• No results found

De Terp, Valkenburg Gemeente Katwijk. Colofon. IDDS Archeologie rapport Projectnummer /63906

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De Terp, Valkenburg Gemeente Katwijk. Colofon. IDDS Archeologie rapport Projectnummer /63906"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Colofon

Projectnummer 44221014/63906

In opdracht van Gemeente Katwijk

Auteur dr. A.W.E. Wilbers

Redactie drs. A.M.H.C. Koekkelkoren

Versie 1.3

Status Definitief

Goedkeuring

B. Voormolen Gemeente Katwijk 9-1-2015

© IDDS Archeologie Noordwijk, november 2014 ISSN 2212-9650

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De Terp, Valkenburg Gemeente Katwijk

IDDS Archeologie rapport 1716

(2)

SAMENVATTING:

In opdracht van Gemeente Katwijk heeft IDDS Archeologie in november 2014 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), door middel van boringen, uitgevoerd aan de Kerkweg 3 in Valkenburg, gemeente Katwijk. De aanleiding voor dit onderzoek is het plan een uitbreiding te realiseren van Dorpshuis “de Terp”. Dorpshuis “de Terp” ligt in het gebied waar in de Tweede Wereldoorlog een Romeins castellum vastgesteld en grotendeels opgegraven is. Dit castellum-terrein is een terrein van hoge archeologische waarde en het is niet zeker of ter plaatse van de uitbreiding ook opgegraven is. Door de gemeentearcheoloog van Katwijk is daarom verzocht om een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uit te laten voeren.

Het veldonderzoek toont aan dat het terrein is opgegraven tot -0,5 tot 0,2 m NAP (1,8 tot 2,6 m –mv) en dat daarbij van het vlak alle resten zijn verwijderd. In de stortlagen komen nog grote hoeveelheden archeologische resten voor (er was te veel om alles te verzamelen), waarbij met name de metalen vondsten mogelijk nog aanwezig kunnen zijn. Deze vondsten zijn niet meer in situ en missen daardoor de directe context, maar door de afwezigheid van metaaldetectoren in 1942 is het waarschijnlijk dat een groot deel van de metalen vondsten over het hoofd zijn gezien.

Het veldonderzoek toont ook aan dat het plangebied inderdaad op de oeverwal van de Oude Rijn ligt.

In de top van deze oeverwalsedimenten zijn archeologische vondsten en mogelijk ook sporen aangetroffen die dateren uit de IJzertijd. Dit niveau is blijkbaar niet opgegraven in 1942 en op basis daarvan wordt aangenomen dat er in het plangebied ook nog een vindplaats uit de IJzertijd aanwezig is. De resten van deze vindplaats bevinden zich tussen het niveau van de natuurlijke afzettingen en het opgravingsvlak, respectievelijk -1,0 tot -0,8 m NAP (2,7 tot 3,2 m –mv) en -0,5 tot 0,2 m NAP (1,8 tot 2,6 m –mv).

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te laten voeren indien graafwerkzaamheden dieper reiken dan het opgravingsvlak uit 1942, namelijk -0,5 tot 0,2 m NAP (1,8 tot 2,6 m –mv). Op basis van de plannen zal dit niveau in dit geval niet worden bereikt en wordt aanvullend archeologisch onderzoek voor de geplande werkzaamheden niet geadviseerd. Omdat in 1942 niet met metaaldetectoren gezocht kon worden en op basis van de grote hoeveelheden Romeinse vondsten in de teruggestorte grond, wordt geadviseerd om bij de ontgraving van het plangebied de uitgegraven grond te onderzoeken op metalen archeologische resten. Deze vondsten kunnen mogelijk een interessante aanvulling vormen op het vondstenareaal van de opgravingen in de Tweede Wereldoorlog.

(3)

INHOUDSOPGAVE:

ADMINISTRATIEVE GEGEVENS VAN HET PLANGEBIED ... 4

1. INLEIDING ... 5

1.1. Aanleiding ... 5

1.2. Doel- en vraagstelling van het onderzoek... 5

1.3. Ligging van het plan- en onderzoeksgebied ... 6

2. BUREAUONDERZOEK ... 7

2.1. Werkwijze ... 7

2.2. Geologie, geomorfologie en bodem ... 7

2.3. Archeologische en ondergrondse bouwhistorische waarden ... 8

2.4. Historische situatie en mogelijke verstoringen ... 11

2.5. Huidig landgebruik ... 11

2.6. Gespecificeerd verwachtingsmodel ... 11

3. VELDONDERZOEK ... 13

3.1. Onderzoekshypothese en onderzoeksopzet ... 13

3.2. Werkwijze ... 13

3.3. Resultaten ... 13

3.4. Interpretatie ... 15

4. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN ... 16

4.1. Aanbevelingen ... 17

4.2. Betrouwbaarheid ... 18

GERAADPLEEGDE BRONNEN ... 19

VERKLARENDE WOORDENLIJST ... 20

LIJST VAN AFKORTINGEN ... 21

BIJLAGEN

1. Topografische kaart 2. Archis-informatie

3. Boorlocatie- en vondstlocatiekaart 4. Boorbeschrijvingen

5. Periodentabel

6. Plangebied op de opgravingskaart 1941-1950

7. Plangebied op Actueel Hoogtemodel Nederland versie 2 8. Vondstenlijst

9. Plan begane grond Nieuw

(4)

Administratieve gegevens van het plangebied

Onderzoeksmeldingsnummer 63906

Toponiem De Terp

Plaats Valkenburg

Gemeente Katwijk

Kadastrale aanduiding Valkenburg A 4162

Provincie Zuid-Holland

Kaartblad 30E

Coördinaten Centrum Hoekpunten

89.667 / 466.260 89.663 / 466.267 (NW) 89.682 / 466.272 (NO) 89.675 / 466.253 (ZO) 89.668 / 466.250 (ZW)

Oppervlakte 143 m2

Onderzoekskader Omgevingsvergunning voor de uitbreiding en aanpassingen van “De Terp”

Uitvoerder IDDS Archeologie

Contactpersoon: dr. A.W.E. Wilbers Postbus 126

2200 AC Noordwijk (ZH) Tel: 071-4028586 E-mail: awilbers@idds.nl Bevoegde overheid Gemeente Katwijk

Ruimte en Veiligheid, team Ruimtelijk Beleid Contactpersoon: B. Voormolen

Postbus 589 2220 AN Katwijk Tel: 071-4065170

E-mail: b.voormolen@katwijk.nl Beheer en plaats van

documentatie en vondsten

Provinciaal Depot voor Bodemvondsten van de provincie Zuid-Holland

Uitvoeringsdatum veldwerk 6-11-2014

(5)

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

In opdracht van Gemeente Katwijk heeft IDDS Archeologie in november 2014 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), door middel van boringen, uitgevoerd aan de Kerkweg 3 in Valkenburg, gemeente Katwijk. De aanleiding voor dit onderzoek is het plan een uitbreiding te realiseren van Dorpshuis “de Terp”. De geplande nieuwe situatie is verbeeld in bijlage 9.

Het betreft een uitbreiding aan de zuidwestzijde van het gebouw. De funderingen van deze uitbreiding zullen worden aangelegd op een niveau van 1,4 m onder peil. Het peil is gedefinieerd als het maaiveld ter plaatse van de parkeerplaats voor het dorpshuis (ongeveer 2,0 m NAP). De fundering zal bestaan uit een betonplaat en boorpalen. Naast de uitbreiding zal ook de voorgevel van het bestaande gebouw worden veranderd. Hiervoor zal de bodem ontgraven worden tot 1,0 m onder peil.

Dorpshuis “de Terp” ligt in het gebied waar in de Tweede Wereldoorlog een Romeins castellum vastgesteld en grotendeels opgegraven is. Dit castellum-terrein is een terrein van hoge archeologische waarde en het is niet zeker of ter plaatse van de uitbreiding ook opgegraven is. Door de gemeentearcheoloog van Katwijk is daarom verzocht om een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uit te laten voeren.

1.2. Doel- en vraagstelling van het onderzoek

De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Dit gebeurt aan de hand van bestaande bronnen over bekende en verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en zo nodig aanvullen van de gespecificeerde verwachting. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de vormeenheden van het landschap in het plangebied, voor zover deze vormeenheden van invloed kunnen zijn geweest op de bruikbaarheid van de locatie door de mens in het verleden. Op basis van de resultaten van het onderzoek kunnen kansarme zones van het plangebied worden uitgesloten en kansrijke zones worden geselecteerd voor behoud of voor vervolgonderzoek. Om deze doelstelling te kunnen realiseren, wordt op de volgende vragen een antwoord gegeven (Wilbers 2014):

 Welke delen van het plangebied zijn op basis van de boringen wel of niet opgegraven?

 Hoe diep/tot welk niveau reikte de opgravingen uit 1942?

 Welke (mogelijke) archeologische indicatoren zijn achtergebleven in het teruggestorte materiaal of op het opgravingsniveau?

 Waaruit bestaan de natuurlijke afzettingen onder het opgravingsniveau?

 Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied en wordt deze bij het veldonderzoek bevestigd?

 In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd door de voorgenomen bodemverstorende werkzaamheden?

Het archeologisch bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek zijn uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.3 (Centraal College van Deskundigen 2013) en de gemeentelijke eisen.

Voor de in dit rapport gebruikte geologische en archeologische tijdsaanduidingen wordt verwezen naar Bijlage 5. Afkortingen en enkele vaktermen worden achterin dit rapport uitgelegd (zie lijst van afkortingen en begrippen).

(6)

1.3. Ligging van het plan- en onderzoeksgebied

De ligging van het (her) in te richten gebied, ofwel het plangebied, is weergegeven in Bijlage 1. Het plangebied ligt in Valkenburg (ZH), langs Dorpshuis “de Terp” aan de Kerkweg 3. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de bestaande gebouwen van het Dorpshuis, aan de zuidzijde door de parkeerplaats en aan de west- en noordzijde door de Ringweg (die ter plaatse van het plangebied een fiets/voetpad is). Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 143 m2 en een gemiddelde maaiveldhoogte van 1,8 tot 2,2 m NAP. De exacte ligging en contouren van het plangebied zijn nader weergegeven in Bijlage 3 en Figuur 1.

Om tot een gespecificeerde verwachting voor het plangebied te komen, is niet alleen gekeken naar bekende gegevens over het plangebied zelf maar ook naar de omgeving. Voor het totale onderzochte gebied, oftewel het onderzoeksgebied, is als begrenzing een straal van 500 m rondom het plangebied gekozen. De straal van 500 m is dusdanig gekozen dat het Romeinse castellum (waarvan het plangebied onderdeel is) en de vondsten daar direct omheen worden meegenomen in het onderzoek.

Figuur 1 Het plangebied (rood omlijnd) op een luchtfoto uit ongeveer 2012 (bron: Bing Maps, Microsoft).

(7)

2. Bureauonderzoek

2.1. Werkwijze

Tijdens het bureauonderzoek zijn gegevens verzameld over het onderzoeksgebied. Er is gekeken naar bekende archeologische en ondergrondse bouwhistorische waarden, uitgevoerde archeologische onderzoeken, de fysieke kenmerken van het oude en huidige landschap en naar informatie over bodemverstoringen. Er is vooral gebruik gemaakt van het boek “Romeinen in Valkenburg (ZH). De opgravingsgeschiedenis en het archeologische onderzoek van Praetorium Agrippinae.” van Hingh en Vos uit 2005, omdat bekend is dat het plangebied ligt op het terrein van het Romeins castellum “Praetorium Agrippinae”.

Voor het bureauonderzoek is ook gebruik gemaakt van de verwachtingskaart van de gemeente Katwijk (Schute/Jansen 2007) en van de Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) van de provincie Zuid-Holland. Daarnaast is er gekeken naar de landelijke verwachtingskaart (de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden; IKAW) en naar het Archeologisch Informatie Systeem (Archis II) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Aanvullende historische informatie is verkregen uit beschikbaar historisch kaartmateriaal, waaronder het Minuutplan van begin 19e eeuw en enkele historische topografische kaarten (watwaswaar.nl).

Om inzicht te krijgen in de opbouw en ontwikkeling van het landschap is onder andere gebruik gemaakt van de bodemkaart van Nederland (Stichting voor Bodemkartering, 1982), de stroomruggenkaart van het Nederlands rivierengebied (Cohen et al. 2012) en de geomorfologische kaart van Nederland (DLO-Staring Centrum / Rijks Geologische Dienst 1994). Daarnaast is gebruik gemaakt van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN2).

Voor informatie omtrent bodemsaneringen en ontgrondingenvergunningen is het Bodemloket (www.bodemloket.nl) geraadpleegd. Om de ligging van kabels en leidingen in het plangebied te bepalen, is een KLIC-melding gedaan. Deze gegevens zijn aangevuld met informatie uit onderzoeksrapporten en achtergrondliteratuur (zie literatuurlijst).

2.2. Geologie, geomorfologie en bodem

2.2.1. Ontstaansgeschiedenis landschap

Op basis van de paleogeografische reconstructies van het deltagebied van de Oude Rijn lag het plangebied in het Holoceen, tot ongeveer 2500 voor Chr. in zee. Daarna ging de uitbouw van de kust en het estuarium van de Oude Rijn verder naar het westen en kwam het plangebied te liggen in het estuarium van de Oude Rijn. Binnen dit estuarium veranderde het geulpatroon van een open estuarium met verschillende hoofd- en nevengeulen, gescheiden door zandbanken in de Bronstijd, naar een rivierenlandschap met verschillende smallere en rechtere geulen gescheiden door kwelderachtige komgebieden in de IJzertijd. Aan het einde van de IJzertijd verdwenen de meeste van deze geulen waardoor er in de Romeinse tijd waarschijnlijk nog maar één hoofdgeul aanwezig was.

Deze geul had bij Valkenburg een recht verloop en was waarschijnlijk ongeveer 100 tot 200 m breed.

Langs deze loop ontwikkelde zich aan beide zijden een smalle oeverwal. Op deze oeverwal is door de Romeinen een castellum gebouwd (zie hieronder). Dit castellum lag parallel aan de loop van de rivier.

Na de Romeinse tijd verminderde de afvoer van de Oude Rijn geleidelijk omdat deze werd overgenomen door nieuwe rivieren die bovenstrooms aftakten van de Oude Rijn en uitmondden bij Rotterdam. Door deze vermindering in de afvoer ging de hoofdgeul van de Oude Rijn in de Vroege Middeleeuwen meanderen. Net bovenstrooms van Valkenburg ontstond zo de meanderbocht van Valkenburg en in het dorp werd door de rivier een deel van het castellum geërodeerd. Uiteindelijk werd in 1122 de Oude Rijn bovenstrooms afgedamd en verdween de monding van de rivier in 1163 bij de St. Thomasvloed. Daarna verlandde de geul langzaam doordat de oevers begroeid raakten, dichtslibten en bewoond werden en daardoor werd de geul steeds smaller.

De bovenstaande samenvatting van de ontwikkeling van het landschap en de Oude Rijn rondom Valkenburg is gebaseerd op verschillende informatiebronnen en de ervaringen van dr. A.W.E. Wilbers

(8)

bij onderzoeken in dit gebied. Aanvullende informatie kan worden gevonden in Berendsen/Stouthamer (2001), Cohen et al. (2012), Dekker (1980), Dijkstra (2011), van der Meer (s.a.), Parlevliet (2001), Pruissers/de Gans (1988), van Dinter (2013), van der Valk (2011) en anderen.

2.2.2. Geomorfologie

Op de geomorfologische kaart ligt het plangebied in bebouw gebied. Op basis van de eenheden in de omgeving is het waarschijnlijk dat het plangebied ligt op een getij-riviermondrug. Het betreft daarbij waarschijnlijk de oeverwal van de Oude Rijn die op ongeveer 150 m ten noordoosten van het plangebied ligt. Volgens de gemeentelijke verwachtingenkaart is het plangebied landschappelijk onderdeel van de zuidelijke Rijnoever en het achterliggende kwelderlandschap. De bodem van het plangebied bestaat waarschijnlijk uit oeverafzettingen op kwelderafzettingen, eventueel met Hollandveen-inschakeling. Uit de onderstaande beschrijving van de archeologische onderzoeken in en rondom het plangebied blijkt dat het plangebied ligt op de dorpsheuvel die is ontstaan door de ophogingen van de verschillende fases van het Romeins castellum. Geomorfologisch zou het landschap van het plangebied daarom kunnen worden geclassificeerd als antropogene verhoging.

De dorpsheuvel van Valkenburg is duidelijk zichtbaar op de AHN (AHN2). De oeverwal van de Oude Rijn ligt met 0,5 tot 1,0 m NAP duidelijk hoger dan het kweldergebied in het achterland dat ongeveer op -0,5 tot 0,0 m NAP ligt. De dorpskern van Valkenburg, daar waar het castellum stond, heeft een hoogte van 2,0 tot 3,5 m NAP, met het hoogste punt daar waar de kerk staat.

2.2.3. Bodem

Op de bodemkaart van Nederland ligt het plangebied in bebouwd gebied. Rondom de dorpskern komen kalkrijke poldervaaggronden voor bestaande uit zware zavel (ofwel zandige klei) en tuineerdgronden ook bestaande uit zware zavel. Poldervaaggronden hebben een weinig humeuze en dunne bovengrond en een grijze en roestig gevlekte ondergrond. De tuineerdgronden zijn ontstaan op dezelfde kleiige ondergrond als de poldervaaggronden maar door het opbrengen van (uitgebaggerde) grond is de bovengrond veel humeuzer en heeft ook een dikte van meer dan 50 cm. Omdat het plangebied ligt op de dorpsheuvel, die is ontstaan door de verschillende fases van het Romeins castellum en latere bebouwing, is er in het plangebied waarschijnlijk eerder sprake van een antropogene bodem. Deze bodem is in het plangebied waarschijnlijk ook nog sterk omgewerkt omdat het plangebied al in 1942 is opgegraven (zie paragraaf 2.3).

In de omgeving van het plangebied hebben de bodems grondwatertrap III of IV. De grondwatertrappenindeling is gebaseerd op gemiddeld hoogste (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). Hiermee worden de winter- en zomergrondwaterstanden gekarakteriseerd in een jaar met een gemiddelde neerslag en verdamping. Grondwatertrap III duidt op natte gronden waarbij de GHG wordt aangetroffen op minder dan 40 cm -mv en de GLG op een diepte tussen 80 en 120 cm –mv. Grondwatertrap IV duidt op vochtige gronden waarbij de GHG wordt aangetroffen op meer dan 40 cm -mv en de GLG op een diepte tussen 80 en 120 cm –mv. De maaiveldhoogte van het plangebied ligt met ongeveer 2,0 m NAP ruim hoger dan de 0,5 tot 1,0 m in de omgeving. Het is dan ook waarschijnlijk dat de grondwaterstanden in het plangebied beduidend lager zijn.

2.3. Archeologische en ondergrondse bouwhistorische waarden

Op de gemeentelijke verwachtingskaart staat aangegeven dat het plangebied een hoge verwachting heeft voor archeologische waarden vanaf de IJzertijd. Deze hoge verwachting is gekoppeld aan de verwachte bodemopbouw van oeverafzettingen en crevasses. Deze hoge verwachtingen zijn ook aanwezig op de IKAW en de CHS. In beide gevallen is dit ook gerelateerd aan de verwachte ligging van het plangebied op de oeverwalafzettingen van de Oude Rijn.

Uit Archis II, de AMK en de gemeentelijke verwachtingskaart blijkt dat het plangebied ligt in een terrein van hoge archeologische waarde (monument 10677). Dit terrein omvat Romeinse resten zoals een weg, een vicus en een grafveld die gerelateerd zijn aan het ook aanwezige castellum “Praetorium Agrippinae”. Dit castellum is aangetroffen onder de dorpskern van Valkenburg, waarvan het plangebied deel uit maakt. Een groot deel van het castellum is tussen 1941 en 1980 opgegraven. De delen van het castellum die nog niet zijn onderzocht staan op de monumentenkaart aangegeven als beschermde terreinen van zeer hoge archeologische waarde (monument 1160). Binnen het

(9)

opgegraven castellum-terrein zijn ook resten gevonden uit de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd van het ontstaan en de ontwikkeling van het dorp Valkenburg.

Over het castellum “Praetorium Agrippinae” en de aanwezigheid van de Romeinen in Valkenburg is veel bekend door de uitgebreide opgravingen en de beschrijvingen en boeken daarover. In dit rapport zal hier niet uitgebreid op worden ingegaan. Op basis van het boek van Hingh en Vos uit 2005 zal worden beschreven wanneer het plangebied is opgegraven en wat globaal is aangetroffen bij die opgravingen. Met deze gegevens zal worden bepaald wat verwacht mag worden in de bodem van het plangebied.

Op basis van de kaart van de opgravingen tussen 1941 en 1949 is bepaald dat het plangebied ligt binnen opgravingsputten IIc/d en IIe uit 1942 (Bijlage 6). Door het plangebied loopt van noord naar zuid de westelijke wal/muur van het castellum. Uit de beschrijvingen van het castellum blijkt dat deze omwalling in de fases 1 tot 5 (39 tot ongeveer 175 na Chr.) bestond uit aarde en hout. Bij fase 6 (tussen 178 en 240 na Chr.) was er een stenen ommuring aanwezig. Deze muur is waarschijnlijk ook in fase 7 (tot ongeveer 400 na Chr.) nog aanwezig maar is langzaam steeds verder afgebroken. Een foto uit 1942 van de noordwesthoek van het castellum, ter plaatse van het plangebied, toont aan dat bij de opgraving de funderingen van de omwalling werd aangetroffen (Figuur 2). Deze fundering bestond uit houten balken die horizontaal naast elkaar lagen. Ook werden de resten gevonden van palen die behoorden bij bijvoorbeeld een hoektoren (gelegen iets ten noorden van het plangebied, onder het dorpshuis De Terp). Binnen de omwalling werden de funderingen gevonden van verschillende barakken voor de manschappen.

Figuur 2 (rechts) foto van de opgravingsput in 1942 ter plaatse van het plangebied. (links) een reconstructie van de hout-aarden wal die mogelijk voorkwam op de houten funderingen die zichtbaar zijn op de foto.

(10)

Zoals hierboven al is beschreven is vastgesteld dat het castellum “Praetorium Agrippinae”

verschillende fases kent. Deze fases hebben een datering zoals weergegeven in de onderstaande tabel.

Fase Begin Einde

Fase 1 39/40 na Chr. 41/42 na Chr.

Fase 1a 41/42 na Chr. 47 na Chr.

Fase 2/3 47 na Chr. 69 na Chr.

Fase 4 70 na Chr. ±100 na Chr.

Fase 5 ±100 (mogelijk 117) na Chr. 170-174 na Chr.

Fase 6 ±178 na Chr. ±240 na Chr.

Fase 7 250 na Chr. 400 na Chr.

De grondsporen van deze verschillende fases komen voor op verschillende dieptes in de bodem. Bij de herontwikkeling tijdens de verschillende fases raakte het terrein langzaam opgehoogd waardoor de kern van Valkenburg een heuvel werd (lange tijd foutief een terp genoemd). Schematisch komen de archeologische niveaus van de verschillende fases voor op een niveau van -0,2 tot 2,0 m NAP (Figuur 3).

Figuur 3 schematisch en geïdealiseerd profiel waarop de grondsporen uit de fases 1 tot en met 6 zijn afgebeeld ten opzichte van elkaar en NAP.

Binnen het castellum-terrein zijn in Archis II nog twee andere onderzoeksmeldingen bekend. Het betreft onderzoek op het Marktveld, in de zuidwesthoek van het castellum (onderzoeksmeldingsnummer 25441 op ongeveer 150 m ten zuidoosten van het plangebied), waar de resten zijn aangetroffen van de omgrachting. Ongeveer 30 m ten noordwesten van het huidige plangebied is een booronderzoek gedaan aan het Lambrechtsveld 19 (onderzoeksmeldingsnummer 58219). Tijdens dat onderzoek is geconstateerd dat mogelijk de restanten aanwezig zijn van de grachten die waren aangelegd als verdediging van het Romeinse castellum. Het oorspronkelijke maaiveld ligt op een niveau van ongeveer 110 cm onder het maaiveld (0,1 m –NAP).

(11)

Rondom het plangebied zijn ook een aantal waarnemingen bekend. Bij de meeste van deze waarnemingen gaat het, logischerwijs, om archeologische resten uit de Romeinse tijd, maar in enkele gevallen worden ook resten uit de Vroege en Late Middeleeuwen vermeld. In de waarnemingen zijn ook het castellum en de vier onderscheide fases van de kerk opgenomen (waarnemingen 8124, 8534, 8634, 14807, 23994, 33238, 300465, 427606, 437763, 437833, 437854 en 438359).

2.4. Historische situatie en mogelijke verstoringen

Historisch gezien maakt het plangebied deel uit van de dorpskern van Valkenburg. Uit historische kaarten sinds 1627 (aanwezig in watwaswaar) blijkt dat het plangebied echter niet bebouwd was (Figuur 4) tot de bouw van De Terp (nu nog aanwezig) in de jaren 60 van de 20e eeuw. De verschillende historische kaarten tonen aan dat het plangebied waarschijnlijk altijd in gebruik is geweest als weiland gelegen direct ten zuiden van de wetering. Ten oosten van het plangebied lag de Kerksteeg (tegenwoordig de Kerkweg), van oorsprong een pad achter de huizen met erf aan de Hoofdstraat.

Figuur 4 historische kaarten van het plangebied en de directe omgeving uit 1627 (A) en begin 19e eeuw (B). De globale ligging van het plangebied is weergegeven met een rode cirkel.

2.5. Huidig landgebruik

Ten tijde van het veldonderzoek was het zuidoostelijke deel van het plangebied in gebruik als parkeerterrein, in het midden lag een trottoir en een pad en in het westen en tegen het gebouw kwamen borders voor begroeid met struikgewas. Het betreft de inrichting van het terrein rondom het dorpshuis “De Terp”. In het plangebied komen geen kabels en leidingen voor (KLIC).

2.6. Gespecificeerd verwachtingsmodel

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op de oeverwal van de Oude Rijn en binnen een al in 1942 opgegraven deel van het Romeins castellum “Praetorium Agrippinae”. Op basis hiervan komen in het plangebied mogelijk geen archeologische niveaus meer voor. Het is echter onduidelijk hoe diep in 1942 is opgegraven en of daarbij alle archeologische resten die werden aangetroffen zijn verwijderd. In het plangebied zijn destijds de resten aangetroffen van de fundering van de verschillende omwallingen van het castellum en mogelijk ook de resten van enkele barakken.

Gezien de grote hoeveelheden hout waaruit de fundering van de omwalling bestond (Figuur 2) zijn er mogelijk nog resten van deze omwalling achtergelaten in de bodem.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat de archeologische lagen die in 1942 zijn gevonden beschouwd kunnen worden als een antropogene ophoging van meer dan 2,0 m. Onder de resten van het Romeinse castellum bevindt zich waarschijnlijk een oeverwal van de Oude Rijn. Landschappelijk heeft het plangebied daarom nog een hoge verwachting voor archeologische resten. Deze resten kunnen nog voorkomen in de top van de oeverwal op een niveau van -1,0 tot -0,5 m NAP. De resten

(12)

uit dit niveau kunnen dateren uit de periode voor de Romeinse tijd (waarschijnlijk de Bronstijd en/of de IJzertijd) en zullen naar verwachting behoren tot nederzettingen en landbouwarealen en bestaan uit zaken zoals paalsporen, waterputten, huisplattegronden, perceelsgreppel, akkerlagen en dergelijke.

Daarbij zullen archeologische vondsten voorkomen van met name aardewerk, dierlijk bot, natuursteen, houtskool en metaal. Als dergelijke vindplaatsen voor zij gekomen dan zijn deze zeer waarschijnlijk al verstoord bij het opgraven van het Romeins castellum, alhoewel er geen meldingen van vondsten uit die perioden bekend zijn.

Om het verwachtingsmodel te toetsen en waar nodig aan te vullen is er een Inventariserend Veldonderzoek, door middel van boringen uitgevoerd.

(13)

3. Veldonderzoek

3.1. Onderzoekshypothese en onderzoeksopzet

Het doel van het Inventariserend Veldonderzoek, door middel van boringen, is om de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting te toetsen en waar nodig aan te passen. Tijdens het veldonderzoek wordt vastgesteld waar de oorspronkelijke bodemopbouw intact is gebleven en waar niet. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de vormeenheden van het landschap, voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze in het verleden. Kansarme zones worden uitgesloten en kansrijke zones worden geselecteerd voor de volgende fasen.

3.2. Werkwijze

In het plangebied zijn 5 boringen gezet, waarvan 2 boringen met een diepte van 3,0 m en 3 met een diepte van 4,0 m beneden het maaiveld (bijlage 3 en 4). Deze boringen zijn verdeeld over het plangebied waarbij vooraf geprobeerd is rekening te houden met de vondsten tijdens de opgravingen in 1942. Gepland was om ten minste 3 boringen te plaatsen ter plaatse van de houten funderingen van de omwalling. Vermoed wordt dat deze fundering niet helemaal is verwijderd en dus nog aanwezig zou kunnen zijn. In het veld bleek het lastig de boringen te plaatsen op exact de vooraf bepaalde plek. Bij boringen 2, 3 en 5 moest telkens enkele decimeters worden uitgeweken voor de aanwezige struiken. Bij boring 4 bleek op de gewenste plaats te veel puin aanwezig in de bovengrond waardoor de boring ongeveer 40-60 cm verplaats moest worden.

Voor de boringen is gebruik gemaakt van een Edelmanboor met een diameter van 7 cm en beneden de puinrijke lagen (ongeveer 1,5 m –mv) van een guts met een diameter van 3 cm. Het veldonderzoek is uitgevoerd door dr. A.W.E. Wilbers (senior prospector en fysisch geograaf).

De boringen zijn beschreven volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB;

SIKB 2008) met behulp van een veldcomputer en het programma TerraIndex van I.T. Works. De locaties van de boringen (x- en y-waarden) zijn ingemeten vanuit de bebouwing. De hoogtes van de boringen (z-waarden) zijn bepaald aan de hand van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN2; het 0,5x0,5m grid). De opgeboorde monsters zijn door middel van verbrokkelen in het veld onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals aardewerk, baksteen, vuursteen, huttenleem en bot.

3.3. Resultaten

3.3.1. Lithologie en geologie

Lithologisch bestaat de bodem in het plangebied vrijwel volledig uit kleilagen. Alleen aan het maaiveld komt, op de meeste plaatsen, een laag bouwzand of stabilisatiezand voor (Figuur 5). Geologisch kan de bodemopbouw worden verdeeld in twee pakketten; een natuurlijk pakket rivierafzettingen in de ondergrond en een pakket antropogeen bewerkte of opgebrachte grond. De natuurlijke afzettingen zijn aanwezig beneden -1,0 tot -0,8 m NAP (2,7 tot 3,2 m –mv) en bestaan uit uiterst siltige kleien waarin naar beneden toe steeds meer dunne zandlaagjes voorkomen (Figuur 5, bijlage 4). Opvallend is dat op een niveau van ongeveer -1,7 tot -1,5 m NAP (3,5 tot 3,8 m –mv) een laag uiterst siltige klei voorkomt met geelgrijze en geelbruine vlekken. Dit is een gerijpte klei (Figuur 5), een laag klei die is blootgesteld aan zuurstof waardoor de klei steviger wordt en de mineralen andere verbindingen aangaan waardoor er gekleurde vlekken ontstaan. Gerijpte kleien komen vooral voor op oeverwallen die duidelijk uitsteken boven de rivier en daardoor niet zo vaak meer overstromen, waardoor dus bodemvormende processen kunnen beginnen. Ook het naar onder toe toenemen van de dunne zandlaagjes is een kenmerk dat overeenkomt met de opbouw van een rivieroeverwal.

(14)

Figuur 5 schematische doorsnede van de bodemopbouw op basis van de boringen.

Alle lagen die voorkomen boven deze natuurlijke oeverwallagen zijn door de mens bewerkt en/of aangebracht. Dit is af te lezen aan de kleuren en vlekkerigheid van de lagen of aan de bijmenging van antropogene artefacten zoals baksteen, bouwpuin, glas en aardewerk (bijlage 4). Opvallend is in de boringen dat met name het gehalte aan baksteen en bouwpuin naar boven toe steeds toeneemt (Figuur 5). Uit de boringen kan worden opgemaakt dat het opgravingsvlak in 1942 lag op een niveau van -0,5 tot 0,2 m NAP (1,8 tot 2,6 m –mv; Figuur 5). De kleilagen die boven dit opgravingsvlak liggen, hebben een sterk rommelig uiterlijk met veel vlekken, zijn soms humeus en soms niet, en bevatten resten van onder andere baksteenpuin en aardewerk uit de Romeinse tijd tot en met de

Nieuwe tijd. Tot een niveau van 0,3 tot 0,9 m NAP (1,1 tot 1,6 m –mv) komt nog relatief weinig puin voor in deze kleilagen.

Daarboven komt veel meer puin voor tot onder het bouwzand dat aan het maaiveld ligt (dikte 0,3 tot 0,6 m). Vrijwel zeker zijn deze lagen gemengd met puin dat is aangebracht bij het dichtgooien van de opgravingsputten. De onderste lagen zullen daarbij minder puin bevatten (en relatief meer aardewerk) omdat dit het eerder uitgegraven sediment is. De bovenste lagen zijn aangerijkt met puin van de gebombardeerde en gesloopte gebouwen in het centrum van Valkenburg.

Tussen het opgravingsvlak uit 1942 en de natuurlijke afzettingen bevindt zich nog een pakket zandige kleien (Figuur 5, bijlage 4). In deze kleien komen geen baksteen of puinfragmenten voor, maar wel fragmenten van aardewerk, sporen van houtskool en sporen van hout. Ook zijn verschillende schelpen en schelpresten waargenomen. De kleur van de lagen is ook vlekkerig en om deze redenen zijn deze kleilagen beschreven als geroerd. Het betreft waarschijnlijk door de mens bewerkte bovenlagen van de oeverwal.

In boringen 3 en 4 is op de overgang met de natuurlijke lagen een dunne laag (6 tot 10 cm) sterk humeuze, zwartgrijze klei aanwezig. Deze laag is beschreven als een slootbodem omdat deze sterk overeenkomt met een sliblaag die vaak aanwezig is op de bodem van een sloot (Figuur 5). In boring 2 is een laag humeuze klei aanwezig op de overgang naar de natuurlijke sedimenten. In deze laag zijn

oeverwalafzettingen

oeverwalafzettingen

(15)

zeer kleine stukjes aardewerk waargenomen (te klein om te verzamelen of te determineren; bijlage 4).

Met boringen is het moeilijk om archeologische grondsporen vast te stellen. Op basis van het bewerkte uiterlijk van een laag en de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals aardewerk en houtskool wordt vermoed dat in boringen 2, 3 en 4 toch archeologische sporen zijn aangeboord.

Bij boringen 3 en 4 (die dicht bij elkaar liggen) zou het daarbij kunnen gaan om de resten van een sloot of een waterkuil.

3.3.2. Bodemopbouw

Zoals verwacht uit het bureauonderzoek is in het plangebied geen sprake meer van een natuurlijke bodemopbouw. De aanwezige lagen zijn allemaal door de mens opgebracht en daarom is in het plangebied sprake van een antropogene bodem.

3.3.3. Archeologische indicatoren

In alle boringen werden archeologische indicatoren aangetroffen. Het betrof daarbij echter vooral resten in de teruggestorte grond van de opgravingen uit 1942. Zoals al bekend was, werden destijds, vanwege de enorme hoeveelheden, niet alle indicatoren verzameld. Erwerden alleen echt indicatieve aardewerkfragmenten en speciale vondsten verzameld. Wandfragmenten, baksteenbrokjes en stukjes bot werden teruggestort. In boringen 1 en 2 zijn in deze stortlagen verschillende fragmenten van Romeins aardewerk aangetroffen, maar ook stukken moderne baksteen en cement, twee stukjes bot (waarschijnlijk van een menselijke schedel) en een schilfer van de beschildering van aardewerk uit de Nieuwe tijd.

In boring 1 zijn op een diepte van ongeveer 2,6 m –mv, onder het opgravingsvlak, enkele fragmenten handgevormd aardewerk gevonden. De fragmenten zijn met een grootte van 1,0 tot 1,8 cm maar net groot genoeg om te kunnen determineren en daarom zijn deze fragmenten verzameld. Kleinere stukjes zijn net als in boring 2 niet verzameld. Het aardewerk is gemagerd met plantenresten en kwarts en dateert waarschijnlijk uit de Late IJzertijd of Vroeg Romeinse tijd (inheems Romeins aardewerk). Deze vondsten waren aanwezig in een laag geroerde grond, waarschijnlijk bewerkt in dezelfde periode als het fabriceren van het aardewerk.

3.4. Interpretatie

Op basis van de boringen is vastgesteld dat het plangebied ligt op de oeverwal van de Oude Rijn. De top van de ongeroerde afzettingen van deze oeverwal is aangetroffen op -1,0 tot -0,8 m NAP (2,7 tot 3,2 m –mv). De toplagen van de oeverwal zijn geroerd, waarschijnlijk gedaan in de IJzertijd of Romeinse tijd. In deze lagen zijn fragmenten van IJzertijd of inheems Romeins aardewerk aangetroffen, evenals mogelijke archeologische sporen. Blijkbaar zijn deze sporen, van vóór het Romeins castellum, niet opgegraven in 1942. Bij de opgravingen in 1942 is het opgravingsvlak aangelegd op -0,5 tot 0,2 m NAP (1,8 tot 2,6 m –mv). De uitgegraven grond bij die opgraving is in twee delen teruggestort. Vooral de bovenste lagen zijn daarbij vermengd met heel veel baksteen- en ander bouwpuin uit de 20e eeuw. Aan het maaiveld is ook nog een laag stabilisatiezand aanwezig. In de teruggestorte lagen zijn nog veel archeologische resten aanwezig uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen die destijds niet verzameld zijn. Deze resten zijn niet meer in context aanwezig en dus geen archeologische indicatoren. Sommige van deze weggeworpen of niet geziene objecten kunnen toch nog heel interessant zijn voor de rijke vindplaats van het castellum “Praetorium Agrippinae”.

(16)

4. Conclusie en aanbevelingen

In opdracht van Gemeente Katwijk zijn in november 2014 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), door middel van boringen, uitgevoerd in verband met de geplande (her)ontwikkeling van het plangebied aan de Kerkweg 3 in Valkenburg, gemeente Katwijk.

Ten behoeve van het onderzoek is een aantal vragen gesteld die als volgt beantwoord kunnen worden:

Welke delen van het plangebied zijn op basis van de boringen wel of niet opgegraven?

Op basis van de boringen zijn in het plangebied geen gebieden aan te wijzen die niet zijn opgegraven. Wel kan op basis van de boringen worden gesteld dat waarschijnlijk niet alle archeologische niveaus zijn opgegraven. In boring 1 zijn, onder het opgravingsvlak, resten gevonden van aardewerk uit de Late IJzertijd of inheems Romeins. In de andere boringen zijn mogelijk archeologische sporen aangeboord die nog in situ aanwezig zijn in het plangebied. De nog aanwezige archeologische resten bevinden zich tussen het niveau van de natuurlijke afzettingen en het opgravingsvlak, respectievelijk -1,0 tot -0,8 m NAP (2,7 tot 3,2 m –mv) en -0,5 tot 0,2 m NAP (1,8 tot 2,6 m –mv).

Hoe diep/tot welk niveau reikte de opgravingen uit 1942?

Uit de boringen blijkt dat in 1942 opgegraven is tot -0,5 tot 0,2 m NAP (1,8 tot 2,6 m –mv).

Welke (mogelijke) archeologische indicatoren zijn achtergebleven in het teruggestorte materiaal of op het opgravingsniveau?

In de boringen zijn op het opgravingsniveau geen archeologische indicatoren aangetroffen, ook geen grote hoeveelheden hout van de fundering van de wal. In de teruggestorte grond komen nog wel grote hoeveelheden archeologische resten voor. In de boringen zijn verschillende fragmenten van aardewerk uit de Romeinse tijd aangetroffen en ook twee botfragmenten van waarschijnlijk een menselijke schedel. Omdat de opgravingen zijn uitgevoerd in 1942 is het zeer waarschijnlijk dat de teruggestorte grond nog metalen vondsten zal bevatten die destijds, zonder metaaldetectoren, over het hoofd zijn gezien.

Waaruit bestaan de natuurlijke afzettingen onder het opgravingsniveau?

Onder het opgravingsniveau ligt de oeverwal van de Oude Rijn bestaande uit uiterst siltige kleien waarin naar beneden toe steeds meer dunne zandlaagjes voorkomen. De top van deze oeverwal bevat mogelijk nog archeologische resten uit de IJzertijd. Alle lagen die in 1942 zijn opgegraven betroffen ophooglagen van de verschillende fases van het Romeins castellum.

Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied en wordt deze bij het veldonderzoek bevestigd?

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op de oeverwal van de Oude Rijn en binnen een al in 1942 opgegraven deel van het Romeins castellum “Praetorium Agrippinae”. Op basis hiervan komen in het plangebied mogelijk geen archeologische niveaus meer voor. Het is echter onduidelijk hoe diep in 1942 is opgegraven en of daarbij alle archeologische resten die werden aangetroffen zijn verwijderd. In het plangebied zijn destijds de resten aangetroffen van de fundering van de verschillende omwallingen van het castellum en mogelijk ook de resten van enkele barakken.

Gezien de grote hoeveelheden hout waaruit de fundering van de omwalling bestond (Figuur 2) zijn er mogelijk nog resten van deze omwalling achtergelaten in de bodem.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat de archeologische lagen die in 1942 zijn gevonden beschouwd kunnen worden als een antropogene ophoging van meer dan 2,0 m. Onder de resten van het Romeinse castellum bevindt zich waarschijnlijk een oeverwal van de Oude Rijn. Landschappelijk heeft het plangebied daarom nog een hoge verwachting voor archeologische resten. Deze resten kunnen nog voorkomen in de top van de oeverwal op een niveau van -1,0 tot -0,5 m NAP. De resten uit dit niveau kunnen dateren uit de periode voor de Romeinse tijd (waarschijnlijk de Bronstijd en/of de IJzertijd) en zullen naar verwachting behoren tot nederzettingen en landbouwarealen en bestaan uit zaken zoals paalsporen, waterputten, huisplattegronden, perceelsgreppel, akkerlagen en dergelijke.

Daarbij zullen archeologische vondsten voorkomen van met name aardewerk, dierlijk bot,

(17)

natuursteen, houtskool en metaal. Als dergelijke vindplaatsen voor zij gekomen dan zijn deze zeer waarschijnlijk al verstoord bij het opgraven van het Romeins castellum, alhoewel er geen meldingen van vondsten uit die perioden bekend zijn.

Het veldonderzoek toont aan dat het terrein is opgegraven tot -0,5 tot 0,2 m NAP (1,8 tot 2,6 m –mv) en dat daarbij van het vlak alle resten zijn verwijderd. In de stortlagen komen nog grote hoeveelheden archeologische resten voor (er was te veel om alles te verzamelen), waarbij met name de metalen vondsten mogelijk nog aanwezig kunnen zijn. Deze vondsten zijn niet meer in situ en missen daardoor de directe context, maar door de afwezigheid van metaaldetectoren in 1942 is het waarschijnlijk dat een groot deel van de metalen vondsten over het hoofd zijn gezien.

Het veldonderzoek toont ook aan dat het plangebied inderdaad op de oeverwal van de Oude Rijn ligt.

In de top van deze oeverwalsedimenten zijn archeologische vondsten en mogelijk ook sporen aangetroffen die dateren uit de IJzertijd. Dit niveau is blijkbaar niet opgegraven in 1942 en op basis daarvan wordt aangenomen dat er in het plangebied ook nog een vindplaats uit de IJzertijd aanwezig is. De resten van deze vindplaats bevinden zich tussen het niveau van de natuurlijke afzettingen en het opgravingsvlak, respectievelijk -1,0 tot -0,8 m NAP (2,7 tot 3,2 m –mv) en -0,5 tot 0,2 m NAP (1,8 tot 2,6 m –mv).

In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd door de voorgenomen bodemverstorende werkzaamheden?

Op basis van de plannen die beschreven zijn in hoofdstuk 1 wordt in het plangebied gegraven tot maximaal 1,4 m onder peil. Het peil ligt ongeveer op 2,0 m NAP en dus zullen de graafwerkzaamheden reiken tot ongeveer 0,6 m NAP. Dit niveau/deze diepte is duidelijk hoger dan het opgravingsniveau uit 1942 (-0,5 tot 0,2 m NAP / 1,8 tot 2,6 m –mv) en daarom zullen de graafwerkzaamheden niet verder reiken dan de teruggestorte grondlagen. Het archeologische niveau van de resten uit de IJzertijd worden niet bedreigd.

4.1. Aanbevelingen

Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied ligt op de oeverwal van de Oude Rijn en dat onder het opgravingsvlak van de opgravingen uit 1942 nog archeologische resten uit de IJzertijd kunnen voorkomen. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te laten voeren indien graafwerkzaamheden dieper reiken dan het opgravingsvlak uit 1942, namelijk -0,5 tot 0,2 m NAP (1,8 tot 2,6 m –mv). Op basis van de plannen beschreven in hoofdstuk 1 zal dit niveau in dit geval niet worden bereikt en wordt aanvullend archeologisch onderzoek voor de geplande werkzaamheden niet geadviseerd. Omdat in 1942 niet met metaaldetectoren gezocht kon worden en op basis van de grote hoeveelheden Romeinse vondsten in de teruggestorte grond, wordt geadviseerd om bij de ontgraving van het plangebied de uitgegraven grond te onderzoeken op metalen archeologische resten. Deze vondsten kunnen mogelijk een interessante aanvulling vormen op het vondstenareaal van de opgravingen in de Tweede Wereldoorlog.

Eventueel aanvullend archeologisch onderzoek moet bestaan uit een gravend onderzoek omdat daarmee pas werkelijk kan worden vastgesteld of nog archeologische sporen aanwezig zijn onder het opgravingsvlak uit 1942. Gezien de diepteligging van het verwachte archeologische niveau, ongeveer 2,0 tot 3,0 m –mv, zou een proefsleuf een grote oppervlakte moeten hebben om veilig bestudeerd te kunnen worden. Bij een kleinere oppervlakte, zoals het huidige plangebied, zouden damwanden en bronbemaling noodzakelijk zijn en in dat geval is een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden een betere oplossing.

NB. Bovenstaand advies dient gecontroleerd en beoordeeld te worden door de bevoegde overheid, in dit geval de Gemeente Katwijk. Deze zal vervolgens een besluit nemen inzake de te volgen procedure. IDDS Archeologie wil meegeven dat voordat dit besluit genomen is, er niet begonnen kan worden met bodemverstorende activiteiten of activiteiten die voorbereiden op bodemverstoringen.

Voor alle gravende onderzoeken, waaronder proefsleuven, dient voorafgaand aan de uitvoering van het onderzoek een Programma van Eisen geschreven te worden. Dit Programma van Eisen moet

(18)

goedgekeurd worden door de bevoegde overheid (de Gemeente Katwijk) alvorens met het onderzoek kan worden begonnen.

4.2. Betrouwbaarheid

Het uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het onverwacht aantreffen dan wel het ongezien vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een steekproef kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten, de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische waarden niet gegarandeerd worden. Wij wijzen u er graag op dat indien archeologische waarden worden aangetroffen deze conform de Monumentenwet 1988, artikel 53, bij de minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gemeld dienen te worden. Dit kan door het invullen van het vondstmeldingsformulier op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (www.cultureelerfgoed.nl) of door contact op te nemen met de InfoDesk (info@cultureelerfgoed.nl).

(19)

Geraadpleegde bronnen

ANWB, 2005: ANWB Topografische Atlas Zuid-Holland 1:25.000, Den Haag.

Berendsen, H.J.A. /E. Stouthamer, 2001: Geological – Geomorphological map of the Rhine-Meuse delta, the Netherlands, in H.J.A. Berendsen/E. Stouthamer (eds.), Palaeogeographical development of the Rhine-Meuse delta, the Netherlands, Assen, Addendum 1.

Centraal College van Deskundigen, 2013: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.3, Gouda.

Cohen, K.M./ E. Stouthamer/ H.J. Pierik/ A.H. Geurts, 2012: RhineMeuse Delta Studies’ Digital Basemap for Delta Evolution and Palaeogeography, Utrecht.

Dekker, C, 1980, De dam bij Wijk. In: Nederlandsch Archievenblad, 84 (1980-3)

Dijkstra, M.F.P., 2011: Rondom de mondingen van Rijn en Maas. Landschap en bewoning tussen de 3e en 9e eeuw in Zuid-Holland, in het bijzonder de Oude Rijnstreek, Leiden (dissertatie Universiteit van Amsterdam).

Dinter, M. van, 2013: The Roman Limes in the Netherlands: how a delta landscape determined the location of the military structures. Netherlands Journal of Geosciences 92-1, 11-32.

DLO-Staring Centrum / Rijks Geologische Dienst, 1994: Geomorfologische kaart van Nederland, 1:50.000, blad 30 ’s-Gravenhage, Wageningen / Haarlem.

Hingh, A.E. de/W.K. Vos, 2005: Romeinen in Valkenburg (ZH). De opgravingsgeschiedenis en het archeologische onderzoek van Praetorium Agrippinae. Leiden.

Meer, K. van der, s.a.: De Bloembollenstreek. Resultaten van een veldbodemkundig onderzoek in het bloembollengebied tussen Leiden en het Noordzeekanaal, Den Haag (Verslagen van

Landbouwkundige Onderzoekingen, De bodemkartering van Nederland, deel XI).

Parlevliet, D., 2001: De Rijnmond verstopt, in Holland, historisch tijdschrift, 33e jaargang, nr. 1, 1-16.

Pruissers, A.P./W. de Gans, 1988: De bodem van Leidschendam, in Daams, F.H.C.M./J.D. de Kort (red.): Over, door en om de Leytsche Dam, Leidschendam.

SIKB, 2008: Archeologische standaard boorbeschrijving, Archeologie Leidraad, Gouda.

Stichting voor Bodemkartering, 1982: Bodemkaart van Nederland, 1:50.000, blad 30 ‘s-Gravenhage, Wageningen.

Valk, L. van der, 2011: Geologie en landschapsgeschiedenis van de duinen onder Berkheide. In:

Reisen, J. van, 2011: Vogels in een veranderend duin: Broedvogelmonitoring in Berkheide van 1984 tot 2010. Leiden

Wilbers, A.W.E., 2014: Plan van aanpak. De Terp in Valkenburg, gemeente Katwijk, Noordwijk (Intern rapport, IDDS Archeologie).

Websites

watwaswaar.nl www.bodemloket.nl

(20)

Verklarende woordenlijst

antropogeen Ten gevolge van menselijk handelen (door mensen veroorzaakt/gemaakt).

ARCHIS-melding Elke melding bij het centraal informatiesysteem (ARCHIS).

artefact Alle door de mens vervaardigde of gebruikte voorwerpen.

bioturbatie Verstoring van de oorspronkelijke bodemstructuur en/of transport van materiaal door plantengroei en dierenactiviteiten.

castellum Romeins legerkamp.

conservering Mate waarin grondsporen, anorganische en organische archeologische resten bewaard zijn.

cultuurdek 30 tot 50 cm dikke cultuurlaag, soms opgebracht (vergelijkbaar met een es, maar minder dik), soms ontstaan door diepploegen.

Edelmanboor Een handboor voor bodemonderzoek.

fluviatiel Door rivieren gevormd, afgezet.

gaafheid Mate van (fysieke) verstoring van de bodem, zowel in verticale zin (diepte) als in horizontale zin (omvang).

Holoceen Jongste geologisch tijdvak dat nog steeds voortduurt (vanaf de laatste IJstijd: ca. 8800 jaar voor Chr.).

horizont Kenmerkende laag binnen de bodemvorming.

humeus Organische stoffen bevattend; bestaande uit resten van planten en dieren in de bodem.

ijzeroer IJzeroxidenhydraat, een ijzererts dat vooral in vlakke landstreken, in dalen en moerassige gebieden op geringe diepte voorkomt.

in situ Achtergebleven op exact de plaats waar de laatste gebruiker het heeft gedeponeerd, weggegooid of verloren.

kom Laag gebied waar na overstroming van een rivier vaak water blijft staan en klei kan bezinken.

laag Een vervolgbare grondeenheid die op archeologische of geologische gronden als eenheid wordt onderscheiden.

limes Grens (meer in het bijzonder de noordgrens van het Romeinse rijk).

lithologie Wetenschap die zich bezighoudt met de beschrijving en het ontstaan van de sedimentaire gesteenten.

lutum Kleideeltjes kleiner dan 0,002 mm

meander Min of meer regelmatige lusvormige rivierbocht (genoemd naar de Meander in Klein Azië, thans Menderes).

(21)

meanderen (van rivieren of beken) Zich bochtig door het landschap slingeren.

oeverafzetting Rug langs een rivier, bestaande uit overwegend kleiafzettingen.

oeverwal Langgerekte rug langs een rivier of kreek, ontstaan doordat bij het buiten de oevers treden van de stroom het grovere materiaal het grovere materiaal het eerst bezinkt.

oxidatie Reactie met zuurstof (roesten/corrosie bij metalen; ‘verbranding’ bij veen).

plangebied gebied waarbinnen de realisering van de planvorming het bodemarchief kan bedreigen

silt Zeer fijn sediment met grootte 0,002-0,063 mm stratigrafie Opeenvolging van lagen in de bodem.

stratigrafisch De ligging der lagen betreffend.

stroomgordel Het geheel van rivieroeverwal-, rivierbedding- en kronkelwaard-afzettingen, al dan niet met restgeul(en).

stroomrug Oude riviergeul die zodanig is opgehoogd met zandige afzettingen dat de rivier een nieuwe loop heeft gekregen; blijven door inklinking van de komgebieden als een rij in het landschap liggen.

vaaggronden Minerale gronden zonder duidelijke podzol-B-horizont, zonder briklaag en zonder minerale eerdlaag.

vicus Een burgelijke nederzetting uit de Romeinse tijd met een stedelijk karakter maar zonder stadsrechten.

vindplaats Ruimtelijk begrensd gebied waarbinnen zich archeologische informatie bevindt.

Lijst van Afkortingen

AHN Actueel Hoogtebestand Nederland AMK Archeologische Monumenten Kaart AMZ Archeologische Monumenten Zorg ARCHIS Archeologisch Informatie Systeem CAA Centraal Archeologisch Archief CHS CultuurHistorische Hoofdstructuur CMA Centraal Monumenten Archief GHG Gemiddeld hoogste grondwaterstand GLG Gemiddeld laagste grondwaterstand IVO Inventariserend Archeologisch Onderzoek IKAW Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden indet niet determineerbaar

KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie -mv beneden maaiveld (het landoppervlak) NAP Normaal Amsterdams Peil

NEN Nederlandse Norm

PvE Programma van Eisen

RCE Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (voormalig RACM)

(22)

89250 89500 89750 90000

466000466250466500

º

0 300 m

Legenda

plangebied

(23)

8534 8634 8124

33238 23994

14807

23995

438359 437854

437763

427606 300465 41735

42812 30298

1512

22321

58219

25441 10677

1160

1160 1160

1160 1160

1160

1160

89500 89600 89700 89800

466100466200466300466400

º

0 125 m

Legenda

plangebied

X

Waarneming

Onderzoeksmeldingen

Monumenten WAARDE

Terrein van archeologische waarde Terrein van hoge archeologische waarde

(24)

.

.

. .

. X

X

X " "

"

3 2 1

5

4

89660 89670 89680 89690

466250466260466270

º

0 12,5 m

Legenda

plangebied

.

boringen

vondsten

"

IJZ/ROM aardewerk

"

ROM aardewerk uit stort

X

sporen ?

(25)

Boring: 1

X: 89671,763

Y: 466263,914

Datum: 06-11-2014

Hoogte (m NAP): 2,19

0

50

100

150

200

250

300

tegel

219

Zand, matig grof, zwak siltig, sporen puin, grijsgeel, bouwzand, scherp, kalkrijk

159

Klei, sterk zandig, matig humeus, matig baksteenhoudend, zwak puinhoudend, sporen schelpen, donker bruingrijs, geleidelijk, gevlekt grijs, kalkrijk, omgewerkte grond

59

Zand, matig fijn, sterk siltig, sterk baksteenhoudend, sporen puin, sporen aardewerk, grijs, scherp, kalkrijk, omgewerkte grond

39

Klei, sterk zandig, matig humeus, sporen baksteen, zwak schelphoudend, sporen aardewerk, sporen bot, donker bruingrijs, scherp, gevlekt grijs, kalkrijk, omgewerkte grond

-21

Klei, sterk zandig, sporen schelpen, lichtgrijs, gevlekt donkergrijs, zandlagen, kalkrijk, omgewerkte grond

-81

Boring: 2

X: 89665,637

Y: 466263,806

Datum: 06-11-2014

Hoogte (m NAP): 1,79

0

50

100

150

200

250

300

berm

179

Klei, sterk zandig, matig humeus, zwak baksteenhoudend, zwak puinhoudend, zwak wortelhoudend, donker grijsbruin, geleidelijk, kalkrijk, A-horizont, omgewerkte grond

129

Klei, sterk zandig, zwak humeus, zwak baksteenhoudend, zwak puinhoudend, sporen bot, sporen houtskool, grijsbruin, geleidelijk, gevlekt grijs, kalkrijk, omgewerkte grond

29

Klei, sterk zandig, matig humeus, sporen baksteen, sporen grind, sporen aardewerk, sporen houtskool, donker bruingrijs, scherp, kalkrijk, omgewerkte grond

-1

Klei, sterk zandig, sterk humeus, sporen schelpen, matig grindhoudend, donkergrijs, geroerd vodst ondergr, scherp, kalkrijk

-41

Klei, sterk zandig, zwak schelphoudend, lichtgrijs, scherp, kalkrijk

-71

Klei, sterk zandig, zwak humeus, sporen aardewerk, sporen houtskool, grijsbeige, niet verzameld te klein, scherp, gevlekt grijsbruin, kalkrijk, omgewerkte grond

-91

Klei, uiterst siltig, lichtgrijs, mn1, kalkrijk

-121

Boring: 3

X: 89668,856

Y: 466258,497

Datum: 06-11-2014

Hoogte (m NAP): 2,06

0

50

100

150

200

250

300

350

400

berm

206

Zand, matig fijn, uiterst siltig, zwak wortelhoudend, zwak baksteenhoudend, matig puinhoudend, licht grijsbeige, tuingrond, geleidelijk, gevlekt bruin, kalkrijk, omgewerkte grond

156

Klei, sterk zandig, matig humeus, matig baksteenhoudend, matig puinhoudend, sporen houtskool, sporen grind, donker grijsbruin, geleidelijk, kalkrijk, omgewerkte grond

76

Klei, sterk zandig, sporen baksteen, sporen puin, sporen houtskool, grijsbeige, scherp, gevlekt grijs, kalkrijk, omgewerkte grond

26

Klei, sterk zandig, sporen baksteen, matig schelphoudend, lichtgrijs, scherp, gevlekt grijsbruin, kalkrijk, omgewerkte grond

-74

Klei, sterk zandig, sterk humeus, brokken zand, grijszwart, gevlekt lichtgrijs, kalkrijk, omgewerkte grond

-94

Zand, matig fijn, uiterst siltig, bruinbeige, vulling, scherp, kalkrijk

-106

Klei, matig siltig, sterk humeus, grijszwart, slootbodem, scherp, kalkrijk

-112

Klei, uiterst siltig, licht grijsblauw, mn1 natuurlijk, kalkrijk

-134

Klei, uiterst siltig, lichtgrijs, gerijpte klei gebr vlekken 360 tot 380, gevlekt donkergrijs, zandlagen, kalkrijk

-194

(26)

Boring: 4

X: 89672,208

Y: 466254,532

Datum: 06-11-2014

Hoogte (m NAP): 2

0

50

100

150

200

250

300

350

400

tegel

200

Zand, matig fijn, zwak siltig, licht grijsgeel, straatzand, kalkrijk

170

Volledig baksteen, volledig kolen

160

Klei, sterk zandig, matig humeus, zwak baksteenhoudend, zwak puinhoudend, sporen houtskool, donker bruingrijs, scherp, gevlekt grijs, kalkrijk, omgewerkte grond

90

Klei, sterk zandig, zwak schelphoudend, brokken veen, brokken hout, grijs, aan basishoutbrok, scherp, gevlekt donkergrijs, kalkrijk, omgewerkte grond

10

Klei, sterk zandig, sporen hout, lichtgrijs, niet opgraving?, scherp, kalkrijk, omgewerkte grond

-30

Klei, matig siltig, sterk humeus, grijszwart, slootbodem, scherp, kalkrijk

-35

Klei, sterk zandig, licht grijsbeige, scherp, gevlekt grijs, kalkrijk, omgewerkte grond

-100

Klei, matig siltig, sterk humeus, grijszwart, slootbodem, scherp, kalkrijk

-110

Klei, uiterst siltig, licht grijsblauw, mn1, geleidelijk, kalkrijk

-140

Klei, uiterst siltig, lichtgrijs, geleidelijk, kalkrijk

-150

Klei, uiterst siltig, licht grijsbeige, gerijpte klei gegr vlekken, geleidelijk, gevlekt grijs, kalkrijk

-180

Klei, uiterst siltig, lichtgrijs, zandlagen, kalkrijk

-200

Boring: 5

X: 89681,521

Y: 466269,173

Datum: 06-11-2014

Hoogte (m NAP): 2,13

0

50

100

150

200

250

300

350

400

berm

213

Zand, matig fijn, matig siltig, matig humeus, donkerbruin, tuingrond

203

Zand, matig grof, zwak siltig, grijsgeel, bouwzand, kalkrijk

183

Klei, sterk zandig, sporen bot, sporen puin, licht grijsbruin, scherp, gevlekt grijsbeige, kalkrijk, omgewerkte grond

113

Klei, sterk zandig, zwak baksteenhoudend, zwak puinhoudend, sporen bot, licht grijsbruin, scherp, kalkrijk, omgewerkte grond

63

Klei, sterk zandig, zwak humeus, sporen schelpen, sporen baksteen, grijsbruin, scherp, gevlekt grijs, kalkrijk, omgewerkte grond

-47

Klei, sterk zandig, lichtgrijs, natural, geleidelijk, kalkrijk

-87

Klei, uiterst siltig, lichtgrijs, mn1, geleidelijk, gevlekt donkergrijs, kalkrijk

-137

Klei, uiterst siltig, grijsbeige, gerijpte klei gelaagd, diffuus, gevlekt bruingeel, kalkrijk

-147

Klei, uiterst siltig, licht grijsbeige, zandlagen, kalkrijk

-187

(27)

Grind, zwak zandig

Grind, matig zandig

Grind, sterk zandig

Grind, uiterst zandig

zand

Zand, kleiïg

Zand, zwak siltig

Zand, matig siltig

Zand, sterk siltig

Zand, uiterst siltig

veen

Veen, mineraalarm

Veen, zwak kleiïg

Veen, sterk kleiïg

Veen, zwak zandig

Veen, sterk zandig

Klei, matig siltig

Klei, sterk siltig

Klei, uiterst siltig

Klei, zwak zandig

Klei, matig zandig

Klei, sterk zandig

leem

Leem, zwak zandig

Leem, sterk zandig

overige toevoegingen zwak humeus

matig humeus

sterk humeus

zwak grindig

matig grindig

sterk grindig

zwakke geur matige geur sterke geur uiterste geur

olie

geen olie-water reactie zwakke olie-water reactie matige olie-water reactie sterke olie-water reactie uiterste olie-water reactie

p.i.d.-waarde

>0

>1

>10

>100

>1000

>10000

monsters

geroerd monster

ongeroerd monster

volumering

overig

bijzonder bestanddeel

Gemiddeld hoogste grondwaterstand grondwaterstand

Gemiddeld laagste grondwaterstand

slib

water

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ongeveer 250 m ten oosten van het plangebied zijn een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd waaruit is gebleken dat in het zuidelijke deel van het

In opdracht van Rho Adviseurs voor Leefruimte heeft IDDS Archeologie in oktober 2014 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de Jacoba van Beierenweg

Hier kunnen archeologische resten worden aangetroffen daterend vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd.. Voor de bebouwde delen

Daarnaast wordt inzicht verkregen in de vormeenheden van het landschap in het plangebied, voor zover deze vormeenheden van invloed kunnen zijn geweest op

In opdracht van de gemeente Montfoort is op 28 november 2013 een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) uitgevoerd in verband met de

Ook is voor diezelfde onderzoekslocatie een bureauonderzoek uitgevoerd door IDDS Archeologie op basis waarvan wordt geconcludeerd dat er archeologische resten

Diepere niveaus, namelijk de top van de dekzandafzettingen (indien aanwezig) en de top van de pleistocene rivierafzettingen, kunnen wel geschikt zijn geweest voor

Voor de late middeleeuwen en nieuwe tijd geldt, door de ligging van het plangebied binnen de historische stadskern, een zeer hoge verwachting voor nederzettingsresten.