• No results found

DE POSITIE VAN DE RECHTERLIJKE MACHT IN HET STAATSBESTEL

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "DE POSITIE VAN DE RECHTERLIJKE MACHT IN HET STAATSBESTEL "

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ek, lch

I~e

, IS

:ijn

en~

~m,

ilit.

lEe

UTh

aal

. A. b. BELINFANTE

DE POSITIE VAN DE RECHTERLIJKE MACHT IN HET STAATSBESTEL

J. InleidIng .

I

n iedere menselijke gemeenschap ontstaan geschillen: geschillen tussen burger en burger, geschillen tussen burger en overheid, geschillen tussen overheidsorgaan en overheidsorgaan. Men kan de beslissing van deze geschillen aan macht'Sverhoudingen overlaten: dan. geven zij aanleiding tot spanningen binnen de gemeenschap en, bij verschuiving der machtsverhou- dingen, tot nieuwe geschillen. .

Daarom is eigenrichting in de geschillen tussen burger en burger sinds eeuwen verboden. Met de uitbreiding van de overhéidsbemoeiing en de daardoor verhoogde kans op geschillen üissen burger en overheid"heeft de mening langzamerhand vaste voet gekregen, dat ook de overheid geen eigen- richting, behport toe te passen. Daardoor ontJstaat immers bij de justitiabelen een gevoel van machteloos verongelijkt zijn en dus van verwijdering zelfs tussen burger en de op democratische wijze gekozen regering.

Het beslechten van geschillen is dus een functie van een democratisch staatsbestel. De vraag, die hier aan de orde gesteld zal worden, is, welke organen met die conserverende functie moeten worden belast.

Ir.

De organen met rechtspraak belast naar positief recht

De Grondwet kent drie soorten organen, die met beslissing van geschillen belast zijn:

1. de Kroon (geschillen tussen provincies onderling, provincies en gemeenten, gemeenten onderling, alsmede tussen provincies of gemeenten en waterschappen, voorzover de kennisneming daarvan niet bij art. 160 aan de gewone rechter of krachtens art. 161 aan een administratieve rechter is opgedragen: art. 72);

2. de rechterl!jke macht (alle twistgedingen over eigendom of daaruit voortspruitende rechten, over schuldvordering en andere burgerlijke rechten:

art. 160); ,

3. colleges met administratieve rechtspraak belast (door de wet op te dragen twistgedingen, niet behorende tot die, vermeld in art. 160 en niet aan de gewone rechter opgedragen: art. 161).

Dit is een in opzet eenvoudig systeem: alle geschillen tussen bestuurs- organen over bestuurszaken worden door de Kroon berecht, alle geschillen over burgerlijke rechten door de gewone rechter en wat er over blijft aan geschillen kan door de wet aan een administratieve rechter worden opge-

(2)

dragen. De bevoegdheid wordt dus bepaald door het onderwerp van het geschil.

Dit ogenschijnlijk eenvoudige systeem wordt door drie factoren gecom- pliceerd.

In de eerste plaats heeft de wet de beslissing van allerlei geschillen, die naar hun onderwerp onder categorie 3 vallen (en dus in de grondwettelijke systematiek bij de rechter thuis horen) aan de Kroon opgedragen: zie de lijst op pag. 66 sqq. van het Overzicht van de Administratieve rechtspraak hier te lande, 1 Juni 1948.

In de tweede plaats is de grens tussen de categorieën 2 en 3 niet duidelijk.

Wat betekent, dat de rechterlijke macht bij uitsluiting oordeelt over "schuld- vorderingen"? Uit het feit, dat art. 160 Grondwet over "schuldvorderingen en andere burgerlijke rechten" spreekt, heeft men wel opgemaakt, dat de

"schuldvorderingen", waarover geschillen bij uitsluiting bij de rechter moeten komen ook "burgerlijke rechten" moeten zijn en dus op een civielrechtelijke rechtsverhouding gebaseerde vorderingen. Op deze grond heeft de regering indertijd verdedigd, dat de ambtenarenrechter te oordelen zou hebben over geldelijke aanspraken van ambtenaren tegen overheid: dat betrof immers schuldvorderingen, die hun grondslag vinden in een publiekrechtelijke ver- houding. Daarbij moest de regering toen toegeven, dat deze regeling afweek van de bepaling van art. 2 R.O., .dat de inhoud van art. 160 Grondwet her- haalt, maar inplaats van over "schuldvorderingen en andere burgerlijke rechten" spreekt van "schuldvorderingen en burgerlijke rechten", waarmede het dus ook geschillen over de niet op een civielrechtelijke verhouding gefundeerde schuldvorderingen bij uitsluiting tot de kennisneming van de rechterlijke macht brengt.

Behalve deze complicatie, die meebrengt, dat de scheiding tussen de bij uitsluiting tot het terrein van de gewone rechter behorende geschillen en de geschillen, die de administratieve

'

rechter mag oplossen, niet scherp is, is evenmin duidelijk, wat moet worden verstaan onder de rechterlijke macht.

Is de "rechterlijke macht" aan wie volgens artikel 160 Grondwet bij uit- sluiting de kennisneming van geschillen over eigendom, schuldvordering en andere burgerlijke rechten behoort, het hiërarchische gebouw dat bestaat uit kantonrechter, rechtbank, gerechtshof en Hoge Raad? Of kunnen ook anderen tot de rechterlijke macht behoren? Prof. Van den Bergh houdt op grond van een systematische interpretatie vol, dat de Grondwet alleen eist, dat men om tot de rechterlijke macht te behoren voor het leven benoemd moet zijn en dat zijn bezoldiging bij de Wet moet zijn vastgesteld. (Ned.

Jur. blad 1950, pag. 193 sqq. en pag 410). Deze opvatting wordt op syste- matische en historische gronden door Prof. Van der Pot bestreden (Ned.

Jur. blad 1950, pag. 353).

In het systeem-Van den Bergh mag men derhalve

de kennisneming van arbeidszaken of pachtgeschillen opdragen aan een

voor het leven benoemde rechter (eventueel met leken-bijzitters) die niet is

kantonrechter, rechtbank, hof of Hoge Raad, terwijl dat in het systeem-

Van der Pot verboden is.

(3)

lIl. Neigi~g tot het instellen van gespecialiseerde colleges naast de gewone rechter

Het is niet nodig op de positiefrechtelijke controvers'en omtrent de uit- legging van artikelen 160 der Grondwet hier nader in te gaan. De opvattin- gen daaromtrent zijn niet anders dan in de vorm van grondwetsinterpretatie gegoten pogingen (en een jurist kan hen niet in andere vorm gieten) om binnen de grenzen van de positieve wetsregel te verwezenlijken, hetgeen men wenselijk acht. Voor degene, die ten doel heeft deze vraagstukken ook van ander dan positiefrechtelijk gezichtspunt te bezien, bestaat geen grond - zeker niet met de grondwetsherziening in het vooruitzicht - om de wens niet los te wekeri van de wetsinterpretatie, waarvan hij de vader is.

De interpretatie van het woord "schuldvordering" als "op een civiel- rechtelijke rechtsverhouding" gebaseerde schuldvordering" diende om de ambtenarengerechten jurisdictie over geldvorderingen tegen de overheid te geven. Men wilde hier de beslissing bij de specialist-rechter laten, zoals men tevoren reeds andere geschillen van administratiefrechtelijke aard aan specialisten ter beslissing had opgedragen (Raden van beroep d.b. en s.v., tariefcommissie). De interpretatie van het. begrip "rechterlijke macht" in artikel 160 Grondwet dient, omdat men het wenselijk acl?-t geschillen, die bepaaldelijk wel geschillen zijn omtrent een civielrechtelijke schuldvorde- ring, toch bij een andere dan de gewone rechter te brengen. Door deze inter- pretatie wil men dus de mogelijkheid van verwezenlijking van zijn wensen aantonen.

De neiging tot specialisering van de rechter begint bij de administratieve rechter. Van de mogelijkheid geopend in artikel 161 Grondwet om admini- stratieve rechtspraak aan de gewone rechter op te dragen is slechts op betrekkelijk onbelangrijke onderdelen gebruik gemaakt. De ambtenaren- rechtspraak, de rechtspraak in belastingzaken en geschillen over sociale ver- zekering zijn aan afzonderlijke gespecialiseerde rechtel1S opgedragen. Het is vrijwel zeker, dat de administratieve rechtspraak ten aanzien van beslui- ten der bedrijfsorganisaties ook aan een gespecialiseerde rechter gegeven zal worden. In de laatste tijd begint met behulp van de ruime interpretatie van het begrip rechterlijke macht in artikel 160 Grondwet de aanval om ook zuiver civiele geschillen bij een afzonderlijke rechter te brengen. De Stich- ting van de Arbeid (en op flaar voetspoor de Tweede Kamer in het voor- lopig verslag over het ontwerp-ontslagrecht) droomt van een speciale arbeidsrechter : een jurist-voorzitter met leken-bijzitters, en de jurist zo mogelijk niet de kantonrechter.

Het ontwerp van de commissie tot herziening van de pachtwetgeving bepaalt .in artikel 85, dat grondkamers kennis nemen van alle zaken betrek- kelijk tot een pachtovereenkomst. De grondkamers zijn samengesteld uit een een jurist-voorzitter en twee leken-bijzitters. De voorzitter is niet de kan~

tonrechter. Om dit te rijmen met de uitsluitende opdracht van rechtspraak in civiele geschillen aan de rechterlijke macht in artikel 160 der Grondwet

(4)

I

moet men dus aannemen, dat onder rechterlijke macht alle rechtsprekende colleges begrepen zijn, mits de leden maar voor het leven benoemd zijn.

Het zal wel geen toeval zijn, dat het artikel, dat deze interpretatie introdu- ceerde, ongeveer gelijktijdig verscheen met het rapport van de commissie tot herziening van de pachtwetgeving en van de hand van de voorzitter der . commissie was.

Het ontwerp-Odol (onrechtmatige daden openbare lichamen) van de commissie- De Monchy onttrekt door wetsduiding vers,cheidene categorieën daden van openbare lichamen aan: de begripsomschrijving van onrecht- matige daad. Het gevolg hiervan is, dat de berechting van geschillen over deze daden (bijv. is een beschikkit:J.g in het algemeen niet een daad in de zin van artikel 1401 B.W.) niet bij de gewone rechter komt, maar overeen- komstig het ontwerp B.A.B. bij de Kroon.

Hier vinden wij de derde .methode om onder de be~aling van artikel 160 Grondwet uit te komen. Naast de enge interpretatie van het woord "schuld- vorderingen" en de ruime interpretatie van het woord "rechterlijke macht"

vinden wij hier interpretatieve wetsbepalingen, waarbij yan bepaalde rechts- verhoudingen wordt verklaard, dat zij geen burgerlijke rechtsverhoudingen zijn als bedoeld in artikel 160 Grondwet. Gaat men op deze weg verder dan kan men, hoewel formeel blijvende binnen de constitutionele grenzen, artikel 160 volkomen uithollen door te bepalen dat geschillen over koop en verkoop geen burgerlijke rechten betreffen. Heeft men dit eenmaal vastgesteld, dan is men niet meer gebonden aan beslissing door de rechterlijke macht; men kan deze niet-civiele geschillen door ieder niet voor het leven benoemd en van de regering niet-onafhankelijk orgaan doen beslissen.

Wat zijn de motieven, die aan al deze pogingen om aan het grondwets- artikel te ontkomen, ten grondslag liggen? Zij zijn ongetwijfeld van ge- wichtige aard .

. Men betwijfelt niet, dat de gewone rechter onkreukbaar en juridisch deskundig is, maar men vraagt zich af, of hij voldoende geworteld is' in het maatschappelijke leven om de draagwijdte van zijn beslissingen te kunnen overzien. De beslissing, of een ambtenaar al dan niet ontslagen moet worden, kan niet alleen van belang zijn voor de betrokken ambtenaar, maar voor het werken bij de gehele afdeling, waar de man is ingedeeld. Daarom wilde men de beslissingen, die voor de ambtelijke verhoudingen van zoveel gewicht zijn, slechts aan een deskundige rechter laten. De sociale verzeke- ring bedoelt om binnen de grenzen van de wet de betrokkenen te vrij- waren tegen de gevolgen van ziekte en ongeval: een rechter, die geschillen omtrent deze materie beslist, moet met deze strekking der wet rekening houden en dus een zekere sociale ervaring hebben. De pachtwetgeving dient niet alleen voor heJ belang der individuen, maar ook ter bescherming van het algemeen landbouwbelang (vgl. artikel 10, vierèle lid, Pachtbesluit). De rechter moet bij de beslissing van geschillen met het algemeen landbouw- belang rekening houden en dus dit belang kunnen beoordeelen. De pacht- rechter moet dus deskundig-zijn. En dus stelt de commissie tot herziening

(5)

:Ie n.

u-

.ie

er

~e

~n

t-

van de pachtwetgeving voor om tot voorzitters van de grondkamers speciale deskuncJigen aan te stellen. Hogere voorziening tegen ·de beslissin- gen der grondkamers komt niet bij een gerechtshof, maar bij de uit deskun- digen bestaande Hoge Grondraad.

Het eerste motief om tot benoemin~ van afzonderlijke gerechten voor afzonderlijke categorieën van zaken over te gaan is dus, dat men hoopt daardoor ter wille van de justitiabelen deskundiger en dus rechtvaardiger beslissingen te verkrijgen. Daaraan zit ev~nwel een tweede motief vast- geknoopt: de angst van de overheid voor de onherroepelijkheid van rechter- lijke beslissingen, die het algemeen belang zeer nauw raken. Bij de handhaving van de regels van ambtenarenrecht zijn niet allèen de ambte- naren, maar ook de voor het goed functionneren van de dienst verantwoor- delijke overheid nauw betrokken. Een verstandige toepassing van het pacht- recht is niet alleen in het belang der boeren ~aar van de totale voedsel- voorziening en raakt dus nauw het overheidsbeleid. \

Zo is er ongetwijfeld een zekere angst, dat de rechter via de weg van de onrechtmatige overheidsdaad het gemeentelijke woonruimtebeleid gaat doorkruisen. En er is geen theoretische grond te bedenken, waàrom de rechter langs die weg niet de controle over andere van overheidswege geordende terreinen van het maatschappelijk leven in de hand zou nemen.

Men voelt met de. uitbreiding der overheîdsbemoeiing de behoefte aan intensievere contrOle, maar bevreesd voor de onherroepelijkheid daarvan tracht men door steeds meer specialisten aan te trekken de rechter te doen delen in de bestuurlijke sfeer-.

Het derde motief ten slotte is dat men de rechter, door hem niet alleen lekendeskundigen ter zijde te stellen, maar door hem zelf te benoemen uit de kringen van de deskundigen, dichter bij de justitiabelen brengt en daar- door zijn beslissingen voor de justitiabelen van grotere morele waarde doet zijn dan vonnissen van een rechter wiens soci~le belangstelling men in twijfel trekt en wiens specialistische deskundigheid men niet groot acht-

IV. Bezwaren tegen splitsing van de rechterlijke macht in een aantal gespecitjliseerde rechterlijke organen

De motieven dat de uitspraken der rechters deskundiger worden, dat er minder kans is op controversen tussen jurisprudentie en regeringsbeleid, dat er een sterkere morele kracht ten opzichte der justitiabelen aan de uitspraken wordt verleend, zijn alle drie belangrijke argumenten om voor allerlei terreinen afzonderlijke en gespecialiseerd' colleges te benoemen.

Daartegenover staan verschillende en zwaar wegende bezwaren.

Door splitsing van het rechterlijke werk in een aantal specialismen die niet uitmonden in eenzelfde appèl-instantie krijgt men een uiteenlopen van de jurisprudentie over dezelfde vraagpunten. Dit is ook met de beste afpaling van ieders terrein niet te vermijden.

Wanneer een jamfabrikant het Jambesluit overtreedt, kan een tuchtrech-

(6)

ter, een arbitragecommissie van het bedrijfschap voor jam het betreffende beweerdelijk overtreden artikel interpreteren. Maar dat zal ook de civiele rechter moeten doen, indien de koper van de jam zich erop beroept, dat de koopovereenkomst in strijd met het Jambesluit en dus wegens strijd met de wet nietig was.

.

De rechter in belastingzaken zal niet kunnen nalaten over vragen te

,beslissen, die ook de gewone rechter voorgelegd zal krijgen: wanneer begint

een naamloze vennootschap te werken, wanneer is een handeling een schenking?

De grens tussen een arbeidsovereenkomst en een natuurlijke verbintenis is niet altijd scherp te trekken. Men herinnere zich het geval van de Leeuwardense ziekenhuisportier, die om een pensioen uitbetaald te krijgen dagvaardde tot nakoming ener natuurlijke verbintenis voor de rechtbank, verloor, appelleerde en won, en toen als verweerder in cassatie te horen kreeg, dat het geen natuurlijke verbintenis betrof maar een

arb~idsovereen­

komst, zodat de rechtbank bij gebreke van een beroep op incompetentie krachtens artikel 157 Rv. wel bevoegd was, maar de in het ongelijk gestelde partij in dat geval in cassatie had moeten gaan en niet in appèl.

(H.R. 1947 no. 47.)

Gevallen als deze zullen zich blijven voordoen. Wat thans interne com- petentiegeschillen binnen de rechterlijke macht zijn, waarvoor men een betere regeling kan maken dan de geldende, worden dan geschillen tussen twee rechterlijke organen. De vraag rijst daarbij, wie het laatste woord bij de competentie-afbakening der speciale gerechten zal hebben: de Hoge Raad of de speciale rechter zelf.

Afgezien van dit gevaar voor het uiteenlopen der jurisprudentie over speciale regelingen en van competentiegeschillen, is er het veel groter gevaar van uiteenlopen der jurisprudentie ten aanzien van de algemene beginselen van ons rechtssysteem.

De grondkamer en de arbeidskamers zullen, evenals de civiele rechter, voor het vraagstuk der crediteursovermacht komen te staan. Een pachter, wiens land gevorderd wordt, zal zich tegenover de verpachter, al dan niet te recht, op crediteursovermacht beroepen. Hetzelfde zal de aanstaande vader doen, die wordt . aangesproken door een kraamverpleegster, van wier diensten hij tengevolge van een miskraam van zijn vrouw geen gebruik kan maken; alleen zal deze zaak voor de arbeidsrechter spelen. Ook de gewone rechter zal deze vraag, bijv. indien het niet om een gevorderd weiland maar

·om een gevorderd huis gaat, te beslissen krijgen.

Al deze rechters (plus de belastingrechter) zullen eventueel uit te maken krijgen, welke rechtsgevolgen er intreden, wanneer iemand die niet in het volle bezit van zijn geestvermogens is, maar niet onder curatele staat, over- eenkomsten sluit. En al deze rechters zullen de vraag, wanneer men kan zeggen dat er sprake is van overmacht om aan zijn verplichtingen uit een overeenkomst te voldoen, moeten beantwoorden.

Veel belangrijker dan het gevaar van uiteenlopende interpretatie van

(7)

speciale regelingen en dan het gevaar voor competentiegeschillen, is het laatste geschilderde gevaar: voor uiteenlopende opvattingen omtrent de grondvragen van ons rechtssysteem. Wanneer de rechtswetenschap zich cr toe zet deze grondvragen (zoals overmacht, aansprakelijkheid 'voor zijn naden) te beantwoorden

' demonstreert zij, dat het recht meer is dan een

geheel van toevallige regels ter ordening van maatschappelijke verhoudin- gen, Bij de beantwoording van deze algemene vragen blijkt namelijk, dat zij ethische vragen zijn. Door Langemeijer en Hooykaas is zo duidelijk betoogd, dat de ethische regel en de rechtsregel identiek zijn (prae-adviezen voor de vereniging voor de wijsbegeerte des rechts 1948 en 1949) dat dit hier niet behoeft te worden herhaald. Ik moge hier slechts wijzen op het dynamisch' karakter van de ethische regel en dus van de rechtsregel.

De rechtsregel is de .to, epassing van een ethisch postulaat (categorische imperatief, evenredigheidsbeginsel) op een concrete situatie. De feitelijke situatie nu is nooit dezelfde, voortdurend wijzigen zich omstandigheden.

De rechtsregel zal, wil zij toepassing van het ethisch beginsel blijven, dus voortdurend van inhoud moeten veranderen. De wetgever grijpt slechts in, wanneer een feitelijke situatie vergeleken met die wellçe tijdens het vast- stellen van een wet bestond, zo

' aanmerkelijk veranderd is, dat de wet

duidelijk

in

strijd met het ethisch beginsel en dus onrecht geworden is. Het aanpassen yan de wet aan de zich geleidelijk wijzigende omstandigheden is de taak der jurisprudentie. Dit uit zich in het bijzonder

in

de jurispru- dentie op juridische grondgedachten zoals aansprakelijkheid en overmacht.

Het vormen van de jurisprudentie nu is niet een zaak, die zich gemakke- lijk voltrekt. Rechter en rechtzoekenden trachten de zich' ontwikkelende wijzigingen in de feitelijke omstaridigheden te analyseren en adequate uit- drukkingen te vinden voor de gewijzigde toepassing van het ethisch beginsel.

Door de

'ontwikkeling van de jurisprudentie op te dragen aan ver-

schillende rechterlijke colleges, die ieder op hun terrein deskundig zijn, miskent men dat de rechtsvorming is een voortdurend gewetensonderzoek van het volk. Er bestaat niet een landbouwgeweten en een arbeidsverhou- dingengeweten en een belastinggeweten. Er bestaat alleen een ethisch geweten, dat voor alle bijzondere gevallen de gedragsregel voorschrijft Niets is meer demoraliserend voor een volk dan wanneer door verschillende rechters, die geen van allen een onbetwist gèzag over elkander hebben, een gewetensonderzoek met verschillend resultaat wordt verricht. Ik herinner aan de opdracht van de Bijzondere Raad van Cassatie om de gedragingen van bepaalde hoge functionarissen tijdens de bezetting na te gaan, die door het bijzoridere gerechtshof te 's-Hertogenbosch eenvoudig niet opgevolgd is. Voor de jurist moge de opdracht niet gelukkig en het niet opvolgen van de opdracht gerechtvaardigd geweest zijn: voor de justitiabelen leidt zulk rechterlijk meningsverschil slechts tot verwarring des geestes en tot deva- luatie van het rechterlijk gezag.

Er is behalve de noodzaak' van eenheid van rechtspraak in de top nog een bezwaar tegen splitsing van de rechtspraak in speciale onderdelen.

(8)

Arbeidsrechtspraak, pachtrechtspraak, administratieve rechtspraak tegen besluiten der bedrijfsorganisaties veronderstellen deelneming· van justi- tiabelen aan de rechtspraak. Deelneming van leken veronderstelt op haar beurt verdeling van het lekenelement in verpachters en pachters, in werk- gevers en werknemers. Men wordt, als men dit soort rechtspraak voorstaat, onwillekeurig gebracht tot de erkenning, dat de onderscheiding pachter en verpachter, werkgevet en werknemer een organische onderscheiding in het maatschappelijk bestel i~. Door onze medewerking aan de huidige vorm van bedrijfsorganisaties zonder overwegende overheidsinvloed zijn wij' reeds een heel eind op de weg van deze erkenning gevorderd. Specialisering van de rechtspraak zou ons nog verder op de weg leiden van idealisering van de verhouding van "bedrijfsgenoten" en verdoezeling van reële machts- tegenstellingen.

Dit wil geen pleidooi zijn tegen' deelneming van leken aan de rechtspraak.

Laten zij echter deelnemen ter informatie van de overheidsrechter, maar niet als organische elementen van een landbouw- of arbeidsgerecht. Het is slechts in de kaart spelen van hen, die de tegenstellingen pachter-ve~pach­

ter, werknemer-werkgever euphemistisch aanduiden als organische geledin- gen der maatschappij ten einde te camc;lUfleren, dat hun doel is om de bestaande economische machtlsverhoudingen te bestendigen .

V. Voorstellen voor toekomstig recht.

De bovenstaande beschouwingen van, de bestaande toestand leidt tot de volgende desiderata:,

1. Opdracht van rechtspraak ll1 geschillen tussen bestuursorganen aan de Kroon.

2. Opdracht' van rechtspraak ll1 alle andere geschillen aan de gewone rechter.

3. Deelneming van leken aan de rechtspraak in veel meer gevallen dan thans en betere' opleidi,ng des rechters.

4. Mogelijkheid van niet-tenuitvoerlegging van rechterlijke vonnissen door de Kroon.

Deze voorstellen behoeven enige toelichting.

Ad 1. Geschillen tussen bestuursorganen zijn van een andere orde dan geschillen tussen individuen onderling en tussen individuen en de overheid.

De bestuursorganisatie zou evengoed anders kunnen zijn" dan zij is. De bevoegqheden der organen worden bepaald door de utiliteit en niet door een ethische regel. Geschillen tussen deze organen dienen dus vanuit het gezichtspunt van het grootste nut door het hoogste centrale bestuursorgaan, de Kroon, te worden beslist. Daarbij doet niet ter zake van welke aard deze geschillen zijn: ook geschillen tussen het Rijk en een gemeente over eigen- dom (de, Hofvijver!) dienen vanuit het standpunt van het grootste prac-

tische nut te worden opgelost. ir

(9)

[l Ad. 2. De onderscheiding van artikel 160 Grondwet tussen geschillen,

~- die bij uitsluiting door de gewone rechter en geschillen die ook door andere ,r rechterlijke organen berecht mogen worden, vervalt. Het is immers gebleken, 1- dat de onderscheiding noch duidelijk noch gewenst is. Wanneer men ten

slotte, zoals in het ontwerp-Odol, door interpretatieve artikelen de bevoegd-

11 heid van de gewone rechter gaat. beknotten, dreigt het onderscheid alle It betekenis-te verliezen.

il De moeilijkheid, dat verschillende colleges over bepaalde rechtsregels of

S over de algemene juridische beginselen verschillend<:\ interpretaties geven,

~ is hierdoor ondervangen.

Ad. 3. Betere opleiding van rechters door hen voor hun benoeming op maatschappelijk en economisch gebied te doen werkzaam zijn, kan tot beter begrip van de rechter van de aan zijn oordeel onderworpen geschillen leiden. Deelneming van leken aan de rechtspraak in meer gevallen dan thans (arbeidszaken, huurzaken) kan de justitiabelen meer dan tot dusver het gevoel geven, dat de rechtspraak geworteld is in het rechtsbewustzijn van het volk.

Ad 4. Door de bovenstaande voorstellen wordt niet tegemoetgekomen aan de angst van de overheid voor de onherroepelijkheid der rechterlijke beslissingen, die geleid heeft tot het telkens weer zoeken naar - vooral in administratieve zaken - meer gespecialiseerde en meer bestuurlijk georiënteerde rechters, tot de enge interpretatie van het begrip "schuld- vordering" en de ruimte van het begrip "rechtelijke macht" in artikel 160 Grondwet en tot het voorstel van het ontwerp-Odol om de bevoegdheid van de gewone rechter om van onrechtmatige overheidsdaden kennis te nemen door wetsduiding te beperken.

Deze angst van de overheid_ is reëel. Een onbeperkte bevoegdheid van de rephter in woonruimtezaken, in zaken van exportvergunningen kan het huisvestingsbeleid en de handelspolitiek der règering doorkruisen. Uitslui- ting van de rechter leidt echter tot willekeur. _

De oplossing ligt in een herwaardering van de rechterlijke werkzaamheid.

Doordat het bestuur zich bemoeit met allerlei zaken, die vroeger aan het particulier" initiatief waren overgelaten (woonruimte, export), krijgen de geschillen daaromtrent een veel meer bestuurlijk karakter. De rechter is dus inderdaad ten dele controlerend bestuurder gewordenJ

Men trekke de consequentie. Zoals de triasleer op het punt van wet- geving doorbroken is (parlement en regering zijn samen wetgever) en op het punt van bestuur (parlement oefent controle op het bestuur), erkenne men ook de doorbraak op het gebied der rechtspraak: de rechtspraak is zaak van rechter en overheid samen. De rechter is niet alleen wetstoepas- ser, maar. maakt doordat de wet woorden als "onrechtmatig" en "goede. trouw" gebruikt, zelf recht Men geve nu de beslissing van het geschil aan de rechter, de beslissing over de tenuitvoerlegging aan het bestuur. Dit is een reeds bestaande figuur: in strafzaken kan het bestuur gratie verlenen, in ambtenarenzaken krachtens artikel 104 der Ambtenarenwet 1929 de

(10)

rechterlijke beslissing niet ten uitvoer leggen en in alle gevallen waarin de Kroon zelf als administratieve rechter optreedt kan zij het "advies" van

.

de eigenlijke rechter, de afdeling geschillen van bestuur van de Raad van State, ter zijde

~tellen.

Het parlement heeft op deze bestuurlijke beslissin- gen de uiteindelijke controle.

Dit is de consequentie van de ordeningsgedachte. De verhouding van individu tot individu is niet alleen een zaak van hen zelf, maar heeft een sociaal aspect. In de liberale opvatting der maatschappij past de beslissende rechter. In onze opvatting past de rechter, die meebestuurt.

De grondwetsartikelen met betrekking tot de rechterlijke macht zouden er; bij aanvaarding van het boven ontwikkelde systeem schematisch onge- veer als volgt komen uit te zien:

8.

Het hoogste college van de rechterlijke macht is de Hoge Raad der Nederlanden, waarvan de leden door de Koning overeenkomstig het vol- gende artikel worden benoemd.

b.

De organisatie van de rechterlijke macht wordt geregeld door de wet.

De wet kan bepalen, dat aan de rechtspraak door niet tot de rechterlijke macht behorende personen mede kan worden deelgenomen.

c. Twistgedingen tussen burgers onderling en voor zover de wet zulks regelt, tussen burgers en publiekrechtelijke lichamen worden, behoudens uitzonderingen bij de wet, beslist door de rechterlijke macht.

d. De Koning heeft het recht te besluiten, dat onherroepelijk geworden uitspraken in de in het vorige artikel bedoelde twistgedingen in het algemeen belang zullen worden geschorst dan wel niet of niet volledig zullen worden ten uitvoer gelegd.

De wet regelt de wijze van uitoefening van dit recht alsmede de gevol- gen daarvan.

Het besluit tot niet-tenuitvoerlegging wordt in het Staatsblad bekend- gemaakt.

e. De strafrechtspraak wordt uitgeoefend door de rechterlijke macht.

Van uitspraken van een tuchtrechter, waarbij maatregelen worden opge- legd, staat volgens bij de wet te stellen regels beroep open op de rechter- lijke macht.

f. De Koning heeft het recht van gratie van straffen en maatregelen door de rechterlijke macht of door

·

de tuchtrechter opgelegd. Hij oefent dat recht uit na advies te hebben ingewonnen van de rechter of de tuchtrechter, daartoe bij algemene maatregel van bestuur aangewezen.

(In het voorgaande werd van de strafrechtspraak niet gesproken. Dezelfde motieven, die eenheid van rechtsvinding in civiel-administratieve zaken wenselijk maken, gelden voor het scheppen van op zijn minst de waarborg van een gemeenschappelijke top van strafrechtspraak en tuchtrechtspraak.

Zie hierover uitvoerig A. Mulder, De handhaving der sociaal-economische

wetgeving 1949, pag. 238 sqq.).

(11)

de

en

J, DE KADT

NAAR VERBETERING?

Z olang ik me herinneren kan, heeft de Nederlandse pers de ene Troon- rede na de andere als onbevredigend of teleurstellend afgedaan en afgemaakt. Ook in de bladen die geacht konden worden tot de geestverwanten te behoren van de regeringen die we in de loop van de laatste generatie hebben zien optreden, had men altijd wel iets aan te merken, zoal niet op de inhoud, dan toch op de stijl van het staatsstuk. En op z'n minst verweet men de regering dan, dat ze haar goede wijn zonde' r krans had aangeboden, dat ze te kort schoot in de kunst van reclame en propaganda.

Maar bijna altijd verweet men de elkaar opvolgende regeringen, ook al was men het eens met hun program, dat ze er niet in geslaagd waren door middel van de Troonrede grote gedachten en bezielende, perspectieven te verkondigen.

De enige uitzondering op die regel was misschien de ontvangst die in 1945 een officieuze "troonrede", nl. het program van de regering-Schermerhorn- Drees, ten deel viel. Toen was, naar ik heb horen vertellen, het land werke- lijk ontroerd door het program en door de wijze waarop dit program werd aangekondigd. Dat die ontroering en instemming ook al niet veel zoden aan de dijk zetten, is spoedig daarna wel heel duidelijk geworden. Doch dat is een andere geschiedenis, die ik hier niet ga verhalen.

Het is dus duidelijk dat men niet al te veel waarde moet hechten aan de weinig vriendelijke wijze waarop ook dit jaar de Troonrede weer is ont- vangen. Ten dele berust dit op het zojuist gesignaleerde karakter van onze pers en van ons volk. We kunnen beter brommen dan jubelen. Voor een ander deel ligt het aan de aard van het document dat men Troonrede noemt, en waarvan men eist, dat het tegelijke. rtijd een prijscourant en een poëem, althans - laten we nationaal blijven - een preek zou moeten zijn. Ik geef het u te doen iets dergelijks te fabriceren!

Dit jaar echter was de critiek op de Troonrede bepaald heel duidelijk onvriendelijk, juist van de kant vàn een

belan~rijk

deel der regerings- partijen. Het socialistische deel namelijk. Niet alleen het altijd wat radicalere

"Parool" sprak van een regeringsstuk waaruit zou blijken, dat de regering eigenlijk te vermoeid was om nog goed leiding te geven, doch ook

"Het Vrije Volk", steeds veel bezadigder en voorzichtiger, vond heel weinig te loven , en nogal wat te laken in het menu dat ons door de regering werd voorgezet.

In één opzicht was dat naar mijn persoonlijke m

ening nogal onbillijk,

want voor het eerst sedert lange tijd bevatte de Troonrede één grote, alles

overheersende gedachte, de gedachte namelijk, dat de internationale situatie

(12)

alle nationale mogelijkheden bepaalt, en dat die internationale situatie ons dwingt tot een geweldige krachtsinspanning, willen we de gevaren die ons levensgroot bedreigen, te boven komen. Dat is natuurlijk geen aangename boodschap, maar men kan moeilijk volhouden, dat het in overheersende mate de schuld van de Nederlandse regering is, dat deze waarheid iedere realistische Troonrede dient te beheersen.

Indien men crltiek wil uitoefenen, dan zou die moeten uitgaan van de onevenredigheid die er bestaat tussen die grote en juiste gedachte en de rest van de Troonrede. Want terwijl men moc!ü eisen dat het hoofdthema uitgewerkt zou worden, in dien zin, dat de speciale Nederlandse taak op het gebied van de verdediging duidelijk zou worden aangegeven, en dat daarop zou volgen wat men denkt te doen om de economische last te dragen, die het gevolg is van de onvermijdelijke hoofdtaak; terwijl dan uiteindelijk de wijze waarop men die taak sociaal en cultureel door het volk wil doen ver- vullen, dient te worden vastgesteld, gaat de .Troonrede al :spoedig verlopen in de conventionele en onsamenhangende waslijst, die de hele ministeriële familie in staat moet stellen haar mooiste linnengoed uit te stallen.

De tweede critiek die dit onvermijdelijk uitlokt is dan, dat er zo weinig linnengoed is, en dat het bovendien niet zo bijzonder fraai is.

Deze critiek wordt dan weer versterkt, door wat we in de periode die aan de Troonrede voorafging beleefd hebben met de spanningen tussen lonen en prijzen, met stakingen, loonsverhogingen, prijsstijgingen,

e;

ten

slotte hamstercampagnes, die nog eens tot extra-prijsstijgingen hebben geleid. Doch hierover zullen we nog afzonderlijk spreken, want het is nu eenmaal zo, dat juist deze economisch-sociale aangelegenheden het gros van onze aanhangers en geestverwanten meer beroeren, dan de vraag of er in de toekomst nog een normale sociaal-economische bodem aanwezig zal zijn, en of er nog enige mogelijkheid zal bestaan om te kibbelen over het aande~l dat ieder ontvangt en eigenlijk behoorde te ontvangen.

Dat een dergelijke "economistisch~" benadering van de vraagstukken van deze tijd verderfelijk is, dat een Russische wereld er een zou zijn, waarin het levenspeil van het gehele volk tot een bijna onvoorstelbare laagte zou zinken, en waarin van een :strijd der arbe~ders VOOr een aandeel in het totale product geen sprake meer zou zijn, omdat dan een despotische regering, met haar systeem van dwang-arbeiderskampen en geheime politie, op autoritaire wijze zou vaststellen met ;welke armoede de gewone man genoegen moet nemen en hoeveel de nieuwe heersers mogen genieten - dit alles is, helaas, nog lang niet het geestelijk eigendom van de grote massa geworden. En zo is het dus mogelijk, dat in hct loon-debat, zoals dit in de fabrieken wordt gevoerd, de aanst-aande bewakers van de dwangarbeiders- kampen, de communisten, het hoogste woord voeren, en dat onze mensen in een verdedigende houding gaan staan, als deze lieden over lonen en prijzen gaan meepraten.

Dit dient dus voorop te staan: Er zijn in de buiten-Russische wereld

(13)

ons ons.

,me lde 'e re

I

de 'de

~a

het

ongetwijfeld tal van moeilijke en netelige problemen, maar die problemen kunnen alleen besproken en zo nodig uitgevochten worden door de mensen die de Russen buiten de deur willen houden, terwijl de vijfde colonne en haar helper.s geen enkele gelegénheid mag worden gegeven zich in de dis- cussie en in de actie te mengen. Regeringen die nalaten deze gezonde toe- stand te scheppen, schieten te kor,t in hun ta~k en vertroebelen alle sociale kwesties; terwijl partijen die de regeringen in een dergelijk streven naar gezonde toestanden zouden belemmeren, eveneens hun plicht verwaarlozen.

De sociaal-economische mogelijkheden voor Nederland worden in de Troonrede als uiterst beperkt aangegeven, omdat onze wederopbouw, die op een hoog niveau was gekomen (door de inspanning van ons volk in de periode van 1945-'50, en door de Marshall-steun), thans, ten gevolge van de nodig geworden herbewapening, in grote mate vertraagd wordt.

De gevolgen van de grotere militaire uitgaven zullen, volgens velen in de liberale en conservatieve hoek, geen andere kunnen zijn, dan dat het voor de consumptie overblijvende deel van ons nationale product, belangr,ijk kleiner moet worden, zodat dus het levenspeil van de grote massa niet gehandhaafd kan blijven, en zelfs belangrijk naar beneden moet gaan.

In progressieve en socialistische kringen gelooft men, dat een inspanning van alle krachten en een rechtvaardige verdeling van het nationale inkomen tot resultaat kunnen hebben, dat het levenspeil gehandhaafd blijft, of in het ergste geval slechts een kleine vermindering behoeft te vertonen.

Het lijkt me goed vast te stellen, dat, althans voor Nederland, dit betoog, (zowel dat van rechts als dat van links) een aantal concrete feiten ver- waarloost. De

Nederland~e

uitgaven voor defensie in de komende jaren zullen vermoedelijk lager zijn dan de uitgaven die we in de achter ons liggende periode ·gedaan hebben, om onze Indonesische politiek (die .een militaire poI-itiek was) te bekostigen. De verdere uitgaven die door de mislukking van die politiek noodzakelijk zijn geworden, hebben ons eèn last opgelegd, die veel groter is dan de militaire last die ';'e in de komende jaren moeten torsen. Helaas zal een deel van die last, zij het dan ook in afnemende mate, ook in de komende jaren op ons blijven drukken en dus gevoegd moeten worden bij wat we op militair gebied te dragen krijgen.

Maar voor een ander deel behoort dit alles tot het verleden; en deze uit- gaven hebben ons niet belet desondanks een belangrijke vordering, in de Nederlandse opbouw te maken.

Men zou in dit verband kunnen spreken over de we,lvaart die mogelijk was geweest; indien we een juiste Indonesië-politiek hadden gevoerd; en hoewel' äit zin heeft, als men bijv. een Welter hoort jammeren over de

"goudstroom" die ons land zou bevruchten als we Indië heroverd hadden en op voor'-oorlogse wijze exploiteerden (d.w.z., als we een politiek gevoerd hadden, diy ons nog meer had gekost en die tot een volledige catastrophe zou hebben geleid), lijkt het me vrij onvruchtbaar te verhalen, hoe veel beter we er thans aan toe zouden zijn, als, onze regeerders en politici wijzer

(14)

waren geweest dan ze nu eenmaal waren. Al kan ik me indenken dat er hier en daar mensen in Nederland zijn, die zich afvragen of de regeerders die niet in staat waren tijdig een juiste Indonesië-politiek te voeren, wel in staat zullen zijn de politiek te voeren, die in oe tegenwoordige internationale moeilijkheden nodig is. Doch zoals de Nederlandse verhoudingen nu een·

maal zijn,

'

zie ik geen mogelijkheid voor een veel betere regering, en heel veel mogelijkheden voor een aanzienlijk slechtere!

Maar wat wel uit het bovenstaande volgt, dat is, dat de last die we in de komende jaren te dragen krijgen, niet veel groter zal zijn dan de Indo·

nesische last die we ten slotte niet alleen overleefd hebben, doch die zelfs niet belet heeft dat we in welvaart toenamen.

Kan men echter uit de. Millioenen-nota het bewijs

VOO(

een dergelijke optimistische stelling halen? Dat is daarom al moeilijk, omdat die Nota nog in het geheel geen rekening heeft gehouden met de verhoogde militaire uitgaven, evenmin trouwep.s als met de loonsverhoging die het overheids·

personeel na de jongste regeling zal ontvangen .. Het tekort van 117 milHoen geeft dus een veel te mooi beeld van onze toestand.

Maar ook als men alleen maar rekent met een verdubbeling of een ver·

drievoudiging van dat tekort, en geen rekening houdt met groeiende inkomsten en met andere middelen om het tekort te dekken, zit

er niets

onrustbarends in de gedachte; dat er in de komende jaren tekorten van een dergelijke omvang zouden optreden, indien men die tekorten beschouwt als

.

de prijs die we moeten betalen om de oorlog en <;Ie bezetting, die oneindig veel meer zouden kosten, te voorkomen.

Dit is geen pleidooi voor tekorten op de begroting, die men, integendeel, moet trachten te voorkomen, doch wel een aansporing om eventuele beo grotingstekorten door defensie veroorzaakt, in het juiste licht te zien. En ook een pleidooi om die uitgaven niet te beoordelen naar wat in de eerste jaren, waarin een enorme achterstand moet worden ingehaald, en waarin een snel tempo van vitaal belang is, wordt uitgegeven, doch die uitgave te zien in het raam van een vijf jaren- of tienjarenplan, waarin het geheel van uit·

gaven geplaatst moet worden tegenover het geheel van inkomsten. Bij het b,ekijken van uitgaven en inkomsten moet dan rekening worden gehouden met een groeiend nationaal-inkomen, dat zijn weerspiegeling moet vinden in de groeiende inkomsten-kant van onze begroting.

Ov.er Amerikaanse hulp bij onze bewapening en over verdeling van de Atlantische uitgaven in evenredigheid met de Atlantische inkomsten spreek ik hier niet, omdat we nog geen gegevens hebben, die ons in staat stellen de invloed van deze factoren te

over~ien,

en ook omdat we moeten pogen een zo groot mogelijk deel van de uitgaven door eigen nationale inspanning te dekken.

De groei van het nationale inkomen is in de afgelopen periode het ver·

heugende verschijnsel

'

in de Nederlandse economie

gewe~t.

Er is geen

(15)

~t er enkele reden waarom die groei in de komende vijf jaren niet zou doorgaan.

ders Behalve dan, als men er in zou slagen, door een volkomen verkeerde he-

~1 in handeling van de 100n- en prijspolitiek en door een averechtse sociale nale politiek, de Nederlandse arbeiders zo te verbitteren, dat we een tijdperk ,een- van stakingeJl en van verminderde productiviteit tegemoet gaan. Wat nodig heel is, is het tegendeel, het stijgen vaR de nog altijd onvoldoende productivi-

teit. En om tot een grotere productie per man te komen, is een stijgende

il de consumptie nodig. Wie het zoekt in de richting van consumptie-beperking, ildo- bevordert het inkrimpen van de nationale productie en voert een rampzalige

felfs politiek die bewijst, dat men nog altijd niets heeft begrepen van het

Amerikaanse voorbeeld van stijgend levenspeil en dynamische productie.

Niet bezuiniging,. maar vergroting der productie, met de daaraan onaf- scheidelijk verbonden planmatigheid en controle van prijzen en lonen, moet voor de komende periode het wachtwoord zijn.

Zoals gezegd, we zijn nog heel ver van die opvattingen verwijderd, en de afgelopen periode heeft ons dat maar al te duidelijk laten zien.

De spanning tussen lonen en prijzen heeft in Nederland een zodanige graad bereikt, dat het langzaam werkende apparaat yan het overleg in de Stichting van de Arbeid en van het overleg met de regering, zelfs in het inhalen van de achterstand te kort schoot. Van die spanning hebben CPN en EVC gebruik gemaakt om een, voor Nederland ongekend sterke, stakingsbeweging te ontketenen. Onsociale werkgevers hebben, aanvankelijk ongestraft, de bestaande spanning nog vergroot, en zo de Rotterdamse haven helpen platleggen. Er bleek bij deze gebeurtenissen opnieuw, hoe weinig begrip èn werkgevers èn regering hebben voor de buitengewoon zware taak van de bonafide vakbeweging, die de arbeiders tot zelfbeheersing opvoedt, maar die dat alleen kan doen, als men die vakbeweging in staat stelt op het juiste ogenblik de noodzakelijke aanpassing aan het gestegen prijspeil te voltrekken.

Deze hoofdzaak mag ons niet beletten ook de bijzaken te zien, ni. de vrijheid die men de communisten geeft tot onbeperkte demagogie en niet onbelangrijke terreur en intimidatie. Er is tijdens de stakingen hard ge- schreeuwd dat men dit de communisten in de toekomst zou beletten, maar er is, zoals gewoonlijk, weer niets gedaan om de communistische terreur te straffen, laat staan te breken.

Het Kamerdebat over de prijzen, is, terwijl ik dit schrijf, nog niet be- eindigd, en dat over de lonen is zelfs nog niet begonnen, zodat 'het voor- barig zou zijn er hier beschouwingen over te geven. Doch het eerste deel van het prijs-debat (nog bijzonder nodig geworden door de snelle prijs- stijgingen na het uitbreken van de Koreaanse oorlog en de hamsterpaniek dier periode) heeft al wel doen zien, dat er geen meerderheid in het parle- ment is, die onze weinig energieke regering tot energieke maatregelen zou willen aansporen. Bij zulke debatten blijkt altijd weer, dat de Katholieke en Christelijke Vakcentrales niet in staat zijn, en ook niet ernstig pogen, hun.

(16)

geestverwanten in het parlement tot een politiek te bewegen, die in over·

eenstemming is met het propaganda-rumoer dat de voormannen dier vak·

bewegingen maken.

Dit alles :;;jjn verschijnselen die het gevoel van onbehagen in de toestan·

den welke in ons land bestaan, maar al te zeer doen toénemen. Dat onbehagen geldt zowel de· sociaal-economische als de politieke toestanden, het geldt zowel het conservatisme en het gebrek aan energie der poli·

tieke partijen, als het tekortschieten van de regering in kracht en voort·

varendheid. 0)

Het debat over de defensie heeft zeer zeker het vertrouwen in de kracht

t!ll de voortvarendheid van de regering op het gebied dat thans van primair belang is geworden, niet versterkt.

Van ondergeschikt belang is de kwestie, in hoever de methode van de heer Fens (die de minister een soort uitgesteld wantrouwen deed toekomen en hem met een "taak", die na vier maanden klaar moest zijn, naar z'n departement terug wilde sturen) elegant of zelfs maar'aanvaardbaar was.

Want de feitelijke crltiek van Vorrink was weinig minder scherp dan die van Fens. En niemand heeft de uitspraak gewaagd, dat deze minister een l>:rachtige figuur is, met wiens aanwezigheid in het kabinet we dat kabinet en het Nederlandse volk geluk kunnen wensen.

De heer Tilanus heeft de minister beschermd, en verzachtende omstandig.

heden bepleit, maar niemand heeft hem geprezen. En volkomen te recht, want terwijl de heer Schokking ongetwijleld een sympathiek man is, een krachtig en bekwaam leider van onze defensie is hij zeer zeker niet.

Ook Vorrink heeft trouwens verzachtende omstandigheden naar voren gehaald. De onzekerheid in de internationale leiding van de westerse defensie moest ongetwijfeld leiden tot onzekerheid bij ons. Dat wil dus zeggen, dat er nog meer schuldigen zijn dan de heer Schokking, en dat in Washington, in Londen en in 'Parijs, óók veel mis is geweest en helaas nog altijd mis is.

Er zijn nog veel meer verlichtende omstandigheden. Het hele kabinet, de overgrote meerderheid van het parlement en ook van' het Nederlandse volk - zij zijn verantwoordelijk voor de Indonesische politiek, waardoor we hier in Nederland weerloos en verzwakt kwamen te staan. En de heer Schokking is in dat opzicht zeker niet de groo'tste zondaar geweest.

Maar ook daarna was de defensie in laatste instantie een van die grote kwesties waarvoor het hele kabinet verantwoordelijk is. Het is zeer de vraag (ofschoon het voor sommigen een "weet" is) of niet de opvattingen van de minister van Financiën en die van de \minister-president er toe heb- ben bijgedragen, dat defensie minder kreeg dan nodig was. Bij figuren die overwegend financieel, economisch en sociaal ingesteld zijn, is het begrip

0) Zie "Naschrift".

(17)

voor de, in sommige tijdperken, primaire rol va,n defensie, wel eens niet of

wel

eens te laat aanwezig.

Maar is de minister van Defensie daarmee gedekt? Misschien wel, volgens een van de slechtste codes der militairen, die het "dek je op je voorman"

tot richtsnoer heeft. Maar politiek en zelfs moreel niet. Hij moet in het kabinet met kracht z'n minimum-eisen stellen. En als het kabinet "neen"

zegt, dan moet hij heengaan.

Hij moet bovendien kunnen duidelijk maken, dat hij internationaal zoveel druk in de goede richting heeft uitgeoefend, als maar mogelijk was. Dit laatste lijkt me weinig voor de hand liggend; want terwijl de invloed van een Nederlander in internationaal verband uiteraard al gering is, moet de invloed van een slappe Nederlander natuurlijk vrijwel nihil zijn.

Doch behalve dit alles, blijft de vraag: wat heeft de minister gedaan binnen de mogelijkheden die er toch nog altijd op Nederlands terrein over- blijven? En dan is mijn antwoord: hij heeft er niets van gemaakt. ,Hij domineert z'n departement, z'n generaals en z'n staven niet, maar, hij

IS

de resultante van de vele, elkaar tegenwerkende krachten die op deze tèrreinen aanwezig zijn.

Wat nog erger is, hij heeft blijkbaar het g~voel, dat hij het lang niet onaardig gedaan heeft, en dat hij rustig verder kan gaan, nu de meerderheid van de Kamer niet het directe wantrouwen van de heren Oud en Bruins Slot, noch het uitgestelde wantrouwen van de heer Fens, in een motie van wan- trouwen heeft u~tgedrukt.

Naar mijn mening is echter deze minister na het Kamer-debat volstrekt onmogelijk geworden als hoofd van de defensie. In hoever hij op een andere post bruikbaar zou zijn, laat ik in dit verband onbesproken. Maar wil het Nederlandse volk vertrouwen krijgen in defensie, dan moet daar een andere en flinkere figuur zitten.

En hi~rrpee kom ik tot m'n laatste punt: in hoever is het kabinet, na alles wat in zake defensie, in zake lonen en prijzen, in zake algemene politiek in de laatste periode gebleken is, een kabinet, waaraan we in deze critieke tijden de leiding der regering met een gerust hart en geweten kunnen toe- vertrouwen?

Het beantwoorden van die vraag zou een vooruitloper zijn op de "Alge- _ mene Beschouwingen" die weldra weer aan de orde zijn.

Uit het voorafgaande is mijn persoonlijke mening trouwens wel duidelijk.

Ik geloof hiet dat de regering "vermoeid" is, ik geloof, dat ze niet sterk genoeg is om de internationale en de nationale taak die in deze periode moet ver,richten, met de vereiste kracht en het vereiste inzicht te vervullen.

Doch zijn er betere mensen, en is er een betere combinatie mogelijk in ons land met z'n merkwaardige politieke partijen en hun merkwaardige op- vattingen?

Wie zo de vraag stelt, moet wel, vrees ik, tot de conclusie komen, dat een

(18)

betere regering wèl tot de wenselijkheden, doch niet tot de mogelijkheden behoort.

Eerst wanneer men erkent en inûet dat zó de situatie is, zou de weg naar verbetering onderzocht kunnen worden.

NASCHRIFT.

In het debat over lonen en prijzen zijn regering en vakbeweging (want de parlementaire oppositie werd, terecht, door de vakbeweging beheerst) dichter bij elkaar ,gekomen. De regering heeft krachtiger maatregelen beloofd en ze ten dele ook voorlopig reeds toegepast. De vakbeweging heeft erkend, dat het automatisme van vraag en aanbod - verergerd door een aanvankelijk toezien der regering - tot een nieuwe situatie heeft geleid die door geen prijsstop ongedaan kan worden gemaakt. Ze heeft ook erkend dat een systeem van prijsbeheersing slechts een beperkte uitwerking kan hebhen, waar internationale factoren de prijzen voor een belangrijk deel bepalen'. Maar ze heeft ontkend - en m.i. volkomen terecht - dat die internationare factoren ieder systeem van binnenlandse prijs-controle belet- ten of waardeloos maken.

Ze heeft dus geëist dat nu en in de toekomst de mogelijke maatregelen ter beveiliging der nationale'welvaart zullen worden toegepast, ook al heb- ben ze slechts een beperkte waarde. Ze héeft óók geëist dat de regering haar invloed moet aanwenden om tot internationale regelingen en markt- beheersingen te komen, ook al is het gemakkelijker een "plan-Stikker" op te stellen, dan het internationaal te doen aanvaarden en te doen toepassen.

De regering zal nu m~eten tonen dJLt ze in nationaal en internationaal opzicht niet álleen vol goede bedoelingen zit, maar ook snel en energiek

handelt. .

Zoals gewoonlijk zijn de niet-loontrekkers, de ouden van dagen en de economisch weerlozen het meest het kind. van de rekening geworden. Er zijn, te hunnen behoeve, flinke wetisen geuit en vage beloften gedaan, Er zal op moeten worden toegezien, dat de "vergeten man" in de naaste toe- komst aan z'n trek komt.

Kan dit alles, is deze welvaartspolitiék mogelijk, tegelijk met de primaire behoeftèn der bewapeningspolitiek? Natuurlijk kan hët, als de vergroting der productie op systematische en planmatige wijz~ wordt bevorderd, en als de verhoging der arbeidsproductiviteit - die in belangrijke mate afhangt van ondernemers en productie-kader - ook werkelijk tot stand komt.

Dat de strijd om de welvaart moeilijk is, zou ik niet graag ontkennen.

,

Maar voor een fatalisme dat welvaartsverlaging als onvermijdèlijk be- sbhouwt, zijn er geen gegronde redenen. .

578

(19)

n.

e-

J. VAN DER HOEVEN

ASYL VERLENING EN ASYLRECHT

N

a Alva's kom sf, in 1568, in de Nederlanden, weken velen uit naar het Oostfriese plaatsje Emden, buiten bereik van de Landvoogd.

En toen de Noordelijke provincies, althans voor een belangrijk gedeelte, zich aan de Spaanse bezetting hadden weten te ontworstelen.

vluchtten talrijke Vlaamse geus-gezinden, vooral na de val van Antwerpen, naar het Noorden, om zich daar in veiligheid te stellen. Een soortgelijke vluchtelingenstroom kwam een eeuw ~ater nogmaals naar de Verenigde Provinciën, ditmaal uit Frankrijk. Na de herroeping van het Edict van Nantes immers en de daarop volgende dragonnades, weken grote aantallen Hugenoten naar de veiligheid van een sta,at, waar de heersende opvattin- gen met de hunne overeenstemden. In de zeventiende en achttiende eeuw zochten talrijke vrijdenkers de betrekkelijke veiligheid en vrijheid van werken in de Nederlanden, terwijl kort vóór en vooral tijdens de eerste jaren der Franse Revolutie de stroom van democraten naar Frankrijk leidde. Daartegenover vluchtten dan de aanhangers van het ancien régime naar Duitsland, Oostenrijk en Engeland, wat later door de gematigden tijdelijk gevolgd. Na de Franse restauratie was Brussel een Jacobijns en Bonapartistisch centrum, terwijl de Ulrumse afgescheidenen een heen- komen zochten, naar N oord-Amerika. Vóór 1917 woonden vele Russische revolutionnairen in Zwitserland of Parijs. Daarna 'werden ze, ten minste in Parijs, door "witte" Russen afgelost. Na 1933 nam de stroom van vluch- telingen ,vooral uit Duitsland, gestadig toe in bijna alle Europese landen.

waarbij na 1938 die uit Spanje kwamen. En in 1950 wordt Europa in vele richtingen doorkruist door mensen, die hun land hebben verlaten terwille van een politieke of godsdienstige overtuiging en die elders een schuilp-Iaats en misschien ook wel een blijvender onderkomen zoeken.

Dit korte overzicht van een aantal gevallen van verlening van asyl aan politieke of godsdienstige vluchtelingen toont, dat de asylverlenende.

staten bijna altijd de ideologische of politieke tegenstanders waren van de staten waaruit de vluchtelingen afkomstig waren. Gevallen, waarin de asylverlening geschiedde aan politieke tegenstanders komen niet zoveel voor: alleen de 1ge eeuw schijnt hierin iets liberaler te zijn geweest. Van asylrecht, in de zin van een recht, dat de vluchteling zou toekomen om asyl-vedening te vorderen, is historisch dan ook slechts weinig te vinden.

Dit heeft enkelen ertoe gebracht het asyl-recht alleen te erkennelIinandere zin, n.1. als het recht dat aan een staat toekomt, om desgewenst aan politièke vluchtelingen asyl te verlenen. In deze vorm is het "asyfre.cJit" - als onderdeel van de souvereiniteit van de staat - wel algemeen erkend en in de normale uitleveringsverdragen verwerkt. Maar het behoeft nauwe- lijks te worden betoogd, dat' zij, die bij uitsluiting het recht dat áe Staat

(20)

heeft tot asyl-verlening met het woord "asylrecht" aanduiden, er op uit zijn welbewust dat andere asylrecht-, het recht van de vluchteling om asyl te

verkrijgen, als een fictie terzijde te schuiven. Zo bijv. Geuljans in

navolging van dr M. Ruth, "Das Fremdenpolizeirecht der Schweiz", welke laatste dit asylrecht slechts een bedenksel acht, dat vooral van "politisch- linksstehender Seite" wordt geponeerd.

Nu is het een feit, dat geen algemeen beginsel van volkenrechtelijke aard bestaat - en dat dus de stateu, onafhankelijk van hun nationale recht zou binden - volgens hetwelk een politiek of godsdienstig vluchteling asyl zou kunnen eisen. Dit is niet te verwonderen, want het probleem der asyl- verlening wordt juist veroorzaakt door de vervolging wegens overtuiging of ras, derhalve door het feit van overheidswillekeur en individuele rechte- loosheid. Er bestaat een oude volkenrechtelijke controverse, nl. of slechts staten, dan wel ook bijzondere personen subject van volkenrecht kunnen zijn. AIr s een subjectief asylrecht volkenrechtelijke erkenning zou vinden, dan zou dit wel niet anders denkbaar zijn dan als een recht, toekomend aan de vluchteling

persoonlijk. Want zijn vaderland, dat hij juist moet

ontvluchten, kan en zal uiteraard geen aanspraak op zijn asyl elders doen gelden. En welke staat zou deze aanspraak willen doen gelden ten behoeve van vreemdelingen, of er zelfs maar bevoegd toe zijn? Er bestaat onge- twijfeld een belangrijk streven in de richting der practische handhaving van het asylrecht (erkend in artikel 14 der Universele Verklaring van de Rechten van de Mens). De internationale verdragen of afspraken, die met het oog op politieke

' vluchtelingen zijn gesloten, hadden echter tot heden

nooit betrekking op vluchtelingen uit de verdragsluitende landen, maar be- troffen de opname van vluchtelingen van elders door deze landen, en stelden normen voor de verdeling van de vluchtelingen over de asyl-ver-

lenende landen. Het waren derhalve - en dat kón moeilijk anders - altijd

regelingen ad hoc. Een algemeen luidend verdrag met betrekking tot

politieke of godsdienstige vluchtelingen, afkomstig uit de verdragsluitende

landen, of zelfs van elders, is practisch vrijwel ondenkbaar. Waneer dan

ook over "asylrecht" wordt gesproken, heeft men eigenlijk altijd het oog

op een aanspraak en verplichting van morele aard, bestaande tussen een

vluchteling en een rechtsstaat. Het kan geredelijk worden toegegeven, dat

in het woord "asylrecht" het woord "recht" dan ook in oneigenlijke zin

wordt gebruikt. Maar ook al erkent men dit, dim betekent dat nog niet

zonder meer, dat de aanspraak op en de verplichting tot asylverlening in

h.eginsel vragen zonder juridisch aspect zijn geworden. Want op dit gebied

doen zich zovele problemen voor, waarvan de beantwoording mede afhan-

kelijk is van inzichten omtrent de betekel'\is van de rechtsstaat, de taak

der overheid en de beginselen die de verhouding tussen de staten en

volkeren beheersen, dat ondanks het oneigenlijk 'karakter van het woord-

gebruik, de term asylrecht zich - terecht - heeft gehandhaafd. En men

kan zich er niet van afmaken,

g~lijk

de boven geciteerde schrijvers doen,

door het voor te stellen alsof dit woordgebruik wordt ingegeven door het

580

(21)

uit verlangen van revolutionnairen om hun geestverwanten onderdak te ver- schaffen. Het verlangen naar de verheffing tot "recht" legitimeert het woordgebruik.

De vragen met betrekking tot asylverlening zouden, bij integrale toe- passing van de politieke en juridische grondslagen der westerse demo- cratiën, of, zo men wil, van de beginselen van de rechtsstaat, hun betekenis verliezen. Immers, door de universelé overwinning van de beginselen van vrijheid van denken en spreken, van vrijheid van godsdienst en van verwerping van rassendiscriminatie, zou het verschijnsel "politieke of godsdienstige vluchteling" vanzelf ver:dwijnen. Wel zouden nog misdrijven van politiek karakter mogelijk blijven (waarvoor in de regel uitlevering wordt geweigerd).

De vragen van asylverlening in eigenlijke zin hebben echter alleen betrekking op vervolgden w(;!gens overtuiging (politiek of religieus) of ras, niet wegens strafbare feiten op grond van deze overtuiging gepleegd. En ondanks het feit, dat het eeuwfeest der Europese en Amerikaanse demo- cratieën al geruime tijd achter ons ligt, is het aantal politieke vll.lchtelingen groter dan ooit. Er is dan ook alle- reden enkele opmerkingen over een probleem te maken, waarvan de stand een zo merkwaardige indicatie levert voor het cultureel en politiek niveau van de huidige wereld.

Het vraagstuk is, hoezeer - gelijk betoogd - de juridische aspecten er niet aan ontbreken, toch in de eerste plaats een probleem van politiek- principiële aard. Niet in dien zin, dat de levensbeschouwing der vluchte- lingen in de eerste plaats geconfronteerd moet worden met die welke de heersc::nde is in de asyl-verlenende staat, maar aldus, dat principieel beslist wordt of de vervolgde een schuilplaats geboden zal worden, onafhankelijk van diens denkbeelden, onafhankelijk ook van het feit of deze over middelen van bestaan beschikt. De historie toont aan, dat zulke altruïs- tische asyl-verlening zeer zeldzaam was en zich altijd beperkte tot betrekkelijk geringe getallen. De 19de eeuw, die veelzins gesmade maar toch ook hoopvolle en optimistische tijd, zag, in Amerika en in ver- schillende Europese landen, een tamelijk vanzelfsprekende toepassing van asylrecht. In Europa ging

' Groot-Brittannië het verst: hier was immigratie

principieel toegestaan zelfs aan armlastigen, als deze immigratie geschiedde om asyl voor godsdienstige of staatkundige vervolging te verkrijgen. Maar deze vrijzinnigheid bleek de luxe van een rijkaard. Na de oorlog 1914-1918 was het daarmee voorgoed gedaan.

De politieke vluchteling is de meest hulpeloze van allen die op vrêemde

bodem vertoeven. Heeft de gewone 'emigrant altijd nog wel enige - en

soms b.elangrijke - voorspraak in de diplomatieke missies van zijn vader-

land, bij de vluchteling is dat juist andersom: hem te herbergen is meestal

een onvriendelijke daad tegen de regering van zijn geboorteland. Het is

dan ook geen wonder, dat asyl meestentijds vooral werd verleend of

geweigerd uit politieke opportuniteit. Dat is, om bij onze eigen geschie-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hij bespreekt de voor bestuurders relevante onderwijsrechtelijke kernbegrippen, het publiekrechtelijk toezicht, het privaatrecht als toetsingskader, het thema samenwerking in

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

De begrenzing van de autonomie van de bestuurder is de afgelopen dertig jaar toegenomen doordat onderwijsorganisaties aan meer en fijnmaziger zorgplichten hebben te

The legal research in chapter 5 shows that public supervision and the various instruments for administrative sanctions strongly emphasize the accountability of educational entities

bestuurder van een complexe onderwijsorganisatie (Hoofdstuk 3) 587 10.2.4 Zorgplichten als betrekkelijk recent fenomeen (Hoofdstuk 4) 588 10.2.5 De groei van het

Although Wasserman (2010:151-174) has done interviews with journalists at the Daily Sun as well as with journalists from other South African tabloids, his research pertains to

We mogen daarom konkluderen dat in de meerderheid van de verrichte studies de genoemde relatie niet wordt aange- troffen. Wanneer de wetenschap dan ook volgens demokra-

dat het geldetlde actualiteit bezit. Hoe die afweging uitvalt, is in abstracta uiteraard niet te zeggen. Maar indien duidelijk wordt dat bij een afwijzende beslissing