• No results found

Vraag nr. 121 van 3 mei 2002 van de heer JAN VERFAILLIE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 121 van 3 mei 2002 van de heer JAN VERFAILLIE"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 121 van 3 mei 2002

van de heer JAN VERFAILLIE

Windturbineprojecten – West-Vlaanderen

Momenteel loopt de procedure van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor windturbines. H i e r-toe werden drie We s t-Vlaamse gemeenten, m e t name Gistel, Oostkamp en Veurne, geselecteerd. Her en der worden windmolenprojecten gelan-c e e r d , zelfs meerdere projegelan-cten in één en dezelfde g e m e e n t e. Hierdoor dreigt er onherroepelijk een wildgroei van windmolens te ontstaan in het We s t-Vlaamse landschap.

1. Hoeveel windturbines worden effectief ge-plaatst in bovenvermelde gemeenten ?

2. Hoeveel energie zullen deze windturbines pro-duceren per gemeente ?

3. Op welke plaatsen worden ze opgericht ? 4. Voor wanneer is de plaatsing gepland ?

5. Hoe wordt de wildgroei van windmolenprojec-ten tegengegaan ?

Antwoord

Het voorzien in de energiebehoeften voor huishou-delijk gebruik en voor de industrie door middel van alternatieve, hernieuwbare energiebronnen past in de uitgangspunten inzake rationeel energie-gebruik en duurzame ontwikkeling. Die uitgangs-punten volgen uit een groeiend besef dat de vele natuurlijke reserves ooit wel eens uitgeput zullen r a k e n , maar hebben vooral te maken met de gevol-gen van de milieuvervuiling in het sterk geïndus-trialiseerde Vlaanderen.

De bevordering van het gebruik van hernieuwbare e n e r g i e, maar evenzeer de verhoging van de ener-g i e-efficiëntie en het rationeel enerener-gieener-gebruik (het streven naar een geringer energieverbruik) moeten zo snel mogelijk een halt toeroepen aan onder meer het broeikaseffect, de ozonproblematiek en de gevolgen van zure regen.

Duurzame ontwikkeling streeft naar het bevredi-gen van de huidige behoeften, zonder die van de toekomst in het gedrang te brengen. Een van de belangrijkste instrumenten om tot een duurzame ontwikkeling op wereldschaal te komen, is het

aan-wenden van milieuvriendelijke energie. In het kader van de internationale afspraken, n a m e l i j k het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties van mei 1992 en de VN-conferentie in het Ja p a n s e Kyoto van december 1997, heeft België, en V l a a n-deren in het bijzonder, specifieke doelstellingen vooropgesteld.

De Vlaamse regering heeft zich tot doel gesteld om tegen 2004 een aandeel van 3 % van het totaal energieverbruik in Vlaanderen uit hernieuwbare energie te halen. Tegen 2010 wordt een aandeel van 5 % vooropgesteld. Onder "hernieuwbare energie-bronnen" verstaat het decreet van 17 juli 2000 hou-dende de organisatie van de elektriciteitsmarkt alle andere energiebronnen dan fossiele brandstoffen of kernsplijting die op een duurzame wijze ingezet kunnen worden. Voorbeelden van dergelijke her-nieuwbare energiebronnen zijn hydraulische ener-g i e, w i n d e n e r ener-g i e, z o n n e-e n e r ener-g i e, b i o ener-g a s, o r ener-g a n i s c h e producten en afvalstoffen van land- en bosbouw en huishoudelijke afvalstoffen. Naast projecten voor z o n n e-energie en waterkrachtcentrales zullen ech-ter vooral windturbines een aanzienlijke bijdrage dienen te leveren aan de realisatie van die doelstel-l i n g e n . Men gaat ervan uit dat die bijdrage tot circa twee derde zal bedragen, wat tegen 2004 overeen-komt met een 150-tal grote windturbines (met een vermogen tussen 600 kW en 2 MW) (KW : k i l owatt ; MW : megawatt – red.).

Vanuit windtechnisch oogpunt is het duidelijk dat de beste locaties in Vlaanderen gesitueerd zijn ten westen van de as Kortrijk – A n t w e r p e n , ofwel op z e e. Oostelijk van die as is de rentabiliteit sterk af-hankelijk van specifieke reliëfkenmerken, maar het is duidelijk dat hoe slechter de windkenmerken van een bepaalde locatie zijn, des te geringer het rendement is en des te meer de turbine onderhevig zal zijn aan slijtage.

Omdat windturbines vaak indrukwekkende con-structies zijn, zeker wanneer we de turbines tussen 600 W en 2 MW of meer bedoelen, is de impact op de ruimte – en tot op grote afstand – zeer groot. Het gaat daarbij immers om masthoogtes van 60 tot meer dan 100 meter en wiek- of rotordiameters tot 80 meter, wat totale hoogtes oplevert tot 150 meter en meer. Omdat dergelijke turbines niet al-leen wegens hun omvang, maar ook wegens hun geproduceerd geluid invloed uitoefenen op mens en dier, en ook op de ruimte zelf, moeten een aan-tal elementen terdege worden afgewogen bij de evaluatie van aanvragen.

(2)

stedenbouw-kundige vergunning. De overheid moet die aan-vraag toetsen aan onder meer de planologische be-stemming van het gebied waarin de turbine wordt g e p l a n d . Bovendien gelden andere afwegingsele-m e n t e n , zoals de oafwegingsele-mzendbrief EME/2000.01 en een duurzame of goede ruimtelijke ordening in het al-gemeen.

De omzendbrief EME/2000.01 van 17 juli 2000 "Afwegingskader en randvoorwaarden voor de in-planting van windturbines" wil een gecoördineerde aanpak bieden op basis van elementen van ruimte-lijke afweging en randvoorwaarden, v e r t r e k k e n d e van de ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en reke-ning houdende onder andere met de invalshoeken n a t u u r, l a n d b o u w, w o o n- en leefmilieu, g e l u i d , l a n d s c h a p, v e i l i g h e i d , r e c r e a t i e, e n e r g i e r e n d a b i l i t e i t en best beschikbare technologie en radar- en ande-re golvenverstoring.

Het primordiale uitgangspunt van de omzendbrief is dat de locaties voor windturbineparken moeten worden afgebakend in ruimtelijke uitvoeringsplan-nen en bijzondere planuitvoeringsplan-nen van aanleg, omdat op die manier wordt gestreefd naar een zo groot mo-gelijke clustering van windturbines op de in het Windplan Vlaanderen geselecteerde locaties. De omzendbrief stelt verder volgende belangrijk-ste afwegingselementen voor de locatiekeuze van windturbines voorop.

– Het principe van de plaatsdeling ("site sha-ring") : door windturbines zoveel als mogelijk te b u n d e l e n , kan de nog resterende open ruimte worden gegarandeerd.

Windturbineprojecten worden dus best zoveel mogelijk geclusterd, op de in het Wi n d p l a n Vlaanderen geselecteerde locaties, veeleer dan een verspreide plaatsing van verschillende indi-viduele turbines na te streven.

– Een ruimtelijke concentratie in de stedelijke ge-bieden en in de kernen van het buitengebied als eerste uitgangspunt, maar om een vermindering van de woonkwaliteit te vermijden, streven naar een bundeling met bedrijventerreinen, b e p a a l d e g e m e e n s c h a p s v o o r z i e n i n g e n , grootschalige re-creatieve infrastructuur, enzovoort.

Uiteraard moet de omvang van het windturbi-nepark in verhouding staan tot de grootte van de kern (geen grootschalig windturbinepark naast een kleine kern).

– Omdat turbines over voldoende obstakelvrije ruimte moeten beschikken, is het bundelen met bebouwingskernen of industrie niet altijd haal-b a a r ; dan kunnen locaties in de open ruimte on-derzocht worden indien er gestreefd wordt naar een zo groot mogelijke ruimtelijke bundeling met andere infrastructuur, zoals lijninfrastructu-ren (wegen, s p o o r w e g e n , w a t e r w e g e n , . . . ) , d i e reeds een belangrijke ruimtelijk-l a n d s c h a p p e l i j-ke en visuele impact heeft (dijk, verhoogde weg, enz.).

– Het project moet worden getoetst aan de visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Daarbij zijn volgende elementen van belang :

het project sluit aan bij de schaal en de opbouw van het landschap ;

de omvang van het project tast de structuur en de essentiële functies van de gebieden niet aan (homogene gebieden zoveel mogelijk vrijwaren ; natuurlijke structuren vrijwaren ; bouwvrije agrarische gebieden vermijden).

Binnen de bovengeschetste uitgangspunten zijn de door de Vlaamse volksvertegenwoordiger bedoel-de ontwerpen van gewestelijke ruimtelijke uitvoe-ringsplannen totstandgekomen. Uiteraard bieden ruimtelijke uitvoeringsplannen geen antwoord op alle noden en betreft het hier enkel gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen. Los daarvan kun-nen lokale (kleinere) projecten doorgang vinden. Om in te gaan op de concrete vragen van de Vlaamse volksvertegenwoordiger.

1. Hoeveel windturbines effectief binnen de in de ruimtelijke uitvoeringsplannen geselecteerde zones zullen worden geplaatst in de bovenver-melde gemeenten, staat momenteel nog niet v a s t . Dit aantal wordt niet opgelegd door de ontwerpen van gewestelijke ruimtelijke uitvoe-r i n g s p l a n n e n . Enkel is een minimum te uitvoe- realise-ren vermogen opgelegd. Uitgaande van de vast-stelling dat kleine turbines tussen 600 kW en 1MW produceren, middelgrote tussen 1,2 MW en 1,8 MW en grote 2 MW en meer, krijgt men een idee van een mogelijke invulling per zone. Het staat echter nog geenszins vast dat elke zone integraal en over haar volledige lengte on-middellijk zal worden volgebouwd.

(3)

plaat-sen van drie windturbines van 700 kW langs de Siemenslaan in Oostkamp vergund. Verder zijn in de genoemde gemeenten buiten de ruimtelij-ke uitvoeringsplannen geen andere vergun-ningsvatbare projecten bekend.

2. De geproduceerde hoeveelheid energie is af-hankelijk van het aantal en de soort (vermogen) van de turbines en van de plaatselijke windka-r a k t e windka-r i s t i e k e n . Om te komen tot een voldoende hoge productie aan windelektriciteit wordt bin-nen de ontwerpen van ruimtelijke uitvoerings-plannen een minimum aan te installeren vermo-gen gedefinieerd.

Een raming betreffende de geproduceerde energie kan worden gedaan door de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie.

3. Ten zuiden van Veurne wordt in het ruimtelijk uitvoeringsplan in een zone voorzien aan weers-zijden van de E40. Ter hoogte van de kern van Gistel wordt in het ruimtelijk uitvoeringsplan in een zone voorzien ten zuiden van de E40. Voor het project in Veurne werd naar aanlei-ding van het verslag van de plenaire vergade-ring door Belgocontrol bovendien een ongun-stig advies uitgebracht op 30 april 2002 wegens de te korte afstand tot het radiobaken van Ko k-s i j d e. Dit adviek-s wordt thank-s verder geëvalu-eerd.

Het ruimtelijk uitvoeringsplan in Oostkamp voorziet in een zone bij de verkeerswisselaar E 4 0 - E 4 0 3 . Binnen de ontwerpen van ruimtelij-ke uitvoeringsplannen worden geen gedetail-leerde vestigingsplaatsen geselecteerd. H e t voornoemde vergunde project in Oostkamp is gelegen in een gebied voor milieubelastende in-d u s t r i e ë n , ten westen van in-de kern van Oost-kamp, langs de E40.

4. De overheid zelf heeft geen concreet zicht op de precieze timing qua plaatsing.

Het feit dat voor het plaatsen van windturbines tevens een milieuvergunning nodig is, s p e e l t hierbij ook een rol. Een stedenbouwkundige vergunning blijft immers geschorst (en is dus niet uitvoerbaar) zolang geen milieuvergunning werd verkregen. De vergunde werken dienen te starten binnen twee jaar na het verkrijgen van een (uitvoerbare) stedenbouwkundige vergun-ning, zo niet vervalt de vergunning.

De effectieve realisatie van de in de ruimtelijke uitvoeringsplannen opgenomen turbines zou dus nog enige tijd kunnen uitblijven. Gelet op de druk vanuit het elektriciteitsdecreet, en de ermee verbonden boeteclausules, lijkt het ech-ter aannemelijk dat de plaatsing zo snel als mo-gelijk zal gebeuren door de initiatiefnemers. 5. De wildgroei wordt enerzijds tegengegaan door

de toepassing van de vigerende voorschriften en de specifieke omzendbrief EME/2000.01, d i e het onoordeelkundig plaatsen in de open ruimte belet.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met betrekking tot de verbetering van de verbin- ding Ieper-Ve u r n e, door middel van de doortrek- king van de A19 tot Steenstraete, een nieuwe ver- bindingsweg van Steenstraete

Minder inkomsten uit milieuheffingen betekent dat de doelstellingen van het beleid gerealiseerd worden en dat bijvoorbeeld gemeenten en burgers inspanningen doen om min- der afval

Er wordt in de mate van het mogelijke rekening gehouden met standpunten van andere instanties, doch wan- neer de provinciale afdelingen ROHM tot een andersluidende conclusie

Door vertegenwoordigers van de kampeersector en de kampeerverenigingen werd tijdens de verga- deringen van het technisch comité van de open- luchtrecreatieve verblijven reeds in

zijn antwoord in de Commissie voor Openbare We r k e n , Mobiliteit en Energie van 5 maart 2002 op mijn vraag om uitleg over de verbin- dingsweg Ieper-Veurne ;

Op termijn is het wel degelijk de bedoeling om de kruispunten N8-N35 en N8-N390 herin te richten, alsook de Europalaan te moderniseren met de aan- leg van geluidsarm asfalt,

Ondertussen werd door de administratie Wegen en Verkeer een voorstel tot aanpassing van het kruis- punt De Bolle voorgesteld aan de Provinciale Commissie voor

De aanleg van een westelijke ringweg rond Middelkerke is nog niet opgenomen in het prioritair driejarenprogramma en er is hier- voor nog geen kostprijsraming opgemaakt3. De