• No results found

EEN EXPLORATIEF ONDERZOEK NAAR DE TOEPASSING VAN REMINISCENTIE EN/OF LIFE REVIEW BIJ ZORGVERLENERS IN WOONZORGCENTRA

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "EEN EXPLORATIEF ONDERZOEK NAAR DE TOEPASSING VAN REMINISCENTIE EN/OF LIFE REVIEW BIJ ZORGVERLENERS IN WOONZORGCENTRA"

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EEN EXPLORATIEF ONDERZOEK NAAR DE TOEPASSING VAN

REMINISCENTIE EN/OF LIFE REVIEW BIJ ZORGVERLENERS IN

WOONZORGCENTRA

Aantal woorden: 15698

Raïs Bergmans

Studentennummer: 01402546

Promotor: Prof. dr. Stijn Vandevelde

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek

Academiejaar: 2018 - 2019

(2)

(3)

Bibliografische referentie

Bergmans, R. (2019). Een exploratief onderzoek naar de toepassing van reminiscentie en/of Life Review bij zorgverleners in woonzorgcentra. Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek. Gent:

Universiteit Gent

Trefwoorden

Reminiscentie – Life review – Functies van reminiscentie – Ouderen – Ouderenzorg – Woonzorgcentra – Toepassing – Uitdagingen

(4)

(5)

Woord vooraf

Graag bedank ik hier enkele personen die de totstandkoming van mijn masterproef hebben mogelijk gemaakt. Zonder hen zou ik die laatste uitdaging in mijn opleiding niet hebben doorstaan.

Vooreerst wil ik graag mijn promotor professor dr. Stijn Vandevelde bedanken, die mij doorheen elke stap in mijn proces bijstond met raad en daad. Vervolgens bedank ik ook alle deelnemende woonzorgcentra en in het bijzonder de zorgverleners, die mij de kans gaven een kwalitatief inzicht te verwerven in het praktijkgebeuren van mijn onderzoeksonderwerp. De gesprekken zorgden er daarnaast voor dat ik doorheen het onderzoeksproces meer en meer interesse verwierf in de voor mij nog zeer onbekende setting van de ouderenzorg. Verder bedank ik Lou, Cato, Rob en mijn mama voor de nuttige uitwisselingen en/of het trouwe naleeswerk. Een laatste bedanking gaat uit naar mijn beide ouders, mijn vriend, familie en vrienden. Allen stonden jullie steeds onvoorwaardelijk achter mij gedurende deze vijfjarige opleiding. De ideale pauzes en peptalks zorgden ervoor dat ik telkens weer de moed vond om verder te gaan. Bedankt!

(6)

Abstract

Maatschappelijke tendensen dagen de residentiële ouderenzorg wereldwijd uit op zoek te gaan naar vernieuwde manieren van zorg. Bewoners in woonzorgcentra dienen ook ondersteuning te krijgen in hun psychosociale beleving. Een psychosociale interventie die hiertoe kan bijdragen, is reminiscentie, waarvan life review een specifieke vorm is. Dit masterproefonderzoek trachtte een antwoord te zoeken op de vraag in welke mate vormen van reminiscentie, waaronder ook life review, bekend zijn en vorm krijgen in de praktijk en in welke mate opleiding, werkervaring, theoretische kaders en mogelijke voorwaarden tot implementatie hiertoe bijdragen. Daarnaast werd gepeild naar de ervaring van zorgverleners zelf omtrent het toepassen van reminiscentie en/of life review. Hiervoor werden 14 kwalitatieve, semigestructureerde diepte- interviews afgenomen bij 19 zorgverleners, werkzaam binnen 14 Oost-Vlaamse woonzorgcentra. De resultaten tonen aan dat de begrippen reminiscentie en life review weinig bekend zijn binnen woonzorgcentra en vaak in handen blijven van ergotherapeuten en animatoren. Weinig zorgkundigen verwerven tijdens hun opleiding kennis over het begrip reminiscentie.

Zorgverleners ervaren vaak een tijdstekort in het gebruik van reminiscentie. Daarnaast ontbreekt een algemeen geldende leidraad voor de toepassing ervan. Dit resulteert in verschillen tussen woonzorgcentra in het aanbieden van reminiscentie, gebaseerd op vorm, functie en doelgroep.

Niettemin ervaren zorgverleners het gebruik van reminiscentie grotendeels als positief.

Infrastructurele drempels en een toenemende diversiteit tussen ouderen maakt de opdracht moeilijk en doet de vraag rijzen op welke manier reminiscentie in alle facetten van de zorg voor ouderen kan verweven worden. Op basis van deze resultaten werden aanbevelingen voor de praktijk gegeven en enkele suggesties voor vervolgonderzoek geformuleerd.

Raı̈s Bergmans

Academiejaar 2018-2019

Afstudeerrichting: Master in de Pedagogische Wetenschappen - Orthopedagogiek

Titel: Een exploratief onderzoek naar de toepassing van reminiscentie en/of life review bij zorgverleners in woonzorgcentra

Promotor: Prof. dr. Stijn Vandevelde

(7)

Inhoudsopgave

INLEIDING ... 1

1 THEORETISCHE/ CONCEPTUELE BASIS ... 3

1.1 OUDEREN ... 3

1.1.1 Definitie van een oudere ... 3

1.1.2 Een positieve visie op ouder worden ... 4

1.1.3 Kwetsbaarheid van ouderen ... 5

1.2 OUDERENZORG ... 6

1.2.1 Internationale uitdagingen in de ouderenzorg ... 6

1.2.2 Nieuwe perspectieven in de ouderenzorg ... 7

1.2.3 Organisatie en uitdagingen van woonzorgcentra in Vlaanderen ... 8

1.3 REMINISCENTIE ... 9

1.3.1 Het ontstaan van reminiscentie en definitie ... 9

1.3.2 Vormen, functies en types van reminiscentie ... 10

1.4 LIFE REVIEW ... 12

1.4.1 Het ontstaan van Life Review en definitie ... 12

1.4.2 Doelgroep van life review ... 13

1.5 TOEPASSING VAN REMINISCENTIE EN LIFE REVIEW IN DE PRAKTIJK ... 14

1.6 POSITIEVE EN NEGATIEVE UITKOMSTEN VAN REMINISCENTIE EN/OF LIFE REVIEW ... 15

2 PROBLEEMSTELLING ... 17

3 ONDERZOEKSVRAGEN ... 18

4 METHODOLOGIE ... 19

4.1 ONDERZOEKSDESIGN ... 19

4.2 SETTING EN PARTICIPANTEN ... 19

4.2.1 Inclusiecriteria ... 19

4.2.2 Contacteren van de respondenten ... 20

4.2.3 Demografische gegevens respondenten ... 20

4.3 INSTRUMENTEN ... 21

4.3.1 Keuze voor het semigestructureerd diepte-interview ... 21

4.3.2 Opbouw van de interviewleidraad ... 22

4.4 PROCEDURE ... 22

4.5 ANALYSE ... 23

4.6 ETHISCHE ASPECTEN ... 24

5 RESULTATEN ... 25

5.1 BEKENDHEID VAN REMINISCENTIE EN LIFE REVIEW ... 25

5.1.1 Kennis van begrippen ... 25

5.1.1.1 Reminiscentie ... 25

5.1.1.2 Life review ... 25

5.1.2 Invloed opleiding en werkervaring ... 27

5.1.2.1 Opleiding en belang ... 27

5.1.2.2 Uitbreiding kennis ... 28

5.1.2.3 Werkervaring ... 29

5.1.2.4 Evolutie ... 30

(8)

5.1.3 Theoretische kaders ... 31

5.1.3.1 Persoonlijke invulling en vrijheid ... 31

5.1.3.2 Kwaliteitsvol moment ... 32

5.1.3.3 Doelgroep ... 32

5.1.3.4 Spontane reminiscentie versus activiteiten ... 33

5.2 ERVARINGEN ZORGVERLENERS ... 35

5.2.1 Sterktes en beperkingen ... 35

5.2.1.1 Positieve, huiselijke sfeer ... 35

5.2.1.2 Een slechte levenservaring ... 35

5.2.1.3 Drempels ... 36

5.2.2 Essentiële factoren ... 37

5.2.2.1 De ideale activiteit ... 37

5.2.2.2 Reminiscentie als 24-uurs houding ... 37

5.2.3 Toekomst ... 38

5.2.3.1 Rol, uitdagingen en ideaalbeeld ... 38

5.2.3.2 Blijvende investering en bewustmaking ... 40

6 DISCUSSIE EN CONCLUSIE ... 41

6.1 DISCUSSIE ... 41

6.1.1 Beperkingen van de studie ... 44

6.2 CONCLUSIE ... 45

7 REFERENTIELIJST ... 47

8 BIJLAGEN ... 55

BIJLAGE 1: UITNODIGING ONDERZOEK ... 55

BIJLAGE 2: INFORMED CONSENT ... 57

BIJLAGE 3: INTERVIEWLEIDRAAD ... 58

BIJLAGE 4: VERLOOP VAN HET ONDERZOEK ... 62

BIJLAGE 5: BOOMSTRUCTUUR THEMATISCHE ANALYSE ... 63

(9)

(10)

Inleiding

De ouderenzorg staat werelwijd voor grote uitdagingen (WHO, 2015). De vergrijzing van onze samenleving zorgt voor extra zorgnoden en vereist voortdurend aanpassingen om tegemoet te komen aan de toenemende zorgzwaarte (OECD, 2019; WHO, 2015; Leichsenring, 2012). Door een vermaatschappelijking van de zorg komen enkel de meest zorgbehoevende ouderen in woonzorgcentra terecht (Vandeurzen, 2017a; Deusdad et al., 2016; ActiZ, 2014). Daarnaast verschuift de zorg voor ouderen de laatste decennia steeds meer van een staats- of overheidsgefinancierde zorg naar een marktafhankelijke zorg (Leichsenring 2012; Vandeurzen, 2017). Ondertussen keurde de Vlaamse regering op 30 maart 2018 de nieuwe conceptnota over de residentiële ouderenzorg goed (Vandeurzen, 2017). Hierin werden de speerpunten van de toekomstige residentiële ouderenzorg uitgetekend. Een van deze speerpunten houdt in dat woonzorgcentra integrale zorg dienen aan te bieden. Ouderen moeten ondersteuning krijgen in hun lichamelijk, geestelijk, sociaal en spiritueel welbevinden. Kwaliteit van leven van bewoners staat hierin centraal.

Een sterk medisch gerichte zorg verschuift stilaan naar een holistisch, geïntegreerd zorgmodel, dat ook andere zorg- en ondersteuningsbehoeften vooropstelt (Vandeurzen, 2017; Engels, 2018;

Dely, 2016). Binnen deze verschuiving vinden psychosociale interventies zoals reminiscentie en life review hun ingang (Dely, 2016). In internationale literatuur worden verschillende meningen over de invloed van reminiscentie op de kwaliteit van leven en het psychologisch welbevinden weerhouden (Gillies & James, 1994; Bohlmeijer, Smit & Cuijpers, 2003; Bohlmeijer, 2010; Chiang et al., 2007; Westerhof et al., 2010; Pinquart & Forstmeier, 2012; Korte et al., 2009; Housden, 2009; McKee et al., 2005; Wong & Watt, 1991, Buchachan et. al, 2002). De theoretische onderbouwing van reminiscentie is sterk verbeterd (Bohlmeijer, Steunenberg & Westerhof, 2011). Toch ontbreken protocollen voor interventies en zijn weinig studies bijgevolg van hoge kwaliteit (Bohlmeijer et al., 2003). Ook over de concrete toepassing van reminiscentie in onze woonzorgcentra is weinig bekend. Deze masterproef richt zich op de kennis en toepassing van reminiscentie en life review in Vlaamse woonzorgcentra. Daarnaast wordt gekeken naar de persoonlijke ervaring van zorgverleners in het gebruik ervan. Binnen het bestek van deze masterproef is het onmogelijk om zich te richten op woonzorgcentra in geheel Vlaanderen.

Daarom werd het onderzoeksgebied afgebakend en richtte het onderzoek zich tot Oost-Vlaamse woonzorgcentra.

Dit masterproefonderzoek bestaat uit zes onderdelen, waarvan het eerste onderdeel de theoretische basis schetst. In het tweede en derde onderdeel worden achtereenvolgens de

(11)

probleemstelling en onderzoeksvragen geformuleerd. Vervolgens wordt de methodologie van dit onderzoek beschreven. In het vijfde onderdeel volgen de onderzoeksresultaten, die een antwoord trachten te geven op de onderzoeksvragen. In het laatste onderdeel van dit masterproefonderzoek is er plaats voor een discussie rond de beperkingen van het gevoerde onderzoek, de aanbevelingen voor verder onderzoek, alsook voor toepassingen in de praktijk. Tenslotte wordt een conclusie geformuleerd.

Voor de bronvermelding en literatuurlijst werd gebruik gemaakt van de richtlijnen volgens APA- 6th (American Psychological Association – 6th edition).

(12)

1 Theoretische/ Conceptuele basis

1.1 Ouderen

1.1.1 Definitie van een oudere

Het begrip ‘oudere’ is niet eenduidig definieerbaar. Zo worden personen door verschillende instanties op verschillende manieren tot ‘oudere’ benoemd (Vlaamse Ouderenraad, 2010). Kowal (2001) stelde dat er over de leeftijd waarop iemand oud wordt geen algemene afspraak geldt.

Ondanks het feit dat er door de Verenigde Naties geen standaard numeriek criterium werd vastgelegd bij het refereren naar een ‘oudere’ persoon, komt men een leeftijdsgrens van 60 jaar overeen. De organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD) spreekt over de oudere populatie vanaf een leeftijd van 65 jaar of ouder (OECD, 2019). In België valt het begrip

‘oudere’ op federaal niveau samen met een pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar (Federale pensioendienst, 2019). Ook in het voorgaande Woonzorgdecreet (2009) lag de leeftijdsgrens om toegang te krijgen tot de residentiële ouderenzorg op een leeftijd van 65 jaar. Op Vlaams niveau wordt zoals de Verenigde Naties een leeftijdsgrens van 60 jaar gebruikt (Vlaamse Ouderenraad, 2010; Kowal, 2001).

De definitie die Westerse landen voor een ‘oud’ of ‘oudere’ persoon gebruiken, is echter niet aangepast aan elke etnisch-culturele context (Kowal & Dowd, 2001). Culturele verschillen vormen een bijkomende moeilijkheid in het definiëren van ouderdom. Volgens Gorman (1999) hangt verouderen samen met een biologische realiteit die buiten onze controle valt. Daarnaast wordt veroudering ook mede bepaald door de constructies die elke samenleving hierover heeft. In de ontwikkelde, Westerse wereld spelen chronologie en pensioenleeftijden een grote rol. Maar in vele derdewereldlanden heeft deze chronologie weinig betekenis en zijn andere sociaal ontworpen rollen die ouderen krijgen belangrijker. Vaak begint ouderdom hier wanneer het actief bijdragen aan de maatschappij niet langer mogelijk is.

Verschillende internationale onderzoeken richten zich op het herdefiniëren van het concept

‘oudere’ (Orimo et al., 2006; Sanderson & Scherbov, 2008; Ouchi et al., 2017). Zo stelt een Japanse onderzoeksgroep (Orimo et al., 2006) dat de huidige definitie van een oudere niet langer bruikbaar is in een tijd waarin de gemiddelde levensverwachting gestegen is tot 80 jaar. Door de evoluties op vlak van gezondheid en levensverwachting, verandert de betekenis van het aantal levensjaren (Sanderson & Scherbov, 2008).

Daarom opteren Orimo et al. (2006) ervoor personen met een leeftijd van 65 tot 74 jaar te benoemen als ‘pre-old age’en personen vanaf 75 jaar te

(13)

benoemen als ‘old age’. Hiermee willen ze de leeftijdsgrens van ‘oudere’ personen optrekken naar een leeftijd van 75 jaar.

In een recente conceptnota aangaande het Vlaamse welzijns- en zorgbeleid voor ouderen (2016) wordt het eendimensionale beeld over leeftijd in vraag gesteld (Vlaamse Ouderenraad, z.d.).

Leeftijd is niet langer een goed criterium ter oriëntatie van een welzijns-en zorgbeleid voor ouderen. Toch stelt de Vlaamse Ouderenraad (z.d.) vast dat bij mensen in bepaalde levensfasen specifieke ondersteunings-en zorgvragen ontstaan, die vanuit het beleid bijzondere aandacht vragen.

1.1.2 Een positieve visie op ouder worden

De laatste decennia verschoof bij verschillende onderzoekers stilaan de aandacht van een deficit denken naar het kijken naar ouderdom als een positieve ontwikkeling (Marcoen, 2015). In het deficitmodel (Vander Meeren, 2014) gaat men ervan uit dat personen in hun jeugd kennis en vaardigheden opdoen, het hoogtepunt hiervan bereikt wordt op middelbare leeftijd en hierna de achteruitgang volgt. Ouder worden wordt gekenmerkt door fysieke en mentale aftakeling en afhankelijkheid. Boudiny (2013) beschrijft het leven als drie op elkaar volgende fases: leren, werken en rusten. In de rustfase schetst hij een beeld van een afhankelijke, achteruitgaande oudere.

Een tweede model dat als tegenbeweging voor dit deficit denken diende, is het rust-roest model.

In dit model (Vander Meeren, 2014) gaat men uit van het verlies van lichamelijke, psychische en sociale functies wanneer men deze functies niet voldoende gebruikt. Leven als ‘actieve oudere’

zorgt ervoor dat lichaam en geest energiek blijven (Warnez, Schepens, & Seynaeve, 2012).

Een laatste model dat in de late jaren ’80 en ’90 zijn ingang vond, is het competentiemodel (Boudiny, 2013). De laatste levensjaren worden in dit model niet meer gezien als de aftakelingsjaren van de mens, maar dienen gezien te worden als de actieve jaren (Jacobs, Vanderleyden, & Vanden Boer, 2004). Anderzijds koesteren ouderen de wens om het eigen leven in handen te houden. In internationale literatuur worden ook de termen ‘active ageing’,

‘productive ageing’ of ‘healthy ageing’ gebruikt (WHO, 2015). Boudiny (2013) stelt dat het competentiemodel de blijvende participatie van ouderen in de samenleving stimuleert. De historische focus op wat oudere volwassenen niet langer kunnen doen, wordt vervangen door een nadruk op hun vaardigheden en kennis.

(14)

De Zweedse socioloog en gerontoloog Lars Tornstam (Tornstam, 2000; Laceulle, 2015) liet zich inspireren door theorieën van psychologen als Erikson en Jung. Daarmee gaat hij sterk in tegen de onthechtingstheorie (Tornstam, 2000). Volgens Wadensten (2006) start de onthechtingstheorie vanuit de gedachte dat personen zich vanaf middelbare leeftijd terugtrekken uit de rollen en activiteiten die ze eerder opnamen.

Als tegenpool werkte Tornstam (2000) de gerotranscendentietheorie uit. In het eerste deel van het leven leren personen de samenleving kennen. Wanneer personen ouder zijn, verandert hun taak en leren ze zichzelf en het collectief onbewuste kennen. Wanneer dit proces goed verloopt, eindigt de oudere met een verschillend en meer kwalitatief perspectief op de wereld (Wadensten, 2006). Geïnspireerd door Eriksons’ gedachtegoed, komt een individu na zeven succesvolle fases terecht in een achtste fase, ego-integriteit (Brown & Lowis, 2003). Deze fase is volgens Brown &

Lowis (2003) succesvol wanneer het individu zijn verleden kan aanvaarden en geen angst heeft voor de dood. Omgekeerd zal een persoon die het gevoel heeft een mislukt leven te hebben gehad zonder tijd voor een herkansing, vervuld zijn van wanhoop.

1.1.3 Kwetsbaarheid van ouderen

Het begrip ‘kwetsbare oudere’ lijkt zich de laatste jaren in een opmars te bevinden. Toch blijkt dat dit begrip er heel wat betekenissen op nahoudt. Ook in Vlaanderen is er geen duidelijke afbakening of definitie (Spruytte et al., 2013). Men interpreteerde het begrip kwetsbare oudere eerder al als chronisch zieke oudere, of oudere met een functiebeperking. De laatste jaren stapten gerontologen van deze eenzijdige denkwijze af (Fried et al., 2004). Ouderen met een chronische ziekte of een functiebeperking zijn niet in se kwetsbaar. Fried et al. (2004) omschrijven kwetsbaarheid als een toestand waarin een persoon meer vatbaar is voor ongunstige gezondheidsresultaten, die kunnen uitmonden in een fysieke beperking, afhankelijkheid, kans op vallen, langdurige zorg en sterfte. De consensus groeit dat het scheiden van een beperking en kwetsbaarheid het begrip over het proces van ouder worden, verhoogt.

Kwetsbaarheid wordt vandaag vanuit een breder perspectief bekeken. Bergman et al. (2004) gaan uit van de idee dat biologische, psychologische, sociale alsook milieukwesties die plaatsvinden tijdens het leven van een persoon, de kwetsbaarheid van die persoon bepalen. De Nederlandse onderzoeker Gobbens (Gobbens et al., 2010; Gobbens & Luijckx, z.d.) nam in zijn conceptueel model van kwetsbaarheid 10 determinanten op. Kwetsbaarheid of fragiliteit zou zich volgens dit model zowel op lichamelijk, psychisch als sociaal vlak manifesteren. Het begrip kwetsbaarheid

(15)

krijgt vanuit deze benadering een bredere invulling, waarbij niet meer enkel leeftijd, beperking of chronische ziekte een belangrijke rol vervult.

1.2 Ouderenzorg

1.2.1 Internationale uitdagingen in de ouderenzorg

Internationaal wijzen onderzoeken binnen de ouderenzorg op verschillende uitdagingen. Door een toenemende vergrijzing van de populatie stijgt het aantal oudere personen die nood hebben aan langetermijn zorg (OECD, 2019; WHO, 2015). Zowel betaalde als niet-betaalde werkkrachten nemen de extra zorgtoename op zich. Er vond de laatste drie decennia dan ook een transformatie plaats naar meer deïnstitutionalisatie binnen de Noordelijke, centrale en Oostelijke Europese landen (Deusdad et al., 2016). In Nederland doet men bijvoorbeeld een groter beroep op zelfzorg en zorg door de sociale omgeving van een oudere persoon (Vandeurzen, 2017; ActiZ, 2014). Deze wending vindt ook plaats in de Scandinavische landen, waar men de institutionele zorg verminderde en investeerde in de thuiszorg (Vandeurzen, 2017; Deusdad et al., 2016).

Europeanen geven opnieuw de voorkeur aan familie- of mantelzorg. Deze trend wordt

‘refamiliarisatie’ genoemd.

Cijfers van de OECD (2013) wijzen erop dat de uitgaven aan de ouderenzorg door overheden gemiddeld jaarlijks met 4,8% stegen tussen 2005 en 2011. Deze uitgaven zullen volgens cijfers van de Europese Unie (2012) ten minste verdubbelen tegen 2060. Vervolgens wijst het rapport

‘Ageing and health’ van de World Health Organization (WHO, 2015) op verouderde ideeën en werkwijzen die de kwaliteit van de zorg in gevaar brengen. De ouderenzorg is in veel gevallen slechts gericht op het in leven houden van ouderen, in plaats van zich te focussen op de sterktes van ouderen en in te zetten op hun kwaliteit van leven. Veel zorgverleners zouden onvoldoende voorbereid zijn om tegemoet te komen aan de gestelde uitdagingen en bezitten geen adequate opleiding (WHO, 2015). Fragmentatie en inflexibiliteit van verantwoordelijkheden leidt er tenslotte toe dat veel zorgverleners zich niet bewust zijn van de behoeften en wensen die bij ouderen leven.

Vanuit internationaal oogpunt is het tenslotte opmerkelijk dat veel voorzieningen binnen de ouderenzorg in isolatie functioneren, zowel op een administratief, beleids-als klinisch perspectief (Béland & Hollander, 2011; Leichsenring, 2012). Het EU-project ‘Providing Integrated Health and Social Care for Older People’ (PROCARE) (Leichsenring, 2012) toont aan dat nationale systemen voor gezondheidzorg en sociale zorg losjes aan elkaar gekoppelde structuren zijn met toenemende moeilijkheden. Deze moeilijkheden zijn de toenemende vermarkting van de

(16)

gezondheidszorg, een gebrek aan managementsvaardigheden, een tekort aan hulpverleners en een algemene trend naar het inkrimpen van sociale zorgvoorzieningen.

1.2.2 Nieuwe perspectieven in de ouderenzorg

Volgens Béland en Hollander (2011) is een integratief model met een meer holistische kijk op zorgbehoevenden en hun noden, een oplossing voor de versplinterde en gesegmenteerde zorg.

Wereldwijd wordt met allerlei methoden gewerkt die de verschillende zorgnoden samenbrengen.

‘System of Integrated Care for Older persons’ (SIPA) (Chan, Cheng, & Su, 2008; Béland & Hollander, 2011) is een van deze methoden. Bergman et al. (2004) gaven in een randomised controlled trial weer dat dergelijke geïntegreerde systemen potentieel hebben om het gebruik van ziekenhuizen en woonzorgcentra te doen dalen zonder een stijging van kosten. Een tweede programma PACE, de afkorting van ‘The Program of All-inclusive Care of the Elderly’, werd oorspronkelijk ontwikkeld in de jaren ’70. Het programma probeerde uitgebreide medische en langetermijn zorgvoorzieningen aan te bieden voor kwetsbare ouderen, in de vorm van maatschappelijke zorg, residentiële en acute zorgvoorzieningen (Chan et al., 2008; Béland & Hollander, 2011).

Geïntegreerde zorgmodellen brengen volgens Béland en Hollander (2011) veel voordelen met zich mee. Ze zorgen voor een gecoördineerd continuüm van zorg over meerdere voorzieningen en een gemeenschappelijke toegangspoort in het zorgsysteem. Daarnaast maken dergelijke zorgmodellen gebruik van case management en een geïntegreerd informatiesysteem.

Verschillende beleidssystemen in Europa focussen meer en meer op het idee van ‘ageing in place’.

Hiermee wordt bedoeld dat ouderen verzorgd dienen te worden in een omgeving die zo dicht als mogelijk aanleunt bij hun eigen huis en gemeenschap (Deusdad et al., 2016; WHO, 2015).

WHO (2015) stelt dat meer middelen dienen te worden ingezet om van de ouderenzorg een aantrekkelijke werkgever te maken. Dit moet enerzijds door het optrekken van lonen en voordelen, en anderzijds door de werkomstandigheden van zorgverleners te verbeteren. Dit kan slechts door het voorzien van opleidingen die zorgverleners versterken in hun rol, flexibele werkuren en het aanreiken van betekenisvolle verantwoordelijkheden. De status van een zorgverlener moet verbeteren. In opleidingen dienen de verschillende visies op ouder worden opgenomen te worden. Ook mantelzorgers moeten verder ondersteund worden in hun zorgrol.

Verder dienen geïntegreerde zorgmodellen samenwerkingen tussen voorzieningen te verbeteren en kunnen werkvormen als case management ook in de ouderenzorg geïmplementeerd worden.

Langetermijnzorg voor ouderen verdient meer politieke en sociale aandacht en een meer tegemoetkomende financiering.

(17)

1.2.3 Organisatie en uitdagingen van woonzorgcentra in Vlaanderen

Op 30 maart 2018 keurde de regering de conceptnota goed waarin Vlaanderen de lijnen van het toekomstige residentiële ouderenzorgbeleid uittekende (Vandeurzen, 2017). Zo dient meer aandacht te gaan naar preventie en gezondheidspromotie, eerstelijnszorg en mantelzorg.

Daarnaast dient vrijwilligerswerk in de thuiszorg beleidsmatig versterkt te worden, zodat de opname in een residentiële zorgvorm uitgesteld of vermeden kan worden. De integratie van de gezondheidszorg en welzijnszorg en een betere coördinatie tussen thuiszorg, residentiële ouderenzorg en ziekenhuiszorg zijn terugkerende items. Ook zaken zoals het aanwerven van kwalitatief en kwantitatief voldoende personeel en het verbeteren van de aantrekkelijkheid van de job, zijn aandachtspunten. Naast een grote evolutie in beeldvorming over ouderen en de residentiële ouderenzorg, zijn volgende veranderingen van belang in de nabije toekomst.

De laatste jaren staan woonzorgcentra in de kijker door de sterke verschuiving in doelgroep. Door de deïnstitutionalisatie en vermaatschappelijking van de zorg, behoren relatief zelfredzame oudere personen niet langer tot de doelgroep van het woonzorgcentrum. De zorgzwaarte van de huidige doelgroep neemt toe en de verblijfsduur kort daarentegen in (Vandeurzen, 2017).

Verwacht wordt dat het aantal personen met dementie sterk zal toenemen in de toekomst en er een grote zorgtaak ligt bij de beschikbare mantelzorg, de thuiszorg en de residentiële zorg. Deze veranderingen vragen niet alleen een aangepaste personeelsomkadering en infrastructuur, maar ook aangepaste expertise en competenties. Woonzorgcentra worden daarnaast vaker ingezet om ook niet-ouderen met een langdurige en intensieve zorgvraag op te vangen. Deze verschuivingen vergen inspanningen om enerzijds dwarsverbanden te leggen tussen diverse sectoren, en anderzijds om het dominante medische model dat in de meeste woonzorgcentra nog steeds gangbaar is, om te buigen naar een model waar ook aandacht is voor de woonsituatie en het welzijn van bewoners.

Onze samenleving wordt steeds diverser. Zo ook onze ouderen (Talloen, Verstraete, & Chech, 2012). De steeds heterogener wordende groep brengt specifieke noden met zich mee. Extra inspanning is nodig om de diverse noden van ouderen te begrijpen (WHO, 2015). Een manier om tegemoet te komen aan diversiteit onder ouderen, is het toepassen van een ‘person-centered’ aanpak.

De humanistische psycholoog Carl Rogers (Brownie & Nancarrow, 2013) beoogde met zijn aanpak in te zetten op aanvaarding, zorg, empathie, sensitiviteit, actief luisteren en menselijke groei. De aanpak is kwaliteitsvol, veilig en effectief. Ze zet een verandering in werking die alle ouderen toegang verleent tot een model van ouderenzorg dat aan de individuele noden en voorkeuren voldoet. Dit soort van interventies zou een positieve invloed hebben op zorgverleners en het psychologisch welzijn van bewoners verbeteren.

(18)

Op financieel niveau groeit men zoals in de gehandicaptensector mee naar een ‘vraaggestuurd, persoonsvolgend fincancieringsconcept’. Sinds de zesde staatshervorming in 2014 is niet de federale overheid, maar de Vlaamse gemeenschap bevoegd over de ouderenzorg (Vlaamse Overheid, 2013). Met deze overheveling kreeg de Vlaamse Overheid nu ook zeggenschap over de financiering en subsidiëring van de verschillende voorzieningen binnen de ouderenzorg. Net zoals in het voorbeeld van de gehandicaptenzorg, zal de aandacht liggen op de zorgbehoeften en het toekomstperspectief van de zorgvrager en niet langer op zijn/haar leeftijd (Vandeurzen, 2016).

Concreet wil dit zeggen dat ouderen geleidelijk aan zelf de regie in handen krijgen en overheidssubsidies niet langer rechtstreeks aan voorzieningen worden toegekend. In het licht van deze verandering worden de kwaliteit van leven, de autonomie en eigen regie van zorgbehoevenden centraal gesteld.

1.3 Reminiscentie

1.3.1 Het ontstaan van reminiscentie en definitie

Reminiscentie, “het proces van herinneren van ervaringen” (Bohlmeijer, Mies, & Westerhof, 2007, p. 12), is een brede term die reeds door vele onderzoekers is belicht. In het verleden kreeg deze term soms een negatieve bijklank en werd reminisceren zelfs gezien als een beperking in de herinnering. Zo werd reminiscentie beschreven als een symptoom van mentale achteruitgang en raadden verschillende zorgverleners in de ouderenzorg het uitoefenen van reminiscentie af (Buchanan & Middleton, 1994).

Drie decennia geleden raakte reminiscentie positief ingeburgerd en ondertussen neemt het verschillende vormen aan (Norris, 1986). Er bestaan in literatuur verschillende beschrijvingen in types en niveaus van reminiscentie (Lin, Dai, & Hwang, 2003). In de ‘Nursing Interventions Classification’ (NIC), een classificatie voor verpleegkundige interventies, wordt de toepassing van een reminiscentietherapie omschreven aan de hand van volgende definitie (Dochterman &

Bulechek, 2003, p. 14): “Het gebruiken van herinneringen aan gebeurtenissen in het verleden, gevoelens en gedachten om plezier, kwaliteit van leven of aanpassing aan de huidige omstandigheden mogelijk te maken.” De NIC zou reminiscentie zien als één van de losstaande functies van verpleegkundigen en wordt dan ook sterk aanbevolen te gebruiken binnen de residentiële ouderenzorg (Stinson, 2009).

(19)

1.3.2 Vormen, functies en types van reminiscentie

Reminiscentie kan gepland gebeuren doorheen gestructureerde en begeleide ‘therapeutische’

activiteiten. Anderzijds kan het ook spontaan zijn aanvang nemen, wanneer bijvoorbeeld herinneringen worden opgehaald op een reünie (Hallford & Mellor, 2013; Gillies & James, 1994).

In vele Vlaamse woonzorgcentra wordt reminiscentie volgens Dely (2016) toegepast als een afgebakende activiteit. Dely benadrukt het belang om reminiscentie te integreren in alle dagdagelijkse activiteiten en te starten vanuit een reminiscerende basishouding die elk lid van het multidisciplinaire zorgteam mee vorm geeft. Zo kunnen verschillende momenten, bijvoorbeeld in de verzorging of tijdens maaltijden, worden aangegrepen om herinneringen op te halen. Voorbeelden hiervan zijn foto’s op de kamer, muziek uit de oude doos of het gebruik van oud servies tijdens een koffiemoment.

In internationale literatuur maakten verschillende onderzoekers een onderverdeling in functies of types van het autobiografisch geheugen en reminiscentie (Cappeliez, O’Rourke, & Chaudhury, 2005; Vranic´, 2018; Watt & Wong, 1991).

Gibson (2011; Bohlmeijer, 2007) schreef verschillende functies toe aan reminiscentie. Bij een eerste functie van reminiscentie houden we vast aan herinneringen van een overleden dierbare.

Het delen van deze herinneringen met een empathische luisteraar of groep kan mensen helpen om te leren omgaan met verlies en emoties hieromtrent bij te werken. Vervolgens helpt reminiscentie ons omgaan met moeilijke levensgebeurtenissen. Zo zal een moeilijke periode beter overbrugbaar lijken wanneer we denken aan de hete vuren die we reeds doorstaan hebben in het verleden. Bohlmeijer (2007) zegt hierover dat we via reminiscentie onze eigenwaarde en zelfvertrouwen behouden en dit kan helpen wanneer moeilijke levensomstandigheden ons op de proef stellen. Een derde functie van reminiscentie is de sociale functie (Vranic´, 2018), die personen in de mogelijkheid stelt om sociale relaties aan te knopen, te ontwikkelen en te behouden. Volgens Gibson (2011) zorgt het wederzijds delen van persoonlijke en gemeenschappelijke ervaringen ervoor dat we ontdekken welke hoop en ambities we met elkaar delen, om zo vriendschappen te laten groeien en samenhangende, responsieve woonzorgvoorzieningen te ontwikkelen. Tot slot hebben herinneringen ook een culturele functie, aangezien ouderen wijsheden doorgeven die door hen doorleefd zijn. Persoonlijke verhalen over gebeurtenissen uit het verleden zouden volgens Bohlmeijer (2007) de algemene geschiedschrijving kunnen aanvullen.

Om aan te tonen dat niet elke vorm van reminiscentie bijdraagt aan het succesvol ouder worden, ontwikkelden Watt en Wong (1991) een taxonomie van verschillende types van reminiscentie.

(20)

Op die manier bundelden ze de tot dan gevonden onderzoeksresultaten over de therapeutische waarde van reminiscentie samen. Bij het integratieve type bereikt de oudere volgens Watt en Wong (1991) een gevoel van zelfwaarde, samenhang en verzoening met betrekking tot zijn verleden. Deze vorm sluit sterk aan bij het gedachtegoed van Butler (1963), die ervan uitging dat ouderen hun leven herzien in voorbereiding van de dood en op die manier betekenis en continuïteit kunnen ervaren over een tijdsspanne in hun leven (Watt & Wong, 1991; Vranic´, 2018). Het nadenken over het verleden kan helpen om verder te gaan en de identiteit aan te passen (Vranic´, 2018). Ouderen moeten doorheen integratieve reminiscentie soms ook gevoelens van schuld, mislukking en depressie doorstaan om uiteindelijk te komen tot een gevoel van ‘succesvol ouder worden’. Niet elke persoon is in staat op hetzelfde niveau te reflecteren over deze negatieve gevoelens uit het verleden en bijgevolg slaagt niet iedereen erin om tot integratie te komen (Wong & Watt, 1991).

Een tweede type van reminiscentie is het instrumentele type, dat eerder betrekking heeft op het komen tot oplossingen door het gebruik van ervaringen in het verleden en het stellen van doelen voor de toekomst. Het is een toepassing van probleemgerichte strategieën die een belangrijke buffer kunnen zijn tegen emotionele stress (Watt & Wong, 1991). Volgens Vranic´ (2018) bepaalt men aan de hand van het instrumentele type hoe men tegenwoordige problemen zal oplossen en geeft men ook richting aan de toekomst. Ouderen kijken op een positieve manier terug op hoe ze succesvol zijn omgegaan met persoonlijke problemen. Dit geeft ouderen een gevoel van controle en continuïteit in hun identiteit (Wong & Watt, 1991).

Vervolgens spreekt men van het overbrengende type (Watt & Wong, 1991). Dit type heeft betrekking op de morele waarden die regelmatig in verhalen vervat zitten en die een grootouder bij het voorlezen aan een kleinkind bijvoorbeeld toevoegt. Butler (1963) zei hierover dat mensen graag een indruk nalaten door persoonlijke waarden en levenslessen mee te geven.

Bij het narratieve type beschrijven ouderen zaken uit het verleden met als doel biografische informatie te verstrekken of voor het plezier van het publiek of de verteller (Watt & Wong, 1991).

Herinneringen ophalen zorgt soms voor een fijn gevoel en doet personen lachen. Sommige ouderen vertellen uitgebreid over verhalen in het verleden en zullen veel herhalen, terwijl andere kort en bondig blijven. De relatie met het psychologisch welzijn bleef voor Watt en Wong (1991) onduidelijk. Er zou bewijs zijn voor het feit dat uitvoerig vertellen over herinneringen een teken zou kunnen zijn dat de oudere achteruit gaat.

Via escapistische reminiscentie (Watt & Wong, 1991) legt een oudere zijn verlangen bloot om naar de goede, oude dagen terug te keren. Ouderen kunnen op die manier even ontsnappen aan

(21)

de lasten die ze dragen en de beperkingen die ze ondervinden in hun huidige leven. Volgens Butler (1963) zou dit type ervoor zorgen dat ouderen hun psychologisch functioneren stabiel kunnen houden. Desondanks, is dit type volgens Watt & Wong niet het meest constructieve. Het constant bezig zijn met het verleden, kan ervoor zorgen dat een oudere minder goed kan omgaan met de dagelijkse eisen en dat hij minder tevreden is over zijn leven in het heden.

Obsessieve reminiscentie is wellicht het meest onheilspellende type van reminiscentie. Dit type houdt in dat personen piekeren over negatieve ervaringen uit het verleden. Dit type (Watt &

Wong, 1991) kan namelijk leiden tot depressie, onrust, paniekaanvallen en zelfs zelfmoord.

Cappeliez en zijn collega’s (2005) vonden dat een reminiscentiepatroon waarin een oudere bitterheid uit het verleden doet heropleven en verveling probeert tegen te gaan, samenhangt met een lagere levensvoldoening en een grotere emotionele stoornis.

Functies van reminiscentie (Gibson, 2011; Bohlmeijer, 2007)

Verlies van een dierbare

Omgaan met moeilijke levensgebeurtenissen Sociale functie

Culturele functie

Types van reminiscentie (Wong & Watt, 1991) Integratieve type

Instrumentele type Overbrengende type Narratieve type Escapistische type Obsessieve type

Tabel 1: Overzicht functies/types van reminiscentie.

1.4 Life Review

1.4.1 Het ontstaan van Life Review en definitie

In 1963 bracht de Amerikaanse psychiater Robert Neil Butler een boek uit met als titel “The Life Review”. Butler (1963) vond dat het merendeel van gerontologen en onderzoekers zich vooral bezighielden met het nagaan van aftakeling bij ouderen. Er werd weinig aandacht gegeven aan de positieve attributies van ouder worden. Butler zag dit anders. Het ophalen van herinneringen kon er volgens hem voor zorgen dat de positieve keerzijde van ouder worden de aandacht kreeg die ze verdient. Na het onderzoekswerk dat Butler verrichtte, veranderde de algemene kijk op reminiscentie. Hij zag reminiscentie als een universeel en natuurlijk voorkomend fenomeen voor volwassenen in alle leeftijdsfases (Achenbaum, 2013; Lin, Dai & Hwang, 2003). Butler

(22)

(Achenbaum, 2013, p. 4) beschreef daarnaast ook een meer specifieke vorm van reminiscentie, genaamd ‘Life review’:

“Ik zie life review als een natuurlijk, universeel mentaal proces, gekenmerkt door de progressieve terugkeer naar het bewustzijn van ervaringen uit het verleden, en, in het bijzonder, de heropleving van onopgeloste conflicten; tegelijkertijd, en normaal gezien, kunnen deze oplevende ervaringen en conflicten worden onderzocht en gereïntegreerd.

Vermoedelijk wordt dit proces ingegeven door de realisatie van naderende ontbinding en dood, en het onvermogen om iemands’ gevoel van persoonlijke onkwetsbaarheid te behouden. Het wordt verder gevormd door gelijktijdige ervaringen en door de levenslange ontvouwing/ontplooiing van het karakter.”

Butler (1963; Bohlmeijer, Mies, & Westerhof, 2007) ging er van uit dat ouderen in de laatste fase van hun leven een balans willen opmaken. Wie erin slaagt dit tijdens het proces van life review te doen, zou volgens Butler meer in harmonie staan met zichzelf en de wereld. Binnen life review gebeurt dit door uitgebreid terug te kijken op de hoogte- en dieptepunten, door te rouwen om pijnlijke gebeurtenissen, alsook door oude conflicten mogelijks nog te herstellen. Volgens Butler (1963; Achenbaum, 2013) bezitten levensverhalen een persoonlijke waarheid, niet dé waarheid.

Bohlmeijer (2007) beschrijft ze als reconstructies. Elke keer opnieuw benadrukken mensen andere aspecten en veranderen ze op die manier hun levensverhaal doorheen nieuwe levenservaringen (Brugman, 2007).

Butler zag reminiscentie en life review niet als synoniemen (Achenbaum, 2013). Waar reminiscentie meestal openlijk gedeeld wordt en een bepaalde sfeer oproept, gaan levensverhalen in op de meer persoonlijke inzichten en wordt het gehele leven van een individu geanalyseerd.

Dely (2016) situeert de verschillen tussen reminiscentie en life review op vier domeinen: de tijd (life review duurt minimaal twee maanden), individualiteit, structuur (de gehele levensloop komt aan bod) en een evaluatieve component (analyse en herkadering van levensgebeurtenissen).

1.4.2 Doelgroep van life review

Butler (1963) zag reminiscentie en life review als een proces dat natuurlijkerwijze in de laatste levensfase voorkomt. Ook volgens Bohlmeijer (2007) ontstaat de behoefte om het eigen levensverhaal op te tekenen vaak in de laatste fase van het leven. Ouderen voelen hun einde naderen. Ze kunnen daarnaast niet meer alle taken vervullen die ze wensen. Ze verliezen hun prestige en hun zelfvertrouwen neemt af (Haber, 2006). Om tot ego-integriteit te komen, was het volgens Butler (1963; Wong & Watt, 1991) belangrijk dat zij een gevoel van zelfwaarde,

(23)

samenhang en verzoening met betrekking tot hun verleden bereikten.

Life review blijkt niet bij alle ouderen vanzelfsprekend voor te komen. Zo toont onderzoek aan dat slechts de helft van de ouderen een dergelijk denkproces over hun verleden doormaakt (Coleman, 1986; Westerhof & Bohlmeijer, 2014; Westerhof, 2016). Volgens Westerhof (2016) zouden niet alle ouderen de zin inzien van het terugkijken op hun leven en focussen zij liever op hun heden en toekomst. Ook zijn er ouderen die nooit terugkijken om de confrontatie met pijnlijke gebeurtenissen te vermijden. Sommige onderzoeken zaaiden ook twijfel omtrent de bruikbaarheid van life review bij gezonde ouderen die geen depressieve gevoelens ervaren (Hanaoka & Okamura, 2004). Daarnaast vonden Whitbourne, Sneed en Sayer (2009) dat problemen in het verleden niet enkel geconfronteerd worden op latere leeftijd, maar continu en al vanaf een jongere leeftijd worden herbekeken. Oudere en jongere mensen verschillen niet zozeer in de frequentie van hun reminisceren (Pasupathi & Carstensen, 2003). Waar jongere volwassenen eerder reminisceren vanuit negatieve emoties, om hun identiteit te construeren, problemen op te lossen en momenten van verveling tegen te gaan, zullen ouderen reminiscentie meer inzetten ter voorbereiding van hun dood en om anderen kennis bij te brengen (Cappeliez

& Lavallee, 2001).

1.5 Toepassing van reminiscentie en life review in de praktijk

Gewoonlijk wordt er in praktijk een onderscheid gemaakt tussen drie soorten van reminiscentie (Westerhof, Bohlmeijer, & Webster, 2010; Bohlmeijer et al., 2010), namelijk (eenvoudige of sociale) reminiscentie, Life Review en Life Review therapie.

Sociale reminiscentie doelt op geestelijk sterke ouderen die waarde hechten aan het delen van hun herinneringen. Het wordt gezien als een betekenisvolle, sociale activiteit, die spontaan kan plaatsvinden met gebruik van bepaalde signalen of triggers zoals foto’s, materialen of liedjes.

Reminiscentie houdt vooral in dat ouderen leuke herinneringen ophalen en uitwisselen (Bohlmeijer, Steunenberg & Westerhof, 2011). Met sociale reminiscentie kan men het welbevinden van mensen zonder psychische problemen op korte termijn beïnvloeden. Het is een techniek die kan toegepast worden binnen de setting van een woonzorgcentrum, maar ook in andere settings kan dienen.

Voor life review hebben ouderen slechts een mogelijk lichte vorm van psychische klachten en wensen ze meer zin en betekenis te geven aan hun leven. Life review is een

meer systematische en gestructureerde vorm van herinneren, die zich richt op het versterken van identiteitsfuncties en probleemoplossing en ouderen voorbereidt op de dood (Bohlmeijer et al., 2010). Deze vorm

(24)

van reminiscentie kan toegepast worden bij ouderen die tijdens hun leven een ingrijpende gebeurtenis doormaakten, zonder dat er gesproken wordt over ernstige psychische problemen of klachten (Bohlmeijer et al., 2011).

Life review therapie dient voor ouderen met ernstige geestelijke problemen en vindt grotendeels plaats in de therapeutische setting. De therapie richt zich actief op het ontwikkelen van nieuwe constructies van het eigen leven en het tegengaan van depressieve gevoelens en probeert bijgevolg de negatieve zelfidentiteit te verminderen. Daarnaast is het even belangrijk de positieve zelfidentiteit te versterken. Doordat deze mensen vaak geneigd zijn om steeds negatieve herinneringen op te halen, is het vereist een combinatie van life review en een therapeutisch kader toe te passen zoals cognitieve therapie of narratieve therapie (Bohlmeijer et al., 2011).

1.6 Positieve en negatieve uitkomsten van reminiscentie en/of life review

Waar reminisceren aan het einde van de jaren ‘50 nog afgeraden werd bij ouderen (Gillies &

James, 1994), onderzocht men een decennium later de voordelen ervan. Onder invloed van het werk van Butler startten psychiaters, psychologen maar ook sociaal werkers in de late jaren ’60 en ’70 met het gebruik van reminiscentie-interventies (Gillies & James, 1994). Veel aandacht gaat naar de positieve effecten van reminiscentie en life review op factoren zoals mentale gezondheid, ouderdomsdepressie, angstsymptomen, zelfvertrouwen en levensvoldoening (Bohlmeijer, Smit

& Cuijpers, 2003; Chiang et al., 2008; Westerhof et al., 2010; Pinquart & Forstmeier, 2012; Korte et al., 2009). Tenslotte worden positieve uitkomsten gevonden voor het toepassen van reminiscentie in groep. Onderzoek (Housden, 2009; McKee et al., 2005) wijst erop dat reminiscentie in een groepsactiviteit kan bijdragen aan een toename in de sociale interacties tussen ouderen binnen woonzorgcentra. De therapeut heeft een grote rol in de uitvoering van reminiscentie. Zo staat hij/zij volgens Wang (2004) in voor het creëren van een warme en empathische omgeving en zou de therapeut zelf de sleutel kunnen zijn tot het reduceren van depressieve gevoelens.

Er dient echter voorzichtig omgegaan te worden met deze bevindingen. De verschillende gebruikte definities, functies, concepten en protocollen van reminiscentie en life review zorgen ervoor dat het moeilijk is om de positieve, dan wel negatieve waarde van reminiscentie voor ouderen te vatten (Bohmleijer et al., 2003; Lin et al. 2003; Housden, 2009; Bohlmeijer et al., 2010). Daarnaast ontbreken empirische studies naar de functies van reminiscentie en de relatie

(25)

met geestelijke gezondheid (Bohlmeijer et al., 2010). Er wordt niet gespecificeerd hoe life review ingrijpt op processen die ten grondslag liggen aan depressie. Daarnaast geeft Housden (2009) in haar literatuuronderzoek aan dat casuele reminiscentie door onervaren stafleden zoveel mogelijk beperkt moet worden en dat aan gekwalificeerde professionelen in de gezondheidssector een grotere rol moet toebedeeld worden inzake dit soort interventies. Ook zou er nog geen voldoende groot begrip zijn over hoe ouderen zelf kijken naar de doelen en de waarde van reminiscentie.

Een groep Canadese onderzoekers (Buchachan et al., 2002) kwam in hun kritische analyse en synthese van literatuur rond life review tot de bevinding dat life review voordelig kan zijn, maar op een andere manier dan verwacht wordt. Niet enkel een gevoel van welbevinden, maar een variëteit aan gevoelens, waaronder ook verdriet, verlies en trots worden met dit proces geassocieerd. De integratie van het verleden met het heden zou een voordeel zijn. De functies van reminiscentie en life review zouden verschillend samenhangen met het mentaal welbevinden van ouderen (Cully, LaVoie & Gfeller, 2001). Negatieve zelffuncties zouden eerder samenhangen met depressie en angst, terwijl positieve zelffuncties samenhangen met het psychologisch welbevinden (Bohlmeijer et al., 2010). De sociale functies van reminiscentie staan zowel positief als negatief niet in relatie tot geestelijke gezondheid. Bij het werken met ouderen met een depressie, is het belangrijk om vast te leggen hoe er omgegaan wordt met het heropleven van bitterheid. Reminiscentie hangt bij deze ouderen sterk samen met depressie en de vraag is hoe men nieuwe reconstructies van herinneringen kan realiseren die tot minder negatieve

gevoelens leiden (Bohlmeijer et al., 2010).

(26)

2 Probleemstelling

Maatschappelijke tendensen dagen de residentiële ouderenzorg wereldwijd uit op zoek te gaan naar integratieve, holistische zorgmodellen (WHO, 2015; Béland & Hollander, 2011; Vandeurzen 2017) waarin ook aandacht gaat naar de woonsituatie en het welzijn van bewoners. Bewoners in Vlaamse woonzorgcentra moeten volgens het nieuwe woonzorgdecreet (Vandeurzen, 2017) niet enkel ondersteuning krijgen in hun lichamelijk welbevinden, maar ook in hun geestelijk, sociaal en spiritueel welbevinden. Een psychosociale interventie die hiertoe bijdraagt, is reminiscentie (Stinson, 2009), waarvan life review een specifieke vorm is.

Verscheidene onderzoekers wierpen de laatste decennia hun licht op deze narratieve technieken. Wat reminiscentie en life review voor wetenschappers nu in praktijk betekent, en welke uitkomsten de interventies kunnen hebben, staat binnen de medisch-psychologische literatuur niet geheel op punt (Bohlmeijer et al., 2003; Lin et al., 2003). Een algemeen geldende leidraad of protocol voor de toepassing van reminiscentie en life review ontbreekt en verschillende operationele definities, functies en concepten van reminiscentie zijn in omloop.

Enerzijds wordt er in literatuur de nadruk gelegd op voordelen en positieve uitkomsten van reminiscentie en/of life review bij ouderen (Wong & Watt, 1991). Anderzijds komen andere onderzoekers tot het besluit dat voorzichtigheid in het gebruik van reminiscentie en/of life review vereist is en voorwaarden gelden (Housden, 2009). Ondanks dat bepaalde types van reminiscentie een positieve invloed uitoefenen op het welzijn van ouderen, is er ook een keerzijde van reminiscentie en/of life review gekend, die zou leiden tot het ontstaan van negatieve gevoelens (Korte, Bohlmeijer & Smit, 2009).

Dit masterproefonderzoek tracht een antwoord te bieden op de vraag in welke mate vormen van reminiscentie, waaronder life review, gekend zijn en vorm krijgen in de praktijk, en in welke mate opleiding, werkervaring, een theoretische achtergrond en mogelijke voorwaarden tot implementatie hiertoe bijdragen. Daarnaast wordt gepeild naar de ervaring van zorgverleners zelf omtrent het toepassen van reminiscentie en/of life review. De algemene vraagstelling luidt bijgevolg:

“In welke mate en hoe wordt reminiscentie en/of life review gehanteerd binnen Vlaamse woonzorgcentra?”

(27)

3 Onderzoeksvragen

Binnen deze context worden de volgende onderzoeksvragen vooropgesteld:

- In welke mate is het begrip reminiscentie en/of Life Review gekend binnen de Woonzorgcentra in Vlaanderen?

o Welke rol speelt opleiding en werkervaring in de toepassing van reminiscentie en/of Life Review?

o Vanuit welk(e) theoretisch(e) kader(s) wordt er vertrokken bij de toepassing van reminiscentie en/of Life Review?

o Wat zijn verschillen en gelijkenissen in de toepassing van reminiscentie en/of Life Review tussen woonzorgcentra?

- Hoe ervaren zorgverleners de toepassing van reminiscentie en/of Life Review?

o Wat zijn volgens zorgverleners voordelen/nadelen van reminiscentie en/of Life Review?

o Welke elementen en factoren zijn volgens zorgverleners van essentieel belang bij het werken met reminiscentie en/of Life Review?

o Hoe kijken zorgverleners binnen woonzorgcentra naar de toekomst van reminiscentie en/of Life Review?

(28)

4 Methodologie

4.1 Onderzoeksdesign

Kwalitatief onderzoek wordt volgens Plochg & van Zwieten (2007) meer en meer gebruikt in gezondheidszorgonderzoek. Met kwalitatief onderzoek (Mason, 2002) kunnen ervaringen en meningen van deelnemende respondenten begrepen worden, alsook de manier waarop sociale processen, instituties, discoursen of relaties tot uiting komen. Gezien dit masterproefonderzoek op zoek trachtte te gaan naar de achterliggende meningen van zorgverleners en de dagelijkse werkelijkheid, namelijk de huidige toepassing van reminiscentie-interventies in Vlaamse woonzorgcentra, leek kwalitatief onderzoek een gepaste keuze. Daarenboven was kwalitatief onderzoek, gezien de exploratieve aard van het onderwerp, een logische eerste stap tot een beter begrip.

In dit masterproefonderzoek werden zorgverleners binnen de residentiële ouderenzorg via een contactopname van alle woonzorgcentra in Oost-Vlaanderen doelgericht aangesproken voor deelname. 14 woonzorgcentra beantwoordden deze vraag positief. In deze woonzorgcentra werden bij 19 zorgverleners 14 semigestructureerde diepte-interviews afgenomen. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een eigen ontwikkelde interviewleidraad op basis van voorafgaande gesprekken en literatuuronderzoek. De bekomen interviews werden getranscribeerd en verder geanalyseerd aan de hand van een thematische analyse (Braun & Clarke, 2012). In het vervolg van dit onderdeel worden de verschillende methodologische keuzes verder uiteengezet.

4.2 Setting en participanten

4.2.1 Inclusiecriteria

Er werd gekozen voor een doelgerichte steekproef. De participanten werden op basis van hun werksituatie en kennis omtrent het onderwerp geselecteerd. Hiermee probeerde het onderzoek zoveel mogelijk kenmerken die relevant zijn om de onderzoeksvraag te beantwoorden, te vertegenwoordigen (Plochg & van Zwieten, 2007). Voor deelname aan dit masterproefonderzoek golden een klein aantal inclusiecriteria. Ten eerste dienden de respondenten werkzaam te zijn binnen een woonzorgcentrum in Oost-Vlaanderen. Ten tweede diende het te gaan om zorgverleners die betrokken zijn bij het organiseren van reminiscentie en/of life review activiteiten voor ouderen. Er werd geopteerd een breed spectrum aan zorgverleners (bv.

ergotherapeuten, zorgkundigen, animatoren, …) te betrekken.

(29)

4.2.2 Contacteren van de respondenten

Respondenten werden bereikt via e-mail. Via een adressenlijst van het Agentschap voor Zorg en Gezondheid (2016) werden alle gegevens van de bestaande woonzorgcentra binnen Oost- Vlaanderen gevonden. Naar elk woonzorgcentrum in deze lijst werd een uitnodigingsbrief en een korte voorstelling via e-mail verstuurd. De uitnodiging die verstuurd werd, was gericht aan de directies van de betreffende woonzorgcentra. Indien de uitnodiging positief werd ontvangen en er dus een goedkeuring was van het beleidskader binnen het woonzorgcentrum, werd verder met de betreffende respondent afgesproken op welk moment een interview kon afgenomen worden.

Indien uitgenodigde woonzorgcentra nog vragen hadden, werden die via e-mail of telefoon verder behandeld. Uiteindelijk waren 14 woonzorgcentra bereid om deel te nemen. In drie woonzorgcentra werd een interview met twee personen afgenomen. In nog een woonzorgcentrum werd een interview met drie personen afgenomen. In de andere woonzorgcentra werden de interviews afgenomen bij één persoon. In totaal namen bijgevolg 19 respondenten deel aan het onderzoek.

4.2.3 Demografische gegevens respondenten

Aan het begin van elk interview werden de demografische gegevens van de respondent bevraagd.

De diversiteit in functies, waarnaar gestreefd werd doorheen het onderzoek, bleef beperkt tot ergotherapeuten, opvoeders, animatoren en zorgkundigen. Wel werd een diversiteit gevonden in de leeftijd van de respondenten en hun aantal jaren werkervaring binnen de gezondheidszorg. De gemiddelde leeftijd van de deelnemende respondenten bedroeg 40,1 jaar. Het gemiddelde aantal jaren werkervaring in de gezondheidszorgsector bedroeg 15,3 jaar (zie tabel 2).

Respondent Leeftijds-

categorie Geslacht Opleiding Functie Aantal jaren

werkervaring

R1 45-55 V Ergotherapeut Ergotherapeut 20

R2 25-35 V Ergotherapeut Ergotherapeut 6

R3 35-45 V Ergotherapeut Ergotherapeut-

Animator 18

R4 35-45 V Animator-

zorgkundige Animator 25

R5 55-65 V Animator-

zorgkundige Animator 36

R6 35-45 V Ergotherapeut Erghotherapeut 21

(30)

R7 25-35 M Elektromechanica-

opvoeder-

zorgkundige Animator 12

R8 35-45 V Ergotherapeut Ergotherapeut 18

R9 45-55 V Ergotherapeut Ergotherapeut 33

R10 45-55 V Zorgkundige Zorgkundige 4

R11 55-65 V Ergotherapeut Ergotherapeut 11

R12 35-45 V Zorgkundige Zorgkundige 8

R13 <25 V Ergotherapeut Ergotherapeut 2

R14 25-35 M Ergotherapeut Ergotherapeut 1

R15 <25 V Ergotherapeut Ergotherapeut 3

R16 55-65 V Secundair

onderwijs:

zorgkundige Animator/zorgkundige 37

R17 25-35 V Ergotherapeut Ergotherapeut-

Animator 9

R18 25-35 V Zorgkundige Animator 13

R19 35-45 V Ergotherapeut Ergotherapeut 14

Gemiddelde leeftijd en aantal jaren werkervaring

40,1 15,3

Tabel 2: Demografische gegevens respondenten

4.3 Instrumenten

4.3.1 Keuze voor het semigestructureerd diepte-interview

Voor de dataverzameling werd gebruik gemaakt van semigestructureerde diepte-interviews.

Kwalitatieve of semigestructureerde diepte-interviews hebben volgens Mason (2002, p. 62) enkele gemeenschappelijke kenmerken. Het kan gaan om “één-op-één interacties”, maar ook grote groepsinterviews of focusgroepen zijn mogelijk. De interviews omvatten een redelijk informele stijl. Er wordt een “thematisch, onderwerp-gecentreerde, biografische of narratieve aanpak”

gehanteerd waarbij flexibiliteit zowel de onderzoekers als de respondent toestaan om tot onverwachte thema’s te komen. Tenslotte wordt de context of specifieke situatie van respondenten mee in rekening gebracht en ontstaat kennis in interactie tussen de interviewer en zijn respondent. In een semigestructureerd diepte-interview liggen de vragen en de antwoorden niet reeds vast, maar kan afgeweken worden (Reulink & Lindeman, 2005).

(31)

4.3.2 Opbouw van de interviewleidraad

De interviewleidraad werd onderverdeeld in 5 thema’s:

1. Opleiding, kennis en werkervaring van de geïnterviewde 2. Theoretische kaders van reminiscentie binnen woonzorgcentra 3. Sterktes en beperkingen van reminiscentie/life review

4. Essentiële factoren bij reminiscentie en/of life review

5. De toekomstige uitdagingen van reminiscentie en/of life review

De thema’s werden verder uitgediept met enkele hoofdvragen en aanvullende bijvragen om de respondent op weg te zetten. De volledige interviewleidraad is terug te vinden in bijlage 3.

4.4 Procedure

Voorafgaand aan het onderzoek werden reminiscentie activiteiten binnen verschillende woonzorgcentra meermaals geobserveerd. Dit gaf de onderzoeker de mogelijkheid om het woonzorgcentrum als context beter te leren kennen, alsook vormen van reminiscentie in praktijk te observeren (Bogdan & Biklen, 2014).. Ook werd met twee woonzorgcentra in overleg gegaan over de relevantie en aanpak van het onderzoek.

Het opstellen van de interviewleidraad gebeurde aan de hand van voorgaande literatuurstudie en verkennende, informele gesprekken voorafgaand aan het masterproefonderzoek. In bijlage 3 wordt de interviewleidraad weergegeven. Een schematische voorstelling van het verloop van het onderzoek werd uiteengezet in bijlage 4. Bij elk interview werd gebruik gemaakt van een digitale audio-opname. Dit werd ook in het informed consent formulier opgenomen en dus voorafgaand het interview bij de respondenten bevraagd. Alle respondenten stemden hiermee in. De bandopnames werden gebruikt om de interviews nadien te transcriberen ter voorbereiding van verdere analyse.

Elk interview startte met het samen overlopen en tekenen van het informed consent formulier.

Daarna werd aan de hand van een korte introductie aan de respondent(en) meegedeeld wat het opzet was van het onderzoek en welke thema’s aan bod zouden komen. Bij elke open vraag werden in de interviewleidraad enkele bijvragen toegevoegd om de respondent indien nodig te ondersteunen. In een eerste thema werden de demografische gegevens van de respondent overlopen. Vervolgens werden verschillende open vragen gesteld rond de opleiding, werkervaring en bijscholing van de respondent. Ook werd naar de kennis van het begrip life

(32)

review gepeild aan de hand van een definitie. Tenslotte werden de ervaringen van de respondenten bevraagd aan de hand van enkele uitspraken aangaande het eerste thema. Het principe van open vragen en uitspraken werd herhaald bij het tweede thema, waar gepeild werd naar de theoretische kaders van reminiscentie. In de volgende thema’s werd opnieuw gebruik gemaakt van open vragen, aangevuld met bijvragen ter ondersteuning. Elk interview werd beëindigd met de vraag of de respondent nog iets wilde toevoegen. De interviewtijd varieerde van een halfuur tot anderhalf uur.

4.5 Analyse

Van Staa & Evers (2010) stellen dat kwalitatieve data-analyse leidt tot reductie, interpretatie en het reconstrueren van de verzamelde data in een continu voortschrijdend proces. In dit masterproefonderzoek werd gekozen voor een thematische analyse van de getranscribeerde interviews in Nvivo 12 (QSR International Pty Ltd., 2018). Er werd gepoogd een combinatie van een theoretische en inductieve analyse te maken, respectievelijk aan de hand van de interviewleidraad als centraal kader en de persoonlijke ervaringen van de zorgverlener.

Het zes-fasenmodel van Braun & Clarke (2006) diende als basis voor de thematische analyse.

Doorheen het gebruik van een thematische analyse kan de onderzoeker volgens Braun & Clarke (2012) collectieve of gedeelde betekenissen en ervaringen blootleggen. In de eerste fase werd getracht vertrouwd te raken met de data. Dit gebeurde grotendeels doorheen het transcriptieproces waarin de interviews werden omgezet in een geschreven vorm. Dit proces leidde tot de ontwikkeling van een grondiger begrip van de data. In de tweede fase werden initiële codes gevormd op basis van de onderzoeksvragen en voorgaande literatuur. Daarnaast werden in de data op exploratieve, inductieve manier relevante tekstdelen gecodeerd. In een derde fase werden de codes herbekeken, indien nodig hernoemd of samengevoegd. Aan de hand van deze fase werden de codes onder overkoepelende thema’s geplaatst. Een eerste visuele presentatie van thema’s en codes werd in deze fase uiteengezet. Vervolgens werd elk thema in een vierde fase herbekeken op basis van de coherentie tussen de data. Sommige thema’s en codes werden in deze fase nog hernoemd of verplaatst totdat een goede coherentie van de data bereikt werd. Vervolgens werd de validiteit van de thema’s getoetst aan het geheel. In de vijfde en zesde fase werden de thema’s gedefinieerd en verfijnd. Het thema ‘invloed opleiding en werkervaring’ werd ter evaluatie getoetst aan de hand van een open codering door een medestudent. Vijf gelijknamige codes werden in de codering gevonden. Ook andere codes vertoonden gelijkenissen, maar werden anders benoemd. Gezien de sterke overeenkomsten, werd in overleg beslist de oorspronkelijke codes te behouden. Vervolgens werden de thema’s a.d.h.v. een boomstructuur (zie fig. 1 en bijlage 5) beschreven in het resultaatgedeelte.

(33)

Fig. 1: Korte versie van de boomstructuur

4.6 Ethische aspecten

Door middel van semigestructureerde interviews werd het mogelijk rijke gegevens te verzamelen die de ervaringen van respondenten blootleggen (Howitt, 2014). Toch zijn ook nadelen verbonden aan kwalitatief onderzoek (Plochg & van Zwieten, 2007). De onderzoeker is het onderzoeksinstrument, waardoor zijn persoonlijke inbreng, in de vorm van waarneming, communicatie en interpretatie, invloed uitoefenen op de onderzoeksresultaten. Daarnaast zijn onderzoeksresultaten niet generaliseerbaar en kan bij semigestructureerde interviewafnames geen standaardisatie gecreëerd worden. Het accuraat beschrijven van de verschillende stappen die men als onderzoeker neemt, is daarom essentieel om de kwaliteit van het onderzoek te waarborgen. De interne betrouwbaarheid van dit onderzoek kon zoveel als mogelijk gewaarborgd blijven, gezien het gehele onderzoeksproces door één persoon werd uitgevoerd.

Aan de hand van de uitvoerige bespreking van de methodologie werd ook gepoogd tegemoet te komen aan de externe betrouwbaarheidseisen. Om de interne validiteit van het onderzoek te waarborgen, werd tijdens het interviewproces gezocht naar voldoende tegenstellingen of tegenvoorbeelden. Verder werden enkele willekeurige delen uit de interviewtranscripties afzonderlijk gecodeerd door een medestudent en werd overlegd over verschillen en gelijkenissen tussen beide coderingen.

Kennis van

begrippen Invloed opleiding

en werkervaring Theoretisch

kader

Sterktes en beperkingen Essentiële

factoren Toekomst

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

He is presently Senior Researcher at the Netherlands Institute for the Study of Crime and Law Enforcement NSCR (Leiden) and Professor of empirical research into criminal

De zorginstelling 1 waarbinnen het onderzoek gaat plaats vinden heeft de wensen van de cliënt hoog in het vaandel staan (Anoniem, 2016). Voor begeleiders van verstandelijk

Dit wordt verwoord door deze hoofdvraag: Wat is de samenhang tussen de gesprekstechnieken van de groepsleiders en de reacties van deelnemers in verschillende stadia

Uit dit citaat blijkt heel duidelijk dat ze al eerder in haar leven actief op zoek is gegaan naar methoden om moeilijke herinneringen te herkaderen, om de betekenis ervan en de

Zo zou het kunnen dat persoonlijkheid de (financiële) zelfeffectiviteit of sensation seeking beïnvloedt, welke op zijn beurt weer het beleggingsresultaat

Voor TNO kan de Innovatie Academie van belang zijn als een instrument van opleiding om daarmee aan haar werknemers te leren hoe de eigen technologie binnen het totale

In dit onderzoek zijn de behandelindicaties en de achterliggende concepten van eerstelijns fysiotherapeuten beschreven betreffende de behandeling van patiënten na een

Ook de financiering met 1,5 miljoen euro door ZonMw van het zogenaamde WIDE-project waarin het Antoni van Leeuwenhoek, het UMC Utrecht en de Hartwig Medical Foundation