• No results found

UTRECHT REITDIEPSTRAAT. Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) BAAC rapport V mei 2012

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "UTRECHT REITDIEPSTRAAT. Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) BAAC rapport V mei 2012"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

U

TRECHT

R

EITDIEPSTRAAT

Bureauonderzoek en

Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)

BAAC rapport V-10.0335 mei 2012

(2)

A R C H E O L O G I E B O U W H I S T O R I E C U L T U U R H I S T O R I E

U

TRECHT

R

EITDIEPSTRAAT

Bureauonderzoek en

Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)

BAAC rapport V-10.0335 Mei 2012

Status definitief

Auteur(s)

drs. D.L. de Ruiter

(3)

Colofon

ISSN 1873-9350

Auteur(s) drs. D.L. de Ruiter

Redactie dr. ir. L.A. Tebbens

Cartografie drs. D.L. de Ruiter

Copyright Aveco de Bondt te Rijssen / BAAC bv te Deventer

Eindcontrole dr. ir. L.A. Tebbens 22 november 2010

Autorisatie

(senior archeoloog) drs. R. van der Mark 24 november 2010

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Aveco de Bondt te Rijssen en/of BAAC bv te Deventer.

BAAC bv

Onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en Cultuurhistorie

Postbus 2015 7420 AA Deventer Tel.: (0570) 67 00 55 Fax: (0570) 61 84 30 E-mail: deventer@baac.nl

Graaf van Solmsweg 103 5222 BS ‘s-Hertogenbosch Tel.: (073) 61 36 219 Fax: (073) 61 49 877 E-mail: denbosch@baac.nl

(4)

Administratieve gegevens

Onderzoekgegevens

Type onderzoek Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) Datum opdracht 6 september 2010

Datum definitief rapport 21 mei 2012

Uitvoerder BAAC bv, vestiging Deventer Postbus 2015

7420 AA Deventer 0570-670055 Projectleider drs. D.L. de Ruiter

d.deruiter@baac.nl

BAAC-rapport V-10.0335

Veldmedewerkers G. Lattanzio Opdrachtgever Aveco de Bondt

T.van der Snee Postbus 202 7461 BA Rijssen 0548-515200 Bevoegde overheid Gemeente Utrecht

Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum SO Team Monumenten en Cultuurhistorie A. Bakker

Postbus 8406 3503 RK Utrecht 030-2863990 Beheer documentatie BAAC bv

Beheer vondstmateriaal Provinciaal bodemdepot Utrecht Vlampijpstraat 87

3534 AR Utrecht 030-2993658

Locatiegegevens

Provincie Utrecht

Gemeente Utrecht

Plaats Utrecht

Toponiem Reitdiepstraat

Kadastrale gegevens Gemeente Utrecht, kadastrale gemeente Catharijne, sectie D nr. 7035, 7037 t/m 7040, 7875, 9663 en 9668

Kaartblad 31H

Oppervlakte 1,2 ha

RD-coördinaten NW 136.294 / 543.551 NO 136.444 / 543.502 ZO 136.412 / 543.402 ZW 136.307 / 543.453

Gegevens Archis Onderzoeksmeldingsnummer 43460

Onderzoeksnummer 33494

AMK-terrein nvt

Waarnemingnummer(s) nvt Vondstmeldingsnummer(s) nvt

Periode(s) vanaf begin bronstijd

(5)
(6)

Inhoudsopgave

Administratieve gegevens 3

Inhoudsopgave 5

Samenvatting 7

1 Inleiding 9

1.1 Onderzoekskader 9

1.2 Ligging van het gebied 9

2 Bureauonderzoek 11

2.1 Werkwijze 11

2.2 Landschappelijke ontwikkeling 11

2.3 Bewoningsgeschiedenis 13

2.3.1 Inleiding 13

2.3.2 Archeologie 15

2.3.3 Historie 17

2.4 Archeologische verwachting 18

3 Inventariserend Veldonderzoek 21

3.1 Werkwijze 21

3.2 Veldwaarnemingen 22

3.3 Verkennend booronderzoek 22

3.3.1 Lithologie en bodemopbouw 22

3.3.2 Archeologische indicatoren 23

3.4 Archeologische interpretatie 23

4 Conclusies en aanbevelingen 25

4.1 Conclusies 25

4.2 Aanbevelingen 26

Geraadpleegde bronnen 27

Bijlagen

Bijlage 1 Overzicht van geologische en archeologische tijdvakken

Bijlage 2 Indicatieve waardenkaart (IKAW) met AMK-terreinen, waarnemingen en onderzoeken

Bijlage 3 Boorpuntenkaart Bijlage 4 Boorbeschrijvingen

(7)
(8)

Samenvatting

Het plangebied ligt in het zuidwesten van de bebouwde kom van Utrecht in de Rivierenwijk, een uitbreidingswijk uit overwegend de jaren ’20 t/m ’40 van de vorige eeuw. Tegenwoordig zijn in het noorden van het plangebied portiekflats aanwezig met bijhorende groenvoorziening en

parkeerplaatsen. In het zuidelijke deel staat een bedrijfsgebouw met bijbehorend parkeer- en opslagterrein dat is bedekt met stelconplaten. In de toekomst is men van zins een honderdtal woningen te bouwen. Deze zullen onder andere bestaan uit een appartementencomplex met een halfondergrondse parkeervoorziening.

Volgens het bureauonderzoek ligt het plangebied in het Midden-Nederlandse riviergebied op de Houten stroomgordel, die zich 2,0-3,0 m –mv bevindt. De periode van activiteit loopt van circa 1845 en 610 voor Chr. (circa 3795 - 2560 jaar BP) en valt dus in de bronstijd. Hierna is deze stroomgordel bedekt geraakt met overstromingssedimenten (komklei) van nabijgelegen riviersystemen tot aan de afdamming van de Kromme Rijn in 1122. Vanwege de aanwezige bebouwing is het gebied geomorfologisch en bodemkundig niet gekarteerd. Vanwege de hogere ligging van de stroomruggen waren deze van oudsher geschikte vestigingsplaatsen. Utrecht zelf is door de Romeinen gesticht in de 1e eeuw n. Chr. Tot de 4e eeuw lag Utrecht aan de Limes

(noordgrens van het Romeinse Rijk) en het plangebied zelf lag ten zuiden van deze noordgrens.

Vanaf de 10de eeuw vond ontginning van de veenmoerassen plaats. Het gebied tussen het Merwedekanaal en de Vaartsche Rijn, waar het plangebied deel van uit maakt, behoort

grotendeels tot de 12de eeuwse ontginningen. De Vaartsche Rijn zelf werd vanaf 1122 aangelegd.

De strook aan weerszijden van de Vaartsche Rijn ontwikkelde zich tot industriële zone, waar vooral de tegel- en pannenovens werden gevestigd. In het plangebied zelf wordt in 1661 de

dakpannenbakkerij Westraven gebouwd. Deze heeft hier tot circa 1940-1950 gestaan. Ten

noorden van het plangebied werd in 1661 eveneens de houtzaagmolen De Oude Keijzer gebouwd, welke in 1873 door blikseminslag verloren ging en werd afgebroken. Volgens de archeologische waardenkaart van de gemeente Utrecht heeft het oostelijke deel van het plangebied een hoge archeologische verwachting. Het westelijke deel heeft gedeeltelijk geen en gedeeltelijk een

normale verwachting. Rond het plangebied bevinden zich geen archeologische monumenten en is één waarneming bekend, circa 600 m naar het zuidoosten. Het betreft een deel van de Romeinse limes met bijbehorend aardewerk.

Voor de top van de oeverwal en dieper geldt op grond van het bureauonderzoek een middelhoge specifieke verwachting op vondsten en/of bewoningssporen uit de bronstijd en een specifiek hoge verwachting voor de ijzertijd en Romeinse tijd. Aan of nabij het maaiveld geldt een specifiek hoge verwachting voor vondsten en/of sporen, die samenhangen met de steenbakkerij Westraven uit 1661, vanaf de late middeleeuwen met een specifiek zeer hoge verwachting voor de nieuwe tijd.

Daarnaast kunnen ook nog ontginningsporen en nederzettingssporen worden verwacht, die dateren van voor de bouw van de steenfabriek. Afsluitend dient er rekening mee gehouden te worden dat eventuele archeologische resten mogelijk verstoord en/of vernietigd kunnen zijn door de bouw en sloop van de voormalige steenfabriek of bij de bouw van de huidige portiekflats.

Voor het veldonderzoek waren 7 boringen gepland. In het zuidelijke deel van het plangebied is vanwege bodemvervuiling en stelconplaten niet geboord. In het westelijke deel was in de

ondergrond ondoordringbaar puin aanwezig (boringen 5 t/m 7). Door de aanwezige bebouwing en begroeiing waren aan het maaiveld geen aanwijzingen zichtbaar die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van archeologische resten in de bodem. Egalisatie en/of ophoging van het

oorspronkelijke maaiveld is eveneens mogelijk. Samenvattend bestond de bovenste 120 cm –mv

(9)

uit een laag met fragmenten onbepaald bouwpuin en daaronder een zeer heterogene laag met kolengruis. Ter plaatse van boringen 5 t/m 7 is op 85 cm –mv (1,65 m +NAP) gestuit op

ondoordringbaar puin. Gezien de ligging van het plangebied betreft het waarschijnlijk resten van de voormalige dakpannenbakkerij Westraven. Hieronder begon een pakket komklei met rond nul meter NAP een laklaag met daaronder fosfaatvlekken. De oeverwal is aanwezig tussen 0,25 en 0,8 m –NAP. Uiteindelijk was rond 0,55 tot 1,30 m –NAP het beddingzand aanwezig. Op grond van het veldonderzoek blijft de in het bureauonderzoek uitgesproken verwachting gehandhaafd. Wel is eveneens een laklaag in de komafzettingen aangetroffen en een mogelijk begraven leefoppervlak onder ophoogmateriaal dat vermoedelijk is vrijgekomen bij de aanleg van de Vaartsche Rijn (1122). Voor zowel laklaag als oud maaiveld bestaat een middelhoge verwachting op sporen en/of archeologische resten vanaf de bronstijd tot de aanleg van de Vaartsche Rijn.

Uit zowel bureauonderzoek voor het gehele gebied en veldonderzoek in het onderzochte deel, bleek dat er vanaf het maaiveld tot aan 360 cm –mv verschillende niveaus bestaan met een kans op archeologische resten. Over de intactheid en spreiding van deze niveaus kan echter zonder karterend en waardestellend proefsleuvenonderzoek geen uitspraak worden gedaan. BAAC adviseert daarom als vervolgonderzoek een waardestellend proefsleuvenonderzoek tot tenminste de diepte van de geplande ingrepen uit te voeren in het geval de bodem dieper dan 80 cm onder maaiveld ontgraven zal worden. Het doel hiervan dient te zijn de intactheid, diepte, spreiding en mate van verstoring van archeologisch kansrijke niveaus in kaart te brengen en op basis daarvan inzichtelijk te maken wat de consequenties zijn van de voorgenomen plannen op mogelijke archeologische resten.

(10)

1 Inleiding

1.1 Onderzoekskader

In opdracht van Aveco de Bondt heeft onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (verkennende fase) uitgevoerd in plangebied Reitdiepstraat te Utrecht. De plannen voor de locatie hebben betrekking op een bestemmingsplanwijziging, waarbij herontwikkeling is voorzien. Hierbij zal de bestaande bebouwing worden gesloopt en nieuwbouw van een appartementencomplex met een halfondergrondse

parkeervoorziening (met ontgraving tot circa 2 m onder bestaand maaiveld) plaatsvinden.1 Bij de realisatie hiervan bestaat de kans dat eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord of vernietigd worden.

Het doel van een bureauonderzoek is het verwerven van informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een omschreven gebied aan de hand van bestaande bronnen. Met behulp van de verworven informatie wordt een specifiek archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Het inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in de

vormeenheden van het landschap, voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze in het verleden en om de intactheid van het bodemprofiel te bepalen.

Tijdens het onderzoek dienen de volgende onderzoeksvragen uit het Plan van Aanpak2 te worden beantwoord:

• Zijn binnen het plangebied bekende archeologische waarden aanwezig? Zo ja, zijn er gegevens bekend over de omvang, ligging, aard en datering hiervan?

• Wat is de verwachte bodemopbouw in het gebied en zijn er gegevens bekend over bodemverstorende ingrepen in het verleden binnen het plangebied?

• Wat is de specifieke archeologische verwachting voor het gebied?

• Hoe is de bodemopbouw en is deze nog intact?

• Is vervolgonderzoek nodig om de door het bureauonderzoek en verkennend booronderzoek in beeld gebrachte gebieden met een archeologische verwachting en een intact bodemprofiel nader te onderzoeken en zo ja, in welke vorm?

Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.13 en het onderzoeksspecifieke Plan van Aanpak.4

1.2 Ligging van het gebied

Het plangebied ligt in het zuidwesten van de bebouwde kom van Utrecht in de Rivierenwijk, een uitbreidingswijk uit overwegend de jaren ’20 t/m ’40 van de vorige eeuw. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Vaartsche Rijn en de parallelweg hieraan, de Jutfaseweg. De noordoostelijke grens bestaat voornamelijk uit de Reitdiepstraat. De begrenzing aan de westzijde bestaat uit de achterzijde van

1 Gemeente Utrecht 2009a.

2 De Bondt 2010.

3 SIKB 2006.

4 Van Kouwen 2010.

(11)

percelen aan de Berkelstraat. De oppervlakte bedraagt circa 1,2 ha. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Tegenwoordig zijn in het plangebied een viertal portiekflats aanwezig met een tweetal hoven, die als speelgroen worden

gebruikt, een aantal parkeerhoven en een grasveldje, dat in gebruik is als hondentoilet.

Tussen de Hoendiepstraat en portiekflats staat een bedrijfsgebouw met bijbehorend parkeer- en opslagterrein bedekt met stelconplaten. In de toekomst is men van zins een honderdtal woningen te bouwen, voor zowel de huur- als koopsector. Deze zal onder andere bestaan uit een appartementencomplex met een halfondergrondse parkeervoorziening.5

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied.6

5 Gemeente Utrecht 2009a.

6 ANWB 2005.

(12)

2 Bureauonderzoek

2.1 Werkwijze

Tijdens het bureauonderzoek is aan de hand van bestaande bronnen een

archeologische verwachting voor het plangebied opgesteld. Bij de inventarisatie van de archeologische waarden is gebruik gemaakt van gegevens uit het Centraal

Archeologisch Archief (CAA) en het Centraal Monumenten Archief (CMA) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), evenals de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW). Hierbij is het Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS-II) gebruikt. De gemeentelijke archeologische waardenkaart van Utrecht is geraadpleegd.7 Ook is contact gezocht met de Historische Kring Hoograven. Met name voor de recentere archeologische periodes zijn diverse historische bronnen

geraadpleegd. Literatuur over de geologie, geomorfologie en de bodemopbouw van het onderzoeksgebied is eveneens bestudeerd om op basis van locatiekeuze-theorieën een uitspraak te doen over de kans op aanwezigheid van archeologische resten.

In navolgende paragrafen worden de resultaten van het bureauonderzoek beschreven.

Het hoofdstuk wordt afgesloten met een synthese in de vorm van een specifieke archeologische verwachting. Een opsomming van de geraadpleegde literatuur en gebruikte kaarten is terug te vinden in de literatuurlijst. Voor een tabel met een

overzicht van geologische en archeologische tijdvakken wordt verwezen naar bijlage 1.

2.2 Landschappelijke ontwikkeling

Het plangebied ligt in het Midden-Nederlandse riviergebied. Binnen het

onderzoeksgebied ligt een enkele meters dik holoceen pakket op oudere pleistocene afzettingen (Boxtel Formatie op de Formatie van Kreftenheye8). Gezien de diepte van

Figuur 2.1 Schematische doorsnede van de stroomgordel van een meanderende rivier.9

7Gemeente Utrecht 2009b.

8 De Mulder et al. 2003.

9Berendsen 2008b.

(13)

Figuur 2.2 Ligging van het plangebied ten opzichte van diverse holocene stroomgordels.10

deze pleistocene ondergrond op circa 4 m –mv11 zijn ze echter niet relevant voor onderhavig onderzoek.

Gedurende het Holoceen begonnen de rivieren te meanderen. In figuur 2.1 is een schematische doorsnede gegeven van de stroomgordel van een meanderende rivier.

In de geulen gelden de hoogst-energetische stromingsomstandigheden en wordt grof sediment afgezet (grind en grof zand). Langs de geulen neemt de stroomsnelheid af en worden de oeverwalafzettingen afgezet, die voornamelijk bestaan uit fijn zand, zavel en lichte klei. De oeverwallen worden in de loop der tijd steeds hoger, waardoor de

overstromingsfrequentie afneemt. Het fijnere sediment, de zware klei, wordt verder van de bedding afgezet in lager gelegen delen. Deze afzettingen worden komafzettingen genoemd. De holocene afzettingen worden gerekend tot de Formatie van Echteld.12 Meanderende rivieren verleggen zich regelmatig, waardoor verschillende

stroomgordels kunnen ontstaan.13 In het zuidelijke deel van Utrecht zijn diverse

meanderende riviersystemen actief geweest vanaf de bronstijd. Het plangebied zelf ligt op de Houten stroomgordel, waarvan de top van de zandige afzettingen zich bevindt op 2,0-3,0 m –mv14 (figuur 2.2). De periode van activiteit van deze stroomgordel van circa 1845 tot 610 voor Chr. (circa 3795 - 2560 BP) valt in de bronstijd. Na het verlaten

10 naar Berendsen & Stouthamer 2001.

11 Rijks Geologische Dienst 1988.

12 De Mulder et al. 2003.

13 Berendsen 2008a.

14 Rijks Geologische Dienst 1988.

(14)

van dit riviersysteem zijn de zandige afzettingen afgedekt geraakt door

overstromingsafzettingen van jongere stroomgordels (bv. de Kromme Rijn). Deze afzettingen zijn doorgegaan tot het einde van de activiteit van de Rijn in deze regio door afdamming van de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede in 1122.15

Vanwege de aanwezige bebouwing is het gebied op zowel de geomorfologische kaart16 als de bodemkaart17 niet gekarteerd.

2.3 Bewoningsgeschiedenis

2.3.1 Inleiding

Bewoning in het westelijke deel van de provincie Utrecht was in grote mate afhankelijk van de condities die door de rivieren geschapen werden. Voor het begin van de jaartelling was de hoger gelegen Utrechtse heuvelrug de meest geschikte

bewoningsplaats binnen de provincie.18 Tot circa 1000 n. Chr. werd ook gewoond op de hoger gelegen oeverwallen langs de rivieren en vormden de rivieren de

belangrijkste transportaders. Binnen de provincie Utrecht werd gewoond langs de Kromme Rijn en de Oude Rijn en vervolgens ook langs de Vecht.19 Utrecht is ontstaan bij een doorwaadbare plaats door de Kromme Rijn, waar de Romeinen in de 1e eeuw n.

Chr. een kamp stichtten. Tot de 4e eeuw lag Utrecht aan de Limes (noordgrens van het Romeinse Rijk). Het plangebied zelf lag ten zuiden van de noordgrens van het

Romeinse Rijk,20 waarbij de Oude Rijn als verdedigingslinie van het Romeinse Rijk diende. Er zijn bijvoorbeeld ter plekke van Woerden en Vleuten in restgeulafzettingen van de Oude Rijn restanten van Romeinse schepen aangetroffen.

Uit geschreven bronnen kan worden afgeleid dat in de 7de en 8ste eeuw vaak strijd is geleverd tussen de Friezen en Franken. In de 9de eeuw waren het de Noormannen die het gebied onveilig maakten. Vanaf de 10de eeuw begon men de veenmoerassen in de komgebieden rondom Utrecht te ontwateren, in percelen op te delen en geschikt te maken voor akkerbouw. Veel inwoners vonden hun bestaan dan ook in het verbouwen van graan en in de veeteelt.

Dat Utrecht belangrijk moet zijn geweest getuigt het stadsrecht dat door bisschop Godewald in 1122 tegelijkertijd met de afdamming van de Kromme Rijn, met steun van keizer Hendrik V, werd verkregen. De (vesting)stad Utrecht was gedurende de hele middeleeuwen de grootste en belangrijkste stad van de noordelijke Nederlanden. De bevolking was omstreeks 1650 gegroeid tot meer dan 30.000 inwoners.21 Rond 1827 werd de vestingstatus van de stad opgeheven. Het aantal inwoners, dat grotendeels nog binnen de oude stadswallen en singels van de stad woonde, was opgelopen tot circa 40.000. De eerste stadsuitbreidingen zouden echter pas plaatsvinden aan het eind van de 19de eeuw aan de west- en oostzijde van de stad.

15 Berendsen & Stouthamer 2001.

16 ARCHIS-II 2010.

17 Stiboka 1970.

18 Blijdenstijn 2005.

19 Blijdenstijn 2005.

20 Gemeente Utrecht 2009b.

21 Renes 2005.

(15)

Rivierenwijk is als wijk voor een belangrijk deel gebouwd in de periode tussen 1920 en 1940. De meest straten - met de riviernamen - en huizenblokken zijn toen gebouwd door woningbouwverenigingen. Maar het gebied zelf is veel ouder en kent al een vrij lange bewoningsgeschiedenis, voornamelijk langs de Jutfaseweg. Het gebied tussen het Merwedekanaal en de Vaartsche Rijn maakt deel uit van de 12de eeuwse

ontginningen, die vermoedelijk al hebben plaats gevonden voor het graven van de Vaartsche Rijn in 1122.22 De ontginningen vonden plaats in lange rechte stroken, haaks op een wetering, de voorganger van de Vaartsche Rijn. In 1122 wordt de Vaartsche Rijn gegraven als rechtstreekse verbinding tussen Utrecht en de Hollandse IJssel, later in 1288 wordt de Vaartsche Rijn doorgetrokken naar de Lek. Langs de Vaartsche Rijn werd aan de westzijde een jaagpad aangelegd. In de 18de eeuw volgde de aanleg van een zandpad, dat in 1811 werd bestraat: de Jutfaseweg. De Jutfaseweg was de hoofdroute vanuit Utrecht naar het zuiden. De strook aan weerszijden van de Vaartsche Rijn, zowel oost als west, heeft zich al snel tot een industriële zone

ontwikkeld. Vooral de tegel- en pannenovens vestigden zich hier. Eind 19de eeuw werd ter vervanging van de Keulse Vaart een nieuw kanaal gegraven aan de westzijde van Rivierenwijk: het Merwedekanaal. Deze doorsneed de polder Westraven en deed de vorm van de taartpunt ontstaan, die Rivierenwijk tot op vandaag kenmerkt. Overigens behoorde niet het gehele gebied bij Utrecht, pas in 1894 - na het openen van het Merwedekanaal - werd het huidige Rivierenwijk Utrechts grondgebied. Aan het einde van de 19de eeuw verandert het gebied langzaam maar zeker van een industriestrook langs Vaartsche Rijn/Jutfaseweg naar een woongebied. Allereerst gebeurde dat aan de noordrand bij de bestaande stad. Straten als de Croesestraat zijn hier een goed voorbeeld van met reeksen door particulieren gebouwde woningen, afwisselend in stijl, hoogte en zelfs rooilijn.23

Aan de Vondellaan had zich vanaf 1900 de Universiteit gevestigd met een aantal laboratoria. Dit terrein zou zich tot in de jaren ´50 uitbreiden en ook enkele bestaande gebouwen aan de Jutfaseweg in gebruik nemen. De eerste planmatige woningbouw vindt plaats na de Eerste Wereldoorlog. Het bouwbedrijf van de gebroeders Bredero bouwt een complex woningen tussen de Waalstraat en Hunzestraat.

Woningbouwcorporaties bouwen rond 1920 een reeks complexen in de nieuwe wijk, zonder dat er aanvankelijk een stedenbouwkundig plan voor de hele wijk aan ten grondslag ligt. Het gaat om kleine complexen, een typische ´kleine middenklasse´

buurt. Enige structurering in het gebied komt met de overname van enkele stratenpatronen uit het uitbreidingsplan van Berlage en Holsboer uit 1920/24: de hoofdroute van de Socrateslaan/ Rijnlaan naar de Vondellaan komt hieruit voort

(inclusief de profielen van de brede wegen). Kenmerkend voor de woningbouw uit deze periode is de typologie van de straten en de bebouwing: veelal eenvoudige straten met hogere en meer prominente bebouwing op de kop, aan de hoofdassen

Rijnlaan/Merwedekade of Jutfaseweg. De gehele wijk werd tevens gekenmerkt door de bakstenen woningreeksen met de met rode pannen gedekte kappen. In de naoorlogse

22 Renes 2005.

23 Gemeente Utrecht 2009a.

(16)

Figuur 2.3 Ligging van het plangebied ten opzichte archeologische waardenkaart van de gemeente Utrecht.24

jaren verdwijnen de laatste grote industriële complexen aan de zuidkant van de Jutfaseweg. Op die plekken vindt de laatste invulling plaats met woningbouw. Dit zijn de flats en de school rond het plangebied aan de Reitdiepstraat en omgeving. Hier stonden de fabrieksgebouwen van tegelfabriek Westraven (hiervan is ten zuiden van het plangebied nog een restant bebouwing aanwezig) en een pannenbakkerij. De invulling gebeurt op de kenmerkende naoorlogse wijze met strokenbouw in het groen.25 2.3.2 Archeologie

De onderverdeling van de indicatieve waarden zoals weergegeven op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW, versie 3.0)26 is in het gebied gebaseerd op de statistische relatie tussen het bodemtype en archeologische vindplaatsen. Het plangebied is op de IKAW (zie bijlage 2) aangegeven als een gebied met een deels hoge en deels lage verwachting. Volgens de archeologische waardenkaart van de gemeente Utrecht heeft het oostelijke deel van het plangebied een hoge

archeologische verwachting (figuur 2.3). Deze hangt samen met de vestiging van diverse industrieën aan weerszijden van de Vaartsche Rijn vanaf de tweede helft van de 17de eeuw.27, 28 Het westelijke deel heeft gedeeltelijk geen en gedeeltelijk een

24 Gemeente Utrecht 2009b.

25 Gemeente Utrecht 2009a.

26 RCE & Provincie Gelderland 2010.

27 Gemeente Utrecht 2009a.

28 Landzaat 2010.

(17)

normale verwachting, welke samenhangt met de IKAW.29 Op de Archeologische Monumentenkaart staan terreinen vermeld die door de provincie en de RCE zijn geselecteerd vanwege hun archeologische waarde. Een aantal van deze terreinen heeft eveneens de status van beschermd archeologisch monument. In het plangebied noch binnen een straal van 500 m rondom het plangebied bevinden zich dergelijke terreinen.

Uit het Centraal Archeologisch Archief blijkt dat er in het plangebied zelf geen

waarnemingen bekend zijn. Wel zijn op circa 600 m ten zuidoosten van het plangebied tijdens een booronderzoek een stuk van de Romeinse limesweg (herkend door het veelvuldig voorkomen van grind) en enkele stukken Romeins keramiek aangetroffen (onderzoeksmelding 38572; waarnemingsnummer 419534). In een gebied enkele tientallen meters naar noorden is bij een booronderzoek echter niets aangetroffen (onderzoeksmelding 38149).

Uit de omgeving van het plangebied zijn nog een aantal andere onderzoeksmeldingen bekend. Zo is op circa 600 m ten zuiden van het plangebied een bureauonderzoek uitgevoerd (onderzoeksmelding 36268). Gezien de mogelijke archeologische resten

Figuur 2.4 Uitsnede van de kadastrale kaart uit de periode 1811-1832.30 De locatie van het plangebied (met daarin dakpanbakkerij Westraven) is middels een rode contour aangegeven.

29 RCE & Provincie Gelderland 2010.

30 WatWasWaar 2010a.

(18)

vanaf de bronstijd op een eventueel aanwezige Houten stroomgordel. In het bijzonder worden resten verwacht uit de middeleeuwen en resten van industrie langs de

Vaartsche Rijn vanaf de nieuwe tijd. Afsluitend zijn ten noorden van het gebied op circa 450 m van het plangebied nog een tweetal onderzoeken uitgevoerd. In een gebied langs de Vaartsche Rijn betrof het een proefsleuvenonderzoek (onderzoeksmelding 12805), waarvan geen resultaten bekend zijn. Bij een booronderzoek op de hoek van de Briljantlaan en de Diamantweg konden vanwege de ligging op de Kromme Rijn stroomrug in principe archeologische resten aangetroffen worden vanaf het late neolithicum tot in de nieuwe tijd (onderzoeksmelding 25036). Uit het booronderzoek is echter gebleken dat de bodem in het plangebied tot grote diepte verstoord is geraakt ten gevolge van de voormalige aanwezigheid van bebouwing op het terrein en waren er dus geen aanwijzingen voor een intacte vindplaats.

2.3.3 Historie31

Het plangebied was ten tijde van de eerste kadastrale kaart uit de periode 1811-1832 bebouwd (figuur 2.4).32 Het betreft hier de dakpanbakkerij Westraven, waar eveneens vloertegels en bakstenen werden geproduceerd en stamt uit 1661. Vermoedelijk waren

Figuur 2.5 Uitsnede van de uitbreidingskaart van Utrecht uit 1920.33 De locatie van het plangebied is middels een rood contour aangegeven. De brede ontsluitingsweg ten zuiden van het

plangebied betreft een niet gerealiseerd ontwerp en is later meer naar het zuiden aangelegd.

31 Landzaat 2010.

32 WatWasWaar 2010a.

33 Berlage & Holsboer 1920.

(19)

hoeveelheden klei, die bij de aanleg van het kanaal vrijkwamen en natuurlijk ook vanwege de bereikbaarheid voor aan- en afvoer van goederen en de relatieve

nabijheid van de stad Utrecht. Naast de pannenbakkerij was ook een groot buitenhuis aanwezig waarin de eigenaar woonde. Ten noorden van het plangebied werd in 1661 eveneens de houtzaagmolen De Oude Keijzer gebouwd, die in 1873 door

blikseminslag verloren ging en werd afgebroken. Het opengevallen terrein veranderde in de gelijknamige dakpannenbakkerij. Ook op de uitbreidingskaart van Berlage uit 192034 is de pannenbakkerij nog aanwezig (figuur 2.5). Op de topografische kaart van 194835 staat de pannenbakkerij nog weergegeven en pas op de topografische kaart van 195936 maakt de fabriek plaats voor de huidige bebouwing. Dit is in tegenspraak met de mondelinge mededeling van dhr. Landzaat, die de afbraak van het pand dateert rond 1940.37

2.4 Archeologische verwachting

In het merendeel van plangebied is de Houten stroomgordel in de ondergrond gelegen.

De zandige afzettingen bevinden zich op circa 2,0-3,0 m –mv. Stroomgordels zijn van oudsher aantrekkelijke gebieden voor (tijdelijke) vestiging. In eerste instantie vormen de oeverwallen door hun relatief hoge ligging gunstige vestigingsplaatsen. Als de stroomgordel in een later stadium door komafzettingen vanuit jongere stroomgordels is afgedekt, vormt de stroomgordel na verloop van tijd middels differentiële klink wederom een hoger gelegen terrein (stroomrug). Gezien de ouderdom van de stroomgordel (tussen circa 1845 en 610 voor Chr.) kunnen dus sporen vanaf de bronstijd worden aangetroffen vanaf de bovenkant van het oeverwalpakket behorende tot de Houten stroomgordel en dieper. Bij archeologische onderzoeken op de Houten stroomgordel in de omgeving zijn echter overwegend archeologische resten vanaf de ijzertijd

aangetroffen.38 Gezien de aanwezigheid van de Limes in de omgeving van het

plangebied zijn archeologische resten uit de Romeinse tijd het meest waarschijnlijk. De afzettingen van de Rijn gaan door tot de afdamming van de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede in 1122.

Om na afdamming toch de verbinding van Utrecht met de Rijn in stand te houden, wordt rond 1122 de Vaartsche Rijn gegraven. Aan weerszijden van dit kanaal ontstaan sinds die tijd de eerste steenbakkerijen. Vanaf de 17de eeuw neemt de grootschaligheid van deze bakkerijen toe. Zo wordt in het plangebied zelf in 1661 de steenbakkerij Westraven gebouwd. Hierbij zijn mogelijkerwijs eventuele archeologische resten van voor die tijd verstoord dan wel vernietigd geraakt. In de jaren ’40 van de vorige eeuw wordt de steenbakkerij gesloopt om plaats te maken voor de huidige portiekflats. Het is onbekend in welke mate de sloop en toenmalige nieuwbouw invloed hebben gehad op archeologische resten, die samenhangen met de steenbakkerij en/of bijbehorende activiteiten. Ook kunnen archeologische resten van voor de aanleg van de

steenbakkerij in de 17de eeuw geleden hebben onder de bouw- en sloopactiviteiten.

34 Berlage & Holsboer 1920.

35 WatWasWaar 2010b.

36 WatWasWaar 2010c.

37 Landzaat 2010.

38 o.a.Ter Wal & Kalisvaart 2009.

(20)

Samenvattend geldt voor de top van de oeverwal en dieper een middelhoge specifieke verwachting op vondsten en/of bewoningssporen uit de periode vanaf de bronstijd en een specifiek hoge verwachting voor de ijzertijd en Romeinse tijd. Aan of nabij het maaiveld geldt een specifiek hoge verwachting voor vondsten en/of sporen, die samenhangen met (voorlopers van de) steenbakkerij Westraven, vanaf de late middeleeuwen met een specifiek zeer hoge verwachting voor de nieuwe tijd.

Mogelijkerwijs kunnen ook nog ontginningsporen uit de 12e eeuw worden aangetroffen, welke dateren van voor de bouw van de steenfabriek. Afsluitend dient er rekening mee gehouden te worden, dat eventuele archeologische resten verstoord en/of vernietigd kunnen zijn door de bouw en sloop van de voormalige steenfabriek en/of bij de bouw van de huidige portiekflats.

(21)
(22)

3 Inventariserend Veldonderzoek

3.1 Werkwijze

Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd op basis van de resultaten van het bureauonderzoek. Hierbij is de tijdens het bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting in het veld getoetst. Allereerst hebben waarnemingen in het plangebied plaatsgehad om de aanwezigheid van archeologische resten te kunnen beoordelen.

Gezien het feit dat het plangebied grotendeels verhard dan wel begroeid was, was de vondstzichtbaarheid ter plaatse zeer gering. Een oppervlaktekartering is derhalve niet uitgevoerd.

Het inventariserend veldonderzoek bestond uit een verkennend booronderzoek, waarbij in totaal 7 boringen waren gepland. Het zuidelijke deel van het plangebied is niet geboord vanwege aanwezige bodemvervuiling. Bovendien was het gehele gebied bedekt met stelconplaten. In het westelijke deel was in de ondergrond ondoordringbaar puin aanwezig (boringen 5 t/m 7). Bij de boringen is vooral gekeken naar de aard van de bodemopbouw en in hoeverre de bodem nog intact is, waarbij informatie is

verkregen over de gaafheid en conserveringstoestand van eventuele archeologische vindplaatsen. Een intacte bodem betekent namelijk dat eventuele vindplaatsen nog gaaf en goed geconserveerd aanwezig kunnen zijn. Op basis van de resultaten van het verkennend onderzoek kan de archeologische verwachting bijgesteld worden om zo aanbevelingen te doen voor een eventueel vervolgonderzoek. De boringen zijn boven de grondwaterspiegel met een Edelmanboor met een boordiameter van 7 cm gezet . Onder de grondwaterspiegel zijn de boringen voortgezet met een guts met een

diameter van 3 cm. De boringen zijn uitgevoerd tot minimaal 25 cm in het beddingzand, hetgeen neerkwam op maximaal 400 cm –mv.

De locaties van de boringen zijn ingemeten met GPS, waarbij de afwijking maximaal circa 2 meter bedraagt. De hoogteligging ten opzichte van NAP is uit het Actueel Hoogtebestand Nederland39 afgelezen. Alhoewel het een verkennend booronderzoek betreft, zijn de bodemlagen met de hand en op het oog onderzocht op de

aanwezigheid van eventuele archeologische indicatoren. Archeologische indicatoren kunnen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats ter plaatse of in de nabijheid van de betreffende boring(en). Deze indicatoren bestaan bijvoorbeeld uit aardewerk, verbrande huttenleem, vuursteen, metaal, houtskool en al dan niet verbrand bot. Eventuele vondsten zijn meegenomen, schoongemaakt en gedetermineerd. Om inzicht te krijgen in de bodemkundige en lithologische gesteldheid van de ondergrond, zijn de boringen lithologisch40 en bodemkundig41 beschreven.

Het veldonderzoek heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2010. In navolgende

paragrafen worden de resultaten van het veldonderzoek beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een archeologische interpretatie. De locaties van de boringen staan weergegeven op de boorpuntenkaart (bijlage 3). De boorbeschrijvingen bevinden zich in bijlage 4.

39 AHN 2010.

40 volgens de NEN 5104.

41 volgens De Bakker & Schelling 1989.

(23)

3.2 Veldwaarnemingen

Door de aanwezige bebouwing en begroeiing waren aan het maaiveld geen aanwijzingen zichtbaar die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van

archeologische resten in de bodem. Ook is het waarschijnlijk, dat bij de aanleg van de huidige bebouwing, groenperken en parkeervoorzieningen egalisatie en/of ophoging van het oorspronkelijke maaiveld plaats kan hebben gevonden.

Figuur 3.1 Zicht op het plangebied. Linker foto: westelijk deel van het plangebied ter plaatse van een hondenuitlaatveldje (boringen 1 en 2); kijkrichting zuidwesten. Rechter foto: oostelijk deel van het plangebied ter plaatse van een speelweide (geplande boringen 5 t/m 7); kijkrichting zuidoosten.

3.3 Verkennend booronderzoek

3.3.1 Lithologie en bodemopbouw

In het oosten van het plangebied was het niet mogelijk te boren. Ter plaatse van de (geplande) boringen 5 t/m 7 is op verscheidene plekken op 85 cm –mv (1,65 m +NAP) en bij diverse pogingen gestuit op ondoordringbaar puin.

In het grootste deel van het plangebied (westzijde; boringen 1 t/m 4) bestond de bovenste 150 tot 210 cm –mv (0,05 en 0,75 m +NAP) uit zwak zandige tot sterk zandige, zwak tot matig humeuze klei met fragmenten onbepaald bouwpuin en dat licht- tot donkerbruingrijs van kleur was. Hierin was ook een laag met kolengruis aanwezig met een zeer heterogeen voorkomen. De bovenkant van deze laag lag tussen 80 en 110 cm –mv (1,15 en 1,40 m +NAP) en de onderkant tussen 120 en 160 cm –mv (0,70 en 0,95 m +NAP). Hieronder lagen komafzettingen (matig siltige,

lichtbruingrijze, kalkrijke klei) met een 10 tot 20 cm dikke laklaag (matig siltige, sterk humeuze, donkergrijze, kalkrijke klei met fosfaatvlekken in boring 2). Enkel in boring 4 ontbrak deze laklaag, waarvan de bovenkant was gelegen tussen 220 en 230 cm –mv (0,00 en 0,05 m +NAP). Ter plaatse van boring 3 en 4 werd de onderzijde van het pakket komklei bereikt. Deze bestond uit sterk siltige klei (lichtgrijs, kalkrijk) met enkele zandlagen en is geïnterpreteerd als een oeverwalafzetting van de Houten

stroomgordel. De bovenzijde hiervan lag op 310 en 200 cm –mv (0,80 en 0,25 m -NAP;

boringen 3 en 4 respectievelijk). Hieronder werd zeer grof zand met enkele kleilagen aangetroffen (matig siltig, lichtgrijs), die behoren tot de beddingafzettingen van de Houten stroomgordel (360 en 280 cm –mv; 1,30 en 0,55 m -NAP).

(24)

Samenvattend bestond de bovenste 190 cm –mv uit een verstoorde laag met fragmenten onbepaald bouwpuin en een zeer heterogene laag met kolengruis.

Hieronder begon een pakket komklei met rond nul meter NAP een laklaag. De oeverwal begon tussen 0,25 en 0,8 m –NAP. Uiteindelijk was rond 0,55 tot 1,30 m – NAP het beddingzand aanwezig.

3.3.2 Archeologische indicatoren

Ter plaatse van boringen 1 t/m 4 is een laag met kolengruis aangetroffen. Ter plaatse van boringen 5 t/m 7 is op 85 cm –mv (1,65 m +NAP) gestuit op ondoordringbaar puin.

Gezien de ligging van het plangebied betreft het waarschijnlijk resten van de

voormalige dakpannenbakkerij Westraven. Bovendien is in een drietal boringen in de komafzettingen een laklaag aangetroffen. Een laklaag wordt gevormd in een periode met afgenomen sedimentatie, waarin de begroeiing toeneemt en een donkergekleurde vegetatiehorizont kan ontstaan. In en direct onder laklagen kunnen archeologische resten voorkomen, omdat zij oude oppervlakken vertegenwoordigen. Voor de exacte diepte wordt verwezen naar paragraaf 3.3.1 hierboven.

3.4 Archeologische interpretatie

Onderin in een aantal boringen is beddingzand van de Houten stroomgordel aangetroffen (0,55 tot 1,30 m –NAP). Hierop ligt een 50 tot 80 cm dik pakket oeverwalafzettingen. Gezien de leeftijd van de stroomgordel en gezien de onderzoeken in de omgeving bestaat er een lage tot middelhoge verwachting op sporen en/of archeologische resten vanaf de bronstijd in en direct op dit

oeverwalpakket en een hoge kans op resten uit de ijzertijd en Romeinse tijd in het bijzonder.

In de loop der tijd werd de stroomgordel afgedekt met de kleiige afzettingen van nabijgelegen riviersystemen. De laklaag die in deze komafzettingen is aangetroffen (rond nul meter NAP) vertegenwoordigt een mogelijk tweede archeologisch niveau. De ouderdom van deze laag is moeilijk te bepalen. Omdat na de afdamming van de Kromme Rijn in 1122 geen sediment meer werd afgezet is deze laklaag mogelijk gevormd tussen de Romeinse tijd en de 12e eeuw. Rond deze tijd wordt ook de Vaartsche Rijn aangelegd. Het hierbij vrijgekomen materiaal kan ter plaatse van het plangebied zijn gestort gezien de nabijheid van dit kanaal, waarbij het oude maaiveld en dus ook eventuele archeologische resten zijn afgedekt en daardoor bewaard zijn gebleven. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld oude ontginningssporen, terwijl de fosfaatvlekken een indicatie zijn voor de mogelijke aanwezigheid van

nederzettingssporen. Voor zowel laklaag als oud maaiveld bestaat een middelhoge verwachting op sporen en/of archeologische resten vanaf de bronstijd tot aan de aanleg van de Vaartsche Rijn in de 12e eeuw.

In 1661 wordt in het plangebied dakpannenbakkerij Westraven gebouwd. Het niveau met kolengruis en de laag met ondoordringbaar puin hangen hiermee samen. Deze lagen hebben gezien de mogelijke ouderdom dus ook archeologische relevantie. Er bestaat daarom in de gehele ophooglaag t/m het oppervlak een zeer hoge verwachting op archeologische sporen en/of resten vanaf de nieuwe tijd, welke samenhangen met de steenbakkerij. Eventueel aan de oppervlakte gelegen of begraven archeologische niveaus van voor de aanleg van de dakpannenfabriek kunnen echter deels verstoord zijn geraakt. De steenbakkerij werd in de jaren ’40 of ’50 van de vorige eeuw gesloopt,

(25)

waarna de huidige bebouwing werd gerealiseerd. Ook hierbij kan sprake zijn geweest van verstoring dan wel vernietiging van archeologische niveaus.

(26)

4 Conclusies en aanbevelingen

4.1 Conclusies

De beantwoording van de onderzoeksvragen zoals gesteld in het Plan van Aanpak:42

Zijn binnen het plangebied bekende archeologische waarden aanwezig? Zo ja, zijn er gegevens bekend over de omvang, ligging, aard en datering hiervan?

In het plangebied heeft sinds 1661 de dakpannenbakkerij Westraven gestaan (figuur 2.3). Deze is waarschijnlijk in 1940 gesloopt. Over de perioden voor 1661 zijn geen waarnemingen bekend.

Wat is de verwachte bodemopbouw in het gebied en zijn er gegevens bekend over bodemverstorende ingrepen in het verleden binnen het plangebied?

De bodemopbouw in plangebied is vanwege de aanwezige bebouwing niet gekarteerd.

Het is waarschijnlijk dat door zowel door de aanleg en sloop van de steenbakkerij en de realisatie van de huidige bebouwing de ondergrond verstoord is geraakt. In het plangebied lijkt lokaal onder een ophooglaag van 1,2 tot 1,6 m dik het oorspronkelijke maaiveld van voor 1122 nog deels intact aanwezig te zijn.

Wat is de specifieke archeologische verwachting voor het gebied?

Voor de oeverafzettingen van de Houten stroomgordel bestaat een lage tot

middelhoge verwachting op sporen en/of archeologische resten uit de bronstijd en een middelhoge kans op resten vanaf de ijzertijd. De lokaal aangetroffen laklaag in de hierboven gelegen komafzettingen (rond nul meter NAP) toont een (begraven) oppervlak aan, dat dateert van voor de aanleg van de Vaartsche Rijn in 1122. Dit niveau heeft – mede vanwege de aanwezigheid van fosfaatvlekken – een middelhoge verwachting op sporen en/of archeologische resten vanaf de bronstijd tot 1122. Delen van dit oude maaiveld en eventuele archeologische resten kunnen door latere

bouwactiviteiten (bv. in 1661) zijn verstoord, maar de exacte mate van verstoring kon tijdens het verkennende onderzoek vanwege ondoordringbaar puin niet goed worden vastgesteld. In 1661 wordt in het plangebied dakpannenbakkerij Westraven gebouwd.

Er bestaat daarom voor de gehele ophooglaag vanaf 80 cm onder maaiveld een zeer hoge verwachting op archeologische sporen en/of resten van de steenbakkerij

Westraven uit de periode vroege nieuwe tijd. De steenbakkerij werd in de jaren ’40 of

’50 van de vorige eeuw gesloopt, waarna de huidige bebouwing werd gerealiseerd.

Hierbij kan sprake zijn geweest van oppervlakkige verstoring (vermoedelijk tot 80 cm – mv) dan wel vernietiging van archeologische niveaus, echter niet van het oude

maaiveld op 1,2 tot 1,6 m diepte.

Hoe is de bodemopbouw en is deze nog intact?

De bovenste 80 tot 120 cm –mv bestaat uit een laag met fragmenten onbepaald bouwpuin, met daaronder een zeer heterogene laag met kolengruis. In het oosten van het plangebied verhinderde het bouwpuin het doorzetten van de boringen. Het betreft hier de resten van de dakpannenbakkerij Westraven met mogelijk hieronder een ophooglaag, die is ontstaan bij de aanleg van de Vaartsche Rijn. Hieronder was een pakket komklei aanwezig met rond nul meter NAP een laklaag met fosfaatvlekken. De

42 De Bondt 2010.

(27)

oeverwalsedimenten werden aangetroffen tussen 0,25 en 0,8 m –NAP. Uiteindelijk was tussen 0,55 en 1,30 m –NAP het beddingzand aanwezig, dat behoort bij de Houten stroomgordel. Hoewel de bodemopbouw op diverse locaties verstoord lijkt, is juist het voorkomen van baksteen hier archeologisch relevant vanwege de archeologische context (pannen- en baksteenbakkerij die teruggaat tot 1661). Op basis van het

verkennend onderzoek kan worden aangenomen dat – in het onderzochte deel van het gebied (!) - de bovenste 80 cm onder maaiveld recent verstoord is, en dat daaronder sprake is van een complexe archeologische stratigrafie.

4.2 Aanbevelingen

Door de aanwezigheid van verhard oppervlak en vervuiling in het zuidelijke deel van het gebied en de aanwezigheid van ondoordringbaar puin in het oostelijke deel, was het in een groot deel van het gebied niet mogelijk de ondergrond te onderzoeken op archeologie en bodemopbouw. Uit zowel het bureauonderzoek voor het gehele gebied als het verkennend veldonderzoek in het onderzochte deel, bleek dat er vanaf het maaiveld tot aan 360 cm –mv verschillende niveaus bestaan waar archeologische resten uit de ijzertijd, Romeinse tijd, middeleeuwen en nieuwe tijd kunnen voorkomen.

Over de intactheid en spreiding van deze niveaus kan echter zonder karterend en waardestellend proefsleufonderzoek geen uitspraak worden gedaan. Vanwege de voormalige aanwezigheid van een steenfabiek uit 1661 in het plangebied is de

aanwezigheid van bouwpuin en kolengruis in dit geval géén reden om het plangebied al te kunnen vrijgeven. Bovendien is aangetoond dat het middeleeuwse maaiveld (van voor 1122) lokaal nog intact aanwezig is en de laklaag daaronder fosfaatvlekken bevat.

BAAC adviseert daarom als vervolgonderzoek een waardestellend

proefsleufonderzoek tot tenminste de diepte van de geplande ingrepen uit te voeren in het geval de bodem dieper dan 80 cm onder maaiveld ontgraven zal worden. Het doel hiervan dient te zijn de intactheid, spreiding, diepte en mate van verstoring van

archeologisch kansrijke niveaus in kaart te brengen en op basis daarvan inzichtelijk te maken wat de consequenties zijn van de voorgenomen plannen op mogelijke

archeologische resten.

Bovenstaande tekst vormt een advies. Dit betekent niet dat reeds gestart kan worden met bodemverstorende activiteiten of de daarop voorbereidende activiteiten. Het advies dient namelijk eerst beoordeeld te worden door de bevoegde overheid en leidt tot een selectiebesluit. Hoewel getracht is een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden, kan de aanwezigheid van

archeologische sporen of resten nooit volledig worden uitgesloten. BAAC bv wil er daarom op wijzen dat men bij bodemverstorende activiteiten alert dient te zijn op de aanwezigheid van archeologische waarden (zoals vondstmateriaal en grondsporen).

Bij het aantreffen van deze waarden dient men hiervan melding te maken bij de Minister (in de praktijk de gemeente Utrecht) conform artikel 53 van de

Monumentenwet 1988.

(28)

Geraadpleegde bronnen

Literatuur

Bakker, H. de & J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland, Staring Centrum, Wageningen.

Berendsen, H.J.A., 2008a. Landschappelijk Nederland. Koninklijke Van Gorcum, Assen.

Berendsen, H.J.A., 2008b. Landschap in delen. Koninklijke Van Gorcum, Assen.

Berendsen, H.J.A. & E. Stouthamer, 2001. Palaeogeographic development of the Rhine-Meuse delta, The Netherlands. Koninklijke Van Gorcum, Assen.

Blijdenstijn, R., 2005. Tastbare tijd - Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht.

Uitgeverij PlanPlan, Amsterdam.

Gemeente Utrecht, 2009a. Stedenbouwkundig Programma van Eisen Reitdiepstraat fase 2, concept september 2009. Gemeente Utrecht, Stadsontwikkeling.

Kouwen, C. van, 2010. Onderzoeksvoorstel – plan van aanpak Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) plangebied Reitdiepstraat te Utrecht. BAAC bv, ’s-Hertogenbosch.

Landzaat, F.H., 2010. Historisch onderzoeker en verzamelaar, o.a. bestuurslid

Stichting Historie Grofkeramiek – Mondelinge en schriftelijke mededelingen. November 2010.

Mulder, E.F.J. de, M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhof & T.E. Wong, 2003. De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen.

Nederlands Centrum van Normalisatie (NEN), 1989. Classificatie van onverharde grondmonsters. NEN 5104. NEN, Delft.

Renes, H., 2005. Historische atlas van de stad Utrecht – Twintig eeuwen ontwikkeling van Utrecht in kaart gebracht. Uitgeverij SUN, Amsterdam.

SIKB, 2006. Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1. SIKB, Gouda

Wal, A. ter & C.C. Kalisvaart, 2009. Inventariserendd veldonderzoek door middel van proefsleuven plangebied Castellum te Houten. BAAC-rapport A-08.0412. BAAC bv, ’s- Hertogenbosch.

Kaarten

AHN, 2010. Actueel Hoogtebestand Nederland. Geraadpleegd september 2010 via www.ahn.nl.

(29)

ANWB, 2005. Topografische atlas Utrecht (schaal 1:25.000). ANWB, Den Haag.

ARCHIS-II, 2010. Geomorfologische kaart gemaakt door Stichting Bodemkartering (Stiboka). Geraadpleegd in het ARCHIS-II archief oktober 2010 via

http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html.

Berlage, H.P. & L.N. Holsboer, 1920. Uitbreidingsplan voor Utrecht, eerste versie (schaal 1:10.000). Utrecht.

Gemeente Utrecht, 2009b. Verordening op de Archeologische Monumentenzorg – Archeologische Waardenkaart (schaal 1:20.000). Gemeente Utrecht,

Stadsontwikkeling.

Rijks Geologische Dienst (RGD), 1988. Geologische kaart van Nederland (schaal 1:50.000, Utrecht Oost (Blad 31O). RGD, Haarlem.

Rijksdienst voor Cultuurhistorisch Erfgoed (RCE) & Provincie Gelderland, 2010.

Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) met AMK-terreinen,

waarnemingen en onderzoeken. Geraadpleegd in het ARCHIS-II archief oktober 2010 via http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html.

Stichting voor Bodemkartering (Stiboka), 1970. Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000 Blad 32 Oost Utrecht . Wageningen.

WatWasWaar, 2010a. Kadastraal minuutplan (1826-1832). Geraadpleegd november 2010 via http://www.watwaswaar.nl.

WatWasWaar, 2010b. Topografische kaart Houten/Maarssen/Nieuwegein/Utrecht (1948) blad 31H (schaal 1:25.000). Geraadpleegd november 2010 via

http://www.watwaswaar.nl.

WatWasWaar, 2010c. Topografische kaart Houten/Maarssen/Nieuwegein/Utrecht (1959) blad 31H (schaal 1:25.000). Geraadpleegd november 2010 via 2010 via http://www.watwaswaar.nl.

(30)

Bijlage 1

Overzicht van geologische en archeologische tijdvakken

(31)
(32)

Ouderdom

in jaren Chronostratigrafie MIS Lithostratigrafie

Holoceen 1

Formaties: Naaldwijk (marien), Nieuwkoop (veen), Echteld (fluviatiel) Late Dryas

(koud) Allerød (warm) Vroege Dryas

(koud) Laat-

Weichselien (Laat- Glaciaal)

Bølling (warm)

2

Laat- Pleniglaciaal

Midden- Pleniglaciaal Midden- 3

Weichselien (Pleniglaciaal)

Vroeg-

Pleniglaciaal 4 5a 5b 5c Vroeg-

Weichselien (Vroeg- Glaciaal)

5d Eemien

(warme periode) 5e Eem

Formatie Formatie

van Kreftenheye

Formatie van Drente Saalien (ijstijd) 6

Holsteinien (warme periode) Elsterien (ijstijd)

Formatie van

Urk Formatie

van Peelo

Formatie van Boxtel

Cromerien (warme periode)

Pre-Cromerien

Formatie van Sterksel

Formatie van Beegden

11.755 12.745 13.675 14.025 15.700

29.000

50.000

75.000

115.000 130.000

370.000 410.000

475.000

850.000

2.600.000

(33)

v/n Chr. zones perioden Nieuwe tijd Vb2

Middeleeuwen

Vb1 Romeinse tijd

IJzertijd Subatlanticum

koeler vochtiger

Va

Loofbos eik en hazelaar

overheersen haagbeuk veel cultuurplanten

rogge, boekweit, korenbloem

IVb Bronstijd

Subboreaal koeler

droger IVa

Loofbos eik en hazelaar

overheersen beuk>1% invloed

landbouw

(granen) Neolithicum

Atlanticum warm vochtig

III

Loofbos eik, els en hazelaar

overheersen in zuiden speelt linde een grote rol

Boreaal

warmer II

den overheerst hazelaar, eik, iep,

linde, es

Mesolithicum

Preboreaal

warmer I

eerst berk en later den overheersend

Late Dryas LW III parklandschap

Allerød LW II dennen- en

berkenbossen

Vroege Dryas open

parklandschap Laat-

Weichselien (Laat- Glaciaal)

Bølling

LW I open vegetatie met kruiden en berkenbomen

Laat-Paleolithicum

Midden- Weichselien (Pleniglaciaal)

perioden met een poolwoestijn en perioden met een

toendra

Vroeg- Weichselien

(Vroeg- Glaciaal)

perioden met bos en perioden met een subarctisch open landschap Eemien

(warme periode) loofbos

Midden-Paleolithicum

Saalien (ijstijd)

Vroeg-Paleolithicum

2650

5000

8000

9000

10.150 10.800 11.800 12.000

13.000 0

815

3755

7020

8240

11.755 12.745 13.675 14.025

15.700 1950

75.000

115.000 130.000

300.000 35.000 8800 5300 4900 2000 800 12 0 450 1500

Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder . (2003). Lithostratigrafie volgens De Mulder . (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot . (1994). Atmosferische data volgens Stuiver . (1998).

Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen.

Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB).

Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).

et al

et al et al et al

(34)

Bijlage 2

Indicatieve waardenkaart (IKAW) met AMK-terreinen,

waarnemingen en onderzoeken

(35)
(36)

55615

5574

36268

38149

10713

38572

12805 25711

40564

28640

24773

38091 21565

136000 137000

453000 453000

454000 454000

0

250 500 750 1.000 m

IKAW, AMK-terreinen en Archis waarnemingen

indicatieve waarden (IKAW)

middelhoge indicatieve waarde lage indicatieve waarde hoge indicatieve waarde

bebouwing water

Utrecht, Reitdiepstraat

LEGENDA plangebied

onderzoeksmeldingen waarnemingen

AMK-terreinen

beschermd monument

zeer hoge archeologische waarde hoge archeologische waarde archeologische waarde archeologische betekenis

(37)
(38)

Bijlage 3

Boorpuntenkaart

(39)
(40)

.

.

.

.

.

.

.7

6 5

4 3 2

1

136300 136400

453400 453400

453500 453500

0 10

20 30 40 50 m

. boorpunten plangebied

topografische ondergrond gebouwen

Utrecht, Reitdiepstraat boorpuntenkaart

(41)
(42)

Bijlage 4

Boorbeschrijvingen

(43)
(44)

dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: geen, provincie: Utrecht, gemeente: Utrecht, plaatsnaam: Utrecht, opdrachtgever: Aveco de Bondt, uitvoerder: BAAC bv

0 cm -Mv / 2,20 m +NAP

Lithologie: klei, zwak zandig, matig humeus, donkerbruingrijs, kalkrijk

Bodemkundig: regelmatig geploegd/bewerkte A-horizont, volledig geoxideerd, interpretatie: verstoord Archeologie: enkel fragment bouwpuin (onbepaald)

20 cm -Mv / 2,00 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: klei, zwak zandig, zwak humeus, lichtbruingrijs, kalkrijk Bodemkundig: oxidatie en reductie verschijnselen, interpretatie: verstoord Archeologie: enkel fragment bouwpuin (onbepaald)

80 cm -Mv / 1,40 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: klei, sterk zandig, sterk humeus, zwartbruin, kalkrijk Bodemkundig: oxidatie en reductie verschijnselen, interpretatie: verstoord Archeologie: veel fragmenten bouwpuin (onbepaald)

Opmerking: kolengruis

130 cm -Mv / 0,90 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: klei, sterk zandig, lichtbruingrijs, kalkrijk

Bodemkundig: oxidatie en reductie verschijnselen, interpretatie: verstoord Archeologie: enkel fragment bouwpuin (onbepaald)

180 cm -Mv / 0,40 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: klei, matig siltig, lichtbruingrijs, kalkrijk, interpretatie: komafzettingen Bodemkundig: enkele Fe-vlekken, oxidatie en reductie verschijnselen

220 cm -Mv / 0,00 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: klei, matig siltig, sterk humeus, donkergrijs, kalkrijk, interpretatie: komafzettingen Bodemkundig: enkele Fe-vlekken, oxidatie en reductie verschijnselen

Opmerking: laklaag

240 cm -Mv / 0,20 m -NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: klei, matig siltig, lichtgrijs, kalkrijk, interpretatie: komafzettingen Bodemkundig: volledig gereduceerd

Einde boring op 300 cm -Mv / 0,80 m -NAP

boring: 10335-2

beschrijver: DR, datum: 10-12-2010, X: 136.311, Y: 453.497, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 31H, hoogte: 2,15, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: geen, provincie: Utrecht, gemeente: Utrecht, plaatsnaam: Utrecht, opdrachtgever: Aveco de Bondt, uitvoerder: BAAC bv

0 cm -Mv / 2,15 m +NAP

Lithologie: klei, zwak zandig, matig humeus, donkerbruingrijs, kalkrijk

Bodemkundig: regelmatig geploegd/bewerkte A-horizont, volledig geoxideerd, interpretatie: verstoord Archeologie: enkel fragment bouwpuin (onbepaald)

Opmerking: rec. puin; mortel/geglaz. baksteen

20 cm -Mv / 1,95 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: klei, zwak zandig, zwak humeus, lichtbruingrijs, kalkrijk Bodemkundig: oxidatie en reductie verschijnselen, interpretatie: verstoord Archeologie: enkel fragment bouwpuin (onbepaald)

90 cm -Mv / 1,25 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: klei, sterk zandig, matig humeus, donkerbruingrijs, kalkrijk Bodemkundig: oxidatie en reductie verschijnselen, interpretatie: verstoord Archeologie: fragmenten bouwpuin (onbepaald)

Opmerking: kolengruis

120 cm -Mv / 0,95 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: klei, sterk zandig, lichtbruingrijs, kalkrijk

Bodemkundig: oxidatie en reductie verschijnselen, interpretatie: verstoord Archeologie: fragmenten bouwpuin (onbepaald)

210 cm -Mv / 0,05 m +NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: klei, matig siltig, lichtbruingrijs, kalkrijk, interpretatie: komafzettingen Bodemkundig: enkele Fe-vlekken, oxidatie en reductie verschijnselen

220 cm -Mv / 0,05 m -NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: klei, matig siltig, sterk humeus, donkergrijs, kalkrijk, interpretatie: komafzettingen Bodemkundig: enkele Fe-vlekken, oxidatie en reductie verschijnselen

Opmerking: laklaag; fosfaatvlekken

240 cm -Mv / 0,25 m -NAP

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm)

Lithologie: klei, matig siltig, lichtgrijs, kalkrijk, interpretatie: komafzettingen Bodemkundig: volledig gereduceerd

Einde boring op 300 cm -Mv / 0,85 m -NAP

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (&lt;0,3 cm), aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, geel, matig fijn, kalkloos, interpretatie: dekzand

Gezien de gunstige landschappelijke ligging op de overgang van een relatief hooggelegen dalvlakteterras bedekt met dekzand naar een beekdal met water, wordt aan het plangebied

Ter plaatse van de noordelijke sloot zijn geheel intacte natuurlijke veengronden aangetroffen en ontbreken aanwijzingen voor archeologische lagen, waardoor de lage

Voor het bebouwde deel van het plangebied (het AZC, deelgebied B) kunnen op basis van deze resultaten geen uitspraken gedaan worden over de gaafheid van de bodem en de aan-

Lithologie: zand, matig siltig, matig humeus, bruin, matig fijn Bodemkundig: enkele Fe-vlekken, interpretatie: verstoord Archeologie: enkel fragment bouwpuin (onbepaald)

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (&lt;0,3 cm) Lithologie: klei, sterk siltig, zwak humeus, bruin, kalkloos Bodemkundig: interpretatie: verstoord. Archeologie: enkel fragment

Hamaland Advies heeft in opdracht van Terra Agribusiness een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende en karterende fase) uitgevoerd voor

Klei, zwak grindig, sterk siltig, zwak humeus, bruin/grijs, Met baksteenspikkels, fijn grind, aardewerk, houtskool, roesthoudend. 90 Klei, sterk grindig, uiterst siltig,