• No results found

Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en inplanting van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en inplanting van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en inplanting van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon

project-MER:

Niet-technische Samenvatting

2020_ES_000039_niet technische samenvatting

(2)

Colofon

Opdrachtgevers:

Haesen – Hargot LV Sofie Haesen Haagsmeerstraat 41 Heuvelstraat 208 3840 Borgloon 3390 Tielt-Winge KBO: 0897.213.079 KBO: 0642.632.225 VE: 2.179.400.453 VE: 2.247.046.966

Opstellers rapport:

➢ Studiebureau

eco-scan bvba Wondelgemkaai 159 9000 Gent

➢ M.e.r.-deskundigen

• Discipline lucht

Nico Raes (OLFASCAN)

• Coördinatie en Discipline biodiversiteit Marjan Speelmans (eco-scan)

➢ Medewerker(s) MER

Gwynet Leyre, medewerkster geluid

(3)

Inhoudsopgave

Colofon 2

Inhoudsopgave 3

1 Inleiding 4

2 Verantwoording project 5

3 Beschrijving van het studiegebied (referentietoestand) 7

4 Beschrijving van de milieueffecten 9

4.1.1 Discipline lucht 9

4.1.2 Discipline bodem 10

4.1.3 Discipline water 12

4.1.4 Discipline geluid en trillingen 15

4.1.5 Discipline biodiversiteit 15

4.1.6 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 16

4.1.7 Discipline mens 18

5 Grensoverschrijdende effecten 20

6 Conclusie 21

7 Bijlagen 25

(4)

1 Inleiding

Dit is de niet-technische samenvatting van een milieueffectrapport, m.a.w. een beknopte samenvatting van het eigenlijke milieueffectrapport bestemd voor publiek en belanghebbenden. Een milieueffectrapport is een openbaar document waarin de milieueffecten van een planproces of project en de eventuele alternatieven voor dat planproces of project, worden onderzocht. Het milieueffectrapport beslist niet of het project een vergunning krijgt, dit wordt beslist door de vergunningverlener die hierbij rekening houdt met milieueffectrapport.

De niet-technische samenvatting heeft als doel om aan publiek en belanghebbenden de relevante informatie uit het milieueffectrapport van het project of plan te communiceren en hiermee de publieke participatie in het vergunningsproces te bevorderen. Voor de uitgebreide technische informatie moet u het eigenlijke milieueffectrapport raadplegen.

(5)

2 Verantwoording project

Aan de Haagsmeerstraat 41 in Borgloon bevindt zich momenteel het varkensbedrijf Haesen-Hargot lv. Dit bedrijf beschikt over een vergunning voor het houden van 2.253 varkens (282 zeugen, 9 beren, 1.962 andere varkens) en 1.120 biggen. De dieren worden gehuisvest in vijf stallen, waarvan één vleesvarkensstal uitgerust is met een chemische luchtwasser, en in één zeugenstal gebruik gemaakt wordt van AEA- stalsystemen in de put nl. V-3.1 en V-3.5. Dit varkensbedrijf wenst een uitbreiding aan te vragen tot 3.971 varkens (494 zeugen, 5 beren en 3.472 andere varkens) en 1.680 biggen. Om dit te kunnen realiseren zullen er twee stallen bijgebouwd worden: één vleesvarkensstal en één zeugenstal. Er worden ook twee biobedden (S-3) voorzien, waarop de twee nieuwe stallen aangesloten zullen worden. De stal die in de vergunde situatie aangesloten is op een chemische luchtwasser, zal in de geplande situatie aangesloten worden op één van deze biobedden. Verder zal er ook een gedeelte van de zeugenstal (het deel met de ligboxen) aangesloten worden op één van deze biobedden. De systemen V-3.1 en V-3.5 zullen behouden blijven in de zeugenstal. De kraamstal wordt uitgerust met systeem V-2.2. Door deze wijzigingen wenst men de economische draagkracht van het bedrijf te te optimaliseren en zich verder te specialiseren in het produceren van biggen en het afmesten van vleesvarkens. Dit om op die manier een rendabel en concurrentiewaardig bedrijf te kunnen bestendigen naar de toekomst toe. Door de geplande uitbreiding in zeugen te combineren met één extra vleesvarkensstal kan de exploitant naar de toekomst toe alle op het bedrijf geproduceerde biggen zelf afmesten en zo een gesloten bedrijf bekomen.

Net ten noorden van het varkensbedrijf wenst Sofie Haesen een nieuw pluimveebedrijf op te starten. Er wordt voorzien in de bouw van één pluimveestal die uit twee identieke compartimenten bestaat en plaats zal bieden aan 90.000 braadkippen (45.000 per compartiment). De stal zal uitgerust worden met twee gecombineerde biologische luchtwassystemen die de uitgaande stallucht zuiveren.

De mogelijke effecten veroorzaakt door de twee inrichtingen zullen gezamenlijk geëvalueerd worden, maar het is echter wel de bedoeling dat er in de geplande situatie twee aparte entiteiten blijven bestaan. Er zal dus een uitbreiding van de vergunning van Haesen-Hargot aangevraagd worden, en een vergunning voor het nieuwe pluimveebedrijf van Haesen Sofie. Beide inrichtingen dienen echter niet aanzien te worden als één milieutechnische eenheid (MTE) en wel om volgende redenen:

• er is geen materiële en operationele samenhang: elk bedrijf is voorzien van zijn eigen nutsvoorzieningen, grondwaterwinning en voedersilo’s. Beide bedrijven beschikken over hun eigen NER’s, hebben een eigen boekhouding, en een afzonderlijke bedrijfstoegang;

• beide bedrijven zijn wel in elkaars nabijheid gelegen maar hebben elke een aparte bedrijfstoegang en een apart groenscherm. Er is dus geen geografische samenhang;

• het betreft enerzijds een varkenshouderij (Haesen-Hargot) en een pluimveehouderij (Haesen Sofie) waardoor een operationele en materiële samenhang niet vanzelfsprekend is;

• de omstandigheden dat er familiale bindingen zijn tussen de exploitanten van beide inrichtingen bewijst op zich niet dat er sprake is van een milieutechnische eenheid, aangezien de decreetgever dit criterium niet heeft ingesteld (Raad Van State, Nr.

194.345, 18 juni 2009).

Haesen – Hargot vraagt eveneens een hernieuwing van alle rubrieken aan. Dit is mogelijk door de grote investering die met de geplande uitbreiding gepaard gaat. Het omgevingsvergunningsdecreet stelt dat de aanvraag tot het hernieuwen van een milieuvergunning op zijn vroegst 24 maanden voor de vervaldatum van de huidige vergunning kan gebeuren. Er geldt evenwel een afwijking in geval van overname van de vergunning of indien de activiteit door een andere exploitant is gepland, en in het geval van belangrijke wijzigingen. In de praktijk geldt hierbij als criterium de omvang van de geplande investering, o.a. een wezenlijke uitbreiding van de gebouwen of de plaatsing van een volledig nieuwe productielijn. In voorliggend geval betreft het een wezenlijke uitbreiding van de bedrijfsinfrastructuur. Er worden namelijk

(6)

twee nieuwe varkensstallen gebouwd en twee biobedden als ammoniakemissiearm stalsysteem voorzien bij Haesen – Hargot lv. Verder worden een aantal rubrieken uitgebreid, zoals de opslag van stookolie, de opslag van mest en de grondwaterwinning.

(7)

3 Beschrijving van het studiegebied (referentietoestand)

Het varkensbedrijf is gelegen in de Haagsmeerstraat 41 te Borgloon en beslaat momenteel de kadastrale percelen 4de afdeling, sectie B, nrs. 442a en 443a. De nieuw te bouwen stallen zullen voorzien worden op de kadastrale percelen 443a en 450a. Het pluimveebedrijf van Haesen Sofie wordt ten N van de varkenshouderij voorzien, op het kadastrale perceel 4de afdeling, sectie B, nr. 443a en 451a). Een uittreksel van de topografische kaart van België wordt weergegeven in Bijlage 1. Op Bijlage 4a wordt een luchtfoto van de site getoond en in Bijlage 4b wordt de ruimere omgeving van de twee bedrijven weergegeven.

Beide bedrijven zijn volledig gelegen binnen landschappelijk waardevol agrarisch gebied. De andere gewestplanbestemmingen die binnen een straal van 1,5 km rondom de inrichting voorkomen, worden in onderstaande tabel weergegeven (afstanden bepaald ten opzichte van de bedrijfscontour (stallen) in de geplande situatie) (zie ook Bijlage 5).

Tabel 1 Gewestplanbestemmingen binnen een straal van 1,5 km rondom de twee bedrijven (geplande situatie)

kortste afstand (m) windrichting

landschappelijk waardevol agrarisch gebied 0 omliggend

agrarisch gebied 170 W

natuurgebied 350 O

woongebied met landelijk karakter 535 W

uitbreidingsgebied voor bos 800 NO

parkgebied met semi-agrarische functie 1.290 Z

De twee inrichtingen zijn gelegen op het grondgebied van de gemeente Borgloon. Op zo’n 415 m ten N bevindt zich het grondgebied van Kortessem en op zo’n 510 m ten NW het grondgebied van de gemeente Wellen. De gemeenten Tongeren, Heers en Sint-Truiden bevinden zich op respectievelijk 4,2 km (ZO), 5,8 km Z en 8,9 km ZW van de MTE. De afstand tot Nederland bedraagt ca. 19 km, de afstand tot het Waalse gewest zo’n 10 km.

In de omgeving bevinden zich nog andere veeteeltbedrijven alsook akker- en weilandpercelen. Binnen een straal van 300 m rondom de stallen bevinden zich drie bedrijfsvreemde woningen.

Op 350 m ten O van de site bevindt zich een onderdeel van het habitatrichtlijngebied “Bossen en kalkgraslanden van Haspengouw” (BE2200038), een tweede onderdeel van hetzelfde richtlijngebied is gelegen op ca. 795 m ten Z. Het betreft de deelgebieden 9 “Vallei van de Sint-Annabeek” en deelgebied 20 “Het Bellevuebos”. Eveneens ten O van de site is het VEN-gebied ‘Het Bellevuebos, Langenakker- Haagmaal’ gelegen. Dit VEN-gebied valt grotendeels samen met het habitatrichtlijngebied. Binnen een straal van 2 km bevindt zich geen reservaatsgebied. Een uittreksel van de BWK wordt gegeven in Bijlage 10b.

Het bedrijf is gelegen in de Leemstreek. De directe omgeving van de site en de site zelf worden gekenmerkt door Natte leembodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont (Ahc) en Natte leembodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont (Ada).

De watervoerende laag wordt gedefinieerd als de verzadigde zone van een formatie die een dikte en een uitbreiding heeft die voldoende groot is om er op een economisch verantwoorde wijze water te winnen.

De grondwaterkwetsbaarheidskaart geeft de risicograad aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag door stoffen die vanop de bodem de grond indringen. De grondwaterkwetsbaarheidskaart van de regio rondom de site omschrijft deze zone als matig kwetsbaar (Da1).

(8)

Het varkensbedrijf beschikt momenteel over een vergunning om grondwater uit het Heersiaan en Opglabbeek Aquifersysteem (HCOV 1030) op te pompen. Er wordt een uitbreiding van deze grondwaterwinning aangevraagd. Op het nieuw te bouwen braadkippenbedrijf wordt er eveneens een grondwaterwinning voorzien, deze zal water winnen uit hetzelfde aquifersysteem (HCOV 1030). Binnen een straal van 1 km rondom de site is er nog één andere grondwaterwinning gelegen.

De site is gelegen op percelen die volgens de watertoetskaarten niet overstromingsgevoelig, niet infiltratiegevoelig en matig gevoelig voor grondwaterstroming zijn. Mogelijke schadelijke effecten op het watersysteem zouden kunnen ontstaan als gevolg van veranderingen in de afvoer van oppervlaktewater, structuurverandering van de waterlopen, infiltratie van hemelwater, kwaliteitsverlies van oppervlaktewater en grondwater en de wijziging in grondwaterstroming.

Hydrogeografisch situeert het studiegebied zich in het “Demerbekken”, meer bepaald in het deelbekken

“Mombeek”. Binnen een straal van 1 km rondom de site bevindt zich de Winterbeek (2de categorie, 310 m ten Z van de site) (Bijlage 8c). Er zijn geen relevante VMM-meetpunten in de buurt van de site gelegen.

Het bedrijf is gelegen in het traditionele landschap “Boomgaardgebied Tongeren - Borgloon”, in Droog Haspengouw (code 620000, Antrop et al., 2002). Het betreft een open landbouwgebied op een golvend plateau, versneden met smalle valleien met gesloten landschap. De structuurdragende matrix wordt verder gekenmerkt door hoop- en neveldorpen op korte afstand van elkaar en grote geïsoleerde hoeven en verspreide bosjes. Hoopdorpen en geïsoleerde (kasteel)hoeven vormen de structurerende beelddragers van de open ruimten. Vele kleine geomorfologische, cultuurlandschappelijke, archeologische en biotische elementen hebben een sterk structurerend vermogen door hun opvallendheid in de open ruimte.

Met zijn aanduiding van de verschillende relictzones kan de Landschapsatlas beschouwd worden als een landschappelijk referentiekader voor Vlaanderen. Voor het gehele Vlaamse grondgebied werden relicten gekarteerd en beoordeeld op basis van hun gaafheid, samenhang en herkenbaarheid. Een relict dient hierbij beschouwd te worden als een overblijfsel uit vroegere tijd dat nog getuigt van de toestand die er vroeger was. De site bevindt zich binnen de ankerplaats “Bellevuebos en kastelen van Gors-Opleeuw. Het herenboerenparkje van het Kasteel Haagsmeer, dat net tegenover de site gelegen is, werd opgenomen op de inventaris van de historische parken en tuinen. Binnen een straal van één kilometer rondom de site bevinden zich verder ook vijf elementen die opgenomen zijn op de lijst met Bouwkundig erfgoed. De dichtstbijzijnde betreffen het kasteel Haagsmeer en de bijhorende kasteelhoeve die zich aan de overkant van de Haagsmeerstraat bevinden.

(9)

4 Beschrijving van de milieueffecten

In de onderstaande paragrafen wordt voor al de beschouwde disciplines een beknopt overzicht weergegeven van de voornaamste effecten. Voor meer achtergrondinformatie bij deze synthese wordt verwezen naar het desbetreffende disciplinehoofdstukken.

4.1.1 Discipline lucht

4.1.1.1 Geur

Op basis van het staltype, de diersoort en het aantal dieren kan een geuremissie bepaald worden. Voor voorliggende project zal deze geuremissie door de uitbreiding toenemen van 68.534 ouE/s (huidige situatie) tot 90.232 ouE/s (geplande situatie). Met behulp van IMPACT kan een geurverspreidingsmodel opgemaakt worden. De varkenshouderij beschikt ook over een vergunning voor het gebruiken van een mestscheider, waarbij er maximaal 4.700 m³ mest per jaar gescheiden mag worden. Voor het gebruik van de mestscheider wordt er rekening gehouden met een emissie van 6.008 ouE/s (interne cijfers erkend MER-deskundige lucht) en het aantal uren dat de mestscheider op jaarbasis zal draaien. Uitgaande van een scheidingscapaciteit van 5 m³/u zal de mestscheider jaarlijks 940 uur in werking zijn (ca. 4 uur per dag, gedurende 5 dagen per week). In de gewenste situatie zal men deze mestscheider niet meer aanvragen.

Om de vergunde dieraantallen van de omliggende veeteeltbedrijven te bekomen, werd contact opgenomen met de milieudienst van Borgloon. Op basis van deze bekomen gegevens blijkt dat er geen andere bedrijven in de buurt gelegen zijn die opgenomen moeten worden in het geurmodel. De omliggende bedrijven zijn ofwel te klein (geuremissie van minder dan 2.500 ouE/s) of het zijn rundveehouderijen. De geuremissies zullen aldus afgetoetst worden aan het kader voor individuele bedrijven.

Door de geplande wijzigingen en uitbreidingen komen er binnen de afgebakende hinderzones geen woningen uit hoog geurgevoelig gebied te liggen. Binnen matig geurgevoelig gebied wordt er een toename met 81 woningen verwacht in de zone waar er een beperkt negatief effect geldt en in de zone met een negatief effect neemt het aantal woningen toe met 28 stuks. Er zijn in matig geurgevoelig gebied geen woningen gelegen in de zone met een aanzienlijk negatief effect. In laag geurgevoelig gebied worden er geen wijzigingen verwacht in de zone met een aanzienlijk negatief effect en de zone met een negatief effect, hierin zijn in beide situaties respectievelijk vier en twee woningen gelegen. Binnen de regio waar er een beperkt negatief effect geldt, wordt er een toename met 9 woningen voorzien.

De wijziging van de geurconcentraties ter hoogte van de aangeduide woningen in het detailonderzoek worden als aanvaardbaar aanzien.

De varkenshouderij beschikt op de dag van vandaag al over een gekoelde kadaveropslag. Op het nieuwe pluimveebedrijf van Sofie Haesen wordt er ook voorzien in een kadaverkoeling. Kadavers worden verzameld gedurende de dagelijkse controle, en opgeslagen in de gekoelde opslag. De kadavers worden na telefonisch contact opgehaald. Er wordt geprobeerd om het aantal kadavers, ook vanuit economisch perspectief, zo beperkt mogelijk te houden door een goede bedrijfsvoering.

Inzake geuremissie door kadaveropslag zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar. Verwacht wordt evenwel dat, niettegenstaande het aantal kadavers zal toenemen door de bedrijfsuitbreiding, de mogelijke hindereffecten ten gevolge van kadaveropslag niet noemenswaardig zullen zijn, te meer omdat de opslag voor kadavers van zowel de varkenshouderij als het pluimveebedrijf gekoeld is en zal zijn.

Beide bedrijven voldoen in de gewenste situatie aan de vooropgestelde afstandsregels.

Er worden dan ook geen milderende maatregelen voorgesteld met betrekking tot het aspect geur.

4.1.1.2 Stof

Op basis van het stalsysteem en het aantal dieren per stal, kan een stofemissie bepaald worden. Door de uitbreiding zal het PM10-stof toenemen van 284 naar 720 kg/j. Ook de PM2,5-stofemissie zal wijzigen van 19 naar 71 kg/j.

(10)

Om een indicatief beeld te krijgen van de stofconcentratie (PM2,5 en PM10) ter hoogte van het veeteeltbedrijf worden modellen opgemaakt met behulp van IMPACT.

De aftoetsing op basis van het rekenkundig jaargemiddelde voor PM10 (31,3 µg/m³) geeft aan dat er in de huidige situatie één woning gelegen is, de bedrijfswoning van de varkenshouderij, in de zone met een beperkt negatief effect. Verder is er ook een zone met een negatief effect, hierin zijn er geen woningen gelegen. In de gewenste situatie zijn er zones met een aanzienlijk negatief effect, maar er bevinden zich geen woningen in. De bedrijfswoning (Haesen-Hargot) bevindt zich in de zone met een negatief effect, en in de zone met een beperkt negatief effect is er één woning gelegen.

Voor PM2,5 is er in de huidige situatie enkel een zone waar de PM2,5 bijdrage 1 – 3 % van de norm bedraagt (beperkt negatief effect), hierin bevinden zich geen woningen. Naar de toekomst toe zijn er zones waar er een beperkt negatief, een negatief effect en een aanzienlijk negatief effect geldt. Hierin zijn ook geen woningen gelegen.

In de omgeving bedraagt de gemiddelde achtergrondstofconcentratie voor PM10 16 - 20 µg/m³ en voor PM2,5

11 - 12 µg/m³. De maximale PM10-stofconcentratie veroorzaakt door beide bedrijven samen bedraagt 3,1 µg/m³ in de huidige situatie en 26,9 µg/m³ in de gewenste situatie. De PM10-toetsingswaarde wordt ter lokaal overschreden indien rekening gehouden wordt met de achtergrondconcentratie. Deze overschrijding beperkt zich tot de bedrijfsterreinen. Voor PM2,5 bedraagt de maximale concentratie veroorzaakt door het bedrijf 0,24 µg/m³ in de huidige situatie en 2,9 µg/m³ in de gewenste situatie. Deze zorgen niet voor een (cumulatieve) overschrijding van de PM2,5-norm van 20 µg/m³.

Tijdens het vullen van de silo’s wordt het droogvoer via een persleiding onder druk in de voedersilo’s geblazen. Om overdruk in de silo te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan statische luchtdruk te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via de uitlaatopening kunnen stofdeeltjes in de omgevingslucht terecht komen. Het vullen neemt normaliter maximaal 1 uur in beslag. Het gaat hier dus om een tijdelijke stofbron. De uitbaters verplichten het gebruik van een stofzak bij het vullen van de voedersilo’s. Er zal dan ook geen of slechts een verwaarloosbaar effect zijn voor het vullen van de voedersilo’s.

Andere mogelijke bronnen van stofemissie zijn het transport, de verbranding van fossiele brandstoffen voor de verwarming en het uitmesten en droogborstelen van de stallen. Deze emissies zijn zeer moeilijk kwantitatief in te schatten, maar zullen beperkt zijn in vergelijking met de stofemissie uit de stallucht.

Er worden dan ook geen milderende maatregelen voorgesteld met betrekking tot de uitstoot van fijn stof.

4.1.1.3 Verzuring en vermesting

De totale ammoniakemissie wordt berekend door vermenigvuldiging van het aantal dieren met de emissiefactor behorend bij de betreffende diercategorie en het huisvestingsysteem. Door de uitbreiding van het bedrijf zal de ammoniakemissie van de inrichting naar de toekomst toe stijging van 6.172 kg NH3/j naar 8.260 kg/j.

Op basis van de ammoniakemissies, wordt via modelleringen een depositie (zowel verzurende als vermestende depositie) op de omringende habitattypes en regionaal belangrijke biotopen bekomen. Dit wordt verder uitgewerkt in de discipline fauna en flora. Specifiek zal hierbij gekeken worden naar de verzurings- en vermestingskwetsbare vegetaties en ter hoogte van speciale beschermingszones. De kritische lasten van deze verzurings- en vermestingskwetsbare vegetatietypes worden vergeleken met de berekende ammoniakdeposities.

4.1.2 Discipline bodem

Op het varkensbedrijf is er momenteel een vergunning voor vier brandstoftanks: een mazouttank van 4.000 l (bovengronds en dubbelwandig – in realiteit een ondergrondse dubbelwandige tank van 6.000 l) aan stal 1, een tank van 5.000 l mazout (bovengronds, ingekuipt) aan stal 2, een tank van 5.000 l mazout (bovengronds en ingekuipt) t.h.v. stal 5 en een tank van 5.000 l mazout (bovengronds, dubbelwandig) met verdeelslang in de loods. In de gewenste situatie blijft de tank bij stal 5 ongewijzigd. De ondergrondse tank

(11)

aan stal 1 zal verwijderd worden. Voor de bestaande tank bij stal 2 wordt er een regularisatie aangevraagd, het betref een ondergrondse dubbelwandige tank van 5.000 l. Naast deze tank zal er ook een nieuwe bovengrondse opslagtank van 5.000 l (dubbelwandig) geplaatst worden. De tank in de loods wordt vervangen door een tank van 2.500 l (bovengronds, dubbelwandig) met verdeelslang.

Op het nieuwe pluimveebedrijf wordt er ter hoogte van de stal voorzien in één opslagtanks voor 10.000 l petroleum en een mazouttank van 4.000 l met verdeelslang in de loods.

Alle tanks zijn voorzien of zullen voorzien worden van de wettelijke verplichte uitrustingen (lekdetectie, overvulbeveiliging, …). Er is sprake van een verwaarloosbaar effect.

Verder is er momenteel ook nog een opslag voor 10 m³ zwavelzuur (dubbelwandig) t.h.v. de chemische luchtwasser bij stal 1. Deze zal in de gewenste situatie verdwijnen, aangezien de luchtwasser buiten gebruik gesteld wordt.

Volgens Vlarebo Artikel 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting wordt ingedeeld, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Bij Haesen-Hargot geldt voor de opslag van zwavelzuur (rubriek 17.3.4.2°b) categorie A. Inrichtingen die onder dit symbool vallen dienen bij overdracht, sluiting en faillissement, en om de twintig jaar een oriënterend bodemonderzoek te laten uitvoeren. Deze opslag verdwijnt echter in de geplande situatie omdat men dan geen gebruik meer zal maken van het chemische luchtwassysteem. Bij Sofie Haesen worden er geen rubrieken aangevraagd die een dergelijke verplichting met zich mee brengen.

Alle mest van de varkens en het reinigingswater van de stallen wordt verzameld in de onderliggende mestkelders. Alle mest kan uitgereden worden via burenregeling (nu en de gewenste situatie). Het spuiwater van de chemische luchtwasser op het varkensbedrijf wordt in de huidige situatie opgevangen in een aparte opvang van 10 m³. Dit spui wordt uitgereden op het land. Het percolaatwater van de biobedden wordt afgevoerd naar de mestopslag.

De vaste mest van de slachtkuikens wordt aan het einde van elke ronde afgevoerd naar een externe mestverwerkingsinstallatie of geëxporteerd. Kuiswater wordt opgevangen in twee kelders van 300 m³ en wordt uitgereden op de akkers en weilanden volgens de regels van het mestdecreet. Het spui van de luchtwassers op het nieuwe pluimveebedrijf wordt opgevangen in twee kelders van 225 m³, en zal eveneens uitgereden wordt op het land.

Wat de mestopslagcapaciteit betreft moet er voldoende capaciteit zijn voor het opslaan van de hoeveelheid mest die gedurende negen maanden geproduceerd wordt. Aan deze bepalingen wordt even eens geacht voldaan te zijn wanneer de exploitant van de inrichting aantoont op een andere reglementaire manier gedurende de beschouwde periode te kunnen voorkomen dat de mest of een gedeelte ervan op landbouwgrond wordt gebracht. Op het varkensbedrijf dient er in de huidige situatie 3.738 m³ opslag voorzien te zijn en in de gewenste situatie 6.416 m³. Hieraan wordt voldaan. Aangezien de pluimveemest normaal gezien onmiddellijk afgevoerd wordt, wordt hier eveneens voldaan. Er wordt op het braadkippenbedrijf wel een opslag voor 30 m³ vaste mest voorzien. Deze wordt voorzien omdat er soms bij het leeghalen van de stallen wat mest overblijft, maar in een hoeveelheid die niet voldoende is om een volledige vrachtwagen mee te vullen. Deze mest zal dan met de mest van de volgende ronde afgevoerd worden. De mestsappen van de mestvaalt worden afgeleid naar een van de kelders van 300 m³ waar ook het reinigingswater van de pluimveestallen wordt opgevangen. Er is sprake van geen of een verwaarloosbaar effect.

De nieuwe elementen op beide inrichtingen zullen gebouwd worden op percelen die momenteel gebruikt worden voor het verbouwen van landbouwgewassen. Er wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect naar bodemverlies toe.

Voor het bouwen van de nieuwe pluimveestal wordt de bovenste laag teelaarde afgegraven tot op voldoende draagkrachtige grond (ca. 80 cm diep), deze zal dadelijk aangevuld worden met grond voor het plaatsen van de funderingen. De centrale ruimte in het midden van de stal waar zich de spui- en regenwateropvang bevindt, zal maximaal 2,6 m diep zijn. Het grondverzet dat hiermee gepaard gaat wordt

(12)

ingeschat op 5.000 m³. Bij Haesen – Hargot zullen er twee nieuwe varkenstallen gebouwd worden. De mestkelder en de hemelwateropvang t.h.v. de nieuwe vleesvarkensstal (stal 6) zullen maximaal 2 m diep zijn (stal 6). De mestput onder de nieuwe zeugenstal (stal 7) wordt 2 m diep. Het grondverzet wordt ingeschat op 6.000 m³.

Gezien er op beide sites meer dan 250 m³ grond afgevoerd zal worden dient er telkens een technisch verslag ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond opgemaakt te worden.

Gezien de te verwachten effecten worden er geen bijkomend te nemen maatregelen voorgesteld 4.1.3 Discipline water

4.1.3.1 Grondwater Bemaling

Uit nazicht op de DOV-site blijkt dat het freatisch grondwater zich op een diepte van 0,80 – 5,2 m (min. – max.) bevindt in de omgeving van de twee bedrijven. De exploitant van Haesen-Hargot geeft echter aan dat hij nog nooit bemaling heeft moeten toepassen bij de voorgaande bouwwerken. Er wordt dus niet verwacht dat dit nodig zal zijn voor de realisatie van voorliggend project

Daling grondwatertafel door grondwaterwinning

Het varkensbedrijf is vergund voor het oppompen van 6.000 m³/j en max. 16,5 m³/d, dit uit één put vanop een diepte van 55 m uit Heersiaan en Opglabbeek Aquifersysteem (HCOV 1030). Er wordt een uitbreiding aangevraagd zodat voor het winnen van grondwater in de geplande situatie totale debieten van 11.885 m³/j en 33 m³/d voorzien worden. Het pluimveebedrijf wenst een vergunning te bekomen voor het winnen van max. 20 m³/d en 7.560 m³/j en dit vanop een diepte van 60 m. Het gewonnen water zal eveneens afkomstig zijn uit het Heersiaan en Opglabbeek Aquifersysteem (HCOV 1030). Deze winning zal op ongeveer 100 m van de winning van Haesen-Hargot gelegen zijn.

Om de invloed van de winningen op de watertafel te voorspellen wordt er gebruik gemaakt van de formule van Theis, aangezien gewonnen wordt vanuit een gespannen laag en er niet continu gepompt wordt (op basis gegevens DOV en boringen op de site). In de huidige situatie wordt er een grondwatertafeldaling van meer dan 50 cm verwacht door de grondwaterwinning van Haesen-Hargot tot een afstand van ongeveer 33 m; in de geplande situatie breidt deze uit tot 61 m. Voor de winning van Sofie Haesen wordt er een daling met 50 cm verwacht over een straal van 39 m. Gezien de nieuwe winning op ca. 100 m van de winning bij Haesen-Hargot komt te liggen, liggen ze buiten de perimeters waar er een verlaging van 50 cm of meer verwacht wordt. Er bevinden zich ook geen bedrijfsvreemde winningen binnen deze regio.

Met de randvoorwaarden die gebruikt werden voor de berekening met de formule van Theis (= met volle pompcapaciteit), zit er in de vergunde en gewenste situatie respectievelijk 21 en 18,5 uur tussen twee pompbeurten bij Haesen-Hargot, en 20 uur bij Sofie Haesen. Ter hoogte van de grondwaterwinningsput(ten) uit de gespannen laag, wordt in de vergunde situatie en geplande situatie een maximale grondwatertafeldaling ingeschat van respectievelijk 10 m(Haesen-Hargot-huidige situatie), 22 m (Haesen- Hargot-gewenst situatie), 10 m (Sofie Haesen-gewenst) en 36 m (gecombineerde invloed van de twee bedrijven). Op basis van de boorstaat (Haesen-Hargot) blijkt dat het waterpeil in rust ter hoogte van de bedrijfsterreinen zich op een niveau van 23 m onder het maaiveld bevindt, het kan dus niet uitgesloten worden dat het peil niet zal zakken onder het dak van de gespannen laag. Er is sprake een aanzienlijk negatief effect. Om te voorkomen dat het waterpeil zakt tot onder het dak van de gespannen laag wordt voorgesteld om, als milderende maatregel, een systeem (soort van vlottersysteem) te installeren op de pompen van beide bedrijven dat er voor zorgt dat deze uitvallen als het kritische peil (39 m onder het maaiveld) bereikt wordt. Op deze manier kan voorkomen worden dat het water zakt tot onder het dak van de watervoerende laag, en kan beluchting van deze grondwaterlaag voorkomen worden

Er zijn momenteel geen peilbuizen aanwezig bij Haesen-Hargot, aangezien het aantal varkens de 2.500 stuks niet overstijgt. Er is aldus geen uitspraak mogelijk over het mogelijke vermestend effect. Naar de toekomst toe zullen er meer dan 2.500 varkens gehouden worden op het varkensbedrijf, er dienen dan ook

(13)

peilbuizen geplaatst te worden om te kunnen opvolgen of het bedrijf een vermestende invloed heeft op het grondwater. Hiertoe dient er een voorstel tot het plaatsen van deze peilputten opgemaakt te worden, dat ter goedkeuring moet voorgelegd worden aan milieu-inspectie. De waterkwaliteit in de peilbuizen zal op dat ogenblik ook periodiek opgevolgd moeten worden overeenkomstig de wettelijke bepalingen.

Gezien er op het pluimveebedrijf geen mengmest wordt opgeslagen, is er geen verplichting tot het plaatsen van peilbuizen. De nieuw te bouwen pluimveestal zal voorzien zijn van betonnen vloeren zodat er geen insijpeling naar de bodem kan optreden. De mest wordt na elke ronde direct afgevoerd.

4.1.3.2 Oppervlaktewater

Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd in het oppervlaktewater. Reinigingswater van de stallen wordt opgevangen in de mestkelders (varkens) of in citernes (pluimvee) en uitgereden volgens de regels van het mestdecreet. Er is sprake van een verwaarloosbaar effect.

De bedrijven zijn volgens het zoneringsplan gelegen in collectief te optimaliseren buitengebied, er zal (op termijn) een aansluiting op een operationeel waterzuiveringsinstallatie voorzien worden.

De bedrijven zijn gelegen in niet overstromingsgevoelig gebied, en niet op gronden die infiltratiegevoelig zijn. De bouw van de nieuwe elementen zal ervoor zorgen dat er minder infiltreerbare grond beschikbaar is, wat vervolgens de afstroomhoeveelheid zou kunnen verhogen. Er zijn evenwel nog geen problemen met betrekking tot de overstromingsproblematiek bekend. Bovendien moet er voldaan worden aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwateropvang om deze mogelijke effecten te ondervangen. De aanstiplijsten hemelwater van beide bedrijven wordt toegevoegd in Bijlage 8b, en hieruit blijkt dat voldaan wordt aan deze verordening. Er geldt bijgevolg geen of een verwaarloosbaar effect.

In de huidige situatie is er op het varkensbedrijf regenwateropvang voor 269 m³. Een eerste opvang van 189 m³ is gesitueerd tussen stal 1 en stal 3. Hemelwater dat op dat op stal 1 en 2 terecht komt wordt afgeleid naar deze opvang. Een tweede opvang van 80 m³ is voorzien ter hoogte van de loods en stal 4.

Rekening houdend met de toevoerende dakoppervlaktes van deze vier stallen (ca. 3.555 m²), kan er op jaarbasis zo’n 2.175 m³ regenwater opgevangen worden (rekening houdend met een gemiddelde neerslag van 850 l/m²/jaar, een run-off coëfficiënt van 0,8 en een filterrendement van 0,9). Dit is ruimschoots voldoende voor het reinigen van de stallen en de luchtwasser. In de gewenste situatie wordt er een bijkomende regenwateropvang van 300 m³ voorzien tussen stal 2 en stal 6. De overloop van de bestaande regenwateropvangen zal hierop aangesloten worden. Verder zal er ten westen van stal 6 een infiltratiebekken aangelegd worden (175.000 l buffervolume en 308 m²) waarop de overloop van de nieuwe regenwateropvang (300 m³) op aangesloten wordt. Rekening houdend met een bijkomende toevoerend dakoppervlakte van 1.565 m² (stal 6), kan er jaarlijks zo’n 960 m³ regenwater extra opgevangen worden.

Dit volstaat om te voorzien in de benodigde hoeveelheid water voor het reinigen van de stallen en voor het gebruik van de biobedden (ingeschat op ca. 2.380 m³/jaar, zie hoofdstuk 8.3).

Gezien in de geplande situatie er opvang is voor 569 m³ regenwater, en de laagwaardige waterbehoefte ingeschat wordt op 198 m³/maand (reiniging en bevochtigingswater biobedden), is er theoretisch gezien voldoende regenwateropvang om de behoefte van 2,5 maanden in te vullen (vertrekkend van volle buffers).

Vertrekkend van halfvolle buffers zou in principe een droge periode van iets meer dan een maand kunnen overbrugd worden. Het valt dan ook niet a priori uit te sluiten dat bij een zeer langdurige droogte, zoals bvb in het voorjaar van 2020, er toch onvoldoende hemelwater beschikbaar kan zijn om deze periode volledig te overbruggen. Op dat ogenblik zal deze behoefte dan ook tijdelijk met grondwater moeten ingevuld worden.

Bij Sofie Haesen wordt er opvang voor 270 m³ regenwater voorzien (2 x 135 m³). Verder wordt er ook voorzien in de aanleg van een infiltratiebekken met een buffervolume van 210.000 l en een infiltratieoppervlakte van 415 m². De overloop van de hemelwateropvang wordt aangesloten op het infiltratiebekken. Rekening houdend met een toevoerend dakoppervlak van ca. 5.735 m²), en de gemiddelde neerslag, dan zou er jaarlijks op het bedrijf zo’n 3.510 m³ regenwater opgevangen kunnen worden. Gezien er op jaarbasis 1.720 m³ nodig is voor de luchtwassers, zou dit theoretisch gezien ruim

(14)

voldoende moeten zijn. Bij een volle regenwateropvang is er voldoende water beschikbaar om de laagwaardige waterbehoefte (143 m³/maand) gedurende +- twee maanden in te vullen. Dus ook hier dient ermee rekening gehouden te worden dat de kans niet kan uitgesloten worden dat bij zeer langdurige droogte er alsnog tijdelijk een behoefte m.b.v. grondwater zal moeten ingevuld worden.

4.1.3.3 Watergebruik

Op de bedrijven worden volgende waterbronnen aangewend: grondwater, hemelwater en leidingwater.

Grondwater wordt gebruikt voor het drenken van de dieren; voor het reinigen van de stallen wordt er regenwater gebruikt. Het waterverbruik kan geschat worden op basis van LNE-verbruikscijfers, die gelijk zijn aan verbruikscijfers van de VMM (Tabel 2).

Tabel 2: Bepaling behoefte drink- en reinigingswater door de dieren op de twee inrichtingen

huidige situatie geplande situatie

hoogwaardig laagwaardig hoogwaardig laagwaardig Haesen – Hargot

VMM/LNE 6.540* 460* 11.290 780

Haesen Sofie

VMM/LNE - - 6.480 1.080

* hoger dan de vergunde hoeveelheid van 6.000 m³/jaar, wat verklaard kan worden doordat jonge zeugen na eerste dekking nu aanzien worden als zeug in plaats van als ander varken zoals voorheen. Een zeug verbruikt immers meer water dan een ander varken (d.i. zeugen: 5,4 m³ drinkwater per jaar en 0,36 m³ reinigingswater; andere varkens: 2,16 m³ drinkwater per jaar en 0,12 m³ reinigingswater)

Daarnaast dient er ook voorzien te worden in waswater voor de chemische luchtwassers in de huidige situatie, en de biobedden en gecombineerde luchtwassers in de gewenste situatie. De chemische luchtwasser verbruikt in de huidige situatie zo’n 315 m³ waswater op jaarbasis. Hiervoor wordt er regenwater aangewend. Het bevochtigen van de biobedden zal in eerste instantie met regenwater gebeuren, het verbruik wordt begroot op ca. 1.600 m³/jaar. Voor de luchtwasinstallatie bij Sofie Haesen wordt het jaarlijks waswaterverbruik ingeschat op zo’n 1.720 m³/jaar. Dit waswater zal eveneens uit regenwater bestaan.

Daarnaast wordt er leidingwater aangewend in het huishouden, rekening houdend met vier personen, wordt er momenteel jaarlijks zo’n 120 m³ water verbruikt.

Bij het varkensbedrijf Haesen-Hargot wordt er een uitbreiding van de grondwaterwinning aangevraagd van 6.000 m³/j (16,5 m³/d) naar 11.885 m³/j (33 m³/d), om tegemoet te kunnen komen aan de verhoogde waterbehoefte op het bedrijf. Men zal in eerste instantie hemelwater aanwenden voor het reinigen van de stallen, en bij tekorten pas overschakelen naar grondwater. Er wordt ook een reserve aangevraagd om lange droge periodes (zoals de zomers van 2018 & 2019, en het voorjaar 2020) te kunnen overbruggen, deze komt overeen met ¼ van het benodigde debiet voor laagwaardige toepassingen (d.i. één seizoen). De grondwaterwinning wordt aldus niet overmatig hoog aangevraagd. Er is sprake van een verwaarloosbaar effect. Gezien er in eerste instantie ook ingezet wordt op het gebruik van hemelwater voor laagwaardige toepassingen (biobedden, reiniging en luchtwasser), kan er inzake soort waterverbruik ook uitgegaan worden van een verwaarloosbaar effect.

Op het pluimveebedrijf wordt er een grondwaterwinning aangevraagd met een jaardebiet van 7.560 m³/jaar. Gezien men op het pluimveebedrijf omwille van sanitaire redenen niet wenst te reinigen met hemelwater wordt ook hier de winning niet overmatig aangevraagd.

Rekening houden met het benodigde hoeveelheid laagwaardig water, is er bij Haesen-Hargot voldoende regenwateropvang voorzien om ca. 2,5 maanden te kunnen overbruggen (uitgaande van een volledig gevulde regenwateropvang). Op het pluimveebedrijf van Sofie Haesen is er voldoende regenwateropvang om twee maanden te voorzien in de laagwaardige waterbehoefte uitgaande van een volledig gevulde regenwateropvang

(15)

4.1.4 Discipline geluid en trillingen

Uit de modelleringen inzake geluid blijkt dat er door de continue bronnen (de ventilatie) geen overschrijding van de normen verwacht wordt. Wat de incidentele bronnen betreft is er een beperkte overschrijding mogelijk tijdens de dagperiode ter hoogte van de dichtstbij gelegen woning, en wordt tijdens de avond en nachtperiode de norm ook overschreden.

Naar continue bronnen toe geldt zowel in de vergunde als in de geplande situatie een verwaarloosbaar effect. Milderende maatregelen worden dan ook niet noodzakelijk geacht.

Wat de incidentele bronnen betreft wordt heel sterk aangeraden om het vullen van de voedersilo’s overdag (tussen 7u en 19u) te laten plaatsvinden, gezien er tijdens de andere dagdelen overschrijdingen zijn 4.1.5 Discipline biodiversiteit

4.1.5.1 Direct ecotoopverlies

Er worden één nieuwe pluimveestal en twee nieuwe varkensstallen gebouwd op percelen die volgens de kwetsbaarheidskaart voor ecotoopverlies weinig kwetsbaar zijn aan ecotoopverlies. Het betreft hierbij een akker op lemige bodem. Er is sprake van een verwaarloosbaar effect.

4.1.5.2 Verzurende en vermestende depositie

Gezien de nabijheid van het habitatrichtlijngebied (met daarin het VEN-gebied) werd er een IMPACTSCORE uitgevoerd voor de uitbreiding van de varkenshouderij Haesen-Hargot lv en een tweede IMPACTSCORE voor de nieuwe inplanting van het pluimveebedrijf van Haesen Sofie. Aangezien beide bedrijven niet als een MTE aanschouwd dienen te worden (zie ook motivatie in hoofdstuk 1.1), werd er voor elk van de bedrijven een afzonderlijke IIMPACTSCORE NH3 uitgevoerd en geen gezamenlijke. De resultaten van de IMPACTSCORE NH3 voor het toekomstig pluimveebedrijf van Sofie Haesen kunnen geconsulteerd worden via volgende link:

https://impactscore.omgeving.vlaanderen.be/#rapport/2830b0ab-7846-4fdd-a508-f5affbdff446. De bijdrage ter hoogte van actueel habitat bedraagt 1,71 % en deze ter hoogte van zoekzone 1,78 % en worden aldus als niet significant aanzien. De IMPACTSCORE NH3 voor de varkenshouderij Haesen-Hargot na de aangevraagde wijzigingen kan geconsulteerd worden via volgende link:

https://impactscore.omgeving.vlaanderen.be/#rapport/760d1db3-7d78-496c-9e0f-461bd3c93907. De bijdrage ter hoogte van actueel habitat bedraagt maximaal 9,57 % en deze ter hoogte van de zoekzones 10,3 %. Gezien de ammoniakemissie van het varkensbedrijf wat afneemt, worden de ze bijdragen niet als significant aanzien.

De gezamenlijke bijdrage van beide inrichtingen ter hoogte elementen buiten aandachtsgebied (gelegen in agrarisch gebied) wordt ter hoogte van de meeste van de aangeduide elementen als verwaarloosbaar aanzien wordt. Enkel ter hoogte van rbbsp is wijzigt de bijdrage van relevant naar belangrijk (negatief effect). Op basis van de habitatkaart (versie 2018) kan gesteld worden dat dit element bestaat uit 100 % geen habitat (HAB1) en 0 % rbbsp (HAB2), waardoor milderende maatregelen niet noodzakelijk zijn.

4.1.5.3 Verdroging

Er zal geen bemaling nodig zijn voor de bouwwerken.

Uit de berekening van de grondwatertafeldaling blijkt dat de straal van de spreidingskegel met een grondwatertafeldaling van meer dan 5 cm respectievelijk 65 en 107 m bedraagt in de huidige en geplande situatie voor Haesen-Hargot. Voor Sofie Haesen wordt dit in de geplande situatie ingeschat op 78 m. Bij het in rekening brengen van de gecombineerde invloed van de twee winningen bedraagt de straal van de spreidingskegel 140 m. Aangezien het echter een gespannen laag betreft, worden er geen verdrogende effecten ter hoogte van het maaiveld verwacht. Er geldt een verwaarloosbaar effect.

4.1.5.4 Rustverstoring

Wordt gekeken naar de geluidskwetsbaarheidskaart dan kan vastgesteld worden dat de omgeving van de sites gekarteerd wordt als kwetsbaar (W-zijde) tot zeer kwetsbaar (O-zijde) aan geluidsverstoring. Er wordt echter niet verwacht dat er significante rustverstoring voor avifauna ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten

(16)

zal optreden. Voor de bedrijven zelf is het ook van belang dat de dieren zo weinig mogelijk gestoord worden waardoor geluid op de inrichtingen beperkt wordt. Er wordt niet verwacht dat er rustverstoring voor (avi)fauna ten gevolge van de normale bedrijfsactiviteiten zal optreden. Tijdens de bouw van de stallen kan er wel tijdelijk rustverstoring optreden, maar dit is van voorbijgaande aard. Er is dus sprake van een tijdelijk aanzienlijk negatief effect.

Inzake verstoring door geluid wordt er daarom aangeraden om de werken zoveel mogelijk uit te voeren worden buiten het broedseizoen (d.i. niet tussen 1 april t.e.m. 30 juni), of de werken reeds te starten voor de aanvang van het broedseizoen (voor 1 april of na 30 juni). Op deze manier kan verstoring van broedende vogels in de omliggende natuurgebieden voorkomen worden.

4.1.6 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 4.1.6.1 Het landschap als relatiesysteem

De twee bedrijven (komen te) liggen in een open landbouwlandschap, dat doorspekt is met andere landbouwgerelateerde vestigingen. Rond de gebouwen liggen akkers afgewisseld met weilanden, die laatste al dan niet beplant met populieren. Net ten westen van de site, aan de overzijde van de Haagsmeerstraat, bevindt zich een kasteelparkje.

De terreinen zijn gelegen in het traditionele landschap “Boomgaardgebied Tongeren - Borgloon”. Het voorliggende project brengt de vooropgestelde wenselijkheden die geformuleerd werden voor dit landschap niet in het gedrang. De open ruimte wordt in de mate van het mogelijke gevrijwaard door de twee bedrijven aaneengesloten aan elkaar in te planten.

4.1.6.2 Erfgoedaspecten

4.1.6.2.1 Vastgesteld of beschermd bouwkundig en landschappelijk erfgoed

Gezien de nieuwe stallen op het varkensbedrijf aansluitend aan de bestaande bedrijfsinfrastructuur gebouwd zullen worden, en de inplanting van het nieuwe pluimveebedrijf zo dicht mogelijk bij het varkensbedrijf voorzien wordt er een zo compact mogelijk geheel gevormd. De bijkomende elementen zullen een bijkomende verstoring van de landschappelijke erfgoedwaarde veroorzaken. Gezien alles geclusterd gebeurt bij een bestaande landbouwinrichting wordt het effect als beperkt negatief ingeschat.

Binnen een straal van één kilometer rondom beide sites bevinden zich vier elementen die op de lijst van het bouwkundig erfgoed opgenomen zijn. De dichtstbijzijnde betreffen het kasteel Haagsmeer, aan de overzijde van het Haagsmeerstraat en de bijhorende kasteelhoeve (Bijlage 12b). Gezien de oriëntatie van deze elementen en deze op ca. 100 m gelegen zijn, zal het project hierop geen enkele invloed uitoefenen.

De bouw van de nieuwe infrastructuurelementen is bovendien voorzien aan de achterkant en de noordzijde van de terreinen, en dus het verst weg van de hoger genoemde elementen. Er geldt bijgevolg geen of een verwaarloosbaar effect.

4.1.6.2.2 Archeologie

In de omgeving van de bedrijven zijn geen beschermde archeologische zones of sites gelegen. Echter, het gekende archeologisch erfgoed is slechts een fractie van het bestaande archeologisch erfgoed. Het ongekende erfgoed is vele malen groter. De oudst bekende sporen in deze regio dateren uit de ijzertijd, ook al gaat de occupatiegeschiedenis van de regio verder terug. In de Romeinse periode is Haspengouw zeker volledig in gebruik door de mens. Verschillende vondsten getuigen van deze Romeinse aanwezigheid.

Gezien de oppervlakte van de ingrepen in de bodem op beide bedrijven meer dan 5.000 m² beslaat, en de percelen gelegen zijn in agrarisch gebied en buiten een archeologische zone, dient er een archeologienota toegevoegd te worden aan de vergunningsaanvragen.

4.1.6.3 Perceptieve aspecten

(17)

Belangrijk is om ook na te gaan in welke mate de inrichting een visuele invloed heeft en zal hebben op zijn omgeving. De impact van een landbouwinrichting (met loodsen, stallen, voedersilo’s, …) op het landschap kan immers groot zijn. Het actuele zicht op het bedrijf en de locatie in zijn ruimere omgeving worden geïllustreerd aan de hand van foto’s in Bijlage 12c.

In de huidige situatie zijn er op de site van Haesen-Hargot reeds verschillende stallen en bergplaatsen op het bedrijf aanwezig. De bestaande stallen werden doorgaans parallel aan elkaar gebouwd zodat het geheel een geordend uitzicht heeft. Alle elementen op de site zijn op een compacte en overzichtelijke manier gebouwd, zonder overmatig ruimtegebruik. Naar de toekomst toe wordt er voorzien in de bouw van twee nieuwe varkensstallen: een eerste aan de achterzijde van de site en de tweede aansluitende aan de meest noordelijke stallen. Deze nieuw te bouwen stallen worden voorzien op gronden die momenteel gebruikt worden voor het verbouwen van landbouwgewassen. De omgeving van de site wordt gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik, waarbij weilanden (al dan niet ingeplant met populier) en boomgaarden afgewisseld worden met percelen waar men aan akkerbouw doet.

De nieuwe pluimveestal van Haesen Sofie wordt voorzien op een perceel landbouwgrond die zich net ten N van Haesen-Hargot situeert. Het betreft een grote nieuwe stal, die bestaat uit twee identieke onderdelen/compartimenten. Verder wordt er ook een landbouwloods gebouwd. Al deze elementen zullen parallel aan elkaar en loodrecht op de Haagsmeerstraat ingeplant worden.

De nieuwe constructies zullen dus gebouwd worden in overeenstemming met de tips zoals beschreven in de brochure ‘Agrarische architectuur, technisch bekeken’ (Boussery et al., 2006):

• streven naar gesloten, compact geheel: de nieuwe stallen worden zo dicht mogelijk tegen elkaar aangelegd. Alles wordt dus zo gesloten en compact mogelijk gehouden, en overbodige landschappelijke versnijding wordt voorkomen;

• geordende plaatsing van de gebouwen: dit zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp. Bovendien zorgt een overzichtelijke inplanting voor samenhorigheid van de gebouwen. De nieuwe pluimveestal op de site van Sofie Haesen wordt loodrecht op de straat ingeplant. De loods die voorzien wordt komt parallel aan deze nieuwe stal te liggen. Bij Haesen-Hargot zal de nieuwe zeugenstal loodrecht op de Haagsmeerstraat en parallel aan de bestaande stallen gebouwd worden. De nieuwe vleesvarkensstal wordt achter op de site gebouwd, en komt dwars op de bestaande stallen te staan;

• torensilo’s binnen bebouwing houden: de silo’s worden, in de mate van het mogelijke, binnen de bebouwing geplaatst.

Naast de inplantingsplaats kunnen ook de vormgeving en materialen van de gebouwen een voorname rol spelen in het visuele aspect. Op de inrichting worden een aantal ‘tips’ (Boussery et al., 2006) gebruikt:

• gelijke dakhelling gebruiken: de nieuwe stallen zullen een gelijke dakhelling hebben;

• gebruik van dezelfde materialen en kleuren: de nieuwe stallen en gebouwen op beide sites zullen met dezelfde kleuren en materialen gebouwd worden als de reeds aanwezige stallen. Er zal hierbij gebruik gemaakt worden van rode bakstenen muren met lichte golfplaten als dakbedekking. Dit werd in eerdere vergunningsaanvragen opgelegd door de gemeente;

• donkere dakstructuur: de daken zullen bestaan uit witte panelen, dit werd in eerdere vergunningsaanvragen opgelegd door de gemeente;

• neutraal kleurgebruik torensilo’s: de silo’s zullen uitgevoerd worden met een neutrale kleur;

• versieringen vermijden: de nieuwe stallen op beide sites zullen strak en zonder onnodige versieringen uitgevoerd worden.

Momenteel zijn er rondom het varkensbedrijf al wat groene elementen aanwezig. Aan de zuid-, oost- en noordzijde van het bedrijf bevindt zich een beukenhaag. Ter hoogte van de bedrijfswoning zijn er

(18)

verschillende solitaire knotbomen aanwezig. Aan de westzijde bevindt er zich een gemengde haag met zomereik, beuk en meidoorn. Deze haag zal echter moeten verdwijnen voor de bouw van de nieuwe vleesvarkensstal. Tussen de stallen zijn er her en der verspreid ook groene elementen, zoals heesterperken met solitaire boompjes aanwezig. Er werd een omgevingsadvies opgesteld in samenspraak met de Landbouwdienst van de provincie Limburg (Bijlage 12d). Langsheen de straatkant van het pluimveebedrijf, ten westen en ten zuiden van de pluimveestallen en tussen het pluimvee- en varkensbedrijf in wordt er een strakke heg aangelegd. Deze zal bestaan uit veldesdoorn of haagbeuk. Aan de straatkant en ten W van de pluimveestal wordt er een bomenrij met kleinbladige linde (eventueel aan te vullen met fruibomen) voorzien. Onder de dubbele rij lindes aan de westzijde van het bedrijf zal er een bloemenweide ingezaaid worden. Ter hoogte van de landbouwloods bij Sofie Haesen worden er verschillende alleenstaande bomen (notelaar of kers/appel/peer) voorzien. In het zuidwesten wordt er tenslotte een streekeigen windscherm aangelegd, dat een mengsel zal zijn van hazelaar, haagbeuk, gele kornoelje en veldesdoorn.

Doordat de inrichting verder uitgebreid wordt met bovenstaande tips indachtig, en het groenscherm verder wordt uitgebouwd, zal de inrichting goed geïntegreerd zijn in het landschap. Er geldt bijgevolg een verwaarloosbaar effect, na uitbouwing van het groenscherm.

Het groenscherm dient goed onderhouden te worden en indien nodig dienen afgestorven delen opnieuw aangeplant te worden. Er worden voorts geen bijkomend te nemen maatregelen voorgesteld.

4.1.7 Discipline mens

Navraag bij de gemeente Borgloon gaf aan dat er in het verleden (tot 2017) nog geen klachten werden geuit tegen het betrokken varkensbedrijf. In het kader van de laatste vergunningsaanvragen (gekoppeld aan het MER uit 2018) werden er wel bezwaren geuit.

Uit de geurmodelleringen kan geconcludeerd worden dat de geurconcentraties ter hoogte van omliggende woningen als aanvaardbaar beschouwd kan worden. Er zijn geen klachten gekend inzake geurhinder.

In de Borgloon bedraagt de gemiddelde achtergrondstofconcentratie voor voor PM10 16 - 20 µg/m³ en voor PM2,5 11 - 12 µg/m³. De maximale PM10-stofconcentratie veroorzaakt door beide bedrijven samen bedraagt 3,1 µg/m³ in de huidige situatie en 26,9 µg/m³ in de gewenste situatie. De PM10-toetsingswaarde wordt lokaal overschreden indien rekening gehouden wordt met de gemeentelijke achtergrondconcentratie. Voor PM2,5 bedraagt de maximale concentratie veroorzaakt door het bedrijf 0,24 µg/m³ in de huidige situatie en 2,9 µg/m³ in de gewenste situatie. Deze zorgen niet voor een (cumulatieve) overschrijding van de PM2,5- norm van 20 µg/m³.

Worden de richtwaarden inzake fijn stof vooropgesteld door de WGO in beschouwing genomen (20 µg PM10/m³ en 10 µg PM2,5/m³), dan kan vastgesteld worden dat deze normen niet door de twee bedrijf samen overschreden worden. De richtwaarden worden echter reeds benaderd/overschreden door de huidige achtergrondconcentratie ter hoogte van de sites. Wanneer we het afwegingskader voor gezondheid uit het richtlijnenboek mens-gezondheid hanteren (https://www.milieuinfo.be/confluence/display/MRMG/MER- richtlijnensysteem-mens-gezondheid+Home) ter hoogte van de dichtstbijzijnde bedrijfsvreemde woning in de stofpluim van de gewenste situatie, dan blijkt dat de PM10-immissie op dit punt 0,24 µg/m³ bedraagt en dat dit dus wil zeggen dat de bijdrage van het project 1 – 3 % van de advieswaarde (20 µg/m³) bedraagt.

Dit staat gelijk aan een tussenscore van - 1 (beperkt negatief effect). Gezien voor PM10 de pseudo-GAW benaderd wordt door de achtergrondwaarde (nog niet overschreden), is er geen bijstelling nodig. Het nemen van milderende maatregelen is dan ook minder dwingend. Inzake PM2,5 bedraagt de gemodelleerde specifieke bedrijfsimmissie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning in de gewenste situatie 0,02 µg/m³ of 0,2 % van de pseudo-gezondheidskundige advieswaarde. Dit wordt beschouwd als een verwaarloosbaar effect (score 0). Gezien voor PM2,5 de pseudo-GAW reeds overschreden wordt door de achtergrondwaarde, dient dit verder bijgesteld te worden naar een score van -1 of een beperkt negatief effect. Het nemen van milderende maatregelen is dan ook minder dwingend.

(19)

In 2018 werd door het ILVO een literatuurstudie (Intensieve veeteelt en de gezondheid van omwonenden) gepubliceerd waarin een analyse gemaakt wordt van de problematiek met betrekking tot gezondheidseffecten van intensieve veehouderijen op omwonenden. Deze studie werd opgesteld naar aanleiding van de Nederlandse studie ‘Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO)’ en de studie

‘Intensieve Veeteelt en Gezondheid Omwonenden West-Vlaanderen’ vanwege de West-Vlaamse Milieu Federatie, waarbij getracht wordt om de mogelijke risico’s toe te lichten vanuit de beschikbaar literatuur en wetenschappelijke kennis. In deze studie werd gesteld dat er geen rechtstreeks effect door ammoniakemissies uit stallen op de gezondheid van omwonenden verwacht wordt. Mogelijks kunnen er wel gezondheidseffecten optreden door secundaire fijn stof vorming met ammoniak, maar hierrond zijn (nog) onvoldoende gegevens gekend. Verder konden geen conclusies getrokken worden met betrekking tot fijn stof in relatie tot gezondheid van omwonenden. De studie concludeert dat een groot aandeel van de onderzochte potentiële gezondheidsrisico’s niet aanwezig zijn en/of niet specifiek zijn voor omwonenden van veehouderijen. Inzake endotoxines wordt gesteld dat er momenteel nog onvoldoende informatie beschikbaar is om conclusies te maken met betrekking tot gezondheidseffecten op omwonenden. In het Nederlandse VGO onderzoek werd gesteld dat er meer longontstekingen voorkomen in de omgeving van pluimvee- en geitenhouderijen. De oorzaak hiervan is echter onduidelijk en verder onderzoek is noodzakelijk om bijvoorbeeld na te gaan of gelijkaardige effecten ook in andere intensieve veehouderijregio’s vastgesteld kan worden.

Uit de modelleringen inzake geluid blijkt dat er door de continue bronnen geen overschrijding van de normen verwacht worden. Wat de incidentele bronnen betreft wordt heel sterk aangeraden om het vullen van de voedersilo’s overdag (tussen 7u en 19u) te laten plaatsvinden, gezien er tijdens de andere dagdelen overschrijdingen zijn. Wat de incidentele bronnen betreft wordt heel sterk aangeraden om het vullen van de voedersilo’s overdag (tussen 7u en 19u) te laten plaatsvinden, gezien er tijdens de andere dagdelen overschrijdingen zijn. Gezondheidskundige advieswaarden kunnen afgetoetst worden aan een Lden van 50 dB(A) en een Lnight van 40 dB(A). Dit betreffen echter jaargemiddelde waarden en bepalen hiervan kan voor wegverkeer maar is hier niet toepasbaar aangezien het eerder industrielawaai betreft. Daarom gebeurt de inschatting van de geluidshinder in dit MER op een vereenvoudigde manier, zoals vastgelegd in het richtlijnenboek landbouwdieren en zoals uitgewerkt in de Discipline Geluid.

Op het bedrijf worden allerhande producten aan- en afgevoerd. Meestal gebeurt dit met vrachtwagens.

Voor transport op lange afstand wordt gebruik gemaakt van de Haagsmeerstraat, die in het N direct aansluit op de N76 (Opeindestraat). Het transport volgt deze baan verder in noordelijke richting om vervolgens via Kortessem in Diepenbeek de autosnelweg (E313) te nemen. De Haagsmeerstraat maakt ter hoogte van de bedrijven onderdeel uit van het fietspuntenroutenetwerk.

Wordt gekeken naar het aantal transporten, dan kan vastgesteld worden dat het aantal wekelijkse transporten toeneemt van 7,1 naar 14,3.

Algemeen gezien gebruikt het transport naar en van het bedrijf de kortste en de meest voor de hand liggende route, waarbij de aanwezige woonkernen zo veel mogelijk ontzien worden. De transportroute valt deels samen met een onderdeel van het fietsroutenetwerk en gaat via de N76 (aangepaste gewestweg) doorheen de dorpskern van Kortessem. Alternatieve routes zijn echter niet voorhanden, aangezien dit de enige manier om tot bij het bedrijf te geraken is. Er wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect.

Om de bouw en bedrijfsaanpassingen mogelijk te maken, zullen diverse bouwmaterialen aangevoerd moeten worden. Er dient opgemerkt te worden dat de overlast door het extra transport gedurende de bouwfase van voorbijgaande aard is

(20)

5 Grensoverschrijdende effecten

De afstand tot de Nederlandse grens bedraagt ca. 19 km, en de grens met het Waals gewest bevindt zich op ca. 10 km. Er wordt niet verwacht dat er significante grensoverschrijdende effecten zullen plaatsvinden, rekening houdend met de besproken effecten in de omgeving van de bedrijven en de afstand van het bedrijven tot de grens.

(21)

6 Conclusie

Aan de Haagsmeerstraat 41 in Borgloon, bevindt zich momenteel het varkensbedrijf Haesen-Hargot lv. Dit bedrijf beschikt op de dag van vandaag over een vergunning voor het houden van 2.253 varkens (282 zeugen, 9 beren, 1.962 andere varkens) en 1.120 biggen. Dit varkensbedrijf wenst een uitbreiding aan te vragen tot 3.971 varkens (494 zeugen, 5 beren en 3.472 andere varkens) en 1.680 biggen. Om dit te kunnen realiseren zullen er twee stallen bijgebouwd worden: een vleesvarkensstal en een zeugenstal. Alhoewel er een vergunning aangevraagd wordt voor 494 zeugenplaatsen, zullen er in realiteit minder zeugen gehouden worden op het bedrijf. Men wenst er binnen een vier-weken systeem te gaan werken met vijf groepen van telkens maximaal 72 zeugen (er worden ook maar 72 kraamhokken voorzien), hetgeen overeenkomt met in totaal 360 zeugen. Het aantal overige plaatsen is dan voor zeugen die niet bevrucht worden of die na het spenen niet meer weerhouden worden voor een volgende ronde omdat hun vruchtbaarheidsresultaten niet voldoende zijn (reforme zeugen), en tenslotte om elke groep zeugen te kunnen doorschuiven naar een volgende stal en te kunnen reinigen.

Net ten noorden van het varkensbedrijf wenst Sofie Haesen een nieuw pluimveebedrijf op te starten. Er wordt voorzien in de bouw van één pluimveestal die plaats zal bieden aan 90.000 braadkippen. De stal zal uitgerust worden met gecombineerde biologische luchtwassystemen die de uitgaande stallucht zuiveren.

Sofie Haesen beschikte in het verleden reeds over een vergunning voor het uitbaten van een pluimveebedrijf met 60.000 kippen in één stal. De milieuvergunning voor deze stal werd verleend, maar de bijhorende bouwvergunning werd geweigerd en tot op heden niet meer opnieuw aangevraagd. Het betreft dus een nieuwe inplant.

Deze mogelijke effecten veroorzaakt door de twee inrichtingen zullen gezamenlijk geëvalueerd worden, maar het is echter wel de bedoeling dat er in de geplande situatie twee aparte entiteiten blijven bestaan.

Er zal dus een uitbreiding van de vergunning van Haesen-Hargot aangevraagd worden, en een vergunning voor het nieuwe pluimveebedrijf van Haesen Sofie. Beide inrichtingen dienen echter niet aanzien te worden als één milieutechnische eenheid (MTE) en wel om volgende redenen:

• er is geen materiële en operationele samenhang: elk bedrijf is voorzien van zijn eigen nutsvoorzieningen, grondwaterwinning en voedersilo’s. Beide bedrijven beschikken over hun eigen NER’s, hebben een eigen boekhouding, en een afzonderlijke bedrijfstoegang;

• beide bedrijven zijn wel in elkaars nabijheid gelegen maar hebben elke een aparte bedrijfstoegang en een apart groenscherm. Er is dus geen geografische samenhang;

• het betreft enerzijds een varkenshouderij (Haesen-Hargot) en een pluimveehouderij (Haesen Sofie) waardoor een operationele en materiële samenhang niet vanzelfsprekend is;

• de omstandigheden dat er familiale bindingen zijn tussen de exploitanten van beide inrichtingen bewijst op zich niet dat er sprake is van een milieutechnische eenheid, aangezien de de decreetgever dit criterium niet heeft ingesteld (Raad Van State, Nr.

194.345, 18 juni 2009).

Bij uitbreiding van de twee bedrijven dient er met de volgende effecten rekening gehouden te worden:

• Geur:

o door de geplande uitbreiding zal de geuremissie toenemen van 68.534 ouE/s (huidige situatie) tot 90.232 ouE/s (geplande situatie);

o de bedrijven maken geen deel uit van een bronnencluster, er wordt afgetoetst aan het kader voor individuele bedrijven. Binnen de afgebakende hinderzones zullen geen woningen uit hoog geurgevoelig gebied gelegen zijn. Binnen matig geurgevoelig gebied

(22)

wordt er een toename met 81 woningen verwacht in de zone waar er een beperkt negatief effect geldt en in de zone met een negatief effect neemt het aantal woningen toe met 28 stuks. Er zijn in matig geurgevoelig gebied geen woningen gelegen in de zone met een aanzienlijk negatief effect. In laag geurgevoelig gebied worden er geen wijzigingen verwacht in de zone met een aanzienlijk negatief effect en de zone met een negatief effect, hierin zijn in beide situaties respectievelijk vier en twee woningen gelegen. Binnen de regio waar er een beperkt negatief effect geldt, wordt er een toename met 9 woningen voorspeld;

o ter hoogte van een aantal relevante woningen in laag en matig geurgevoelig gebied werden de geurconcentraties in detail onderzocht. Op basis van de modelresultaten blijkt dat na de voorziene wijzigingen er slechts een beperkte toename van de geurconcentratie verwacht wordt, ter hoogte van een aantal woningen wordt er een beperkte daling verwacht;

• Ammoniak:

o door het project zal de ammoniakemissie wijzigen van 6.172 kg/j (huidig vergund) naar 8.260 kg/j (geplande situatie);

o door de uitbreiding van het bedrijf wordt er een toename van de verzurende en vermestende depositie, en aldus bijdrage aan de kritische lasten verwacht. De gezamenlijke bijdrage van beide inrichtingen aan de kritische lasten verzuring en vermesting ter hoogte van de meeste van de aangeduide elementen in agrarisch gebied wordt als verwaarloosbaar aanzien. Enkel ter hoogte van rbbsp is wijzigt de bijdrage van relevant naar belangrijk (negatief effect). Op basis van de habitatkaart (versie 2018) kan gesteld worden dat dit element bestaat uit 100 % geen habitat (HAB1) en 0 % rbbsp (HAB2), waardoor milderende maatregelen niet noodzakelijk zijn.

o Gezien de nabijheid van het habitatrichtlijngebied (met daarin het VEN-gebied) werd er een IMPACTSCORE uitgevoerd voor de uitbreiding van de varkenshouderij Haesen-Hargot lv en een tweede IMPACTSCORE voor de nieuwe inplanting van het pluimveebedrijf van Haesen Sofie. Aangezien beide bedrijven niet als een MTE aanschouwd dienen te worden, werd er voor elk van de bedrijven een afzonderlijke IIMPACTSCORE NH3 uitgevoerd en geen gezamenlijke. De bijdrage ten gevolge de inplanting van het nieuwe pluimveebedrijf ter hoogte van actueel habitat bedraagt 1,71 % en deze ter hoogte van zoekzone 1,78 % en worden aldus als niet significant aanzien. De IMPACTSCORE NH3 voor de varkenshouderij Haesen-Hargot na de aangevraagde wijzigingen geeft aan dat de bijdrage ter hoogte van actueel habitat maximaal 9,57 % bedraagt en deze ter hoogte van de zoekzones 10,3 %.

Gezien de ammoniakemissie van het varkensbedrijf wat afneemt, worden deze bijdragen niet als significant aanzien.

• Stof:

o door de geplande wijzigingen zal de PM10-stofemissie wijzigen van 284 kg/jaar (huidig vergund) naar 720 kg/jaar (geplande situatie). De PM2,5-stof emissie wijzigt van 19 (huidig vergunde uitbatingssituatie)naar 71 kg/j (geplande situatie);

o bij een toetsing van de bedrijfsbijdrage inzake PM10-stof aan de rekenkundig jaargemiddelde van 31,3 µg/m³, blijkt dat er in de huidige situatie één woning gelegen is, de bedrijfswoning van de varkenshouderij, in de zone met een beperkt negatief effect.

Verder is er ook een zone met een negatief effect, hierin zijn er geen woningen gelegen.

In de gewenste situatie zijn er zones met een aanzienlijk negatief effect, maar er bevinden zich geen woningen in. De bedrijfswoning (Haesen-Hargot) bevindt zich in de zone met een negatief effect, en in de zone met een beperkt negatief effect is er één woning gelegen. Voor PM2,5 wordt enkel in de gewenste situatie een bijdrage van meer dan 1 % van de PM2,5-norm geleverd. Er zijn zones waar er een beperkt negatief, een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Prior to this meeting Van Riet Lowe had already acquired a considerable knowledge of the prehistory of South Africa and after his meeting with Leslie he actively began

Obesity-induced metabolic abnormalities have been associated with increased oxidative stress which may play an important role in the increased susceptibility to myocardial

Het Zorginstituut herberekent met inachtneming van het op grond van artikel 40 bepaalde aantal verzekerden van achttien jaar en ouder het normatieve bedrag kosten van

In de verzekerdenraming 2014 zijn de verzekerden woonachtig in het buitenland evenredig verdeeld over de afslagklasse en de positieve klasse op basis van de relatieve prevalenties

[r]

Het afgekoppelde hemelwater wordt via een gracht naar de vallei geleid om daar in broekbossen over te lopen en door het VEN gebied naar een.. waterloop

kan niet worden verworpen, waarmee een relatie tussen de staat van onderhoud als aspect van kwaliteit op de verkoopbaarheid van grondgebonden residentieel vastgoed

Groepen Acarina die een bevorderend effect hebben op de fitness zijn de predatorische mijten (Gamasina) en Uropodina.. De predatorische mijten door het verwijderen van parasieten in