• No results found

VERORDENINGEN PERSONEEL RECHTERLIJKE MACHT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "VERORDENINGEN PERSONEEL RECHTERLIJKE MACHT "

Copied!
130
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

54 3

iH VERORDENINGEN VAN NED.-INDIË Hekmeijer en Corporaal n o . 18

VERORDENINGEN PERSONEEL RECHTERLIJKE MACHT

VERZAMELING VAN VOORSCHRIFTEN BETREF FENDE UITZENDING, BENOEMING, RANGSCHIK- KING, BEZOLDIGING, ONTSLAG, ENZ. VAN EUROPEESCHE EN INLANDSCHE RECHTERLIJKE AMBTENAREN EN VAN HET VERDERE PERSO- NEEL BIJ DE RECHTERLIJKE MACHT

BEWERKT DOOR

Mr. G. C. C. KÄIJSER,

Administrateur, Chef der afdeeling „Personeele zaken" bij het Departement van Justitie.

- • « • • S « -

G. KOLFF <S Co.

BATAVIA—WELTEVREDEN 1 9 1 6 .

/0,90

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 4412

(3)

WETTEN EN VERORDENIN

^ve Hekmeijer e n Corpon

VERORDENINGEN PERSONEEL RECHTERLIJKE MACHT

VERZAMELING VAN VOORSCHRIFTEN BETREF- FENDE UITZENDING, BENOEMING, RANGSCHIK- KING, BEZOLDIGING, ONTSLAG, ENZ. VAN EUROPEESCHE EN INLANDSCHE RECHTERLIJKE AMBTENAREN EN VAN HET VERDERE PERSO- NEEL BIJ DE RECHTERLIJKE MACHT

BEWERKT DOOR

Mr. G. C. C. KÄIJSER,

Administrateur, Chef der afdeeling „Personeele zaken" bij het Departement van Justitie.

G. KOLFF & Co.

BATAVIA—WELTEVREDEN 1 9 1 6 .

(4)

i

(5)

I N H O U D .

Biz.

Uitzending 1 Benoeming 8h Rechtstoestand der Inlandsche rechts-

kundigen . . . . 21

Eed en beëediging 20 Rangschikking 34 Bezoldiging 41 Toelage wegens dure levenswijze. . 72

Belooningen, tevredenheidsbetuigingen. 73

Leeftijd 74 Woonplaats 76 Costuum 77 Verbodsbepalingen 81

Forum previlegiatum 86 Ontslag, schorsing, ontzetting, schrifte-

lijke waarschuwing 89 Toezicht op practizijns en deurwaarders. 98

Verloven 100 Vacantiën 103 Afwezigheid, belet of ontstentenis. . 104

Vrijstelling van persoonlijken schutter- lijken dienst . . 110

(6)
(7)

Uitzending. 1

UITZENDING.

Koninklijk besluit van 21 Maart 1907 no. 19, St. no. 264, houdende bijzondere voor- waarden van benoembaarheid tot- en uitzending uit Nederland van personeel voor betrekkingen bij de rechterlijke macht in Nederlandsch-Indië.

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 28 Januari 1907, Afdeeling D, no 4 1 ;

Den Raad van State gehoord (advies van 26 Februari 1907, no. 30);

Gezien het nader rapport van Onzen Mi- nister van Koloniën van 16 Maart 1907, Af- deeling D. no. 39;

Hebben goedgevonden en verstaan ;, Met intrekking van de bij het Koninklijk besluit van 29 Augustus 1883 no. 25 (Neder- landsch Staatsblad no. 133, Indisch Staatsblad no. 249) vastgestelde en bij de Koninklijke besluiten van 23 December 1892 (Nederlandsch Staatsblad no. 286, Indisch Staatsblad 1893 no. 72), 3 Februari 1899 (Nederlandsch Staats- blad no 55, Indisch Staatsblad no. 129) en 20 Augustus 1906 (Nederlandsch Staatsblad no. 226, Indisch Staatsblad no. 443) herziene be-

i

(8)

2 Uitzending-

palingen betreffende de benoembaarheid tot en de uitzending uit Nederland van personeel voor betrekkingen bij de rechterlijke macht in Nederlandsch-Indië, vast te stellen de volgende

BIJZONDERE VOORWAARDEN van be- noembaarheid tot en uitzending uit Nederland van personeel voor betrek- kingen bij de rechterlijke macht in Nederlandsch-Indië.

Art. 1. Tot rechterlijke betrekkingen in Nederlandsch-Indië, voorzoover zij niet in- gevolge de verordeningen op het rechtswezen kunnen vervuld worden doorniet-gegradueer- den of als bijbetrekkingen door ambtenaren van den administratieven dienst, zijn alleen benoembaar doctoren in de rechtsweten- schap, die

a. hebben voldaan aan het examen bedoeld in artikel 141, 2e lid, der hooger-onder- wijswet, of wel

b. gedurende ten minste drie jaren de rechts- geleerde praktijk in Nederlandsch-Indië hebben uitgeoefend.

In bijzondere gevallen kan van deze eischen van benoembaarheid dispensatie worden ver- leend, in Nederland door Ons, in Nederlandsch- Indië door den Gouverneur-Generaal, den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord.

Art. 2. Jaarlijks wordt door Onzen Minis- ter van Koloniën, na overleg met de Indische Regeering, vastgesteld en in de Staatscourant bekend gemaakt hoeveel personen, als be- doeld in art. 1 sub a, ter beschikking van den Gouverneur-Generaal kunnen worden gesteld om in rechterlijke betrekkingen te worden geplaatst.

Art. 3. Zij, die ter beschikking van den Gouverneur-Generaal wenschen te worden gesteld, moeten daartoe bij op zegel geschre-

(9)

Uitzending. 3 ven request het verzoek doen aan Onzen

voornoemden Minister, met overlegging van 1°. de diploma's, waaruit blijkt dat zij den graad van doctor in de rechtswetenschap behaald en aan het bij art. 141, 2de lid, der hooger-onderwijswet bedoeld examen voldaan hebben ; en een exemplaar van het proefschrift of van de stellingen, ter verkrijging van den doctorsgraad door hen geschreven;

2°. een door de bevoegde antoriteit afgege- ven verklaring van goed maatschappelijk gedrag;

3». het bewijs, dat zij tot geen militairen dienst verplicht zijn, of een bewijs, aan- toonende welke verplichtingen ten aan- zien van den militairen dienst zij nog hebben te vervullen.

Art. 4. De sollicitanten worden zoo noodig door Onzen voornoemden Minister gerang- schikt naar de gegevens, welke hij omtrent hunne betrekkelijke bekwaamheid heeft kun- nen verkrijgen, en bij gelijkheid van aan- spraken op de wijze door loting te bepalen.

Naar die rangschikking komen de zich aan- biedende personen dan voor uitzending in aanmerking.

Art. 5. (St. 1913-393.) Aan de uitzending is, behalve overtocht naar Nederlandsch-In- dië voor gouvernementsrekening met het wettig gezin, op den voet der daaromtrent geldende bepalingen, eene gratificatie voor uitrusting verbonden ten bedrage van ƒ 2500 (twee duizend vijf honderd gulden), ') en

1) Bij Ministriëele depêche van 2 October 1914 afdee- HngDno.6/2419 is mededeeling gedaan, dat uitvoering is gegeven aan het denkbeeld om van de burgerlijke ambtenaren, die voor den Indischen dienst worden uitgezonden, inplaats van de toenmaals geeischte akte van verband, zoowel bij opleiding als bij uitzending een notariëele schuldbekentenis te vorderen voor de terugbetaling van het bedrag dat voor en in verband met die opleiding en uitzending uit de Indische geld- middelen zal worden voldaan.

(10)

4 Uitzending.

van den dag van inscheping naar Neder- landsch-Indië af een voorloopig traktement ten bedrage van ƒ 250 (twee honderd vijftig gulden) 's maands. ')

Art. 6. Zij, die ter beschikking van den Gouverneur-Generaal worden gesteld, moe- ten zich ten genoegen van Onzen Minister van Koloniën verbinden tot onverwijlde teruggaaf van de gelden, die wegens grati- ficatie voor uitrusting en wegens overtocht naar Nederlandsch-lndië aan hen en te hun- nen behoeve worden voldaan, bijaldien zij niet binnen den hun aan te wijzen termijn naar Nederlandsch-lndië vertrekken, de reis derwaarts moedwillig afbreken, of binnen den tijd van vijf jaren na hunne aankomst te Batavia, anders dan ten gevolge van wei- bewezen ziels- of lichaamsgebreken, buiten eigen toedoen ontstaan (een en ander ter beoordeeling van de Regeering), uit 's Lands dienst worden ontslagen.

O v e r g a n g s b e p a l i n g .

Art. 7. Dit besluit ontneemt de benoem- baarheid niet aan de doctoren in de rechts- wetenschap, die haar ontleenen aan het met goed gevolg afgelegd groot-ambtenaarsexa- men voor den Indischen dienst, en doet niets af aan de benoembaarheid van hen, aan wie vóór het inwerkingtreden van dit besluit

1) Bij Koninklijk besluit van 28 Juli 1914 no. 78, St.

no. 645, is eene uitkeering, bedragende één maand van de activiteitsinkomsten, waarop de eerste benoe- ming of aanstelling in Indië plaats heeft, toegekend aan gehuwde mannelijke personen, die ten behoeve van 's Lands burgerlijken dienst in Nederlandsch- lndië worden uitgezonden.

Deze uitkeering wordt door hen, die voor vasten dienst bestemd zijn, genoten als tegemoetkoming in de door hen verschuldigde huwelijkscontributie aan het Weduwen- en Weezenfonds van Europeesche burgerlijkeambtenaren in Nederlandsch-lndië en door hen, die tijdelijk in den Indischen dienst zullen treden, als verhooging van de hun toekomende tegemoet- koming in de uitrustingskosten.

(11)

Uitzending. 5

dispensatie van de vereischten van benoem- baarheid is verleend.

Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer.

'S Gravenhage, den 2lsten Maart 1907.

WILHELMINA, De Minister van Koloniën,

D. FOCK.

Uitgegeven den acht en twintigsten Maart 1907.

De Minister van Justitie, E. E. VAN RAALTE.

En opdat enz.

Gelast enz.

Gedaan te Buitenzorg, den 7den ju ni 1907.

J. B. VAN HEUTSZ.

De Algemeene Secretaris, VAN REES.

Uitgegeven den veertienden Juni 1907.

De Algemeene Secretaris, VAN REES.

Koninklijk besluit van 13 October 1908 no. 46, St. 1909 no. 24, hou- dende regeling van de uitzending van doctoren in de rechtswetenschap of in de staatswetenschap ten einde geplaatst te worden bij den bureaudienst.

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 8 October 1908 Af d. D no-6;

(12)

8

Uitzending.

Hebben goedgevonden en verstaan:

Art. 1. Onze Minister van Koloniën wordt gemachtigd om op aanvraag van den Gou- verneur-Generaal van Nederlandsch-Indië doe toren in de rechtswetenschap of in de staats- wetenschap ter beschikking van dien Land- voogd te stellen, ten einde daar te lande geplaatst te worden bij den bureaudienst, waaronder begrepen de dienst ter griffie van het Hoog-Gerechtshof en van Europeesche of Inlandsche rechtbanken.

Art. 2. (St. 1913-394.) Aan de uitzending zal behalve overtocht naar Nederlandsche-Indië voor gouvernementsrekening als passagier der ls t e klasse, casu quo ook voor het wettig gezin

— verbonden zijn eene gratificatie voor uitrus- ting van ƒ 1000 (éénduizend gulden) en een voorloopig traktement van ƒ 150 (een honderd vijftig gulden) 's maands, ingaande met den dag van inscheping naar Nederlandsch-Indië.

Aan eene voorloopige tewerkstelling in Indië wordt verbonden eene toelage van/100 (één honderd gulden) 's maands boven het hiervóór genoemde voorloopige traktement.

Art. 3. Krachtens het laatste lid van ar- tikel 1 van Ons besluit van 21 Maart 1907 no. 19 (Nederlandsch Staatsblad no 75, Indisch Staatsblad no 264) wordt aan de krachtens Ons tegenwoordig besluit uit te zenden doctoren in de rechtswetenschap dispensatie verleend van de sub a en b van dat artikel aangegeven vereischten van benoembaarheid tot rechterlijke betrekkingen in Nederlandsch- Indië, met dien verstande dat zij tot rech- terlijke ambten eerst benoemd zullen kunnen worden nadat zij drie jaren bij den bureau- dienst, waarvoor zij worden uitgezonden, werkzaam zijn geweest, tenzij naar het oor- deel der Indische Regeering het belang van den dienst vordert dat eerder tot de benoe- ming in een rechterlijk ambt worde over-

(13)

Uitzending. 7

gegaan, in welk geval zij kan plaats hebben in den loop van het derde jaar.

Art- 4. De in het vorig artikel bedoelde dispensatie wordt ook voor zooveel noodig verleend aan hen, die krachtens Onze beslui- ten van 19 November 1903 no. 22,20 Decem- ber 1906 no. 55 en 11 Januari 1908 no. 36 ter beschikking van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië zijn gesteld.

Art. 5. De uit dit besluit voortvloeiende uitgaven in Nederland worden gekweten ten laste van het Eerste Hoofdstuk der Begroo- ting van uitgaven van Nederlandsch-Indië.

Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan af- schrift zal worden gezonden aan de Algemee- ne Rekenkamer.

Het Loo, den 13e« October 1908.

WILHELMINA.

De Minister van Koloniën, IDENBURG.

Accordeert met het Origineel, De Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën,

A. E. ELIAS.

En opdat enz.

Gelast enz.

Gedaan te Buitenzorg, den 12den januari 1909.

J. B. VAN HEUTSZ.

De wd. Algemeene Secretaris, v. D. HOUVEN VAN OORDT.

Uitgegen den achttienden Januari 1909.

De wd Algemeene Secretaris, V. D. HOUVEN VAN OORDT.

(14)

8 Uitzending,

Bij de begrootingen voor 1915 en 1916 is gerekend op een bedrag van f 30.000 voor

de aanneming als aspirant Nederlandsen-In- disch rechterlijk ambtenaar van een dertigtal gunstig gesignaleerde candidaten inde rechts- wetenschap, wier verdere studie, op eenvou- digen voet door het Land zal worden bekostigd.

Deze studietoelage ad flOOO'sjaars wordt als regel voor den duur van vier jaren toe- gestaan, doch de Minister van Koloniën is bevoegd om, na ingewonnen advies van de be- trokken faculteiten, in bijzondere omstandighe- den te bepalen, dat de toelage nog gedurende een vijfde jaar zal worden genoten.

Wordt het examen bedoeld in artikel 141,

2e lid, der hooger-onderwijswet niet binnen

vijf jaren na het afleggen van het candidaats-

examen in de rechtswetenschap met voldoenden

uitslag afgelegd, dan is men gehouden tot

terugbetaling van de genoten studietoelagen.

(15)

Uitzending. 8a

Koninklijk besluit van 18 Januari 1915 no.

21, St. no. 737, houdende toekenning van eene studietoelage aan studenten in de rechtswetenschap, die geslaagd zijn in het candidaatsexamen, en die genegen zijn zich voor den dienst in

Nederlandsch-Indië te verbinden.

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Ko- ningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz., enz.

Op voordracht van Onzen Minister van Ko- loniën van 15 Januari 1915, Af deeling D, no. 72 ;

Hebben goedgevonden en verstaan :

Art. 1. Naar gelang van de behoefte kun-

nen door Onzen Minister van Koloniën stu-

denten in de rechtswetenschap, die geslaagd

zijn in het candidaatsexamen, bedoeld bij

artikel 2 § 2 sub A van Ons besluit van 27

April 1877 (Staatsblad no. 87), zooals dat

laatstelijk is gewijzigd bij Ons besluit van

24 Juli 1901 (Staatsblad no. 195), wier licha-

melijke geschiktheid voor den dienst in Ne-

derlandsch-Indië is gebleken en die genegen

zijn zich voor dien dienst te verbinden, worden

bestemd, om na behoorlijk volbrachte studiën

en na voldaan te hebben aan het examen

bedoeld in artikel 141, 2de lid der Hooger

onderwijswet, ter beschikking van den Gou-

verneur-Generaal van Nederlandsch-Indië te

worden gesteld, teneinde daar te lande te

worden geplaatst in rechterlijke betrekkin-

(16)

8b Uitzending.

gen, een en ander met inachtneming van de vastgestelde of nader vast te stellen bij- zondere regelen voor de uitzending van der- gelijk personeel.

De keuze der studenten geschiedt op voor- dracht van eene commissie van drie personen, allen hoogleeraren of oud-hoogleeraren in de rechten. Bij de keuze zal, behalve op be- kwaamheid en geschiktheid, ook op gedrag en karaktereigenschappen zijn te letten.

Art. 2. Aan de in het vorig artikel bedoelde studenten kan-voor hun verderen studietijd eene toelage worden toegekend naar reden van ƒ 1000— (een duizend gulden) 's jaars, als tegemoetkoming in de studiekosten.

Het genot der toelage is afhankelijk van goed.gedrag, ijver en vorderingen, ter beoor- deeling van Onzen Minister van Koloniën.

Behoudens het in het vorig lid bepaalde, wordt de toelage genoten gedurende ten hoogste vier jaren, welke termijn evenwel in bijzondere gevallen na raadpleging van de in artikel 1 bedoelde commissie door Onzen Minister van Koloniën, door wien ook overi- gens de tijdstippen van ingang en ophouden der toelage worden bepaald, met ten hoogste een jaar kan worden verlengd.

Art. 3. Ieder der voor den Indischen dienst bestemde studenten verbindt zich ten genoe- gen van Onzen voornoemden Minister om, wanneer:

a. zijne bestemming voor den Indischen dienst op grond van slecht gedrag, weinig ijver of geringe vorderingen (ter beoor- déeling van Onzen voornoemden Minis- ter) wordt ingetrokken,

b. hij om welke reden ook, alleen uitgezon- derd het geval van welbéwezen ziels- of lichaamsgebreken buiten eigen toe- doen ontstaan (ter beoordeeling van On- zen voornoemden Minister) zijne bestem-

(17)

Uitzending.

8c

ming voor den dienst in Nederlandsch- Indië niet mocht kunnen of willen volgen, c. hij er niet in mocht slagen vóór het

verstrijken van den uitersten termijn, gedurende welken hij overeenkomstig de in artikel 2 gestelde regelen in het genot van eene studietoelage gesteld is, het examen, bedoeld in artikel 141, 2

de

lid der Hoogeronderwijswet met gunstig gevolg af te leggen,

d. hij binnen den tijd van vijf jaren na zijne aankomst in Nederlandsch-Indië, anders dan tengevolge van welbewezen ziels- of lichaamsgebreken buiten eigen toedoen ontstaan (ter beoordeeling vàn de In- dische Regeering) uit 's Lands dienst wordt ontslagen,

terug te betalen wat ingevolge deze regeling uit de Indische geldmiddelen te zijnen behoeve zal zijn voldaan, vermeer- derd met tien ten honderd.

Art. 4. De verder noodige bepalingen en voorschriften ter uitvoering van deze regeling worden door Onzen voornoemden Minister vastgesteld.

Art. 5. De uitgaven uit dit besluit voort- vloeiende wórden gekweten ten laste van het Eerste Hoofdstuk der begrooting van Neder- landsch-Indië.

Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan een afschrift zal worden gezonden aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en aan de Algemeene Rekenkamer, en dat in de Nederlandsche Staatscourant zal worden ge- plaatst.

's-Gravenhage, den 18 Januari 1915.

WILHELMINA.

De Minister van Koloniën,

T H . B. PLEYTE.

(18)

8d

Uitzending.

Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën,

STAAL.

En opdat enz.

Gelast enz.

Gedaan te Buitenzorg, den 24sten December 1915.

IDENBURö.

De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.

Uitgegeven den zesden Januari 1916.

De Algemeene Secretaris,

HULSHOFF POL. «

Koninklijk besluit van 26 Juli 1915 no. 19,

St. no. 738, regelende de tegemoetko- ming in de kosten voor uitrusting voor hen, die gedurende vier jaren of langer in het genot zijn geweest van de toelage bedoeld bij het Koninklijk besluit van 18 Januari 1915 no. 21 en voor degenen, die behalve het examen in de Maleische taal ook dat in de Javaansche taal met gunstig gevolg hebben afgelegd.

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Ko- ningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 17 Juni 1915, Afdeeling D, no. 20 ;

Den Raad van State gehoord (advies van 13 Juli 1915, no. 25);

Gezien het nader rapport van Onzen Mi-

nister van Koloniën van 22 Juli 1915, Afdee-

ling D, no. 52;

(19)

Uitzending. 8e Hebben goedgevonden en verstaan :

Aan artikel 5 van Ons besluit van 21 Maart 1907, no. 19 (Nederlandsch Staatsblad no. 75, Indisch Staatsblad no. 264), zooals het luidt ingevolge Ons besluit van 28 Maart 1913, no. 52 (Nederlandsch Staatsblad no. 116, Indisch Staatsblad no. 393), wordt als tweede en derde lid toegevoegd:

„Voor hen die gedurende vier jaren of langer in het genot zijn geweest van de toelage bedoeld bij Ons besluit van 18 Januari 1915, no. 21, is aan de uitzending eene tegemoetko- ming in de kosten voor uitrusting verbonden ten bedrage van ƒ 1500.—(een duizend vijf- honderd gulden), welk bedrag voor hen, die minder dan vier jaren de toelage hebben genoten, wordt verhoogd met ƒ250.—(twee- honderd vijftig gulden) voor elk aan de vier jaren ontbrekend jaar of gedeelte van een jaar grooter dan een half jaar, waarover geen toelage is ontvangen".

„Bovendien wordt voor degenen, die be- halve het examen in de Maleische taal ook dat in de Javaansche taal met gunstig gevolg hebben afgelegd, de hiervoren bedoelde te- gemoetkoming verhoogd met/ 250.— (twee- honderd vijftig gulden), onverschillig of zij al dan niet eene studietoelage hebben geno- ten".

Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer.

's-Gravenhage, den 26 Juli 1915.

WILHELMINA.

De Minister van Koloniën,

TH. B. PLEYTE.

Overeenkomstig het oorspronkelijk

e

(20)

8f Uitzending.

De Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën,

STAAL.

En opdat enz.

Gelast enz.

Gedaan te Buitenzorg, den 24sten December 1915.

IDENBURQ.

De Algemeeng Secretaris, HULSHOFF POL.

Uitgegeven den zesden Januari 1916.

De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.

(21)
(22)

8h Benoeming.

BENOEMING.

Regeeringsreglement.

Art. 40. Met inachtneming van de regelen,

bij algemeene verordening gesteld, en behou- dens de uitzonderingen bij dit reglement en andere wetten bepaald, worden de ambtena- ren benoemd en ontslagen door den Gouver- neur-Generaal.

Het ontslag aan ambtenaren, die met ver- lof of wegens redenen van dienst buiten Ne- derlandsch-Indië vertoeven, wordt door den Koning verleend.

De Gouverneur-Generaal kan met machti- ging des Konings zijne in het eerste lid van dit artikel bedoelde bevoegdheid aan anderen overdragen.

De regelen omtrent het toekennen van pen- sioenen worden bij algemeene verordening gesteld.

Tijdens het afdrukken van dit werkje werd bij Koninklijk besluit van 9 Juli 1915, St.

no. 683, de text van artikel 49 van het Re-

geeringsreglement, afgedrukt op nevenstaan-

de bladzijde, gewijzigd zooals hierboven is

aangegeven.

(23)

Benoeming. 9

BENOEMING.

Regeeringsregletnent.

Art. 49. Behoudens de uitzonderingen bij dit reglement bepaald, worden de ambtenaren benoemd, ontslagen en op pensioen gesteld door den Gouverneur-Generaal, overeenkom- stig regels, bij algemeene verordening ge- steld i)

Art. 79. De regterlijke macht wordt alleen uitgeoefend door regters, bij algemeene ver- ordening aangewezen.

Besluit van den Gouverneur-Generaal van Neder-landschlndië van 9 December 1905 No. 63, Bb. no. 6395 betreffende toelating van Inlanders tot ambten bij de Rechterlijke macht.

Buitenzorg, den No. 63. 9den December 1905.

Gelezen enz.;

Is goedgevonden en verstaan:

Aan te teekenen dat, blijkens mededeeling van den Minister van Koloniën, door de Ko- ningin machtiging is verleend om aan de In- dische Regeering als Harer Majesteits wensch te kennen te geven, dat geen Inlander, die aan de wettelijke vereischten voor het be-

li Het Kon. besl. van 27 Aug. 1913 no. 64, St. no.

658 (gew. bij St. 1915 no. 149), bevat eene nieuwe re- geling nopens de benoembaarheid tot betrekkingen bij den burgerlijken dienst in Nederlandsch-Indië.

(24)

10 Benoeming.

kleeden van eenig rechterlijk ambt voldoet, van dat ambt zal worden uitgesloten, omdat hij Inlander is.

Afschrift enz.

BIJZONDERE BEPALINGEN.

1°. President van het Hooggerechtshof van Ned.-Indië.

Art. 93 R. R. De president van het Hoog- gerechtshof van Nederlandsch-Indië wordt door den Koning benoemd en ontslagen.

De president, de vice-presidenten en de leden van het Hooggerechtshof kunnen alleen met hunne toestemming in andere betrek- kingen worden overgeplaatst.

2o. Hoog-militair-gerechtshof.

Kon. besl. van 5 Maart 1864 no. 66, St.

no. 92, houdende reorganisatie van het hoog-tnilitair-gerechtshof.

Art. 1. De president, vice-president, raads- heeren, griffier en substituten-griffier bij het hoog-geregtshof van Nederlandsch-Indië zijn, uit kracht hunner benoeming als zoodanig, tevens president, vice-president, leden, griffier en substituten-griffier bij het hoog-militair- geregtshof.

Art. 2. De procureur-generaal en de advo- caten-generaal bij het hoog-geregtshof van Nederlandsch-Indië vervullen de betrekkingen van advokaat-fiskaal en substituut-advo- kaat-fiskaal voor de land- en zeemagt in Ne- derlandsch-Indië.

3°. Gegradueerde rechterlijke ambtenaren in het algemeen.

Art. 16 al. 1, 2 en 3 R.O. (1) Indien het ambt openvalt van vice-president of lid van

(25)

Benoeming. 11 het Hooggerechtshof, van president van een der raden van justitie, van landrechter, van procureur-generaal of advocaat-generaal bij het Hooggerechtshof of van officier bij een der raden van justitie, wordt in de vacature voorzien óf door benoeming bij keuze uit de gegradueerde rechterlijke ambtenaren, met dien verstande dat bij gelijke geschikt- heid voor het opengevallen ambt de ranglijst den doorslag geeft, öf door benoeming bui- ten de ranglijst.

(2) Overigens geschiedt de benoeming van een gegradueerd rechterlijk ambtenaar tot een hooger bezoldigd ambt, behoudens de voorwaarde van geschiktheid voor dat ambt,

naar de ranglijst.

(3) Oeene benoeming tot een hooger be- zoldigd ambt vindt plaats van den ambtenaar I

e

met buitenlandsch verlof, gedurende dat verlof; 2

e

die verzocht heeft voor benoeming tot een hooger bezoldigd ambt niet in aan- merking te komen, zoolang zonder bezwaar aan dat verzoek kan worden voldaan ; 3

e

die op eigen verzoek buiten bezwaar van den Lande op nonactiviteit is gesteld en voor bevordering in aanmerking komende de non- activiteit zelf wenscht te zien bestendigd, indien tegen de vervulling van dien wensch geen bezwaar bestaat; 4e aan wien, met ontslag uit zijn ambt, in het belang van 's Lands dienst werkzaamheden zijn opgedragen, zoolang die opdracht duurt.

Art. 17. R. O. (1) Wanneer de plaats van vice-

president van het Hooggerechtshof openvalt

en geene herbenoeming in vorigen rang krach-

tens de bepalingen van het reglement op het

beleid der Regeering van Nederlandsch-lndië

moet plaats hebben, zenden de president en

de procureur-generaal tot hare vervulling eene

met redenen omkleede aanbeveling aan den

Gouverneur-Generaal.

(26)

12

Benoeming.

(2) Wanneer eene plaats van lid van het Hooggerechtshof openvalt en geene herbe- noeming in vorigen rang krachtens de bepa- lingen van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlansch-Indië moet plaats hebben, zoomede wanneer eene plaats open- valt van president, vice-president of lid van een raad van Justitie, dan wel van rechts- kundig voorzitter of vice-president eenerin- landsche rechtbank, van rechtskundig resi- dentierechter of van landrechter, zenden de president, de procureur-generaal en de vice- president van het Hooggerechtshof eene met redenen omkleede aanbeveling aan den Gou- verneur-Generaal.

(3) Wanneer de plaats van procureur-ge- neraal openvalt, zendt de president van het Hooggerechtshof, tot hare vervulling eene met redenen omkleede aanbeveling aan den Gouverneur-Generaal.

(4) De ambtenaar, die bij belet, afwezig- heid of ontstentenis den president, den procu- reur-generaal of den vice-president van het Hooggerechtshof vervangt, neemt geen deel aan het opmaken der aanbeveling voor de vervulling eener in het eerste of tweede lid bedoelde betrekking, hooger bezoldigd dan de zijne. De ambtenaar, die den president vervangt, doet geen aanbeveling voorde ver- vulling der betrekking van procureur-generaal.

(5) Wanneer bij het openvallen der in het eerste en derde lid bedoelde plaatsen inge- volge het vierde lid geen aanbeveling kan worden gedaan, wordt zonder aanbeveling tot de benoeming overgegaan.

(6) Wanneer omtrent het opmaken eener

aanbeveling door twee of door drie personen

moet worden beslist, en nopens den eersten

candidaat in het eerste geval geen eenstem-

migheid bestaat, in het tweede geval geen

meerderheid wordt verkregen, blijft de aan-

(27)

Benoeming, 13

beveling achterwege en wordt zonder aanbe- veling tot de benoeming overgegaan.

(7) Ten aanzien van een openvallende plaats in het openbaar Ministerie bij de Europeesche rechterlijke Colleges zendt de procureur- generaal tot hare vervulling eene met redenen omkleede aanbeveling aan den Gouverneur- Generaal.

(8) Wanneer eene plaats van griffier van een Europeesch rechterlijk College openvalt, zendt de president van dat College tot hare vervulling een met redenen omkleede aanbe- veling aan den Gouverneur-Generaal.

(9) Voor eene opengevallen plaats worden ten minste twee personen aanbevolen.

(10) De aanbevelingen worden ingediend door tusschenkomst van den Directeur van Justitie en zoo er ingewonnen adviezen zijn worden die daarbij overgelegd.

(11) De in artikel 18 bedoelde benoeming tot een gelijk bezoldigd rechterlijk ambt in het belang van 's lands dienst, geschiedt niet dan op voorstel of na raadpleging van het Hooggerechtshof.

4°. Buitengewone leden van het Hooggerechtshof.

Art. 152 al. 2 R.O. De Gouverneur-Gene- raal is bevoegd om tijdelijk, wegens buiten- gewone omstandigheden, de samenstelling van het hooggerechtshof met één of meer buitengewone leden uit te breiden.

5°. Buitengewone leden van de Raden van Justitie. Buitengewone Substituut- Officieren van Justitie.

Art. 119 al. 3 R. O. De Gouverneur-Generaal is bevoegd om tijdelijk, wegens buitengewone omstandigheden, de samenstelling van een raad van justitie, met één of meer buitengewone

(28)

14 Benoeming.

leden of substituut-officieren van justitie uit te breiden.

60. Ondervoorzitters. Buitengewone Voor- zitters. Adjunct-Griffiers.

Art. 92 al. 2, 3 en 4 R. O. De Gouverneur- Generaal is bevoegd om bij de landraden, waar zulks noodig blijkt, aan den voorzitter een rechtskundig ondervoorzitter en aan den grif- fier een adjunct-griffier toe te voegen.

Bij toevoeging aan den voorzitter van een ondervoorzitter verdeelt de eerstgenoemde de werkzaamheden tusschen hen. Alleen in geval van volstrekte verhindering van den voorzitter zal de ondervoorzitter mogen voor- zitten in zaken betreffende misdrijven op welke, afgezien van verhooging van straf krachtens artikel 25 of artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht voor inlanders, de straf des doods of de straf naast die des doods is gesteld, of betreffende medeplichtig- heid aan of poging tot een zoodanig misdrijf.

De Gouverneur-Generaal is bevoegd om bij den landraad, wanneer de werkzaamheden dit vereischen, tijdelijk een buitengewonen rechtskundigen voorzitter aan te stellen, wiens taak alsdan door hem wordt aangewezen.

7°. Buitengewone Rechtskundige Land- rechters.

Art. 116 quater al. 3R. O De Gouverneur- Generaalis bevoegd om bij het landgerecht, wanneer de werkzaamheden dit vereischen, tijdelijk een buitengewonen rechtskundigen landrechter aan te stellen, wiens taak alsdan door hem wordt aangewezen.

80. Plaatsvervangende Landrechters.

Art. 116 quinquies al. 1 R. O. Bij elk land- gerecht worden door of namens den Gou-

(29)

Benoeming. 15 verneur-Generaal buiten bezwaar van den

Lande een of meer plaatsvervangende land- rechters benoemd.

Bij St. 1914 No. 568 is de Directeur van Justitie gemachtigd om namens den Gouver-

neur-Generaal bij elk landgerecht buiten be- zwaar van den Lande een of meer plaats- vervangende landrechters te benoemen.

9o. Buitengewone substituut-griffiers.

Art. 64 al. 1 en 3 R. O. (1) De rechterlijke colleges en gerechten hebben de bevoegd- heid om, ingeval de dienst dit vereischt, buiten bezwaar van 's lands kas een buitengewoon substituut-griffier te benoemen.

(3) Van de benoeming en eedsaflegging zoowel als van het ontslag wordt kennisge- geven aan den directeur van justitie en aan het hooggerechtshof; door de residentiege- rechten en de inlandsche rechtbanken mede aan den raad van justitie, binnen wiens

ressort zij gevestigd zijn.

10«. Buitengewone substituut-fiscaal- griffiers.

Art. 116 sexies al. 1 en 3 R. 0.(1) Deland- rechter benoemt buiten bezwaar van den Lande een of meer buitengewone substituut- fiscaal-griffiers, die bij afwezigheid, belet of ontstentenis van den fiscaal-griffier diens functiën vervullen.

(3) Van de benoeming en eedsaflegging zoowel als van het ontslag wordt kennisge- geven aan den directeur van justitie en aan het hooggerechtshof.

11°- Inlandsche Officieren van Justitie.

12°- Panghoeloes.

a. In de Oouvernementslanden op Java en Madoera.

(30)

16 Benoeming.

Qouv's besi. v. 19 Dec. 1867 no. 29, St.

no. 168, houdende bepaling omtrent de benoeming en het ontslag van de In- landsche hoofden, ambtenaren en be- ambten in de Gouvernementslanden op Java en Madoera, de Preanger Regent-

schappen voorshands uitgezonderd, i) Gelet enz.

Is goedgevonden en verstaan :

Met intrekking enz te bepalen:

1. Door den Gouverneur-Generaal worden benoemd en ontslagen de regenten, patih's, on- derkollekteurs, inlandsche officieren van jus- titie en hunne adjunkten, hoofdpanghoeloes en distriktshoofden.

IJ. Door de hoofden an gewestelijk bestuur worden, in overleg met de regenten, benoemd en ontslagen alle overige inlandsche ambte- naren, eene bezoldiging van ƒ 100 (één honderd gulden)'s maands en minder genietende; met uitzondering nogtans van alle zoodanige in- landsche beambten, bij speciale takken van dienst ingedeeld, wier benoeming of ontslag, krachtens bestaande of nader vast te stellen bepalingen, tot de bevoegdheid van andere autoriteiten behooren of zullen behooren.

Afschrift enz.

Ter ordonnancie van den Gouverneur-Gene- raal van Nederlandsche-Indië:

De Algemeene Sekretaris, WATTENDORFF.

Uitgegeven den drie en twintigsten December 1867.

De Algemeene Sekretaris WATTENDORFF.

1) Zie St. 1887 No. 88, voor de toepasselijkverklaring voor de Preanger-Regentschappen, en St. 1903 no. 10 voor de indienststelling van gouvernementsambtenaren in de Vorstenlanden,

(31)

Benoeming. 17

b. Op de Buitenbezittingen.

Qouv.'s besi. v. 19 Mei 1881 no. 41, St no. 117, tot regeling van de bevoegdheid tot ontslag en benoeming van Inlandsche ambtenaren en hoofden op de Buiten- bezittingen.

Is goedgevonden en verstaan:

Met intrekking enz te bepalen:

Art. I. Door den Gouverneur-Generaal worden benoemd en ontslagen de inlandsche officieren van Justitie en hunne adjunkten, voor zoover de bevoegdheid tot zoodanige benoeming en ontslag niet speciaal aan het hoofd van gewestelijk bestuur is opgedragen, en de hoofdpanghoeloe's of zij, die onder een anderen titel dezelfde funktiën uitoefenen, en voorts enz.

Art. II Door de hoofden van gewestelijk bestuur worden, zoovtel doenlijk in overleg met de regenten of hoogste inlandsche hoofden of ambtenaren, benoemd' en ont- slagen en van akten van aanstelling voor- zien de inlandsche landsdienaren sub I niet opgenoemd, met uitzondering nogtans van leden van inlandsche regtbanken — voor zoo- ver daaromtrent bij de regeling van het regtswezen niet anders bepaald is of zal worden — en van alle zoodanige inlandsche beambten bij speciale takken van dienst in- gedeeld, wier benoeming of ontslag krachtens bestaande of nader vast te stellen bepalingen tot de bevoegdheid van andere autoriteiten behooren of zullen behooren.

Afschrift enz.

Ter ordonnancie van den Gouverneur-Ge-

2

(32)

18 Benoeming.

neraal van Nederlandsch-Indië :

De algemeene Secretaris, PANNEKOEK.

Uitgegeven den negen en twintigsten Mei 1881.

De algemeene Secretaris, PANNEKOEK.

De bevoegdheid tot toevoeging en ontslag van adjuncten aan de inlandsche officie- ren van justitie, mits de toevoeging ge- schiedt buiten bezwaar van den lande, is, aan ieder voor zoo veel zijn gewest betreft, toegekend :

bij Gouv.'s besluit van 20 Aug 1882 no. 10, St. no. 216, aan den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden en de Residenten van

Timor, Menado, Amboina en Ternate.

Bij Gouv.'s besluit van 22 Dec. 1882 no.

33, St. no. 320, aan de Residenten van Ban- ka, Palembang, Lampongsche districten, Ben- koelen, Zuider- en Oostera/deeling van Borneo, Riouw en Bali en Lombok en den Gouver- neur van Atjeh en Onderhoorigheden.

Bij Gouv.'s besluit van 21 Juni 1889 no. 2, St. no. 130, aan den Assistent-Resident van Billiton.

en bij Gouv.'s besluit van 8 full 1906 no. 42, St no. 323, aan den Resident van Djambi.

Aan de Residenten van Sumatra's Westkust (Tapanoeli) en der Westerafdeeling van Bor- neo is deze bevoegdheid toegekend respec- tievelijk bij de artikelen 194 en 211 van de rechtsreglementen dier gewesten.

Aan den Gouverneur der Oostkust van Su-

matra is deze bevoegdheid niet uitdrukkelijk

verleend.

(33)

Benoeming. 1Ö

13°. Deurwaarders.

Art. 193. R.0. De deurwaarders, zoowel de buitengewone als de gewone, zijn openbare ambtenaren.

De gewone deurwaarders worden benoemd en ontslagen door den Directeur van Justitie.

De Gouverneur-Generaal bepaalt het aan elk rechterlijk college toe te voegen getal dier ambtenaren.

De deurwaarders bij het hoog-militair-ge- regtshof kunnen tevens tot deurwaarders bij het hoog-geregtshof worden aangesteld, en zoo ook omgekeerd.

De buitengewone deurwaarders worden in elke residentie naar mate der behoefte be- noemd door den Resident, die mede tot hun ontslag bevoegd is.

Bij St. 1895-204 is bepaald dat de deur- waarders bij de inlandsche rechtbanken en de residentiegerechten, waar zoodanige amb- tenaren bescheiden zijn, of waar hun aan- stelling noodig mocht blijken, worden be- noemd door den Directeur van Justitie, die mede tot hun ontslag bevoegd is.

Art. 197. R.0. De regterlijke collégien heb- ben de bevoegdheid om, in geval van ontsten- tenis van een gewonen deurwaarder, zoodanig beambte voorloopig aan te stellen. De per- soon, in dier voege met de functiën van deurwaarder belast, zal daarin niet mogen werkzaam zijn, dan na vooraf den eed (be- lofte), bij artikel 194 omschreven, te hebben afgelegd.

De aanstelling zal ten spoedigste aan het Hooggerechtshof medegedeeld en aan de goed- keuring van den Directeur van Justitie on- derworpen worden.

Die mededeeling en goedkeuring worden niet vereischt, in geval van eene bloot tijde-

(34)

aÖ Benoeming.

lij ke aanstelling ter vervanging van eenen in zijne bediening geschorsten of door ziek- te verhinderden deurwaarder.

14°. Ambtenaren van het openbaar mi- nisterie bij de residentie-gerechten.

Art. 116 d al.lR.O. (Dit artikel geldt alleen voor gedeelten van Java en Madoera, nog niet behoorende tot het rechtsgebied van een landgerecht).

Met het openbaar ministerie bij het residen- tiegerecht worden belast zoodanige personen als door den Qouverneur-Generaal of namens hem door den Directeur van Justitie daartoe worden aangewezen. ')

1) De opdracht aan den Directeur van Justitie is bij St. 1901 no. 277 gedaan.

(35)

Rechtstoestand Ini. rechtskundigen. 21

RECHTSTOESTAND DER IN- LANDSCHE RECHTSKUNDIGEN.

Koninklijk besluit van 23 Maart 1915 no. 17, St. no. 369, strekkende tot rege- ling van de positie der Inlandsche rechts- kundigen in verband met de bepalingen van het Reglement op de rechterlijke organisatie.

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 8 Februari 1915, Afdeeling Al, no. 2;

Den Raad van State gehoord (advies van 2 Maart 1915, no. 42);

Gezien het nader rapport van Onzen voor- noemden Minister van 19 Maart 1915, Afdee- ling A1, no. 39;

Hebben goedgevonden en verstaan : Artikel I.

(1) De in het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie in Neder- landsch-Indië voor gegradueerde Europee- sche rechterlijke ambtenaren gegeven voor- schriften zijn, met uitzondering van de artikelen 15 en 16, toepasselijk op de tot eenig rech- terlijk ambt benoemde Inlandsche ambtena- ren, die in het bezit zijn van het diploma van het met gunstig gevolg afgelegd eindexamen

(36)

22 Rechtstoestand Ini. rechtskundigen.

aan de opleidingsschool voor Inlandsche rechtskundigen.

(2) Deze Inlandsche rechtskundigen kunnen bij de landraden de betrekkingen bekleeden van adjunct-griffier, griffier, lid, ondervoor- zitter en voorzitter.

(3) De verbodsbepalingen van artikel 9 en de bepalingen vanartikel 11 van het in het eerste lid genoemd reglement zijn, ook wan- neer zij lid van een landraad zijn, op hen van toepassing.

Artikel II.

In artikel 3 sub c van het Koninklijk besluit van 3 November 1866, no. 73 (Indisch Staats- blad 1867, no. 10), worden achter het woord

„djaksa's". ingevoegd de woorden „fiscaal- griffiers, inlandsche griffiers en adjunct- griffiers".

Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan af- schrift zal worden gezonden aan den Raad van State.

's-Qravenhage, den 23 Maart 1915.

WILHELMINA.

De Minister van Koloniën,

TH. B. PLEYTE.

Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën,

STAAL.

En opdat enz.

Gelast enz.

Gedaan te Buitenzorg, den 2isten Mei 1915.

IDENBURQ.

De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.

Uitgegeven den tienden Juni 1915.

De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.

(37)

Rechtstoestand Ini. rechtskundigen. 23

Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië van 16 Maart 1914 no. 58, St. no. 277', houdende be- palingen omtrent de benoembaarheid, de

werkzaamstelling, de bezoldiging en de ranglijst van Inlandsche rechtskundigen.

Gelet op het besluit van 19 Mei 1913 no.

47 (Staatsblad no. 379) ; Gelezen enz.;

Is goedgevonden en verstaan:

Eerstelijk: Met buitenwerkingstelling van de besluiten van 23 Juni 1911 no. 18 (Staatsblad no. 381) en 4 Mei 1912 no 55 (Staatsblad no. 300) vast te stellen de vol- gende bepalingen omtrent de benoembaarheid en de werkzaamstelling van Inlandsche rechts- kundigen:

I. Inlandsche jongelieden, die het eindexa- men van de Opleidingsschool voor Inlandsche rechstkundigen met gunstigen uitslag hebben afgelegd, zijn benoembaar tot de volgende rechterlijke betrekkingen op Java en Madoera : a. adjunct-griffier van den landraad op een bezoldiging van ƒ 150.— (één honderd vijftig gulden) 's maands met zes drie- jaarlijksche verhoogingen elk van ƒ 25.—

(vijf en twintig gulden) 's maands;

b. griffier van den landraad op eene bezol- diging van ƒ 200,— (twee honderd gul- den) 's maands met 4 driejaarlijksche ver- hoogingen elk van ƒ 25.— (vijf en twintig gulden) 's maands;

c. ondervoorzitter van den landraad, op eene bezoldiging van ƒ 350.— (drie honderd vijftig gulden) 's maands met 1 driejaar- lijksche verhooging van ƒ 50.— (vijftig gulden) 's maands;

d. voorzitter van den landraad, op eene bezoldiging van ƒ 430.— (vier honderd vijftig gulden) 's maands met 1 driejaar-

(38)

24 Rechtstoestand Ini. rechtskundigen.

lijksche verhooging van ƒ 50 (vijftig gulden) 's maands;

zullende zij ook kunnen worden be- noemd tot griffier-fiscaal van het land- gerecht op dezelfde bezoldiging met de- zelfde verhoogingen als verbonden aan het ambt van griffier van den landraad en tot bezoldigd Lid van den landraad, op eene bezoldiging van ƒ 300.— (drie honderd gulden) 's maands, zoodra deze ambten zullen zijn ingesteld.

II. Zij worden, alvorens tot adjunct-griffier van een landraad te worden benoemd, werk- zaam gesteld, als ambtenaar ter beschikking van den Voorzitter van een landraad, ten einde door dezen met griffierswerkzaamheden te worden belast, op eene bezoldiging van / 100.— (één honderd gulden) 's maands met

zeven driejaarlijksche verhoogingen, de eerste van ƒ 50.— (vijftig gulden), de overige van ƒ 25.— (vijf en twintig gulden) 's maands.

III- (1) De Directeur van Justitie is be- voegd tot werkzaamstelling van Inlandsche rechtskundigen als ambtenaar ter beschikking van den Voorzitter van een landraad.

(2) Inlandsche rechtskundigen, die zooda- nige werkzaamstelling wenschen, moeten daarvan schriftelijk doen blijken aan voor- noemden Departementschef, onder overleg- ging van het diploma bedoeld in de zevende alinea van artikel 14 van het Reglement in Staatsblad 1909 no. 93 jo. Staatsblad 1912 no. 293.

IV- (1) Bij hunne werkzaamstelling als ambtenaar ter beschikking worden de Inland- sche rechtskundigen op een ranglijst geplaatst.

(2) De rangschikking geschiedt naar de dagteekening van het besluit, waarbij zij voor het eerst ter beschikking van een landraad- voorzitter worden gesteld; bij gelijkheid van dagteekening der besluiten, naar het num-

(39)

Rechtstoestand Ini. rechtskundigen. 25

mer dier besluiten en ingeval van werkzaam- stelling bij één besluit naar de volgorde der werkzaamstelling in dat besluit.

V. De benoeming en bevordering tot een van de sub I genoemde ambten bij de rech- terlijke macht geschiedt, behoudens de voor- waarde van geschiktheid voor het ambt en kennis der landstaal van het ambtsressort, naar de ranglijst.

Ten tweede: Dit besluit wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 Januari 1914.

Afschrift enz.

Ter ordonnantie van den Gouverneur Generaal

# van Nederlandsch-Indië:

De ls'e Gouvernements Secretaris, E MORESCO.

Uitgegeven den achtsten April 19i4.

De lste Gouvernements Secretaris, E. MORESCO.

(40)

26 Eed en beëediging.

EED EN BEËEDIGING.

I. Europeesche rechterlijke ambtenaren.

Art. 13. R. O. Met uitzondering der In- landsche, zullen de rechterlijke ambtenaren, bij dit Reglement bedoeld, alvorens in be- diening te treden, den volgenden eed of be- lofte afleggen:

Ik zweer (beloof) dat ik houw en getrouw zal zijn aan den Koning en den Gouverneur- Generaal van Nederlandsch-Indië als des Konings vertegenwoordiger; dat ik middel- lijk noch onmiddelijk, onder welken naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen mijner aanstelling, aan niemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven; dat ik nimmer eenige giften of geschenken zal aannemen of ontvangen van eenigen persoon, wien ik weet of vermoed eenig rechtsgeding of eenige zaak te hebben of te zullen krijgen, in welke mijne ambts- verrichtingen zouden kunnen te pas komen ; dat ik voorts mijn post met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aan- zien van persoon, zal waarnemen en mij in de uitoefening mijner bediening zal gedra- gen, zooals een braaf en eerlijk rechterlijk ambtenaar betaamt.

Indien van twee rechterlijke bedieningen eene als bijkomende bediening aan de an- dere verbonden is, wordt volstaan met den ambtseed bij de aanvaarding der bediening, waaraan de uitoefening der bijkomende be- diening verknocht is.

(41)

Eed en beëediging. 2?

Hetzelfde geldt in de bijzondere gevallen, dat aan eene administratieve bediening de uitoefening van rechterlijke functiën wordt verbonden.

Art. 14 R. O. De eed (belofte) wordt door de benoemden, die te Batavia aanwezig zijn, afgelegd in handen van den Gouverneur.

Generaal, of van een ambtenaar door den- zelven daartoe gemagtigd ') en door hen, die zich elders bevinden, in handen van den ambtenaar met het hoogste administratief gezag bekleed, ter plaatse waar de benoemde zich moet vestigen.

De substituut-griffiers leggen den eed (be- lofte) af in handen van den president, in eene openbare teregtzitting van hetcollegie, waarbij zij zijn aangesteld.

Bij art. 1 van St. 1915 No. 369 is bepaald, dat de voorschriften voor gegradueerde Eu- ropeesche rechterlijke ambtenaren in het reg- lement op de R. O. gegeven, met uitzondering van de artikelen 15 en 16, toepasselijk zijn op de tot eenig rechterlijk ambt benoemde In- landsche rechtskundigen.

Bij benoeming tot een rechterlijk ambt leg- gen zij den eed af omschreven in artikel 13 R. O.

II. Hoog-MHitair-Gerechtshof.

Koninlijk besluit van 5 Maart 1864 no. 66, St. no. 92.

Art. 4. De in de artikelen 1,2 en 3 ge- noemde ambtenaren leggen, voor zooveel dit door hen nog niet is gedaan, en overigens bij de aanvaarding der hun bij het hooggeregts-

1) Bij O. B. 12 April 1870 No. 8, St. No. 43, is de Directeur van Justitie gemachtigd den eed af te ne- men van benoemde regterlijke ambtenaren (den pre- sident van- en den prokureur-generaal bij het hoog- geregtshof van Nederlandsch-Indié' uitgezonderd), die te Batavia aanwezig zijn.

(42)

28 Eed en beëediging.

hof opgedragen function, den eed af, voor- geschreven voor de betrekking, die zij geroe- pen zijn bij het hoog-militair-geregtshof te vervullen.

Deze eeden, opgenomen in St. 1819 no. 21, zijn:

Eed voor den President en Leden van het Hoog Militair Geregtshof.

Ik belove en zweer (verklaar) dat ik om tot President (lid) van het Hoog Militair Ge- regtshof van Nederlandsch Indië te worden benoemd, direct noch indirect aan geene per- sonen, hetzij in of buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb, noch belo- ven of geven zal. Dat ik zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, Prins van Oranje Nassau, Groot Hertog van Luxemburg, en van wege Hoogstdenzelven, den Gouverneur Ge- neraal over Nederlandsch Indië, houw en ge- trouw zal zijn. Dat ik mijn ambt als president (lid,) van het Hoog Militair Geregtshof, ter goeder trouwe, met alle vlijt en naarstigheid, zal waarnemen; dat ik mij in alle zaken, bij het Hof voorkomende, zal gedragen met alle op- regtheid, eerlijkheid en onzijdigheid, zonder daarin aan de partijen toetedragen eenige gunst of ongunst, en zonder mij daarvan te laten af- trekken door eenige beweegredenen hoege- naamd, en dat ik, zoo veel eenigzins in mijn vermogen is, getrouwelijk zal in acht nemen en nakomen de instructie voor het Hoog Mili- tair Geregtshof vastgesteld.

Eed voor den Advokaat-Fiskaal der land- en zeemagt.

Ik belove en zweer, (verklaar) dat ik om tot advokaat-fiskaal van het Hoog Militair Geregtshof van Nederlandsch-Indië te worden benoemd, direct noch indirect aan geene per-

(43)

Eed en beëediging. 29

sonen, hetzij in of buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb, noch be- loven of geven zal. Dat ik zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, Prins van Oranje Nassau, Groot Hertog van Luxemburg, en van wege Hoogstdenzelven, den Gouverneur- Generaal over Nederlandsch-Indië, houw en getrouw zal zijn. Dat ik mijn ambt, als advo- kaat fiskaal bij het Hoog Militair Geregtshof, ter goeder trouwe, met alle vlijt en naarstig- heid zal waarnemen ; dat ik, zoodra eenige misdaden of vermoeden van misdaden, ter mijner vervolging staande, tot mijne kennis zijn gekomen, daarvan, zonder uitstel en zoo- veel mogelijk, de regte waarheid zal trachten optesporen, en doen hetgene mijn ambt ver- eischen zal, en dat ik daarin zal te werk gaan met alle opregtheid, eerlijkheid en onzijdig- heid, zonder den schuldigen of zijne vrienden of begunstigers te ontzien, en zonder den onschuldigen te kwellen, en dat ik, zooveel eenigzins in mijn vermogen is, getrouwelijk zal in acht nemen en nakomen, de instructie voor het Hoog Militair Geregtshof vastgesteld, voor zoo verre dezelve mij aangaat.

Eed voor den Griffier van het Hoog Militair Geregtshof.

Ik belove en zweer, (verklaar) dat ik om tot griffier van het Hoog Militair Geregtshof van Nederlandsch-Indië te worden benoemd, direct noch indirect aan geene personen, hetzij in of buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven be- loofd of gegeven heb, noch beloven of geven zal. Dat ik zijne Majesteit den Koning der Ne- derlanden, Prins van Oranje Nassau, Groot Hertog van Luxemburg, en van wege Hoogst- denzelven den Gouverneur-Generaal van Ne- derlandsch-Indië, houw en getrouw zal zijn. Dat

(44)

30 Eed en beêëdiging.

ik mij n ambt als griffier van het Hoog Militair Geregtshof, ter goeder trouwe, met alle vlijt en naarstigheid zal waarnemen ; dat ik ge- trouwelijk en met alle opregtheid zal aan- teekenen, opmaken, te boek stellen en expe- diëren al wat mij, bij het Hof of kommissa- rissen, zal belast worden ; dat ik de registers en andere akten, welke tot mijn toezigt be- hooren, zorgvuldig zal bewaren; dat ik niet zal openbaren de gevoelens van de leden van het Hof of kommissarissen, noch ook hetgene in de informatiën zoude mogen voor- komen, of ietwes anders hetgene geheim be- hoort te blijven; en dat ik, zoo veel eenigzins in mijn vermogen is, getrouwelijk zal in acht nemen en nakomen de instructie voor het Hoog Militair Geregtshof vastgesteld, voor zoo verre dezelve mij aangaat.

III. Buitengewone Substituut-Griffiers.

Art. 64. R. O. De rechterlijke colleges en gerechten hebben de bevoegdheid om, in- geval de dienst dit vereischt, buiten bezwaar van 's lands kas een buitengewoon substi- tuut-griffier te benoemen.

Voor de aanvaarding zijner bediening legt de benoemde in handen van den voorzitter of rechter, indien hij een Europeaan is, den in artikel 13 omschreven eed of belofte, in- dien hij een Inlander is, den in artikel 114, laatste lid, omschreven eed af.

Van de benoeming en eedsaflegging zoo- wel als van het ontslag wordt kennis gege- ven aan den directeur van justitie en aan het Hooggerechtshof; door de residentiege- rechten en de inlandsche rechtbanken mede aan den raad van justitie, binnen wiens res- sort zij gevestigd zijn.

IV. Fiscaal-Griffiers.

Art. 116 octies al. 2 R O. Alvorens zijne

(45)

Eed en beëediging. 31

betrekking te aanvaarden legt de fiscaal- griffier in handen van den resident den bij artikel 114 voor de hoofddjaksa's en djaksa's omschreven eed af.

V. Buitengewone Substituut-Fiscaal- GrHfiers.

Art. 116 sexies R. O. De landrechter be- noemt buiten bezwaar van den Lande een of meer buitengewone substituut-fiscaal-griffiers, die bij afwezigheid, belet of ontstentenis van den fiscaal-griffier diens functiën vervullen.

De benoemde legt vóór de aanvaarding in handen van den landrechter den bij ar- tikel 114 voor de hoofddjaksa's en djaksa's omschreven eed af.

Van de benoeming en eedsaflegging zoo- wel als van het ontslag wordt kennis gege- ven aan den directeur van justitie en aan het hooggerechtshof.

VI. Landraadleden.

Art. 113. R. O. De leden der landraden zullen, alvorens hunne bediening te aanvaar- den, in handen van den resident den volgen- den eed afleggen:

Ik beloof en zweer geene giften of geschen- ken te zullen aannemen van eenig persoon, die voor den landraad in eenige zaak betrok- ken is of daarbij eenige zaak uitstaande heeft;

dat ik als lid van den landraad met ijver, naar mijne beste kennis en geweten, zal werk- zaam zijn, zonder van mijne verpligtingen om lief of leed, vriendschap of vijandschap, gunst of ongunst, af te wijken, en dat ik steeds, gelijk een vroom en eerlijk regter betaamt, regt zal spreken.

VII. Hoof dpanghoeloe's en panghoeloe's.

VIII. Hoofddjaksa's en djaksa's.

Art. 114. R. O. De hoofd-panghoeloe's, de

(46)

Een en beëediging.

panghoeloe's, de hoofddjaksa's endedjaksa's zullen mede alvorens hunne betrekkingen te aanvaarden, door den resident worden beëedigd.

De hoofd-panghoeloe's en panghoeloe's leggen den eed af, welke bij artikel 8 is voor- geschreven, i)

De hoofddjaksa's en djaksa's do n den navolgenden eed:

Ik beloof en zweer dat ik de mij opgedra- gene bediening met ijver, eerlijkheid en on- zijdigheid, zonder aanzien van persoon, zal waarnemen; dat ik nimmer eenige giften of geschenken zal aannemen van eenig persoon, van wien ik weet of vermoed, dat hij eenige zaak heeft, of zal krijgen, in welke mijne arnbtsverrigtingen zouden kunnen te pas ko- men; en dat ik mij bij de uitoefening mijner bediening in alles zal gedragen overeenkom- stig de wettelijke bepalingen, en de krachtens deze aan mij gegevene instruction en bevelen.

Bij Koninklijk Besluit van 28 Juli 1871 No. 26, St. no. 140, is, met uitbreiding van de artikelen 113 en 114 van het reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der jus- titie in Nederlandsch-Indië, bepaald dat de Residenten bevoegd zijn de aan hen onderge- schikte Assistent-Residenten in de af deelingen te machtigen tot het afnemen der in de ge- noemde artikelen vermelde eeden.

1) Deze eed luidt:

Ik beloof en zweer de aan mij opgedragene werk- zaamheden met ijver en trouw te zullen waarnemen;

dat ik al de aan mij gedane vragen, hetzij in geschrift, hetzij bij monde, opregt en naar mijn beste kennis zal beantwoorden, en zonder partijdigheid opgeven, wat de geschrevene wet of van ouds gevestigde ge- woonte is, en niets, dat niet met zoodanige wet of gewoonte overeenkomstig is; dat ik mijn gevoelen, wanneer mij dit door den regter wordt afgevraagd, naar waarheid en in alle opregtheid zal uitbrengen, en dat ik geene gaven of geschenken heb aangenomen noch zal aannemen, die mij zijn of mogten worden aangeboden om mij hiervan te doen afwijken.

(47)

Eed en beëediging. 33

IX. Deurwaarders.

Art. 194. R. O. De gewone deurwaarders doen, alvorens hunne bediening te aanvaar- den, in handen van den president, bij eene openbare teregtzitting van het collegie, bij hetwelk zij zijn aangesteld, den navolgen- den eed (belofte) :

Ik zweer (beloof), dat ik houw en getrouw zal zijn aan den Koning en aan den Gouver- neur-Generaal van Nederlandsch-Indië, als des Konings vertegenwoordiger; dat ik mid- dellijk noch onmiddellijk, onder welken naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen mij- ner aanstelling, aan iemand, wie het ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven ; dat ik mij bij de waarneming van mijne dienst in alles zal gedragen naar de wettelijke bepalingen; dat ik alle exploiten en andere verrigtingen, aan mijne bediening verbonden, waartoe ik zal worden verzocht, of die mij zullen worden bevolen, getrouwe- lijk en met ijver zal uitvoeren, en in het al- gemeen mijne function met naauwgezetheid en eerlijkheid, en tevens met allen eerbied voor de regterlijke autoriteiten, zal waarnemen.

De vorenstaande eed wordt door de buiten- gewone deurwaarders, vóór de aanvaarding hunner bediening, afgelegd in handen van het hoofd van plaatselijk bestuur, dat van de gedane aanstelling en beëediging kennis geeft aan den raad van justitie.

3

(48)

34

Rangschikking.

RANGSCHIKKING.

a. Vóór eene benoeming:

I. Juristen, die hebben voldaan aan het exa- man, bedoeld in artikel 141, 2 lid, der hooger- onderwijswet, worden door de Vereenigde Faculteiten der Rechtsgeleerdheid en der Let- teren en Wijsbegeerte aan de Rijksuniver- siteit te Leiden naar den uitslag van dat exa- men gerangschikt in halfjaarlijksche groepen.

II. Juristen, die uitgezonden zijn ten einde geplaatst te worden bij den bureaudienst,

waaronder begrepen de dienst ter griffie van het Hoog-Gerechtshof en van Europeesche of Inlandsche rechtbanken, worden bij Gouver- nementsbesluit gerangschikt naar den datum van eerste tewerkstelling hier te lande.

III. Inlandsche rechtskundigen worden vóór hunne werkzaamstelling als ambtenaar ter be- schikking gerangschikt naar den uitslag van het eindexamen van de Opleidingsschool voor Inlandsche rechtskundingen.

IV. Ongegradueerde landraadgriffiers wor- den gerangschikt naar den datum van eerste werkzaamstelling als ambtenaar ter beschik- king.

b. Na eene benoeming:

I. Rechterlijke ambtenaren.

Art. 15. R.0. Gegradueerden worden bij hun-

ne benoeming tot een ambt bij de rechterlijke

(49)

Rangschikking. 35 macht op de ranglijst van de gegradueerde

rechterlijke ambtenaren geplaatst.

De rangschikking geschiedt naar de dag- teekening van het benoemingsbesluit; bij gelijkheid van dagteekening der besluiten naar het nummer; ingeval van benoeming bij een zelfde besluit naar de volgorde van benoeming.

Bij benoeming dadelijk tot een rechterlijk ambt, waaraan eene bezoldiging van vier honderd gulden 's maands of meer is ver- bonden, wordt de benoemde gerangschikt onmiddellijk na dengene, die het laatst op gelijke bezoldiging of, indien eene gelijke bezoldiging niet bestaat, op de dichtst bij komende hoogere bezoldiging is benoemd.

Hij die 's Lands dienst verlaat of een ander dan een rechterlijk ambt aanvaardt, wordt van de ranglijst geschrapt.

De ranglijst is openbaar. Bezwaren tegen de rangschikking kunnen slechts worden ge- maakt op grond van verkeerde toepassing of schending van dit artikel en worden, op schriftelijk verzoek der belanghebbenden, door het Hooggerechtshof beslist.

Bij Artikel III St. 1905 no. 37 is bepaald:

De vaststelling van de ranglijst der gegra- dueerde rechterlijke ambtenaren, bedoeld in de artikelen 15 en 16 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-lndië, zooals die arti- kelen luiden involge artikel II van dit besluit, geschiedt door den Gouverneur-Generaal met inachtneming van de volgende voorschriften.

De bestaande, door de Indische Regeering aangelegde ranglijst wordt openbaar gemaakt.

Binnen zes maanden na de openbaarmaking kunnen de belanghebbenden schriftelijk be- zwaren tegen hunne rangschikking inbren- gen. De Gouverneur-Generaal beslist daar-

(50)

36 Rangschikking.

op na ingewonnen advies van het Hoogge- rechtshof en van den Directeur van Justitie.

Na die beslissing of, indien geen bezwaren zijn ingebracht, na het verstrijken van den in het vorige lid bedoelden termijn, wordt de ranglijst definitief vastgesteld en opnieuw openbaar gemaakt.

De gegradueerden, die na de openbaar- making bedoeld in het tweede lid van dit artikel tot een rechterlijk ambt zijn benoemd, worden op de definitief vastgestelde ranglijst geplaatst overeenkomstig de voorschriften, vaatgesteld bij artikel 15 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië, zooals dat artikel wordt gelezen ingevolge artikel II van dit besluit. Bezwaren tegen de rangschikking kunnen slechts worden gemaakt op grond van verkeerde toepassing nf schending van die voorschriften en worden op schriftelijk verzoek der belanghebbenden door het Hoog- gerechtshof beslist.

RANGLIJST DER RECHTER- LIJKE AMBTENAREN.

Mrs.

Nederburgh, I. A.

Spruijt, J.

Brandeler, Jhr. A. W.

van den Bade, F. J. E. A.

Cloux, Ch. Ph. du Meiss, J. H.

Kruseman, E- Versteegh, F. A.

Barlagen Bussemaker, J-

Matthes, H. J.

Uhlenbeck, G. W.

Hubregtse, J. C.

Mrs.

Klein, A.H.

Oetgens van Waveren Paneras Clifford,J.Q.J.

Heijning, J. C.

Kleyn, R. H.

Iperen, A. van Boekhoudt, W.

André de la Porte, G.

Lussanet de la Sablo- nière, J. Th. de Mens Fiers Smeding,

G. L.

Sonneveld, W.

Nederburgh, H. G.

(51)

Rangschikking. 37

Mrs.

Zorab, E.

Dijkstra, L. J.

Simon van Leeuwen, F. B.

Stok, J. Th.

Pauly, A. W. de Monsanto, H. V.

Plate, W. J. M.

Bergsma, C. A.

Noël, E. von Duparc, J.

Buuren, A. J. van Walkate, A. H.

Derx, H. G.

Hekmeijer. F. C.

Jelgerhuis Swildens, H.

Graafland, A. C. H.

Heijman, B.

Rahder, H.

Gevers, Jhr. Th. C.

Troostenburg de Bruijn, Ch. M. van Rebel, D. J.

Meerten, M. B. van Hoeffelman. E. A.

Scheuer, H. J.

Parra, C. A. de la Visser, J. H. W. B.

Roon Swaan, C de Wolterbeek Muller,

D. G.

Taijtelbaum, M. M.

Bergsma, E. H.

Nolst Trenité, G. J.

Jansen, J. A.J.

Faber, G. von Derx, Ch. A.

Herman, Ch. J. D.

Buffart, J. F. A. M.

Wittenrood, F. L.

Mrs.

Ryck van der Gracht, F. M P. de Filet, P. W.

Mens Fiers Sme- ding, E. H. T.

Schaik, S. L. J. M.

van

Faber. P. F. K.

Klomp, H. W. E.

Boerma, J. J.

Utermark, A. H. L.

Bouma, G. N.

Ossenbruggen, F.

D. E van Deketh, G.

Thieme, J. S.

Schuylenburch, A.

A van Arkel, A. E. van Goossens, J. Th.

Tiel, J. J. van Pino, E.

Brouwer, W. W.

Milius, J. G.

Zieck, C. J.

Kunst, J. F.

Aeilkema, A. J.

Kruseman, J. W. G.

Dermout, I. J.

Elshout, J.

Duyfjes, H. G. P.

Kaaden, G. G. van der

Grivel, E. Ch.

Graag, E. H. de Helb, H. A.

Lamberts, H.

Stok, P. N. van der Vierssen Trip, Jhr.

H. J. van

(52)

38 Rangschikking.

Mrs.

Rutgers, Dr. D.

Adam, A. J. H. L.

Joakim, E- E. G.

Harthoorn,Dr.M. A. G Wennekendonk, L. K.

Cambier, J- C. L.

Bockel, O. van Eldik Thieme.L. C. A.

van

Klein, Dr. H. E.

Süthoff, C.

Jentink, Th. A. J.

Deenik, J.

Poser, F. H.

Wienecke, C. A.

Pruissen, H. W.

Maten, H.

Vosmaer, O. E. G.

Rengers Hora Siccama, Jhr. N.

Heyman, Dr. Ch.

Guye, J. H.

Bosch, F. van den Koek, L. F. A. baron de Schoorel, L. M.

Nauta, Dr. S.

Delden, C. L. van Pilon, J. B. R. J. F Onnen, J. K.

Struby, A. A.

Galestin, A. A.

Helsdingen, C. C. van Haan, A. W. de Nierstrasz, E. F. R. A.

Krol, L. G.

Hesselink, E.

Veitcamp Heibach, J. C Hamel, A. J. C. van Harting, P. J. L.

Jagt, J. W. van der Mrs.

Paehlig, J. H.

Boswijk, H. J.

Eijsvogel, C. R. A.

Hirsch, A. S.

Cambier van Nooten, W. H. J.

Hanlo, B. J- M.

Oele, H.

Pijper, J. D.

Louis, A.

Dwars, B. W. C.

Langhout, J.

Westra, H.

Wormser, C. W.

Westrik, A. M. Z.

Feitsma, J.

Nelissen, A. J. C. M.

Godding, J. F. B. J.

Verheijen, R. J. M.

Kleeff, G. G. van Olst, A. van Traa, C. H. van Bake, A. J. A.

Geerlings, J- G.

Schouten, A. E.

Goes, Jhr. K. L.

O van der Jansen, J. R. L.

Corporaal, K. H.

Waal, L. A. de Baukema, W. F.

C. J.

Giffen, B. van Raaff, J. J.

Voorink, J.

Arriëns, W. C. A. B. P.

Dikkers, J.

Apeldoorn, M. van Snellen, W.

Bodemeijer, Ch. F. P.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ten minste voor allen die niet tot de eenvoudige en in hun soort geniale (ook de stompzinnigheid heeft haar genieën) oplossingen wensen te komen van de grote

Voorwaarden die betrekking hebben op de beschikbaarheid van voldoende woningen, het behoud van intramurale zorg voor zware zorgbehoeftigen, aandacht voor verslavingszorg en

„De wetgevende arbeid&#34;, schreef de Minister, „die thans door den Gouverneur-Generaal in vereeniging met den Raad van Nederlandsch-Indië wordt verricht, is van zulk een om-

Zoodra het districtshoofd of een ambtenaar van zij- nentwege op de plaats is aangekomen, zal het dorpshoofd zich onder diens bevelen stellen.. mendjaga majafc itoe sampai

De drie wijzen: ze dagen ons uit om God niet kapot te redeneren, Hem niet te verdedigen als een theorie, Hem niet te verkopen als een product. Echte gelovigen, zoals echte

Deze restitutie betekent voor de warmteleverancier dat zijn marge tussen de kostprijs en de in rekening gebrachte prijs wordt verkleind, namelijk tot het niveau dat hoort bij de

De Algemene Rekenkamer heeft in 2005 en 2006 onderzoek gedaan naar de beloningen en ontslagregelingen van hogere ambtenaren bij het Rijk.. Dit onderzoek werd gedaan op verzoek van

De Algemene Rekenkamer heeft in 2005 en 2006 onderzoek gedaan naar de beloningen en ontslagregelingen van hogere ambtenaren bij het Rijk.. Dit onderzoek werd gedaan op verzoek van