderzoek gefundeerd (kunnen) rechtvaardigen. Daarbij is in eerste instantie nagegaan of de mate van concrete onderbouwing van de beweerde inbreuk en de daaraan te ontlenen prima facie aannemelijkheid van het bestaan van de beweerde inbreuk, een nader onderzoek (kunnen) rechtvaardigen. Met andere woorden, de DG-NMa is nagegaan of er in dit specifiek geval gegronde aanleiding is en/of er gegronde bijkomende aanwijzingen zijn om verder onderzoek te doen naar de beweerde inbreuk op de Mw door de betrokken huisartsen in Voorburg en de LHV.

13. Uitgangspunt is dat huisartsen geen acceptatieplicht hebben bij het zich aanmelden van nieuwe patinten. Een overeenkomst tussen huisartsen volgens welke huisartsen alleen kennismakingsgesprekken mogen voeren met elkaars patinten en vervolgens elkaars patinten mogen accepteren, als deze patinten eerst de wens tot verandering van huisarts met hun huidige huisarts hebben besproken, werpt in zijn algemeenheid een drempel op voor de overname van patinten door huisartsen ten gevolge waarvan mogelijk de mededinging tussen huisartsen wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Van Velthuysen baseert het bestaan van een dergelijke overeenkomst op een mededeling van Botman en de weigering van Smid hem als patint te accepteren. Ondanks verzoeken om nadere informatie is door Van Velthuysen geen concrete onderbouwing gegeven voor het bestaan van een dergelijke overeenkomst tussen de huisarsten in Voorburg dan wel op landelijk niveau. Gelet op het bovenstaande acht de DG-NMa in casu dat de concrete onderbouwing van de beweerde inbreuk zodanig beperkt is, dat hierin geen aanleiding kan worden gevonden om nader onderzoek in te stellen.

14. Omtrent de gegrondheid van bijkomende aanwijzingen het volgende. Uit een nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de

huisartsenpraktijk[1] blijkt dat 19% van de patinten eens in de 5 jaar van huisarts verandert. Het betreft hier een landelijk cijfer. Daarbij is het aannemelijk dat belangrijke verschillen bestaan tussen stedelijke gebieden en het platteland. Op het platteland is de keuzemogelijkheid van de patinten vanwege het grotere verzorgingsgebied van de huisarts waarschijnlijk beperkter dan in stedelijke gebieden. In stedelijke gebieden zal het percentage patinten dat eens in de vijf jaar van huisarts verandert dan ook mogelijk hoger liggen dan 19%. [1] NIVEL, Naionale Studie van Ziekten en Verrichtingen in de huisartsenpraktijk, 1987/ 1988.

(4)

dat er op landelijk niveau sprake is van een overeenkomst of

afstemming tussen huisartsen die een dusdanige drempel opwerpt voor de overname van patinten door huisartsen dat ten gevolge daarvan de mededinging tussen huisartsen wordt verhinderd, beperkt of vervalst. 16. Gelet op het bovenstaande acht de D-G NMa in casu dat er

onvoldoende bijkomende aanwijzingen zijn om hierin aanleiding te vinden voor het instellen van een nader onderzoek.

17. In het licht van de noodzaak voor de DG-NMa tot het stellen van prioriteiten (zie punten 9 en 10) is relevant de omstandigheid dat Van Velthuysen inmiddels een nieuwe huisarts heeft gevonden. Hierdoor is het acute belang voor Van Velthuysen bij een nader onderzoek verdwenen. Gelet op de noodzaak een balans te bewaren tussen de beschikbaarheid van arbeidscapaciteit en middelen, voor onderzoek bij de behandeling van klachten en voor onderzoek bij de behandeling ontheffingsaanvragen, kan de DG-NMa in deze omstandigheid geen aanleiding vinden om prioriteit toe te kennen aan een nader onderzoek. 18. Gelet op het bovenstaande en gelet op alle specifieke omstandigheden

van dit concrete geval, acht de DG-NMa dat er in casu onvoldoende aanleiding is en onvoldoende bijkomende omstandigheden zijn om een nader onderzoek te (kunnen) rechtvaardigen. Immers, het is in casu onvoldoende aannemelijk dat er sprake is van een overeenkomst dan wel onderlinge afstemming in de zin van artikel 6 Mw door de

Voorburgse huisartsen danwel de LHV.

IV.Besluit

19. Gelet op het bovenstaande is de DG-NMa tot de conclusie gekomen dat het onvoldoende aannemelijk is dat er in casu sprake is van een inbreuk op artikel 6 Mw. Mede daarom acht de DG-NMa in dit specifieke geval een nader onderzoek niet gerechtvaardigd. Het verzoek van Van Velthuysen wordt derhalve afgewezen.

Datum: 16 februari 1999

w.g. A.W. Kist

Directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit

Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, binnen zes weken na de dag van bekendmaking van dit besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de directeur-generaal van de

Nederlandse mededingingsautoriteit, Sectie Beschikkingen, Bezwaar en Beroep, Postbus 16326, 2500 BH Den Haag.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

terminale patiënten, bij wie de verstandelijke handicap de gebruikelijke medische hulpverlening bemoeilijkt, kan de huisarts de hulp inroepen van de Arts-VG, waarbij in

• Door het verdwijning van de AWBZ, de veranderingen in de zorgzwaartepakketten waardoor steeds meer behoefte aan zorg in de thuissituatie is, het overhevelen van de jeugdzorg naar

Zijn ARP 'leefde het idee van: wij zijn toch een beetje het volk van Is- vond andere part raël, het uitverkoren volk.. Zo dacht gen identiteit te handhaven.'3' Ook de poging van de

Nu gemeente in het stipuleren van een assortimentsvoorschrift in de erfpachtovereenkomst die haar bindt aan Laddrak niet heeft gehandeld als onderneming in de zin van

Artikel 1:2, eerste lid, Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.. Om als belanghebbende te kunnen

Nu vast staat dat Meuter geen (persoonlijk) belang heeft bij het bij het bestreden besluit, wordt hij niet door het enkele feit dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit,

Op grond van het voorgaande is het niet aannemelijk dat als gevolg van de concentratie een economische machtspositie ontstaat of wordt versterkt op de markten voor inzameling

Indien sprake is van n markt voor de handel in losse gasmotoren, n markt voor de handel in warmtekrachtinstallaties en n markt voor de handel in industrile motoren en motoren