• No results found

3.1 Werkwijze

Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd op basis van de resultaten van het bureauonderzoek. Hierbij is de tijdens het bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting in het veld getoetst. Allereerst hebben waarnemingen in het plangebied plaatsgehad om de aanwezigheid van archeologische resten te kunnen beoordelen.

Gezien het feit dat het plangebied grotendeels verhard dan wel begroeid was, was de vondstzichtbaarheid ter plaatse zeer gering. Een oppervlaktekartering is derhalve niet uitgevoerd.

Het inventariserend veldonderzoek bestond uit een verkennend booronderzoek, waarbij in totaal 7 boringen waren gepland. Het zuidelijke deel van het plangebied is niet geboord vanwege aanwezige bodemvervuiling. Bovendien was het gehele gebied bedekt met stelconplaten. In het westelijke deel was in de ondergrond ondoordringbaar puin aanwezig (boringen 5 t/m 7). Bij de boringen is vooral gekeken naar de aard van de bodemopbouw en in hoeverre de bodem nog intact is, waarbij informatie is

verkregen over de gaafheid en conserveringstoestand van eventuele archeologische vindplaatsen. Een intacte bodem betekent namelijk dat eventuele vindplaatsen nog gaaf en goed geconserveerd aanwezig kunnen zijn. Op basis van de resultaten van het verkennend onderzoek kan de archeologische verwachting bijgesteld worden om zo aanbevelingen te doen voor een eventueel vervolgonderzoek. De boringen zijn boven de grondwaterspiegel met een Edelmanboor met een boordiameter van 7 cm gezet . Onder de grondwaterspiegel zijn de boringen voortgezet met een guts met een

diameter van 3 cm. De boringen zijn uitgevoerd tot minimaal 25 cm in het beddingzand, hetgeen neerkwam op maximaal 400 cm –mv.

De locaties van de boringen zijn ingemeten met GPS, waarbij de afwijking maximaal circa 2 meter bedraagt. De hoogteligging ten opzichte van NAP is uit het Actueel Hoogtebestand Nederland39 afgelezen. Alhoewel het een verkennend booronderzoek betreft, zijn de bodemlagen met de hand en op het oog onderzocht op de

aanwezigheid van eventuele archeologische indicatoren. Archeologische indicatoren kunnen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats ter plaatse of in de nabijheid van de betreffende boring(en). Deze indicatoren bestaan bijvoorbeeld uit aardewerk, verbrande huttenleem, vuursteen, metaal, houtskool en al dan niet verbrand bot. Eventuele vondsten zijn meegenomen, schoongemaakt en gedetermineerd. Om inzicht te krijgen in de bodemkundige en lithologische gesteldheid van de ondergrond, zijn de boringen lithologisch40 en bodemkundig41 beschreven.

Het veldonderzoek heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2010. In navolgende

paragrafen worden de resultaten van het veldonderzoek beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een archeologische interpretatie. De locaties van de boringen staan weergegeven op de boorpuntenkaart (bijlage 3). De boorbeschrijvingen bevinden zich in bijlage 4.

39 AHN 2010.

40 volgens de NEN 5104.

41 volgens De Bakker & Schelling 1989.

3.2 Veldwaarnemingen

Door de aanwezige bebouwing en begroeiing waren aan het maaiveld geen aanwijzingen zichtbaar die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van

archeologische resten in de bodem. Ook is het waarschijnlijk, dat bij de aanleg van de huidige bebouwing, groenperken en parkeervoorzieningen egalisatie en/of ophoging van het oorspronkelijke maaiveld plaats kan hebben gevonden.

Figuur 3.1 Zicht op het plangebied. Linker foto: westelijk deel van het plangebied ter plaatse van een hondenuitlaatveldje (boringen 1 en 2); kijkrichting zuidwesten. Rechter foto: oostelijk deel van het plangebied ter plaatse van een speelweide (geplande boringen 5 t/m 7); kijkrichting zuidoosten.

3.3 Verkennend booronderzoek

3.3.1 Lithologie en bodemopbouw

In het oosten van het plangebied was het niet mogelijk te boren. Ter plaatse van de (geplande) boringen 5 t/m 7 is op verscheidene plekken op 85 cm –mv (1,65 m +NAP) en bij diverse pogingen gestuit op ondoordringbaar puin.

In het grootste deel van het plangebied (westzijde; boringen 1 t/m 4) bestond de bovenste 150 tot 210 cm –mv (0,05 en 0,75 m +NAP) uit zwak zandige tot sterk zandige, zwak tot matig humeuze klei met fragmenten onbepaald bouwpuin en dat licht- tot donkerbruingrijs van kleur was. Hierin was ook een laag met kolengruis aanwezig met een zeer heterogeen voorkomen. De bovenkant van deze laag lag tussen 80 en 110 cm –mv (1,15 en 1,40 m +NAP) en de onderkant tussen 120 en 160 cm –mv (0,70 en 0,95 m +NAP). Hieronder lagen komafzettingen (matig siltige,

lichtbruingrijze, kalkrijke klei) met een 10 tot 20 cm dikke laklaag (matig siltige, sterk humeuze, donkergrijze, kalkrijke klei met fosfaatvlekken in boring 2). Enkel in boring 4 ontbrak deze laklaag, waarvan de bovenkant was gelegen tussen 220 en 230 cm –mv (0,00 en 0,05 m +NAP). Ter plaatse van boring 3 en 4 werd de onderzijde van het pakket komklei bereikt. Deze bestond uit sterk siltige klei (lichtgrijs, kalkrijk) met enkele zandlagen en is geïnterpreteerd als een oeverwalafzetting van de Houten

stroomgordel. De bovenzijde hiervan lag op 310 en 200 cm –mv (0,80 en 0,25 m -NAP;

boringen 3 en 4 respectievelijk). Hieronder werd zeer grof zand met enkele kleilagen aangetroffen (matig siltig, lichtgrijs), die behoren tot de beddingafzettingen van de Houten stroomgordel (360 en 280 cm –mv; 1,30 en 0,55 m -NAP).

Samenvattend bestond de bovenste 190 cm –mv uit een verstoorde laag met fragmenten onbepaald bouwpuin en een zeer heterogene laag met kolengruis.

Hieronder begon een pakket komklei met rond nul meter NAP een laklaag. De oeverwal begon tussen 0,25 en 0,8 m –NAP. Uiteindelijk was rond 0,55 tot 1,30 m – NAP het beddingzand aanwezig.

3.3.2 Archeologische indicatoren

Ter plaatse van boringen 1 t/m 4 is een laag met kolengruis aangetroffen. Ter plaatse van boringen 5 t/m 7 is op 85 cm –mv (1,65 m +NAP) gestuit op ondoordringbaar puin.

Gezien de ligging van het plangebied betreft het waarschijnlijk resten van de

voormalige dakpannenbakkerij Westraven. Bovendien is in een drietal boringen in de komafzettingen een laklaag aangetroffen. Een laklaag wordt gevormd in een periode met afgenomen sedimentatie, waarin de begroeiing toeneemt en een donkergekleurde vegetatiehorizont kan ontstaan. In en direct onder laklagen kunnen archeologische resten voorkomen, omdat zij oude oppervlakken vertegenwoordigen. Voor de exacte diepte wordt verwezen naar paragraaf 3.3.1 hierboven.

3.4 Archeologische interpretatie

Onderin in een aantal boringen is beddingzand van de Houten stroomgordel aangetroffen (0,55 tot 1,30 m –NAP). Hierop ligt een 50 tot 80 cm dik pakket oeverwalafzettingen. Gezien de leeftijd van de stroomgordel en gezien de onderzoeken in de omgeving bestaat er een lage tot middelhoge verwachting op sporen en/of archeologische resten vanaf de bronstijd in en direct op dit

oeverwalpakket en een hoge kans op resten uit de ijzertijd en Romeinse tijd in het bijzonder.

In de loop der tijd werd de stroomgordel afgedekt met de kleiige afzettingen van nabijgelegen riviersystemen. De laklaag die in deze komafzettingen is aangetroffen (rond nul meter NAP) vertegenwoordigt een mogelijk tweede archeologisch niveau. De ouderdom van deze laag is moeilijk te bepalen. Omdat na de afdamming van de Kromme Rijn in 1122 geen sediment meer werd afgezet is deze laklaag mogelijk gevormd tussen de Romeinse tijd en de 12e eeuw. Rond deze tijd wordt ook de Vaartsche Rijn aangelegd. Het hierbij vrijgekomen materiaal kan ter plaatse van het plangebied zijn gestort gezien de nabijheid van dit kanaal, waarbij het oude maaiveld en dus ook eventuele archeologische resten zijn afgedekt en daardoor bewaard zijn gebleven. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld oude ontginningssporen, terwijl de fosfaatvlekken een indicatie zijn voor de mogelijke aanwezigheid van

nederzettingssporen. Voor zowel laklaag als oud maaiveld bestaat een middelhoge verwachting op sporen en/of archeologische resten vanaf de bronstijd tot aan de aanleg van de Vaartsche Rijn in de 12e eeuw.

In 1661 wordt in het plangebied dakpannenbakkerij Westraven gebouwd. Het niveau met kolengruis en de laag met ondoordringbaar puin hangen hiermee samen. Deze lagen hebben gezien de mogelijke ouderdom dus ook archeologische relevantie. Er bestaat daarom in de gehele ophooglaag t/m het oppervlak een zeer hoge verwachting op archeologische sporen en/of resten vanaf de nieuwe tijd, welke samenhangen met de steenbakkerij. Eventueel aan de oppervlakte gelegen of begraven archeologische niveaus van voor de aanleg van de dakpannenfabriek kunnen echter deels verstoord zijn geraakt. De steenbakkerij werd in de jaren ’40 of ’50 van de vorige eeuw gesloopt,

waarna de huidige bebouwing werd gerealiseerd. Ook hierbij kan sprake zijn geweest van verstoring dan wel vernietiging van archeologische niveaus.