• No results found

1 THEORETISCHE/ CONCEPTUELE BASIS

1.2 O UDERENZORG

krijgt vanuit deze benadering een bredere invulling, waarbij niet meer enkel leeftijd, beperking of chronische ziekte een belangrijke rol vervult.

1.2 Ouderenzorg

1.2.1 Internationale uitdagingen in de ouderenzorg

Internationaal wijzen onderzoeken binnen de ouderenzorg op verschillende uitdagingen. Door een toenemende vergrijzing van de populatie stijgt het aantal oudere personen die nood hebben aan langetermijn zorg (OECD, 2019; WHO, 2015). Zowel betaalde als niet-betaalde werkkrachten nemen de extra zorgtoename op zich. Er vond de laatste drie decennia dan ook een transformatie plaats naar meer deïnstitutionalisatie binnen de Noordelijke, centrale en Oostelijke Europese landen (Deusdad et al., 2016). In Nederland doet men bijvoorbeeld een groter beroep op zelfzorg en zorg door de sociale omgeving van een oudere persoon (Vandeurzen, 2017; ActiZ, 2014). Deze wending vindt ook plaats in de Scandinavische landen, waar men de institutionele zorg verminderde en investeerde in de thuiszorg (Vandeurzen, 2017; Deusdad et al., 2016).

Europeanen geven opnieuw de voorkeur aan familie- of mantelzorg. Deze trend wordt

‘refamiliarisatie’ genoemd.

Cijfers van de OECD (2013) wijzen erop dat de uitgaven aan de ouderenzorg door overheden gemiddeld jaarlijks met 4,8% stegen tussen 2005 en 2011. Deze uitgaven zullen volgens cijfers van de Europese Unie (2012) ten minste verdubbelen tegen 2060. Vervolgens wijst het rapport

‘Ageing and health’ van de World Health Organization (WHO, 2015) op verouderde ideeën en werkwijzen die de kwaliteit van de zorg in gevaar brengen. De ouderenzorg is in veel gevallen slechts gericht op het in leven houden van ouderen, in plaats van zich te focussen op de sterktes van ouderen en in te zetten op hun kwaliteit van leven. Veel zorgverleners zouden onvoldoende voorbereid zijn om tegemoet te komen aan de gestelde uitdagingen en bezitten geen adequate opleiding (WHO, 2015). Fragmentatie en inflexibiliteit van verantwoordelijkheden leidt er tenslotte toe dat veel zorgverleners zich niet bewust zijn van de behoeften en wensen die bij ouderen leven.

Vanuit internationaal oogpunt is het tenslotte opmerkelijk dat veel voorzieningen binnen de ouderenzorg in isolatie functioneren, zowel op een administratief, beleids-als klinisch perspectief (Béland & Hollander, 2011; Leichsenring, 2012). Het EU-project ‘Providing Integrated Health and Social Care for Older People’ (PROCARE) (Leichsenring, 2012) toont aan dat nationale systemen voor gezondheidzorg en sociale zorg losjes aan elkaar gekoppelde structuren zijn met toenemende moeilijkheden. Deze moeilijkheden zijn de toenemende vermarkting van de

gezondheidszorg, een gebrek aan managementsvaardigheden, een tekort aan hulpverleners en een algemene trend naar het inkrimpen van sociale zorgvoorzieningen.

1.2.2 Nieuwe perspectieven in de ouderenzorg

Volgens Béland en Hollander (2011) is een integratief model met een meer holistische kijk op zorgbehoevenden en hun noden, een oplossing voor de versplinterde en gesegmenteerde zorg.

Wereldwijd wordt met allerlei methoden gewerkt die de verschillende zorgnoden samenbrengen.

‘System of Integrated Care for Older persons’ (SIPA) (Chan, Cheng, & Su, 2008; Béland & Hollander, 2011) is een van deze methoden. Bergman et al. (2004) gaven in een randomised controlled trial weer dat dergelijke geïntegreerde systemen potentieel hebben om het gebruik van ziekenhuizen en woonzorgcentra te doen dalen zonder een stijging van kosten. Een tweede programma PACE, de afkorting van ‘The Program of All-inclusive Care of the Elderly’, werd oorspronkelijk ontwikkeld in de jaren ’70. Het programma probeerde uitgebreide medische en langetermijn zorgvoorzieningen aan te bieden voor kwetsbare ouderen, in de vorm van maatschappelijke zorg, residentiële en acute zorgvoorzieningen (Chan et al., 2008; Béland & Hollander, 2011).

Geïntegreerde zorgmodellen brengen volgens Béland en Hollander (2011) veel voordelen met zich mee. Ze zorgen voor een gecoördineerd continuüm van zorg over meerdere voorzieningen en een gemeenschappelijke toegangspoort in het zorgsysteem. Daarnaast maken dergelijke zorgmodellen gebruik van case management en een geïntegreerd informatiesysteem.

Verschillende beleidssystemen in Europa focussen meer en meer op het idee van ‘ageing in place’.

Hiermee wordt bedoeld dat ouderen verzorgd dienen te worden in een omgeving die zo dicht als mogelijk aanleunt bij hun eigen huis en gemeenschap (Deusdad et al., 2016; WHO, 2015).

WHO (2015) stelt dat meer middelen dienen te worden ingezet om van de ouderenzorg een aantrekkelijke werkgever te maken. Dit moet enerzijds door het optrekken van lonen en voordelen, en anderzijds door de werkomstandigheden van zorgverleners te verbeteren. Dit kan slechts door het voorzien van opleidingen die zorgverleners versterken in hun rol, flexibele werkuren en het aanreiken van betekenisvolle verantwoordelijkheden. De status van een zorgverlener moet verbeteren. In opleidingen dienen de verschillende visies op ouder worden opgenomen te worden. Ook mantelzorgers moeten verder ondersteund worden in hun zorgrol.

Verder dienen geïntegreerde zorgmodellen samenwerkingen tussen voorzieningen te verbeteren en kunnen werkvormen als case management ook in de ouderenzorg geïmplementeerd worden.

Langetermijnzorg voor ouderen verdient meer politieke en sociale aandacht en een meer tegemoetkomende financiering.

1.2.3 Organisatie en uitdagingen van woonzorgcentra in Vlaanderen

Op 30 maart 2018 keurde de regering de conceptnota goed waarin Vlaanderen de lijnen van het toekomstige residentiële ouderenzorgbeleid uittekende (Vandeurzen, 2017). Zo dient meer aandacht te gaan naar preventie en gezondheidspromotie, eerstelijnszorg en mantelzorg.

Daarnaast dient vrijwilligerswerk in de thuiszorg beleidsmatig versterkt te worden, zodat de opname in een residentiële zorgvorm uitgesteld of vermeden kan worden. De integratie van de gezondheidszorg en welzijnszorg en een betere coördinatie tussen thuiszorg, residentiële ouderenzorg en ziekenhuiszorg zijn terugkerende items. Ook zaken zoals het aanwerven van kwalitatief en kwantitatief voldoende personeel en het verbeteren van de aantrekkelijkheid van de job, zijn aandachtspunten. Naast een grote evolutie in beeldvorming over ouderen en de residentiële ouderenzorg, zijn volgende veranderingen van belang in de nabije toekomst.

De laatste jaren staan woonzorgcentra in de kijker door de sterke verschuiving in doelgroep. Door de deïnstitutionalisatie en vermaatschappelijking van de zorg, behoren relatief zelfredzame oudere personen niet langer tot de doelgroep van het woonzorgcentrum. De zorgzwaarte van de huidige doelgroep neemt toe en de verblijfsduur kort daarentegen in (Vandeurzen, 2017).

Verwacht wordt dat het aantal personen met dementie sterk zal toenemen in de toekomst en er een grote zorgtaak ligt bij de beschikbare mantelzorg, de thuiszorg en de residentiële zorg. Deze veranderingen vragen niet alleen een aangepaste personeelsomkadering en infrastructuur, maar ook aangepaste expertise en competenties. Woonzorgcentra worden daarnaast vaker ingezet om ook niet-ouderen met een langdurige en intensieve zorgvraag op te vangen. Deze verschuivingen vergen inspanningen om enerzijds dwarsverbanden te leggen tussen diverse sectoren, en anderzijds om het dominante medische model dat in de meeste woonzorgcentra nog steeds gangbaar is, om te buigen naar een model waar ook aandacht is voor de woonsituatie en het welzijn van bewoners.

Onze samenleving wordt steeds diverser. Zo ook onze ouderen (Talloen, Verstraete, & Chech, 2012). De steeds heterogener wordende groep brengt specifieke noden met zich mee. Extra inspanning is nodig om de diverse noden van ouderen te begrijpen (WHO, 2015). Een manier om tegemoet te komen aan diversiteit onder ouderen, is het toepassen van een ‘person-centered’ aanpak.

De humanistische psycholoog Carl Rogers (Brownie & Nancarrow, 2013) beoogde met zijn aanpak in te zetten op aanvaarding, zorg, empathie, sensitiviteit, actief luisteren en menselijke groei. De aanpak is kwaliteitsvol, veilig en effectief. Ze zet een verandering in werking die alle ouderen toegang verleent tot een model van ouderenzorg dat aan de individuele noden en voorkeuren voldoet. Dit soort van interventies zou een positieve invloed hebben op zorgverleners en het psychologisch welzijn van bewoners verbeteren.

Op financieel niveau groeit men zoals in de gehandicaptensector mee naar een ‘vraaggestuurd, persoonsvolgend fincancieringsconcept’. Sinds de zesde staatshervorming in 2014 is niet de federale overheid, maar de Vlaamse gemeenschap bevoegd over de ouderenzorg (Vlaamse Overheid, 2013). Met deze overheveling kreeg de Vlaamse Overheid nu ook zeggenschap over de financiering en subsidiëring van de verschillende voorzieningen binnen de ouderenzorg. Net zoals in het voorbeeld van de gehandicaptenzorg, zal de aandacht liggen op de zorgbehoeften en het toekomstperspectief van de zorgvrager en niet langer op zijn/haar leeftijd (Vandeurzen, 2016).

Concreet wil dit zeggen dat ouderen geleidelijk aan zelf de regie in handen krijgen en overheidssubsidies niet langer rechtstreeks aan voorzieningen worden toegekend. In het licht van deze verandering worden de kwaliteit van leven, de autonomie en eigen regie van zorgbehoevenden centraal gesteld.