• No results found

De uitvoerende macht in handen van de president

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De uitvoerende macht in handen van de president"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

AMERIKAANSE PROBLEMEN

DOOR

T. CNOSSEN

Toen de dertien verenigde staten van Amerika in 1776 tegenover de wereld rekenschap aflegden van hun daden, de afzwering van de Koning van Engeland - A Prince, whose character is thus marked by every act which may define a Tyrant, unfit to be the ruler of a free People 1) - èn de constituering van vrije en onafhankelijke staten, spraken zij in hun

"Dedaration of Indepedence" van onvervreemdbare rechten van mensen door de Schepper hun geschonken.

De federale conventie, die van 25 mei tot 17 september 1787 te Phila- delphia bijeen was, samengesteld door officiële gedelegeerden van twaalf van de dertien vrije, souvereine en onafhankelijke staten, smeedde de constitutie en gaf aan het federale gouvernement zijn grondwettelijke basis.

Wie de artikelen van deze grondwet leest en zich nog eens verdiept in de sfeer waarin deze tot stand kwamen 2), komt wel heel sterk onder de indruk van het vrijheidsbesef, dat de kolonisten beheerste. Federaal werd de regeringsvorm. Alle wettelijke macht belichaamd in het Congress, de gekozen vertegenwoordigers van burgers en staten. De uitvoerende macht in handen van de president. Gewaakt werd tegen centralisatie. De eigen rechten van de staten bleven gewaarborgd. Eenmaal de Engelse koning kwijt, wilde men voor hem geen andere tiran in de plaats. Van Coenen Torchiana 3), de man, die zovele jaren ons land als consul- generaal te San Francisco voortreffelijk vertegenwoordigde, noemt N eder- la.nd meer dan Frankrijk de geboorteplaats van de Amerikaanse politiek, burgerlijke en godsdienstige vrijheid. Hij beroept zich daarbij op niemand minder dan J ames Madison, de man die aantekeningen over de conventie, waarvan geen notulen zijn gemaakt, naliet.

Reeds bij de vaststelling van de grondwet was er strijd over de ver- houdingen van het centrale gezag tot de autoriteit van de staten. Telkens weer laaide deze strijdvraag op.

De snelle ontwikkeling van de Amerikaanse staat, in de vorige eeuw uitgegroeid tot een federatie van niet dertien, doch acht en veertig staten, kwam bij herhaling in conflict met de "autonome" rechten van deze af- zonderlijke staten.

1) Vertaling: een vorst, wiens karakter zo wordt gekenmerkt door elke handeling een tiran eigen, ongeschikt de heerser van een vrij volk te zij n.

2) James Brown Scott, James Madison's notes of debates, New York, 1918.

3) H. A. van Coenen Torchiana, An Historical Essay, Chicago, 1915.

(2)

70 T. CNOSSEN

Eerst in 1913 werd het zestiende amendement op de grondwet gerati- ficeerd, waarbij aan het Congress de macht werd toegekend een inkomsten- belasting op te leggen, zonder "apportionment" (gelijkmatige verdeling) onder de diverse staten.

Verkregen rechten hebben in een wettige staat een lang leven en eerst langzaam bleken de "vrije, souvereine en onafhankelijke" staten bereid;

eigen positie ter wille van de unie te verzwakken.

Tot op vandaag is dit een der voornaamste problemen waarvoor Amerika staat, nl. hoe de reohten en vrijheden van de zelfstandige delen (en van de vrije burgers) zijn te waarborgen, zonder dat het gezag, de verant- woordelijkheid en zelfs de macht van de centrale overheid daardoor ge- hinderd en schadelijk beperkt wordt. Dit is zeer zeker een staatsrechtelijk vraagstuk, maar evenzeer een voor de positie van een natie beslissende staatkundige opgave.

Hoezeer men zelfbestuur en autonomie mag toejuichen - en zelfs bij een imperfecte vorm verdienen zij aanbeveling boven een bureaucratische centralisatie - , het leven stelt zijn eisen en vraagt ook zijn eigen vorm- geving. De organen, die honderd jaar geleden goed functioneerden, passen niet meer in onze samenleving. Houdt men deze op grond van verkregen rechten toch in stand, dan dreigt het gevaar, dat het leven zichzelf een andere bedding zoekt, die door alle historische en wettelijke muren heen- breekt en in een chaos dreigt te verzanden. Dit is een der problemen, zo niet het hoofdprobleem, waar het Amerika van vandaag mee te maken heeft.

Voor een Nederlander, in het bijzonder voor een antirevolutionaire Nederlander, is het Amerikaanse gezagspatroon, in de praktijk, niet zo zeer in "de theorie, een moeilijk te verteren kluif.

De president is de daadwerkelijke regeerder, bijgestaan door "secre- taries" (ministers), die echter hun directieven van het Witte Huis ont- vangen. De ministers (zulks in tegenstelling met die in Nederland) dienen geen ontwerp van wet in en verschijnen slechts in het Congress als zij door commissies worden uitgenodigd om inlichtingen te verschaffen. Toch voeren zij wel terdege een bepaalde politiek (o.a. Dulles op het terrein van de buitenlandse verhoudingen, Benson op het gebied van de landbouw, Anderson op financieel terrein, enz.), die echter de nodige steun moet vinden in het Congress (Senaat en Huis van Afgevaardigden). Vooral de Senaat (98 leden tellende als de nieuwe staat Alaska zijn vertegen- woordigers heeft aangewezen) is een machtig lichaam. Men ziet tegen- woordig de wel heel zonderlinge figuur, dat de president via radio en televisie, over de hoofden van de wetgevende lichamen heen, zich tot het Amerikaanse volk richt om de publieke opinie te bewerken ter ver- wezenlijking van zijn program, o.a. bv. de steun aan onontwikkelde ge- bieden. De wekelijkse persconferenties zijn een andere vorm van direct contact tussen het regeringshoofd en het volk. De president is tevens het nominale hoofd van de partij. En hoewel Dwight (lke) Eisenhower tot tweemaal toe tot president gekozen is, meer vanwege zijn persoonlijkheid dan als republikein, gooit hij zijn volle gewicht nu en dan ten bate van de republikeinse kandidaten in de weegschaal, zoals bij de verkiezingen in november van het vorige jaar.

(3)

AMERIKAANSE PROBLEMEN 71

Toen ging het niet direct om zijn eigen positie, doch om de verkiezing van een aantal gouverneurs, en de samenstelling van Senaat en Huis van Afgevaardigden. Het resultaat was een klinkende meerderheid voor de democraten, met als enige uitzondering de overwinning van Rockefeller in de staat New York.

NietteInÏn zouden de republikeinen gelukkig zijn, ware het in 1960 mogelijk Eisenhower opnieuw voor het presidentschap kandidaat te stellen. Nog steeds staat hij hoog aangeschreven, al wordt op echt Ameri- kaanse wijze in ongezouten termen kritiek op zijn beleid uitgeoefend.

Een derde termijn, onder Roosevelt nog mogelijk, is nu niet meer ge- oorloofd en vandaar dat er binnenskamers reeds heel wat gedokterd wordt over de aan te wijzen kandidaat, zowel in het republikeinse als in het democratische kamp.

De huidige vice-president Nixon had zonder twijfel lange tijd de beste papieren, doch zijn kandidatuur staat allerminst vast. Hoewel Rockefeller verklaard heeft, geen adspiraties te hebben, begeren velen hem. Zijn inaugurele rede als gouverneur van de staat N ew Y ork droeg meer het karakter van een nationale boodschap, dan van een simpele aanvaarding van zijn ambt.

Bij de democraten heeft Stevenson bij herhaling gezegd, niet voor de derde maal genomineerd te willen worden, zodat ook daar geen enkele zekerheid b e s t a a t . -

Doch wie ook het Witte Huis bezet, de taak die hem wacht is een onmenselijk zware.

Gedurende en na de tweede wereldoorlog is Amerika het leidinggevende land onder de democratische volken geworden. Zijn buitenlands beleid heeft niet alleen te maken met Europa, doch met de wereld. Dit beleid is in zijn structuur totaal verschillend van bv. de Engelse diplomatie.

Op de voornaamste punten wordt deze politiek gedragen door de grote meerderheid van beide partijen. Eisenhower en Truman zijn zeker geen vrienden, doch de onverwachte landing in Libanon, kreeg de volledige instemming van de democratische oud-president. In de strijd tegen de communistische penetratie zijn de democraten niet "zachter" dan de repu- blikeinen.

Reeds de plaats van Amerika in de wereld vraagt een man van statuur.

Men behoeft een boek als The crisis of an old order 4) maar te lezen om te weten, dat de keuze van een president lang niet altijd een gelukkige is geweest. Er zijn onder hen geweest, die niet alleen tegen hun taak niet waren opgewassen, doch zelfs zich niet ten volle gaven om hun hoge ambt op de beste wijze te vervullen.

De Amerikaanse binnenlandse problemen van vandaag zijn nauwelijks van minder betekenis dan de vraagstukken, die de buitenlandse verhou- dingen raken. De- welvaart is tot een hoog niveau gestegen. Volgens een publikatie van het Nederlands Nationaal Planbureau is het inkomen van een gemiddelde Amerikaan, in koopkracht uitgedrukt, 2,4 maal dat van een Nederlander.

Doch deze welvaart is· niet geheel natuurlijk en draagt kunstmatige elementen in zich, bv. prijzen-garantie in de landbouw bij een jaarlijkse

4) Arthur Schlesinger Jr., The crisis of an old order, Boston, 1957.

(4)

72 T. CNOSSEN

overproduktie van sommige produkten. Hoewel het index-cijf~r van de consumptie-goederen op basis 1947-1949 vergeleken bij dat van Neder- land bijzonder laag is, vreest men toch in Amerika de inflatie-spiraal en president Eisenhower heeft al zijn overwicht moeten inzetten om voor het fiscale jaar 1959/,60 (1 juli-30 juni) tot een sluitend budget te komen. De niet geringe werkloosheid, 6-10 pct. van "the labour-force"

(dat zijn niet alleen de arbeiders, doch allen die een beroep uitoefenen) is, ondanks de beste verwachtingen betreffende produktie en nationaal inkomen in 1959, een nauw daarmede samenhangend vraagstuk.

Minder schijnen de Amerikaanse politici geraakt door twee euvels, die buitenlanders bij hun bezoek zo sterk opvallen, nl. de corruptie en de misdaad. Hoewel de diepere oorzaak van deze nationale kwalen schuilt in de verzwakking van het zedelijk besef van het individu, hebben samen- stelling van volk (na 1885 in meerderheid door immigranten uit landen, waarin armoede heerste en het rechtsbesef van de vrije burger ontbrak), onvoldoende aanpassing van de staatsvormen aan de snel wijzigende om- standigheden en de daarmede samenhangende zwakke gezagshandhaving, hier evenzeer mee te maken.

Een wel zeer spectaculair voorbeeld houdt in Amerika al maanden de belangstelling gevangen. De vakbeweging is, gelijk men weet, opgebouwd op niet-confessionele en niet-politieke basis.

Het overgrote deel van de naar beroep en bedrijf samengestelde bonden zijn in twee centrales ondergebracht, die nog niet zo lang geleden tot een fusie besloten, nl. de C. 1. O. (Congress of Industrial Organization) en de A. F. L. (American Federation of Labor). Deze machtige centrale zette de Teamsters Organization (Bond van Vervoerders ) buiten haar gelederen, toen in deze vakbond enorme misstanden aan het licht traden.

Inmiddels is de voorzitter afgetreden en een even duistere figuur, die reeds een grote rol speelde, J ames HoHa als nieuwe president opge- treden. Afpersing, boycot, geweldpleging en dergelijke behoren tot de gebruikelijke methodes. Indien een transportonderneming niet haar "aan- slagen" betaalt, kan zij er op rekenen, "drooggelegd" te worden en geen zaken meer te kunnen doen.

Als staking wordt gelast, durft geen arbeider zich te verzetten, zo zijn leven hem lief is. Bekend is, dat bij de stemming de statuten van de eigen organisatie met voeten zijn getreden, dat chantage en bedreiging telkens worden toegepast en niettemin is het alsof men in Amerika - dit geval staat niet op zichzelf - dit slikt en alsof de macht ontbreekt om er een einde aan te maken.

HoHa heeft zelfs een plan geopperd om alle geëmployeerden in over- heidsdienst (federaal, staten en gemeenten) alsmede politie en boeren in zijn bond te organiseren. In handen van semi-criminals, zoals een Cana- dees schrijver hem en zijn trawanten noemt, wordt zulk een macht in de staat een levensgevaar voor het land.

Het is de Senaat, die de macht heeft, door middel van een commissie (Senate's Select Committee on Improper Relations in the Labor or Mana- gement field) hearings 5) te houden, waar ondervragingen plaatsvinden

5) Openbare verhoren.

(5)

AMERIKAANSE PROBLEMEN 73 en getuigen worden gehoord. Daaraan kan men zich niet onttrekken, doch men kan weigeren een antwoord te geven, op grond dat men zich anders onder verdenking stelt. Over de procedure van deze "hearings", die plaats- vinden onder voorzitterschap van de Senator Me. Clellan, is een bijzonder felle pennestrijd ontstaan tussen de correspondent van Saturday Night te N ew Vork, een gezaghebbend, om de veertien dagen verschijnend, Canadees tijdschrift en de chief counsel (rijksadvocaat) van de genoemde commissie.

In die discussie stelt de journalist zich volkomen op formeel stand- punt. J ames Hoffa - zo zegt hij - heeft dezelfde wettelijke rechten als iedere burger. Welk een boosdoener hij ook mag zijn, the point is that the laweither protects everyone or it doet no protect, and that if a pretext for denying one man due process, however loathsome he be, is accepted, no one is safe 6). Even verder heet het, dat, als iemand de rechten van de wet ontzegd worden, het fundament van de vrijheden van alle mensen wordt aangetast.

Die rechtszekerheid spreekt ons toe, doch als men notoire misdadigers, moordenaars van tal van mensen, slechts enkele j aren in de gevangenis weet op te bergen wegens het niet betalen van hun belasting, omdat dik- wijls uit vrees het getuigenis, dat het bewijs van de moord moet leveren, achterwege blijft, dan hapert er toch iets aan de rechtspleging en be- schermt de wet het kwaad ten koste van het goede.

Een ander voorbeeld is het optreden van de federale strijdmacht, op last van de president, tot uitvoering van een federale wet tegen de wil van de hoogste autoriteit in de staat, nl. de gouverneur, in Little Rock.

Of liever, ter illustratie van ons thema, de houding van gouverneur Faubus tegenover het ingrijpen van Eisenhower, waarbij de eerste zeker de

"oudste" rechten had, doch de centrale regering op grond van een be- slissing van het Hooggerechtshof moest doorbijten.

Ook het negerprobleem - in de Verenigde Staten nog een brandend vraagstuk - heeft te maken met de spanning tussen "Washington" en de zelfstandige staat.

Ook onze eigen geschiedenis kende in de loop van de 17e eeuw maar al te zeer deze moeilijkheden.

De centralisatie-gedachte is in Amerika - naar onze mening geluk- kig - minder doorgedrongen dan in ons land. Het is verrassend telkens weer te zien de betekenis van de spontane volkskracht, het initiatief van de afzonderlijke staatkundige organen en maatschappelijke groeperingen.

Zelfs de uitvoering der wetten is dikwijls een aangelegenheid van het

volk zelf. .

Doch als bij een ontwikkeling als wij meemaken, speciaal op het terrein van de techniek, verkeer en maatschappelijke verhoudingen, waarbij de vraagstukken samenhangen met het volksleven in zijn volle omvang, de hiërarchische verhoudingen en staatkundige vormgeving onveranderd blijven, en de verkregen rechten zeer in het bijzonder niet de goede en

6) Vertaling: de zaak is, dat indien de wet niet een ieder in gelijke mate be- schermt, zij in feite geen bescherming biedt, en dat, indien een drogreden wordt aanvaard om een man, hoe weerzinwekkend ook, zijn recht niet te doen wedervaren, niemand veilig is.

(6)

I

I I

i I I

I I

74 T. KNECHT

bouwende, maar de corrupte elementen beschennen, ontstaat er een zeer gevaarlijk vacuum. Dit zou kunnen leiden tot een situatie, waarbij een land nog moeilijk te besturen valt.·

De positie van Amerika op internationaal terrein spreekt meer tot Europa dan de binnenlandse situatie van dit boeiende land. Maar het een staat niet los van het ander. Wie ook in 1960 president wordt, hetzij een republikein of een democraat, Rockefeller of Kennedy, de dag komt, dat hij en de staatlieden van Amerika zich zullen moeten bezighouden met de gezagscrisis, die dreigt en reeds aanwezig is, indien de Verenigde Staten althans de Unie willen handhaven en de wereld leiden.

*

DE LOONPOLITIEK ALS TOETSSTEEN

DOOR

T.KNECHT

Tussen de "breukpunten", die onder de druk van het politieke krachten- veld op de lle december j.l. tezamen resulteerden in de breuk, neemt de omstreden "vrijere" loonpolitiek een voorriame plaats in. Het kan zijn nut hebben, ondanks het vele dat er reeds over geschreven is, ook hier zeer beknopt enkele gedachten over de loonpolitiek te formuleren.

De normen waaraan wij, antirevolutionairen, de loonpolitiek toetsen, zullen voor de nieuwe constellatie van grote betekenis zijn. Op haar beurt zal de loonpolitiek voor de massa van het kiezersvolk de voornaamste toetssteen voor het nieuwe bestand worden.

Eerst iets over de plaats van de loonpolitiek in het geheel van het regeerbeleid.

Krachtens haar rechtsfunctie dient de overheid o. m. de zwakken onder 'de contracterenden te beschermen, en machtsposities die de economische kringloop stagneren, te beperken. Reeds dit ingrijpen zal aanzienlijke repercussies hebben in het economische proces. Maar bovendien: wanneer wij stellen dat het tot de functie van de overheid behoort, de algemene sociaal-economisthe voorwaarden te verzorgen, waaraan de statelijke samenleving moet voldoen, wil het individuele personen. en samenlevings- verbanden mogelijk zijn, hun eigèn economische functies, en daarmede indirekt hun andere functies, op normatieve wijze uit te oefenen, dan zal de overheid ook hierdoor het pad der loonpolitiek moeten betreden. Bij- voorbeeld ter handhaving van het monetaire evenwicht, of ter verzekering van de werkgelegenheid.

Loonsverhoging voert bij een politiek van volledige werkgelegenheid automatisch tot inflatie, zo stelt men. Bij vrije of vrijere loonvorming zal de beruchte magneetwerking er voor zorgen, dat ook in minder goed renderende bedrijfstakken en ondernemingen de lonen opgetrokken wor- den tot het peil van bepaalde "strategische" bedrijfstakken en ondernemin- gen. De niet door productiviteitssteiging gecompenseerde loonsverhoging zal doorberekend worden en de inflatie is een feit.

(7)

DE LOONPOLITIEK ALS TOETSSTEEN 75 Zo gesteld is hier weinig tegenin te brengen. Anderzijds valt al evenmin te ontkennen, dat de tot dusver gebruikelijke algemene loonronden, indien zij tenminste niet zijn afgestemd op de mogelijkheden van de grensonder- nemingen, wat aan vele werknemers tekort zou doen, eveneens inflatoire gevolgen hebben. Dat ons vraagstuk belangrijke verdelingspolitieke aspec- ten heeft, is alleen reeds hiermede duidelijk.

Door het hete hangijzer van de loonpolitiek aan te vatten wagen wij ons dus in het hart van de staatkundige en economische problematiek van onze tijd. Voor een plaatsbepaling van de loonpolitiek in het geheel van het regeerbeleid, is daarom niets minder nodig dan een bezinning op het gehele actuele maatschappijbeeld, op de maatschappelijke structuur die wij uitgaande van de huidige situatie willen verwezenlijken, en op de rol die de overheid in het maatschappelijk ontwikkelingsproces toe- komt.

Een veelheid van belangen presenteert zich hier aan de overheid. Wij zagen reeds de noodzaak, de economisch of sociaal zwakken te beschermen tegen machtsusurpaties. Wie zijn die zwakken? Het kunnen werknemers zijn, al of niet binnen het kader van een collectieve arbeidsovereenkomst werkend, maar ook werkgevers; het kunnen consumenten zijn, maar ook bepaalde niet of niet meer produktieve groepen. Voorts presenteert zich aan de overheid het centrale belang van de handhaving van de econo- mische kringloop, wat een permanente zorg voor de waarde van het geld, voor het monetaire evenwicht, maar ook voor de werkgelegenheid met zich brengt. Op de ethische betekenis van de werkgelegenheid behoef ik niet in te gaan. Ethisch gekwalificeerd is tevens het vraagstuk van de verdeling van het nationale inkomen. Niet ten onrechte stelde prof. Zijlstra in stelling 5 van zijn proefschrift: "De mogelijkheid ener christelijke economie ligt in eerste instantie in het vlak der economische politiek;

het probleem van de verdeling dient daarbij op de voorgrond te staan."

Nu is zulk een stelling gemakkelijk geponeerd, maar intussen impli- ceert zij nogal wat. De "Burgerrecht-liberaal" zal ons toevoegen, dat het wel meevalt. Het verdelingsvraagstuk wordt namelijk door de "markt"

opgelost; andere invloeden dan de wet van vraag en aanbod vormen kunst- matigheden, die het economisch proces verstoren en de waardering van de consument ten aanzien van de produktiefaktoren niet tot haar recht doet komen. Het geluid is oud en duidelijk. Laat loon- en prijsvorming vrij, geef uw werkgelegenheidspolitiek op, laat de waardevastheid van het geld het een en het al zijn.

Minder duidelijk ligt het helaas bij de officiële liberalen. Betekent hun pleidooi voor het recht van de "flinkerds" in onze samenleving, ook voor hen een terug naar het prijsmechanisme van de vrije arbeidsmarkt? Of naar het "recht" van de sterksten, die, gaarne de macht van eigen pro- Q.uktiekartels versterkend, die van "arbeiderskartels" (de vakorganisa- ties) zwakker zouden willen ûen? Velen zullen met mij vandaag verlangend naar een principiële uiteenzetting over deze vragen van de zijde der V.V.D.

uitzien.

Tenslotte worden wij ook geconfronteerd met de socialistisclle opvatting:

handhaaf de volledige werkgelegenheid, handhaaf de regel "gelijk loon voor gelijke arbeid" en daarmee de norm der solidariteit. Vrijere loon- vorming betekent inflatie, betekent onrechtvaardige achterstanden, bete-

(8)

76 T. KN~CHT

kent sociale oorust, daar werkgevers en werknemers weer als van ouds zullen botsen.

Wij zullen op deze geluiden uit onderscheiden kring moeten antwoor- den. De vraag naar de rangorde van de overheidstaken, door anderen als boven beantwoord, althans gesuggereerd, dringt zich ook aan ons op;

ook die naar de inhoud van het solidariteitsbegrip wordt onontkoombaar gesteld. Aan de vraag naar de rangorde van de overheid staken gaat echter een andere vooraf. En wel deze: heeft de overheid wel een bepaalde taak, vervult ze die alleen, of als het ware in samenspel met andere verbanden, die ook op het betrokken gebied een eigen competentie hebben?

De antirevolutionair ziet al het geschapene begiftigd met een eigen aard en een daaruit voortvloeiende competentie en acht in een zondige samen- leving het van eminent belang, dat zodanige ruimte geschapen worde, dat personen en verbanden de eigen structuur in normatieve zin zullen kunnen ontplooien. Wanneer de socialist hem zegt, dat een vrijere loon- politiek maar tot onrust zal leiden, antwoordt hij, dat zulks wel steeds het geval zal zijn, wanneer in een zondige samenleving de verantwoorde- lijkheid en macht zodanig zijn gespreid, dat een veelheid van belangen en opvattingen zich kan laten gelden. De dictatuur, ook de loondictatuur ver- schaft zeker een gemakkelijker oplossing, echter een die aan een recht- matige vrijheid te kort doet en de verantwoordelijkheid uitholt. Het moge goed doordringen, dat bij ons hier het kernpunt ligt, en bepaald niet bij een fel begeerde differentiatie.

V ragen als de economische: wat kan een bepaalde onderneming dragen, de sociale: wat is de behoefte van de werknemer en hoe dient zijn loon bij die behoefte te worden aangepast, de juridische: welk loon kan recht- vaardig worden genoemd, zij behor.en in eerste aanleg tot de competentie van de o.ndernemingen, de bedrijfstakken, of tot die van het bedrijfsleven als geheel. De overheid houdt op haar beurt een wakend oog op de ver- deling binnen de nationale gemeenschap, waarbij het levenspeil van de laagstbezoldigden van kritische betekenis is. Is eenmaal dit levenspeil op behoorlijke wijze aan het gemiddelde welvaartsniveau gerelateerd, dan zal voor een vrije differentiatie een normatieve ruimte zijn geschapen.

De vraag naar de taken van de overheid ten aanzien van de werk- gelegenheid, het monetaire evenwicht, de inkomensverdeling, de opvoering van het nationale inkomen, beantwoorden wij positief. Ons probleem is niet het al of niet vervullen van deze taken, het gaat om een taakvervulling naar de aard van de overheid, die op haar terrein, aan de hand van een aan de norm der gerechtigheid getoetste waardenscala, zal medewerken aan een harmonische verwerkelijking van de genoemde doeleinden.

Vanuit deze grondstelling volgen nu enkele summiere opmerkingen over de rangorde van taken binnen de algemene economische politiek, zonder welke wij onze loonpolitiek niet het nodige relief kunnen geven, Voor de christen kan het economische zonder meer, de maximalisatie van het nut, niet in het middelpunt van de belangstelling staan. Het inte- grale welzijn prevaleert boven de geabstraheerde welstand. Daarom zal het doel: opvoering van het nationale inkomen slechts nagestreefd worden, indien en voorzover aan andere waarden de hun töekomende plaats is gegeven. De christelijke overheid zal b.V. het christelijk karakter van de zondag als een van de gegeven factoren beschouwen, van het kader waar-

(9)

DE LOONPOLITIEK ALS TOETSSTEEN 77

binnen optimalisatie van het nationale inkomen kan worden nagestreefd.

Een evenwichtige sociale structuur kan aanzienlijk materiële offers vragen.

In het economische proces en de daarop corresponderende economische politiek dient het welzijn van de mens in het middelpunt te staan. Zijn arbeidspotentie is gave en opdracht beide .. Zijn arbeid is niet in de eerste plaats productiefactor, maar antwoord op de roeping die hij heeft van Boven. Zijn loon, hoezeer terecht voor economische calculatie als kosten- factor gebezigd, dient in de eerste plaats beschouwd te worden op grond van de waarde en betekenis die het heeft voor de levensontplooiing van de werkende mens en zijn gezin; het is het rechtmatig aandeel dat hij heeft in het produkt van de economisch gekwalificeerde gemeenschappen waarvan hij deel uitmaakt, niet de prijs van een hoeveelheid arbeid. Door middel van de beschikkingsmacht die het loon vertegenwoordigt, kan de mens eerst op volwaardige wijze deelnemen aan de volvoering van de in de schepping gegeven opdracht: het. ontplooien van het leven in al zijn aspecten.

Nu gaat aan de mogelijkheid van loonsverwerving de mogelijkheid tot werken vooraf. Mede daarom behoort onder de taken van de overheid op economisch terrein het streven naar en handhaven van volledige werk- gelegenheid prioriteit te hebben. Uiteraard impliceert dit niet een "recht op arbeid". Wel kan gesproken worden van een morele aansprMk van de enkeling, die de overheid de dure plicht oplegt, naar een optimale werk- gelegenheid te streven. Het is beter in dat verband te spreken van een optimale, dan van een volledige of maximale werkgelegenheid. De laatste beide begrippen zouden een statische opyatting kunnen suggereren, die aan het aspect der structurele ontwikkeling geen recht doet. Een vrije samenleving is een dynamische samenleving. De In de schepping gelegen mogelijkheden dienen in genormeerde vrijheid ontsloten te worden. Empi- risch-structurele veranderingen als gevolg van uitvindingen, wijziging van behoeftenschema's, opkomst van nieuwe markten, productie- en/of con- sumptiegebieden, doen ons zien, dat wij handelend over een optimale werkgelegenheid de tijdsfactor moeten incalculeren. Een economische poli- tiek die aan een normatieve structuurverandering ruimte geeft, vindt dan in dit opzicht bij het bevorderen van de momentele werkgelegenheid een belangrijke grens. De loonpolitiek kan, als component van de algemene economische politiek, op de werkgelegenheid in bepaalde omstandigheden een belangrijke invloed uitoefenen. Voor haar vinden wij dus hier de norm, dat het te handhaven loonniveau niet tot een werkloosheid in bepaalde ondernemingen mag leiden, die een welvaartsverlies oplevert, dat niet door rationalisatie en toenemende werkgelegenheid in andere ondernemingen kan worden goedgemaakt.

Dat vooral voor een land als Nederland met een economische structuur, die nauw verweven is met die van het buitenland, de exportmogelijkheid een andere zeer gewichtige grensstellende factor vormt bij de vaststelling van het loonniveau, behoeft geen nader betoog. Ook in dit verband dient te worden gewezen op de relatie tussen loonsverhoging en werkgelegenheid.

Een algemene loonsverhoging die niet gebaseerd is op produktiviteitsver- betering, verhoogt de kosten, doet dus de prijzen stijgen. Via kosteninflatie ontstaat een passieve betalingsbalans. De verslechterde concurrentiepositie zal immers vermindering van de export ten gevolge hebben, welke in het

(10)

78 T. KNECHT

algemeen niet dadelijk door de verlaging van de import tengevolge van de waarschijnlijke vermindering van de werkgelegenheid en van het natio- nale inkomen, zal worden gecompenseerd.

Herstel van de betalingsbalans zal, indien wij de loon- en prijspolitiek buiten beschouwing laten, slechts door vermindering van de werkgelegen- heid kunnen worden bereikt. De redenering van hen die de geleide loon- politiek verwerpen, maar ook een vrijere loonvorming tot inflatie zien voeren, klopt dus wel. Het zijn de "anti-dirigisten" die prijsvorming door de markt, zowel voor produkten als voor arbeid, voorstaan, loon- en prijs- politiek dus verwerpen, en ons vervolgens oproepen voor dit vrijheidsideaal het streven naar een volledige werkgelegenheid prijs te geven. Inderdaad is deze opvatting consequent, maar daarmee is m. i. ook alle goeds van haar gezegd. Inderdaad doet werkloosheid, krachtens de marktwetten, de mogelijkheid tot inflatoire loonstijging te niet, en zodoende is deze liberale theorie wel rond. Zij versluiert echter de belangrijke rol, die het ver- delingsvraagstuk in de relatie tussen de loon- en prijsbeweging ener-, en de werkgelegenheid anderzijds speelt. De invloed van de loonshoogte op de produktie en op het monetaire evenwicht en op de ruilvoet, wordt name- lijk in hoge mate mede bepaald door de vraag of, en zo ja, welk deel van de inkomens van niet-loontrekkers naar de loontrekkers kan worden over- geheveld.

Bezien wij dit iets nader, aan de hand van berekeningen van prof.

Tinbergen in De Economist van maart 1950. Door een loonstijging van bv.

1 % zal een prijsstijging optreden van 0,3 %, daar in Nederland het aandeel van de loonkosten in de prijs der produkten gemiddeld 30ro bedraagt. Uit statistische onderzoekingen is gebleken, dat de invoer hierdoor met +- 0,1 % zal stijgen, de uitvoer daarentegen met +- 0,6% dalen. Naar waarde zal echter de uitvoer slechts met 0,3% dalen, omdat tegenover de daling der hoeveelheid een stijging der prijzen van 0,3ro staat. Stelt men de waarde van de uitvoer van goederen en diensten voor een bepaald jaar nu op 90%

van die van de invoer, dan is het ongunstige effect op de betalingsbalans 0,1 + 0,3 X 0,9 = 0,37 ro. Ter herstel van het betalingsbalans evenwicht is dus - indien wij loon- en prijspolitiek buiten beschouwing laten - een verlaging van de produktieactiviteit, dus ook van de werkgelegenheid met 0,37% nodig. Hiertoe zou dus het effect van de loonsverhoging met 1%

beperkt blijven, indien niet andere groepen van de bevolking naar compen- satie zouden omzien. De ondernemers zullen namelijk niet slechts de loons- verhoging doorberekenen, doch de prijzen verder verhogen ter afwenteling van de inkomensdaling, die de directe prijsverhoging uit hoofde van de doorberekening van loonsverhoging ook voor hen met zich meebrengt. De stijging van de lone]). zal zodoende aanleiding geven tot een procentueel even grote stijging van de overige binnenlandse kostenelementen. De loon- stijging van 1 % zal dan resulteren in een prijsstijging van 0,7%, daar het aandeel van de binnenlandse kosten in de prijzen van onze produkten 70%

bedraagt. Deze prijsstijging zal voor de betalingsbalans precies dezelfde gevolgen hebben als hierboven werd aangegeven voor een prijsstijging van 0,3 %, echter in een verhouding van 7 : 3 vergroot. De verslechtering van de betalingsbalans bedraagt dus 7/a X 0,37 = 0,86 % in plaats van 0,37 %, wat voor de werkgelegenheid dus ook een vermindering van 0,86 % betekent, willen wij langs deze weg het evenwicht herstellen.

(11)

DE LOONPOLITIEK ALS TOETSSTEEN 79

Tot zover de illustratie van prof. Tinbergen. Zij toont duidelijk aan hoe nauw verdelings- en werkgelegenheidspolitiek met elkaar zijn verstrengeld en tevens hoe onmisbaar loon- en prijspolitiek zijn ter bereiking van de gestelde doeleinden op deze gebieden. Het behoeft na het voorgaande geen betoog, van hoeveel belang het in een systeem van gedifferentieerde loon- vorming is, indien - ook binnen de werknemersgroep ! - een zelfdiscipline en een saamhorigheidsbesef heerst, die er toe leiden, dat niet wordt vast- gehouden aan eenmaal gefixeerde inkomensverhoudingen. Vrijheid is ook op dit terrein ondenkbaar zonder een grote verantwoordelijkheid~in. In dit verband moet de door de S.E.R. opgestelde norm voor de verdeling van het nationale in~omen: een evenredige ontwikkeling van de loonsom per werknemer en van het nationale in~omen per hoofd der beroepsbevolking, reeds omdat zij op een willekeurige basis is gefundeerd, als zodanig worden afgewezen. Door de vaststelling van een sociaal minimumloon, dat jaar- lijks aan de hand van budgetonderzoekingen plaatsvindt, kan dit worden geoorrigeerd.

Dient zoals uit het voorgaande bleek tegen een te hoog loonniveau te worden gewaakt, ook een te laag niveau - deflatie - of een te lage be- loning van bepaalde groepen kan leiden tot economisch en ethisch niet te verantwoorden toestanden. Inflatiegevaar via te hoge winsten, investe- ringen en voorraadvorming, is evenmin ondenkbaar. Aanzie.nlijke groepen van niet of zwak georganiseerden komen in een samenleving als de onze licht ten achter. Afgezien van de taak der overheid hen te beschermen, zou de overheid uit economisch oogpunt tekort doen, indien door te lage beloningen de nodige rationalisaties in het produktieproces achterwege zouden blijven.

Het is niet ondenkbaar, dat de overheid bij dit aspect van haar politiek op een zeker moment ondernemers en arbeiders vereend tegenover zich zal vinden, vooral indien de laatsten aan de eis van een volkomen werkgelegen- heid zouden blijven vasthouden, zelfs in ondernemingen en bedrijfstakken die, gezien in het nationaal-economische kader, als min of meer onrendabel moeten worden beschouwd. Bij volledige werkgelegenheid is anderzijds het gevaar groot, dat looneisen in zulke ondernemingen worden ingewilligd en op de consument afgewenteld, terwijl de verbetering van de efficientie, maar ook de verbetering van de scholing der arbeiders in het rijk der wensdromen belanden.

Dat de samenleving als geheel de financiële gevolgen van de werkloos- heid die zijn oorzaak vindt in haar eigen structurele ontwikkeling, moet dragen, en dat de overheid al het mogelijke moet doen, voor een her- plaatsing en eventuele herscholing van de werklozen, spreekt vanzelf. Ook dient zij te overwegen of de sociale en sociaal-economische nadelen van de structuurveranderingen op lange termijn, niet groter zijn dan de voordelen daaraan verbonden.

Wij concluderen dus dat de overheid ook bij vrijere loonvorming het in- strumentarium zal moeten behouden, waarmee het loonniveau, al naar de omstandigheden eisen, globaal of gedetailleerd kan worden beheerst.

Reeds een en andermaal gaven wij aan, hoe veranderingen in het loon- niveau inflatie dan wel deflatie kunnen veroorzaken. Ook zagen wij dat de omvang en de verdeling van de consumptiequote hierbij een belangrijke rol speelt. Ten dienste van de eerder genoemde doeleinde.n is het streven naar waardevastheid van het geld, voorzover binnen nationaal verband be-

(12)

80 T. KNECHT

.reikbaar, een gewichtige taak van de nationale overheid. Fluctuaties in de waarde van de munteenheid die niet zo scherp mogelijk worden beheerst, leiden tot een eveneens onbeheerste herverdeling van het nationale in- komen, waarbij per definitie alle billijkheid zoek is. Kleine spaarders, pensioentrekkers en genieters van andere vaste inkomens, worden van inflatie het slachtoffer, zij, en uiteraard ook de vermogensbezitters, kunnen van deflatie profiteren, hetgeen wel in de vooroorlogse situatie actueel was, doch heden ten dage bepaald niet.

Wel zeer critische grenzen bereikt de inflatie, indien het inkomen uit besparingen, gedurende een wat langer tijdvak, onvoldoende is om de waardedaling van de hoofdsom gedurende dezelfde tijd te dekken. Ook wanneer kostenstijgingen de prijzen der produktiefactoren boven die in concurrerende landen doen stijgen, is een critische grens overschreden.

Binnen deze grenzen kan het echter voor het herstel van de werkgelegen- heid nodig zijn het monetaire evenwicht te verbreken. De gevolgen van de inflatie zullen echter zoveel mogelijk moeten worden geneutraliseerd. Onder meer kan hierbij gedacht worden aan een toenemende koppeling van uit- keringen aan de loon- of prijsindex en aan maatregelen, die het kleine spaarders mogelijk maken in de risicodragende sfeer te beleggen. Bij een evenwichtiger spreiding van het nationale inkomen en vermogen zullen de gevolgen van inflatie overigens automatisch billijker worden verdeeld.

Tevens zal zulk een spreiding een stabiliserende .invloed uitoefenen op de conjunctuur.

Nu wij in het voorgaande iets over de rangorde van de economische taken van de overheid hebben gezegd, geven wij vervolgens enige aandacht aan de vraag naar de plaats die de inkomensverdeling in het geheel der overheidstaken inneemt en zien wij op welke wijze de overheid te werk zal gaan ten bate van de uit ethisch en juridisch oogpunt vereiste verdeling.

In abstracto zou men kunnen stellen, dat de overheid in dit opzicht de maatschappelijke krachten in de loonvorming vrij spel zou kunnen laten, om dan de primaire verdeling door middel van haar belasting- en subsidie- politiek te corrigeren. Maar nog afgezien van de aanwending van het instrument der loonpolitiek uit andere oorzaken, moet dit worden afge- wezen. Ook bij de primaire verdeling dient de overheid als schild voor de zwakken de norm der gerechtigheid te handhaven, maar bovendien moet een verdelingspolitiek via de overheidskassen, waar,door de vrije kon- sumptiekeuze van de inkomensverwervers steeds meer wordt uitgeschakeld, als reactionair van de hand worden gewezen.

Intussen staan wij voor de opdracht, de gerechtigheidsnorm op dit ge- bied te concretiseren en aan te geven höe de overheid ten bate van de ver- deling te werk zal gaan. Wat het laatste betreft komt de vraag op, hoe de overheid zal handelen, indien het ideaal der rechtvaardige inkomens- verdeling in strijd komt met dat van een optimale werkgelegenheid. Nu stelden wij reeds - binnen de aangegeven grenzen - de werkgelegen- heidspolitiek centraal in het geheel der sociaal-economische politiek. Het is daarom denkbaar, dat in een gegeven situatie - met name waar tengevolge van de eis tot grote investeringen ten bate van de werkgelegenheid, het loon-aandeel in het nationale inkomen niet kan worden vergroot - de eis yan een rechtvaardige inkomensverdeling moet wijken voor die van de werkgelegenheid. Niet ten onrechte wordt daarom het vraagstuk van het

(13)

DE LOONPOLITIEK ALS TOETSSTEE~ 81 werknemersaandeel in de investeringen van principieel en actueel belang genoemd. Maar ook in een rechtvaardige beloning van ondernemers en kapitaalverschaffers vindt het streven naar loonsverhoging een critische grens. In het algemeen is het zowel ethisch als economisch volstrekt onver- antwoord, de resultaten der produktiviteitsstijgingen alleen aan de werk- nemers ten goede te doen komen.

Wat is nu een loon dat voldoet aan de eis der gerechtigheid en in hoe- verre kan dit in de loonvorming en langs de weg van de loonpolitiek worden gerealiseerd? V rij algemeen hoort men verdedigen, dat de over- heid een minimumloon moet vaststellen. Waarop dient echter dit minimum te worden gebaseerd? Men kan stellen: niemand mag gebrek lijden; een ieder moet "menswaardig" kunnen bestaan. Deze criteria zijn echter te onbepaald, wanneer wij ze niet trachten te definiëren binnen een bepaalde samenleving, die zich bevindt op een nader te omschrijven welvaarts- en cultuurniveau. Men kan dus slechts een minimum voor een bepaalde groep vaststellen in een bepaalde verhouding tot de welvaartspositie van de andere groepen in de betrokken samenleving. Het minimum zal dus moeten worden gerelateerd aan een gemiddeld welvaartspeil, dat niet kan worden bepaald zonder ook het empirische maximum in het oog te vatten. Komen wij nu op grond van onze vergelijking van het empirische minimum met het gemiddelde tot een zekere correctie van het eerste, dan zijn daaraan nood- zakelijk bepaalde gevolgen voor het bestaande maximum en de gehele tussenliggende loonstructuur verbonden.

Wij zouden nu als minimumbeloning kunnen aannemen de geldhoeveel- heid die het de arbeider en zijn gezin mogelijk maakt, al die behoeften te bevredigen die in de betrokken samenleving algemeen beschouwd worden als noodzakelijk voor de fysieke, psychische en geestelijke ontplooiing van de mens. Verder zullen wij die inkomensverschillen rechtvaardig nóemen, die in rechte evenredigheid staan tot de voor de verwerving van de inkomens gebrachte offers. Op die basis zou, voorzover offers meetbaar zijn, een coördinatie van lonen in het gehele bedrijfsleven tot stand kunnen worden gebracht.

Wenden wij ons nu tot de maatschappelijke werkelijkheid, dan vinden wij een systeem waarbij de lonen voor een belangrijk deel volgens de norm "gelijk loon voor gelijke prestatie" aan elkaar gekoppeld zijn. Het is bepaald onjuist deze norm louter technisch te noemen. De waardebepaling van de a'rbeid zoals die krachtens de wet der continuïteit in het produktie- proces plaatsvindt, is wel degelijk economisch van aard. Confronteren wij nu deze toestand met de door ons opgestelde norm, dan blijkt een grote mate van overeenstemming aanwezig te zijn, tenminste, indien wij voor de toekomst veronderstellen dat de minimumlonen op deze basis worden vast- gesteld (in de collectieve arbeidsovereenkomst c.q.loonverordening van een bedrijfsorgaan) en dat daarboven differentiatie mogelijk zal zijn, die uiteraard per bedrijfstak zal uiteenlopen. In het minimumloon kunnen zo- doende alle kwantificeerbare factoren als: arbeidstijd, de mate van uit te oefenen verantwoordelijkheid, van gevaar en risico, de mate van schoonheid of vuilheid van het werk, worden opgenomen. De differentiatie vindt plaats aan de hand van de economische mogelijkheden binnen de betrokken be- drijfstak (resp. onderneming) waarbij dus werkgelegenheid, produktiviteit en rendabiliteit hun rol spelen. Boven de algemene economische waardering

(14)

82 T. KNECHT

van de gehrachte arbeidsoffers komen dus bepaalde premies als resultaat van bijzondere variaties in de waarderingen der consumenten. Bovendien kunnen persoonlijke differentiaties worden aangebracht, bv. door merit- rating, hoewel hierbij zeer tegen willekeur moet worden gewaakt. Publici- teit van de normen volgens welke de waardering plaatsvindt is dan ook eerste eis. Dit behoort echter tot de competentie van het bedrijfsleven.

De overheid stelle dus normaliter het sociale minimumloon voor alle werknemers vast; ten aanzien van het maximaal te effectueren loonniveau kan de overheid al of niet publieke richtlijnen geven, die al naar gelang de omstandigheden dit vereisen, kunnen variëren van uiterst globaal tot zeer stringent.

Zien wij vervolgens naar de economische structuur waarbinnen onze loonpolitiek zal moeten fungeren. Op de goederenmarkt maakte de prijs- concurrentie in toenemende mate plaats voor kwaliteitsconcurrentie. De invloed van de vraag op de productie, kreeg daardoor minder betekenis voor de prijs, dan voor kwaliteit en hoeveelheid. Iets dergelijks gebeurde op de arbeidsmarkt. De concurrentie verplaatste zich naar de meer duur- zame secundaire voorwaarden, terwijl ook de sfeer in de onderneming als mobiliteitsprikkel bleef, waarschijnlijk aan betekenis won. Twee min of meer monopoloïde blokken treffen wij op de arbeidsmarkt tegenover elkaar aan. Dit heeft het machtselement bij de loonvorming ten zeerste versterkt, en daardoor tot een zaak van grote staatkundige importantie gemaakt; in eoonomisch opzicht uiteraard, maar (}ok vanuit het gezichtspunt van de taak die de overheid heeft, ter bescherming van allen die bij de verdeling van het nationale inkomen geen of weinig macht van organisatorische of andere aard in de schaal kunnen werpen. Juist bij een toenemende samen- werking tussen werkgevers en werknemers groeit, ook wanneer deze groepen grote verantwoordelijfheidszin tonen, de potentiële taak die de overheid op laatstgenoemde grond heeft.

Het klassieke schema der vrije ruilverkeersmaatschappij beantwoordt dus weinig aan de realiteit; deze laat zich niet naar het schema ombuigen, ook niet door neo-liberalen die hun (neo)klassieke schema aan de werke- lijkheid zouden willen opleggen. Een merkwaardige overschatting van het menselijk denken en kunnen, bij een groep die dit euvel bij anderen - m.n.

bij socialisten - zo scherp pleegt te zien. Het breken van machtige onder- nemerstrusts of kartels, ontbinding van de machtsfactor die de vakcen- trales vormen, er zou wel een zeer diep ingrijpen voor nodig zijn. Boven- dien is het de vraag of deze realiteiten wel zo negatief moeten worden ge- waardeerd. De organisatie der arbeiders herstelde het machtsevenwioht dat in de 1ge eeuw deerlijk zoek was; een zekere beperking van concur- rentie bevorderde de industriële expansie; een zekere mate van stabili- sering der prijzen behoeft aan voldoende invloed op aard en kwaliteit der produkten geen afbreuk te doen. In plaats van naar inperking van het actuele competentiebereik van de verbanden en hun organen (zowel van het bedrijfsleven als die der overheid) te streven, in de zin van een terug- keer naar vroegere toestanden, moet veeleer gezocht worden naar een critische begrenzing, die ook in onze cultuursituatie uit de aard van de betrokken verbanden volgt. Begrenzing behoeft dan nog geenszins terug- dringing te betekenen. Eerder zal m. i. blijken, dat de versterking van de macht en bevoegdheid van bepaalde organen niet door hun verdringing,

(15)

DE LOONPOLITIEK ALS TOETSSTEEN 83 maar door het eveneens verlenen van meerdere invloed en macht aan andere organen en individuele personen binnen de juiste grenzen gehouden zal kunnen worden. In ons verband valt bv. te denken aan de belangrijke rol die consumentenorganisaties kunnen spelen. Overigens is het duidelijk, dat in een samenlevingsstructuur die gekenmerkt wordt door het optreden van sterke machtsgroepen, een sterke overheid op haar plaats is, die be- schikt over het instrumentarium (0. a. een loonpolitiek), waarmee zij naar gelang de omstandigheden zulks vereisen kan ingrijpen ter waarborging van de publieke gerechtigheid. Tevens volgt hieruit, dat zij niet zonder meer het instrument der loonpolitiek uit handen kan geven aan één partij in het samenspel, zelfs niet indien deze door het gehele georgani- seerde bedrijfsleven wordt gevormd. Ook de internationale vervlechting van de nationaal-economische problematiek maakt dit onmogelijk.

Wij zagen, dat het normatieve minimum betrokken wordt op de ge- middelde behoeftenbevrediging binnen de betrokken samenleving. De door de overheid te bepalen stijging van het minimum, respectievelijk, indien deze bepaling vereist is, van de stijgingsmarge van het loonniveau, kan daarom worden afgestemd op de gemiddelde productiviteitsstijging. Uiter- aard komt niet de gehele stijging aan de factor arbeid ten goede, vooral nu zeer grote investeringen een klemmende eis zijn.

Mag van het minimum worden afgeweken? Ten bate van de werk- gelegenheid kan deze mogelijkheid incidenteel worden opengelaten, nI.

wanneer de arbeid onder druk va.n een loonsverlaging voldoende mobiel kan zijn. Is dit niet het geval, dan zal, wanneer uit anderen hoofde de drang tot rationalisatie ontbreekt, het minimum moeten worden gehand- haafd. In beide gevallen zal zodoende een prikkel bestaan tot het opvoeren van de productiviteit. Overigens zou de overheid nog in bepaalde gevallen aflopende subsidies op het loon kunnen toepassen.

V ragen we ons nu af, welke rol in het omschreven kader toekomt aan de vraag als determinant van de loonshoogte. Volgens het theoretisch model van de vrije ruilverkeershuishouding doet volledige mobiliteit van de arbeid de differentiatie te niet. Produktiviteitsstijging zou daardoor, af- gezien van tijdelijke premies (de genoemde voor de arbeiders, maar ook die voor ondernemers en kapitaalverschaffers ) uiteindelijk de consument, en daarmee de gehele gemeenschap, gelijkelijk ten goede komen. De wer- kelijkheid te onzent wijkt hier echter wel sterk van af. Met name de prijsverstarring die zich tengevolge van allerlei monopoloïde posities voor- doet, is van de grootste betekenis. Produktiviteitsstijgingen en verbeterin- gen in de ruilvoet worden in de huidige constellatie niet of nauwelijks door prijsverlagingen aan de consument doorgegeven. Nu behoeft men niet naar een moordende prijsooncurrentie te verlangen, noch het belang van een niet te zeer fluctuerend prijsniveau te onderschatten, noch de voor- delen voor de produktie op grote schaal van gestandaardiseerde artikelen van hoge kwaliteit te ontkennen, om deze verstarring toch in menig op- zicht bedenkelijk te achten. Loonsverschillen die eoonomisch en ethisch verantwoord zouden zijn, maken nu plaats voor zodanige, die alleen moge- lijk zijn door een permanent optredend gebrek aan mobiliteit, of door de machtspositie van werkgevers en/of werknemers. Met name waar kartels optreden, die de produktie beperken of de prijs hooghouden, kan het loon permanent op een hoog peil worden .gehouden. Dit leidt echter tot een

(16)

84 T. KNECHT

achterblijven van het loonaandeel in het nationale inkomen, omdat de monopolist loonsverhogingen gelijk kan afwentelen op de consument en daarmee ook op de werknemers.

Zonder een actieve prijspolitiek, die gericht is op prijsverlagingen waar deze mogelijk zijn, kan de welvaartsstijging alleen door middel van loons- verhogingen aan de werknemers ten goede komen, waardoor met name de niet of niet meer produktieven verhinderd worden in de welvaartsstijging te delen. Waar produktiviteitsstijgingen rechtstreeks afhankelijk zijn van de arbeidsprestatie, zijn loonsverhogingen en loonsverschillen uiteraard te verdedigen. In het algemeen is dit echter niet zonder meer het geval, maar treden produktiviteitsstijgingen op als resultaat van de verbetering van de proj ectie der ondernemingen (kostenverlaging ten gevolge van pro- duktie op grote schaal) en verbetering van de efficientie, door een meer doelmatige organisatie van de leidende en/of uitvoerende arbeid. Het rendement van de produktiestijging hangt daarenboven, naast de capaci- , teiten van de ondernemer en zijn staf, in belangrijke mate af van externe,

niet door de onderneming te beinvloeden factoren. Het is dus ethisch zowel als economisch te prefereren, dat de produktiviteitsstijgingen in be- langrijke mate tot uitdrukking komen in verlaging van de prijzen. Een actieve prijs- en mededingingspolitiek, die tevens de prijsverhoudingen in het buitenland in het oog houdt, is in aansluiting op de geschetste loon- politiek in onze samenleving dus een vereiste.

Binnen de nu getrokken kaders kan het economisch en ethisch verant- woord worden geacht, de vraag naar arbeid als determinant van haar prijs een rol te doen spelen. De overheid dient in deze het bedrijfsleven vrij te laten. Uiteraard zal het de werknemers niet steeds gemakkelijk vallen, de "ruimte" die tengevolge van produktiviteitsstijging kan ontstaan, voor loonsverhoging te doen aanwenden. Over cijfers valt te twisten en dit wordt niet gemakkelijker, indien ze slechts aan één partij bekend zijn. In de toekomst zal de economische medezeggenschap hier de oplossing moeten brengen. Overigens zal de vrijere loonpolitiek duidelijk aan het licht brengen, hoe misleidend in dit verband veel gebruikte termen als

"ruimte" en "ruimte onderzoek" zijn. Van moment tot moment is het nationale produkt immers op een bepaalde wijze verdeeld. Wat de ene groep weet te bemachtigen gaat dus steeds op een of andere manier van de andere af.

De ontstane loonverschillen kunnen aanleiding geven tot een zekere verplaatsing van arbeiders, die vergroting van het nationale inkomen ten- gevolge heeft, zodoende kan een hóger reëelloonniveau worden bereikt, dan bij een stringent geleide loonvorming bereikbaar is, temeer daar door- werking van de loonsverhogingen in de prijzen geringer zullen zijn dan bij een algemene loonronde het geval is.

Waar men voorzichtig te werk gaat bij de vaststelling van het loon, zal er teméér aanleiding zijn, de werknemers in de winst te doen delen, waardoor aan de gemeenschapsgedachte in de onderneming in toenemende mate recht zal worden gedaan. Met name kan winstdeling uitkomst bieden, wanneer prijsverlaging van onze exportprodukten zou betekenen, dat deze tegen een te lage prijs aan de markt komen en loonsverhoging minder gewenst is.

Wij raakten al even aan het vraagstuk van het werknemersaandeel in

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

instandhouding  stimuleren  en  de  conflicten  met  ander  landgebruik  reduceren.  De  aanwezigheid  van  bevers  in  geschikte  zones  kan  bovendien  winst 

– het verschil tussen percelen met lage en hoge opbrengsten is groot (5 ton ds/ha per jaar); – in 2003 levert het perceel met intensieve beweiding en 1 keer maaien de

Apart from three pages of introducing and contextualising the study (which will be responded to in the discussion) the History MTT in this section largely covers content

Hij bespreekt de voor bestuurders relevante onderwijsrechtelijke kernbegrippen, het publiekrechtelijk toezicht, het privaatrecht als toetsingskader, het thema samenwerking in

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

De begrenzing van de autonomie van de bestuurder is de afgelopen dertig jaar toegenomen doordat onderwijsorganisaties aan meer en fijnmaziger zorgplichten hebben te

The legal research in chapter 5 shows that public supervision and the various instruments for administrative sanctions strongly emphasize the accountability of educational entities

bestuurder van een complexe onderwijsorganisatie (Hoofdstuk 3) 587 10.2.4 Zorgplichten als betrekkelijk recent fenomeen (Hoofdstuk 4) 588 10.2.5 De groei van het