• No results found

Richtlijnen milieueffectrapportage. Uitbreiding en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij tot vleesvarkens

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Richtlijnen milieueffectrapportage. Uitbreiding en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij tot vleesvarkens"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vlaamse overheid

Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer

Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL

tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Richtlijnen milieueffectrapportage

Uitbreiding en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij tot 4 800 vleesvarkens

Varlo bvba Vlamingstraat 12 2321 Hoogstraten

3 maart 2010 PR0474 – RL

(2)

Dienst Mer - Richtlijnen 2

1. Inleiding

Dit milieueffectrapport wordt opgemaakt met het oog op de uitbreiding en hernieuwing van de bestaande varkenshouderij Varlo bvba in de Vlamingstraat 12 te Hoogstraten. Het bedrijf is momenteel vergund voor het houden van 2912 andere varkens (vleesvarkens) tot 09/11/2026 en verleend op 03/04/20081. Deze zijn gehuisvest in één ammoniakemissiearme stal. Het voorliggende project omvat de uitbreiding tot een totale diercapaciteit van 4800 andere varkens (vleesvarkens). Om deze uitbreiding te realiseren zal de voorziene stal uitgebreid worden.

Voorliggende richtlijnen slaan op het MER dat zal gevoegd worden bij de hernieuwing van de vergunningaanvraag.

Gekoppeld aan de nieuwe vergunningsaanvraag voor de uitbreiding van dierplaatsen, wenst de initiatiefnemer eveneens volgende wijzigingen:

- uitbreiding van de opslag van dierlijke mest van 2125 m³ mest naar 3180 m³

- uitbreiding van het oppompen van grondwater van 20 m³/dag en 6700 m³/jaar naar 31 m³/dag en 11200 m³/jaar.

Overeenkomstig de huidige inzichten is deze activiteit onderworpen aan de MER-plicht volgens rubriek 21 c) van bijlage I van het besluit van de Vlaamse Regering houdende de vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage van 10/12/2004 (BS 17/02/2005), met name:

“Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan 3000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 20 kg).”

De Dienst Mer van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid heeft het kennisgevingdossier volledig verklaard op 12 november 2009. Het stadsbestuur van Hoogstraten heeft dit dossier op gepaste wijze aan de bevolking aangekondigd en ter inzage gelegd van 27 november 2009 tot en met 26 december 2009. Er zijn geen inspraakreacties ontvangen. Parallel werden adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd.

Deze richtlijnen zijn opgesteld door de Dienst Mer en hebben betrekking op de inhoudsafbakening van het MER. Ontvangen inspraakreacties en adviezen werden hierin verwerkt (zie overzicht als bijlage).

2. Vorm en presentatie

Algemeen met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de Dienst Mer:

− recent kaartmateriaal (bij voorkeur minimum A4-formaat) te gebruiken, telkens voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding, noordpijl en legende. Waar mogelijk de grenzen van het bedrijfsterrein duidelijk aan te geven en op het kaartmateriaal ook duidelijk te maken welke de omringende activiteiten/bedrijven zijn;

− eventuele achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen;

1 Een uitbreiding van de milieuvergunning van 1864 vleesvarkens naar 2912 vleesvarkens werd toegekend in april 2008. De bouwvergunning voor het uitbreiden van de bestaande stal, zodat 2912 vleesvarkens kunnen gehuisvest worden, werd verleend op 14 september 2009. In de loop van het m.e.r.-proces zullen aldus 2912 vleesvarkens gehuisvest worden.

(3)

Dienst Mer - Richtlijnen 3

− het MER te controleren op tikfouten, spellingfouten en grammaticale fouten;

− na te gaan of de in de kennisgeving vermelde gegevensbronnen, die bij de realisatie van het MER zullen worden gebruikt, nog steeds de meest actuele zijn;

− volledige afstemming tussen de tekst van het eigenlijke MER en de niet-technische samenvatting;

− de juistheid van de diverse verwijzingen en nummeringen (figuren, tabellen) na te gaan;

− een verklarende woordenlijst, afkortingenlijst en literatuurlijst bij het rapport op te nemen;

− nutteloze herhalingen in de tekst te vermijden;

− alle ingediende eindversies van het rapport door de initiatiefnemer, de coördinator en door alle deskundigen te laten ondertekenen, en dit op één daartoe voorziene bladzijde in het MER.

De definitieve versie van het MER wordt in twee gedrukte (1 losbladig en een vast) exemplaren en 1 digitaal exemplaar (CD-ROM) ingediend. De niet-technische samenvatting wordt als een apart document in digitale vorm aangeleverd.

3. Doelstelling, verantwoording en besluitvorming

art.4.3.7.§ 1,1°, a en b

De doelstelling van het MER bestaat erin de effecten aan te tonen van de hernieuwing (uitbreiding) van de vergunning van een bestaande varkenshouderij in Hoogstraten2 op het omliggende milieu. Het MER zal bij de vergunningsaanvragen (milieu- en stedenbouwkundige vergunning) gevoegd worden.

Relevante gegevens en conclusies uit eventuele milieustudies zullen worden opgenomen in het MER. Relevante voorwaarden uit vorige vergunningen moeten worden opgesomd en er zal aangegeven worden hoe dit MER hierop antwoord kan geven.

Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming, maar volgens art. 4.1.7. van het decreet moeten ook de conclusies doorwerken in de besluitvorming. Het MER zal hiermee rekening houden bij de formulering van mogelijke alternatieven, milderende of compenserende maatregelen.

4. Voorgenomen project en alternatieven

art.4.3.7.§ 1,1°, c, d en e

De volledig verklaarde kennisgeving beschrijft het voorgenomen project op een voldoende wijze. Momenteel is het bedrijf vergund voor het houden van 2912 vleesvarkens (milieuvergunning). De bouwvergunning om dit aantal dieren te huisvesten is nog maar recentelijk verleend (14 september 2009), waardoor de uitbreiding nog niet gerealiseerd is.

Het verschil tussen de huidige (reële) en de vergunde situatie zal duidelijker weergegeven worden (zowel in de tekst als op de figuren). De actuele stand van zaken rond de eerste uitbreiding van de stal (van 1864 vleesvarkens naar 2912), waarvoor de bouwvergunning recentelijk werd verleend, moet dus uitgeklaard worden.

2 De inrichting ligt “slechts” op ca. 1700 m van de Nederlandse grens. Mogelijke effecten op de gebieden die tot de ecologische hoofdstructuur van de provincie Noord-Brabant behoren moeten in kaart gebracht worden (zowel vanwege ammoniakdepositie als vanwege grondwateronttrekking).

(4)

Dienst Mer - Richtlijnen 4 Ook zal duidelijk aangegeven worden welke situaties ten opzichte van elkaar vergeleken zullen worden bij de effectbeoordeling. Er dient nagegaan te worden welke situaties relevant zijn om t.o.v. elkaar te beoordelen (reële, vergunde en gewenste situatie). Indien de reële situatie nog verschillend is van de vergunde kan het t.o.v. de omgeving relevant zijn te beoordelen t.o.v. twee referentiesituaties (reële en vergunde situatie).

Het MER dient doelstellingsalternatieven, locatiealternatieven en uitvoeringsalternatieven te formuleren. Ook het nulalternatief moet in het MER duidelijk worden omschreven.

De diverse in de kennisgeving vermelde uitvoeringsalternatieven dienen op een gelijkwaardige manier te worden verduidelijkt en geëvalueerd op hun milieueffecten.

Wat betreft de uitvoeringsalternatieven dienen de gebruikte en geplande processen en installaties geëvalueerd te worden ten opzichte van alle relevante passages uit de Vlaamse BBT-studies (VITO) en/of de Europese BREF-documenten (EIPPCB). Hierbij dienen zowel de sectorspecifieke als de zogenaamde ‘horizontale’ BBT-documenten (onder meer

toepasselijke elementen uit de BREF ‘Emissions from Storage of Bulk or Dangerous Materials’) te worden gescreend op toepasselijke passages. Alle alternatieven of emissiereducerende technieken die volgens deze bronnen als BBT worden beschouwd zullen in het MER worden opgelijst. Gelet op de omvang van de beoogde uitbreiding dient nadrukkelijk de link te worden gemaakt met de randvoorwaarden van de IPCC-richtlijn (categorie 6.6.a. uit bijlage 1 van EG Richtlijn 96/61) en de van toepassing zijnde BREF.

Daar vloeit uit voort dat in het MER aangetoond zal dienen te worden dat de toe te gaan passen mitigerende maatregelen ook daadwerkelijk als BBT zijn aan te merken.

De impact van het inzetten van deze technieken op de verwachte milieueffecten zal zoveel mogelijk kwantitatief worden uitgedrukt. Gemotiveerd zal worden waarom in de geplande situatie een bepaalde keuze van techniek wordt gemaakt. Wanneer bepaalde als BBT beschouwde reducerende maatregelen niet worden toegepast dient terdege te worden gemotiveerd waarom dit het geval is.

Er moet opgemerkt worden dat het MER er juist toe dient om inzicht te krijgen met welke alternatieven welke vermindering van milieueffecten zijn te bereiken. Toepassing van luchtwassystemen is inmiddels als erkende BBT-maatregel aan te merken teneinde ammoniak- en geuremissies te reduceren.

In dit verband kan er gewezen worden dat er in de te bereiken reductiepercentages aanzienlijke variaties mogelijk zijn, afhankelijk van aard en type toe te passen

luchtwassysteem. Te denken valt aan ammoniakwassers met een rendement van 70% dan wel 95% die evenwel een beperkter (ca. 30%) geurreducerend effect zullen hebben, dan wel combiwassers waarmee de ammoniakemissies met 85% en de geuremissies met 70%

kunnen worden gereduceerd. Met enkele wassers zijn de emissies van fijn stof met minimaal 60% en met combiwassers zelfs tot 80% te reduceren.

In het MER moeten dan ook varianten uitgewerkt worden die inzicht geven in de omvang van reductie van emissies van geur en ammoniak door toepassing van luchtwassystemen. De effecten en middels de alternatieven te bereiken reducties, dienen te worden onderzocht en overzichtelijk en t.o.v. elkaar vergelijkbaar in het MER te worden gepresenteerd. Aldus kan te zijner tijd worden nagegaan of de uiteindelijke keuze van de initiatiefnemer voor de door hem te treffen maatregelen wel in lijn is met de randvoorwaarden uit de IPCC-richtlijn, te weten dat de Best Beschikbare Techniek ter beheersing van emissies dienen te worden toegepast (zie hierboven).

Andere toepasselijke kosteneffectieve reductiemaatregelen, zoals (eventueel) opgenomen in de sectorstudies, uitgevoerd in opdracht van de Dienst Lucht en Klimaat van de Vlaamse Overheid (LNE), of andere gelijkaardige studies, dienen eveneens te worden vermeld en geëvalueerd.

(5)

Dienst Mer - Richtlijnen 5 Aanvullend op de kennisgeving vraagt de Dienst Mer dat de volgende punten aangevuld/aangepast worden:

− Er dient aangetoond te worden dat er wat betreft de mestafzet/mestverwerking voldaan wordt (en zal voldaan worden) aan het huidige mestdecreet (MAP III) en de bijhorende uitvoeringsbesluiten. Beschrijf in het MER op welke manier de mest werd afgezet of verwerkt is in het referentiejaar en hoe dit zal gebeuren in de toekomstige situatie (op basis van percentages) en geef tevens bij 3.7 ‘Residuen en emissies’ de correcte gegevens.

− In paragraaf 3.8 wordt melding gemaakt van mogelijke uitvoeringsalternatieven, maar nergens blijkt welke van de aangeduide mogelijke alternatieve stalsystemen c.q. luchtwassysteem ook daadwerkelijk onderzocht zullen worden en wat de reikwijdte van de te onderzoeken alternatieven zal zijn.

5. Juridische en beleidsmatige context

art.4.3.7.§ 1,f

De volledig verklaarde kennisgeving schetst in de vorm van een matrix het juridisch/beleidsmatige kader dat voor dit MER van belang is. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert en in het bijzonder ook aangeven of het juridische/beleidsmatige kader onderzoekssturend kan zijn, dan wel procedurebepalingen bevat of de combinatie van beide.

Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken van deze randvoorwaarden op te volgen. De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met een uitgesproken ruimtelijke component dienen cartografisch gepresenteerd te worden.

Aanvullend op de kennisgeving vraagt de Dienst Mer dat de overzichtsmatrix wordt aangevuld/aangepast met:

− Er moet verwezen worden naar het Vlaams stofplan. Dit is opgesteld om te voldoen aan de verplichtingen van de eerste dochterrichtlijn lucht en de Vlarem II- reglementering. In hoofdstuk 7 van het stofplan worden een aantal generieke maatregelen uitgewerkt voor verschillende sectoren, waaronder ook de sector land- en tuinbouw.

− In de matrix moet ook een verwijzing naar de lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie (Ministerieel besluit van 19/03/2004, bijlage 1, B.S. 14/10/2004) ingevoegd worden. Nieuwe stallen die gebouwd worden of stallen die grondig gerenoveerd worden, dienen ammoniakemissiearm te worden uitgevoerd. Daartoe werd een lijst opgesteld van stalsystemen voor ammoniakreductie.

− Bij het decreet Integraal Waterbeleid kan ook de verwijzing gemaakt worden naar de Europese Kaderrichtlijn Water 2000/60/EG.

− De juridische randvoorwaarden moeten bij de ‘nitraatrichtlijn’ worden aangevuld met het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (Mestdecreet, MAP III)

− In de juridische randvoorwaarden moet de ‘Wet betreffende bescherming en welzijn van dieren en betreffende bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren’ vervangen worden door ‘Koninklijke besluit van 1 maart 2000 inzake de bescherming en welzijn van dieren en betreffende bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren’ (B.S. 6 mei 2000).

− Er moet verwezen worden naar het decreet van 16 april 1996 betreffende de Landschapszorg, gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, 8 december 2000, 21

(6)

Dienst Mer - Richtlijnen 6 december 2001, 19 juli 2002 en 13 februari 2004. Dit decreet regelt de bescherming van de in het Vlaamse Gewest gelegen landschappen, de instandhouding, het herstel en het beheer van beschermde landschappen, ankerplaatsen en erfgoedlandschappen en stelt maatregelen vast voor de bevordering van de algemene landschapszorg.

− Er moet verwezen worden naar Conventie van Malta. Deze Europese Conventie ter bescherming van het archeologisch erfgoed werd door de lidstaten van de Raad van Europa op 16 januari 1992 in La Valetta (Malta) ondertekend. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. De Vlaamse regering stemde op 12 oktober 2001 in met de tekst van het verdrag. Het verdrag is echter nog niet geratificeerd noch geïmplementeerd. De conventie vormt het kader voor huidige en toekomstige wetgeving op Vlaams niveau. Ze vormt tevens het kader voor grensoverschrijdende aanpak van archeologie.

− De verwijzing naar de Beleidsbrief Landbouw 2007 mag weggelaten worden.

Beleidsbrieven3 gelden slechts voor één jaar en doorkruisen de timing van een MER.

− In de matrix kan een verwijzing naar het Vlaams klimaatbeleidsplan 2006 – 2012 gemaakt worden. In het protocol van Kyoto hebben 35 industrielanden zich geëngageerd om de jaarlijkse uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Ook België en Vlaanderen zullen hun bijdrage leveren. Om dit engagement te kunnen realiseren is het Vlaamse Klimaatbeleidsplan opgesteld. In dit plan zijn concrete beleidsmaatregelen opgenomen om deze doelstellingen te kunnen waarmaken. Aan de basis van het Vlaamse Klimaatbeleidsplan ligt het principe dat alle sectoren in de samenleving zich moeten inzetten om de strijd tegen de klimaatverandering aan te binden. Het plan bevat dan ook maatregelen voor elk van hen.

− Als laatste opmerking bij de beleidsmatige randvoorwaarden vraagt de Dienst Mer om rekening te houden met de actualisatie van het Vlaams milieubeleidsplan MINA- 3+ (2008-2010).

Er dient verder in het document bij een beschrijving van de referentiesituatie en bij de effectbespreking rekening worden gehouden met bovenstaande aanvullingen van juridische en beleidsmatige randvoorwaarden.

6. Bestaande toestand en milieueffecten

art.4.3.7.§ 1,1°, g en § 1,2°, a, b, c

6.1 Bestaande toestand en ontwikkelingsscenario’s

art.4.3.7.§ 1,1°, g

3 Beleidsnota's van de Vlaamse Regering 2004-2009

Bij het begin van een nieuwe regeerperiode van de Vlaamse Regering, maakt elke Vlaamse minister voor zijn

bevoegdheidsdomein een beleidsnota op. De beleidsnota’s bevatten de grote strategische keuzen en opties van het beleid voor de komende regeerperiode. Deze beleidsnota's worden tegen een vastgestelde datum ingediend bij de voorzitter van het Vlaams Parlement. In de daaropvolgende weken worden ze in het parlement besproken en wordt er over gestemd. Alle beleidsnota's voor de vorige regeerperiode werden op 15 oktober 2004 ingediend bij het Vlaams Parlement.

Beleidsbrieven van de Vlaamse Regering van 2008-2009

De Vlaamse ministers, leden van de Vlaamse Regering, dienen elk jaar één of meer beleidsbrieven in bij het Vlaams Parlement.

Een beleidsbrief bevat een overzicht van de uitvoering van de begroting voor het lopende begrotingsjaar en een prognose over de beleidsinvulling tijdens het volgende begrotingsjaar.

(7)

Dienst Mer - Richtlijnen 7 De kennisgeving geeft op voldoende wijze een beschrijving per milieuthema van de wijze waarop de referentiesituatie zal worden beschreven en welke bestaande gegevens daarvoor zullen gebruikt worden. In het MER dienen de methodologische aanpak en de gebruikte informatiebronnen (ook eventuele klachten) waarop gesteund wordt voor de beschrijving van de referentiesituatie in voldoende detail te worden beschreven.

Er zal aangegeven worden welk jaar als referentiejaar wordt gehanteerd.

Relevante ontwikkelingsscenario’s dienen te worden uitgewerkt. Er moet rekening gehouden worden met zowel de autonome als de gestuurde ontwikkeling van het geplande project.

Naast het voorgenomen project is het ook nodig informatie en kennis te vergaren over activiteiten, projecten of plannen die vergund en/of gepland zijn en redelijkerwijze in de onmiddellijke toekomst worden uitgevoerd in de nabije omgeving en die samen met het voorgenomen project cumulatieve effecten kunnen teweegbrengen.

6.2 Milieueffecten en milderende maatregelen

art.4.3.7.§ 1,2°, a, b, c

De kennisgeving geeft een projectgerichte beschrijving per milieuthema4 van de wijze waarop de effecten zullen worden onderzocht en beoordeeld en geeft aan dat in functie van het effectonderzoek milderende maatregelen zullen worden voorgesteld en uitgewerkt. De kennisgeving geeft aan dat volgende milieuthema’s zullen worden onderzocht: lucht, geurhinder, verzuring, vermesting, visuele hinder, geluidshinder, stofhinder, verdroging, bodemverontreiniging, oppervlaktewaterverontreiniging, klimaatverandering, verspreiding van bestrijdingsmiddelen en verandering van biodiversiteit. Ook verkeershinder dient toegelicht te worden. De dienst Mer treedt echter de zienswijze van VMM bij en vraagt om het MER op te maken volgens de disciplinegerichte benadering (zie Geactualiseerd Richtlijnenboek Milieueffectrapportage – ‘Basisrichtlijnen per activiteitengroep Dieren’).

Belangrijk is dat in de tekst van het MER voor elke onderzochte effectgroep duidelijk de gebruikte methodologie wordt uiteengezet en dat er gestreefd wordt naar een maximale kwantitatieve beschrijving van het effect.

Er wordt verduidelijkt hoe de significantie per effect/effectgroep zal worden ingeschat. In het MER moet het bepalen van de waardering van de ernst van het effect op basis van de gekozen significantiekaders voldoende transparant zijn. Indien wordt afgeweken van de significantiekaders die in de kennisgeving zijn opgenomen, dient dit te worden gemotiveerd.

Blijkens het gestelde in paragraaf 3.8.4. van de kennisgeving is door de initiatiefnemer nu reeds aangegeven dat er wordt geopteerd voor een mestkelder met schuine putwanden. Er wordt geadviseerd om op dit onderdeel meerdere alternatieven in het MER te laten

onderzoeken waarbij de mate waarin de ammoniak- en geuremissies alsook de emissies van fijn stof maximaal kunnen worden gereduceerd.

Indien blijkt dat er milieueffecten zijn, moeten milderende maatregelen worden voorgesteld, geëvalueerd en eventueel uitgewerkt. In ieder geval zal het MER alle milderende maatregelen die BBT zijn oplijsten en evalueren. Dit houdt onder meer een kwantitatieve

4De VMM vraagt gebruik te maken van de disciplinegerichte benadering zodat het MER eenvoudig bruikbaar is voor de verdere vergunningsprocedure en raadpleegbaar m.b.t. het aspect Water. De VMM argumenteert dat de thematische benadering de kwaliteitscontrole en de controle op de volledigheid van het MER en dan vooral de correctheid van de effectvoorspelling voor de discipline Water sterk bemoeilijkt. De effecten voor de discipline Water staan zo immers verspreid over het volledige MER en worden behandeld bij de verschillende thema’s. Daarnaast worden ze meestal gescoord in functie van het thema en niet meer in functie van Water. De voorgestelde methode kan volgens VMM wel zinnig zijn als samenvattende eindconclusie.

De Dienst Mer vraagt om er voor te zorgen dat er een correcte effectvoorspelling voor de discipline Water uitgevoerd wordt met een globaal overzicht en beoordeling.

(8)

Dienst Mer - Richtlijnen 8 inschatting in van de reële reductie als gevolg van de milderende maatregelen en een beschrijving van de wijze waarop ze de significantie van de effecten beïnvloeden.

Het Richtlijnenboek ‘Mer deel 2’ geeft verdere aanbevelingen met betrekking tot het gebruik van begrippen en de invulling ervan. Tijdens het opstellen van het MER dient men gebruik te maken van (de recentste versies) van de disciplinespecifieke en activiteitspecifieke delen van de Richtlijnenboeken (waaronder deze van de activiteitengroep Dieren).

Cumulatieve effecten dienen te worden onderzocht, met name dient er te worden nagegaan in welke mate omliggende activiteiten gelijkaardige milieueffecten genereren (bv.

Geurhinder, Grondwater…).

Aanvullend op de kennisgeving vraagt de Dienst Mer om volgende punten aan te passen/te verduidelijken/voldoende aandacht aan te besteden:

• Met betrekking tot de discipline lucht:

- Bij de inschatting van de fijn stof emissies door het bedrijf graag aandacht voor zowel geleid als diffuus stof. Gevraagd wordt zowel aandacht te besteden aan PM10 als aan PM2,5.

- Er wordt beoogd om de mestopslag uit te breiden. Uit het MER dient te blijken wat de omvang van de emissies van geur vanwege dit onderdeel van de activiteit zal zijn. Voorts dient aandacht te worden besteed aan de mogelijkheden voor reductie daarvan in relatie tot optredende effecten ervan;

- De verschillende geurbronnen van het bedrijf moeten opgelijst worden;

- Beschrijf bij geurhinder ook de momenten van maximale geurhinder die per etmaal en per productiecyclus kunnen optreden. Maak een inschatting van de maximale geurniveaus die zich kunnen voordoen;

- Bij de effectevaluatie van geurhinder dient ook rekening gehouden te worden met de twee woningen binnen de straal van 100 m rondom de contour, namelijk de woning 95 m ten westen (verbonden aan een glastuinbouwbedrijf) en de woning 60 m ten noord (verbonden aan een varkenshouderij);

- Ga in op de hoeveelheid en op de keuze van het soort voeder en de gevolgen hiervan op geurhinder;

- Er duidelijk zal aangegeven worden wat het emissiereducerende effect is op de geuremissies, ammoniakemissies en fijn stof emissies van het gekozen stalsysteem in de geplande situatie t.o.v. de bestaande situatie;

- Voldoende aandacht dient besteed aan eventuele milderende maatregelen (vb. voor diffuus stof: wegenverharden, bandenwasinstallatie,...). Ook stofbestrijdende maatregelen (vb. bij vullen / ledigen silo's) aangeven.

• Met betrekking tot de discipline bodem:

- Grondverzet tijdens de constructiefase dient te worden besproken, rekening houdend met de toepasselijke reglementering;

- Het MER zal maatregelen vermelden die voorzien zijn om mogelijke incidenten/lekken bij aanleg of uitbating te vermijden. Indien er calamiteiten optreden die een impact kunnen hebben op de bodem, dienen zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen te worden om de verontreiniging weg te nemen;

- Het MER dient te verduidelijken of er in het verleden reeds bodemonderzoeken zijn uitgevoerd en wat de periodieke onderzoeksplicht is. Verdere noodzakelijk stappen hieromtrent dienen aangegeven te worden.

(9)

Dienst Mer - Richtlijnen 9

• Met betrekking tot de discipline geluid:

- Breng in het MER de geluidsbelasting in beeld door de geluidsemissies en –immissies voor de dag-, avond- en nachtperiode voor het bedrijf te beschrijven, inclusief regelmatig terugkerende geluidspieken (bv. bij laden en lossen).

• Met betrekking tot de discipline water:

- De percelen die deel uitmaken van de kennisgeving zijn volgens de watertoetskaarten infiltratiegevoelig en matig gevoelig voor grondwaterstroming. Mogelijke schadelijke effecten op het watersysteem zouden kunnen ontstaan als gevolg van veranderingen in afvoer van oppervlaktewater, structuurverandering van waterlopen, infiltratie van hemelwater, kwaliteitsverlies van oppervlaktewater en grondwater en de wijziging in grondwaterstroming;

- Het bedrijf beschikt over een grondwaterwinning van 6700 m³/jaar op een diepte van 50 m uit het watervoerende pakket de Zanden van Brasschaat en/of Merksplas (Kempens Aquifersysteem). De grondwaterwinning zal worden uitgebreid naar 11200 m³/jaar.

Gezien het bedrijf gelegen is op ruim 1700 m van de grens met Nederland en gezien het thema verdroging in het MER beschouwd zal worden, wordt er een effectbeschrijving en conclusie verwacht die gebaseerd is op concrete gegevens;

- Het project voorziet een uitbreiding in dierplaatsen. Daarnaast wordt een uitbreiding van de mestopslagcapaciteit en een uitbreiding van de waterwinning aangevraagd. Door de VMM – Afdeling Operationeel Waterbeheer werd reeds in het kader van de bouwvergunning voor het uitbreiden van een varkensstal en het regulariseren van een varkensstal advies gegeven met kenmerk WT 2009 G 0063 d.d. 25/08/2009. Het hemelwater wordt opgevangen op het bedrijfsterrein en gebruikt als reinigingswater of afgeleid naar een infiltratiebekken. Het grondwater wordt enkel aangewend als drinkwater voor de varkens. Op basis van de beschikbare cijfers bedraagt de benodigde waterhoeveelheid 8160 m³/jaar terwijl een grondwaterwinning met een debiet van 11200 m³/jaar wordt aangevraagd. Dergelijke afwijking dient voldoende gemotiveerd te worden, de huidige opname dat deze surplus nodig is voor het overbruggen van eventuele ziekte is onvoldoende. Indien er geen motivering wordt opgenomen dient dit meerverbruik in het MER negatief beoordeeld te worden;

- De waterlopen in de omgeving van het bedrijf en in de omgeving van de bedrijfseigen cultuurgronden waarop bemest worden zullen beschreven worden. Alsook zal rekening gehouden worden met de resultaten uit het MAP-meetnet voor de effecten van vermesting in te schatten;

- De aard en omvang van de lozing van bedrijfsafvalwater en de mogelijkheden voor hergebruik daarvan in plaats van (bijvoorbeeld) grondwateronttrekking moet beschouwd worden;

- In het MER moet een Hoofdstuk ‘Bedrijfsspecifieke toelichting in het kader van de Watertoets’ van het MER volwaardig uitgewerkt worden. Overeenkomstig art. 8 §4 van het decreet betreffende het integraal waterbeleid d.d. 18/07/2003 met betrekking tot de integratie van de watertoets in de milieueffectrapportage moet de analyse en evaluatie van het al dan niet optreden van een schadelijk effect en voorwaarden om dat effect te vermijden, te beperken of te herstellen of te compenseren in dit rapport zijn opgenomen.

Bundel deze gegevens in het MER op een overzichtelijke wijze zodat deze informatie eenvoudig raadpleegbaar is in de verdere besluitvorming en vergunningsprocedure.

• Met betrekking tot de discipline fauna en flora:

- Eventuele effecten (verzuring, vermesting, …) op kleine landschapselementen (KLE) in de omgeving dienen eveneens te worden beschreven in het MER;

(10)

Dienst Mer - Richtlijnen 10 - Zones met een hoge faunistische of floristische waarde in het studiegebied zullen

beschreven en effecten hierop onderzocht worden;

- Extra aandacht is nodig voor recente literatuur inzake dosis-effectwaarden en kritische lasten5 inzake verzuring en vermesting;

- Er wordt beoogd om de mestopslag uit te breiden. Uit het MER dient te blijken wat de omvang van de emissies van ammoniak vanwege dit onderdeel van de activiteit zal zijn.

Voorts dient aandacht te worden besteed aan de mogelijkheden voor reductie daarvan in relatie tot optredende effecten ervan.

• Met betrekking tot de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie:

- Beschrijf in het MER de stappen die nodig zijn voor de verdere landschappelijke integratie van het bedrijf in zijn omgeving. Bijzondere aandacht dient ook te worden besteed aan de aanwezige groenschermen en de verdere uitwerking hiervan (met aandacht voor visueel-landschappelijke facetten en nadruk op streekeigen groen);

- Er zal ook aandacht besteed worden aan de landschappelijke integratie van het bedrijf.

Ga bij de beoordeling van de perceptieve kenmerken in op de oriëntatie, vormgeving, het kleurgebruik en de materiaalkeuze van de gebouwen. Deze zijn samen met het aanplantingsplan (m.i.v. groenscherm) bepalend voor de goede landschappelijke integratie van het bedrijf.

• Met betrekking tot de discipline mens:

- Onderzoek de impact van het project op verkeershinder en verkeersleefbaarheid (en niet enkel met betrekking tot het aspect geluid). Dit moet ook vermeld worden in Tabel 33 Verkeershinder. De huidige en toekomstige verkeersbelasting van de verschillende wegen waarlangs de transporten gebeuren dient besproken te worden. De effecten van het project op de wegen (in het bijzonder de lokale wegen) zullen in het MER in kaart worden gebracht;

- Ga na of er bewegwijzerde fiets- of wandelwegen binnen de invloedsfeer van het bedrijf liggen.

- Geef in het MER de energiehuishouding weer, bijvoorbeeld in de vorm van stroom- en brandstofverbruik per dier. Beschrijf de ambitie op het gebied van energiebesparing.

Beschrijf, indien aan de orde, de te nemen energiebesparende maatregelen met een acceptabele terugverdientijd (in Nederland wordt daarvoor een periode korter dan 5 jaar gehanteerd) en geef daarbij aan welke energiebesparing wordt verwacht. Bespreek ook de mogelijkheid om gebruik te maken van hernieuwbare energie.

In de diverse disciplinespecifieke delen dient de nodige aandacht te worden besteed aan de mogelijke gevolgen van incidenten en de voorzieningen/maatregelen om de impact van incidenten te minimaliseren.

Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r., meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (bronnen van) Basisinformatie, (afbakening van het) Studiegebied en (analyse

5Staelens et al. (2006, INBO), RIVM Rapport 725501001 (Alberts et al., 2001), RIVM Rapport 72210824 en Alterra-rapport 1698 zowel als 1654 (specifiek N-gerelateerde kritische lasten voor de diverse types habitats). leveren terzake bijvoorbeeld recente info. Bij gebruik van het document van Albers et al., dient rekening gehouden te worden met de bodemsituatie in het gemodelleerde impactgebied. Vaak worden immers mediane waarden gebruikt, waar deze situaties voor een veelheid aan bodemtypes samenvatten. Dit leidt vaak tot aanname van te hoge referentiewaarden. Het projectgebied wordt getypeerd door vaak zandige bodems.

(11)

Dienst Mer - Richtlijnen 11 van de) Referentiesituatie, (karakterisering van de) Effectgroepen, Effectuitdrukking en Beoordelingscriteria, en (analyse van de) geplande situatie.

7. Vergelijking van de alternatieven

art.4.3.7.§ 1,2°, e

De alternatieven zoals voorgesteld in het MER zullen op een objectieve manier worden afgewogen. De methodologie ter vergelijking van de verschillende alternatieven zal beschreven worden.

In het MER worden alle mogelijke maatregelen ter beperking van emissies naar het milieu besproken en getoetst aan de stand van zaken met betrekking tot de Beste Beschikbare Techniek (BBT). Op basis van het onderzoek kan men alternatieven aanvoeren om de mogelijke effecten op de omgeving verder te beperken en de milieuvriendelijke werking van het bedrijf te optimaliseren.

Als aan de hand van de resultaten van het effectenonderzoek de noodzaak blijkt om bijkomende alternatieven te onderzoeken, moet dit in het MER ook gebeuren.

8. Leemten in de kennis

art.4.3.7.§ 1,4°

Het MER dient de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld aan te geven. Deze leemten kunnen ingedeeld worden naar hun aard waarbij dan onderscheid dient gemaakt te worden tussen leemten m.b.t. het project, m.b.t.

inventarisatie en aangaande methode en inzicht.

Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorwerken naar de besluitvorming.

9. Monitoring en evaluatie

art.4.3.7.§ 1,2°, d

In het MER zal per discipline aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn, bijvoorbeeld in de vergunningverlening of om een leemte in de kennis op te vullen.

10. Integratie en eindsynthese

art.4.3.7.§ 1,2°, e

In een afzonderlijk deel zal het MER een disciplineoverschrijdende, leesbare samenvatting geven van de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen.

Er dient een afzonderlijk hoofdstuk te worden voorzien met als titel “Elementen ter beoordeling van effecten op het watersysteem ten behoeve van de watertoets”, waarin een oplijsting wordt gemaakt van (of duidelijk wordt verwezen naar) de noodzakelijke elementen om deze watertoets te kunnen uitvoeren. Dit hoofdstuk dient te bestaan uit een synthese van de belangrijkste effecten die in het kader van het MER op het watersysteem naar voren komen. Voor meer details hieromtrent wordt verwezen naar de aanbevelingen hierover in het nieuwe m.e.r.-richtlijnenboek ‘Water’ en het uitvoeringsbesluit van 20 juli 2006 (BS 31/10/06).

(12)

Dienst Mer - Richtlijnen 12 Tevens zal men in deze synthese aangeven of het project een voor het milieu haalbaar project is of welke maatregelen nodig zijn om het project haalbaar te maken.

11. Grensoverschrijdende effecten

In het kader van dit MER wordt voor dit dossier een grensoverschrijdende procedure gevolgd. De dichtbijliggende gemeentes en Provincie in Nederland werden aangeschreven.

Gelieve bijgevolg dan ook rekening te houden met (eventuele) grensoverschrijdende effecten van de voorgenomen activiteit.

12. Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen

art.4.3.7.§ 5,3°

In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstelling- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteit. In dit hoofdstuk zal tevens worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project zullen worden gebruikt, indien dit nog niet beschreven werd bij de projectbeschrijving.

13. Niet-technische samenvatting

art.4.3.7.§ 1,5°

De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt en correct weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting te zijn opgenomen.

Deze niet-technische samenvatting wordt bij het indienen van de definitieve versie tevens in digitale vorm aangeleverd.

Brussel, 3 maart 2010,

Hoogachtend,

Paul Van Snick Algemeen directeur Afdelingshoofd AMNEB

(13)

Dienst Mer - Richtlijnen 13 Bijlage

Lijst van inspraakreacties tijdens de terinzagelegging in de stad Hoogstraten

Er werden geen inspraakreacties ontvangen.

Lijst van de aangeschreven administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die schriftelijk reageerden en met wiens advies rekening werd gehouden in deze richtlijnen:

• VMM, Afdeling Operationeel Waterbeheer (b.vogels-at-vmm.be)

• Stad Hoogstraten (terinzagelegging)

• Provincie Noord-Brabant (Nederland)

Lijst van de aangeschreven administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die lieten weten geen opmerkingen te hebben:

• Departement Landbouw en Visserij – Duurzame Landbouwontwikkeling Antwerpen (marc.candries-at-lv.vlaanderen.be)

• OVAM (natalie.hoffmann-at-ovam.be)

• Gemeente Zundert (Nederland)

Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die niet reageerden op de vraag om advies:

• Agentschap voor Natuur en Bos – Antwerpen

• LNE, Afdeling Milieuvergunningen Antwerpen

• LNE, Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid, Dienst Hinder en Risicobeheer

• LNE, Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid, Dienst Lucht en Klimaat

• VMM, Afdeling Ecologisch Toezicht

• Agentschap Ruimte en Erfgoed, Antwerpen, Ruimtelijke Ordening

• Agentschap Ruimte en Erfgoed, Antwerpen Onroerend Erfgoed

• Vlaamse Landmaatschappij

• Fluxys NV

• Gemeente Wuustwezel

• Provincie Antwerpen

Ontvangen hiervan wel een ontwerptekst:

• Gouverneur van de provincie Antwerpen

Op basis van bovenstaande lijst zullen 8 exemplaren (inclusief 1 exemplaar voor de Dienst Mer) van de ontwerptekst van het MER nodig zijn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En cas de non-tenue de l'élection présidentielle le 23 décembre 2OL8, ou de changement politique majeur affectant le processus électoral, la conférence des leaders

De volledig verklaarde kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de effecten zullen onderzocht en beoordeeld worden en geeft aan dat in

De kennisgeving geeft op voldoende wijze een beschrijving per milieuthema van de wijze waarop de referentiesituatie zal worden beschreven en welke bestaande

Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt te worden tussen leemten met betrekking tot het project,

Gezien beide bedrijven beschouwd kunnen worden als een milieutechnische eenheid worden in het MER de mogelijke effecten ingeschat en besproken voor het totale

In dit hoofdstuk zal tevens worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project zullen worden gebruikt, indien dit nog niet beschreven

In laag geurgevoelig gebied worden er geen wijzigingen verwacht in de zone met een aanzienlijk negatief effect en de zone met een negatief effect, hierin zijn in beide

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt of juist niet bij de beschrijving van een referentiesituatie,