• No results found

BESLUITBesluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot afwijzing vaneen aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 17 van de Mededingingswet.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BESLUITBesluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot afwijzing vaneen aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 17 van de Mededingingswet."

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESLUIT

Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot afwijzing van een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 17 van de Mededingingswet.

Nummer 2819 / 22.B23

Betreft zaak: Rotterdamse Taxi Centrale

I. INLEIDING

1. Op 7 december 2001 ontving de directeur-generaal van de Nederlandse

Mededingingsautoriteit (hierna: “ d-g NMa” ) een aanvraag van de Rotterdamse Taxi Centrale RTC N.V. (hierna: “ RTC” ) met het verzoek om op grond van het bepaalde in artikel 17 van de Mededingingswet (hierna: “ Mw” ), ontheffing te verlenen van het verbod zoals neergelegd in artikel 6, lid 1, van de Mededingingswet voor de tarief(vast)stelling van RTC en de bij haar aangesloten zelfstandige taxiondernemingen.

II. PARTIJEN

2. RTC, gevestigd te Rotterdam, is een N.V. die een taxicentrale exploiteert. Rechtsvoorgangster van RTC is TaxiTelefooncentrale TTC N.V. die in 1970 is opgericht door een aantal

taxiverenigingen en taxibedrijven. In 1989 is de naam van TaxiTelefooncentrale TTC N.V. statutair gewijzigd in de naam die RTC thans nog draagt.

3. RTC wordt bestuurd door een Raad van Bestuur en heeft een Raad van Commissarissen bestaande uit personen die door de algemene vergadering van aandeelhouders, derhalve door de aangesloten taxiondernemingen (zie hierna), worden benoemd1. In de praktijk worden de commissarissen door de taxiondernemingen uit hun midden gekozen2. De commissarissen oefenen toezicht uit op het bestuur en staan het bestuur met raad terzijde3.

1Artikel 18, lid 1, en artikel 24, lid 1 van de statuten van RTC. De bestuurders worden, op voordracht van de Raad van

Commissarissen, benoemd door de aandeelhoudersvergadering (artikel 19 statuten).

2

Zie antwoord 7 in de brief d.d. 10 april 2002 van RTC met NMa-kenmerk 2819/ 5 en antwoord 2.b in de brief d.d. 21 juni 2002 van RTC met NMa-kenmerk 2819/ 10.

3

(2)

4. Aandeelhouders in de N.V. zijn de aangesloten taxiondernemingen. Zij houden 100% van de aandelen. In de praktijk houdt ieder der deelnemende taxiondernemingen evenveel aandelen als dat zij taxi’s laat of wil laten rijden4. Aansluiting bij RTC vindt plaats door het aangaan van een (standaard-) aansluitings- overeenkomst, waarop algemene voorwaarden, reglementen en uitvoeringsvoorschriften van toepassing zijn5.

5. In 2000 en 2001 waren bij RTC bijna 200 zelfstandige taxiondernemingen6 aangesloten. Zo’n 60% hiervan rijdt één taxi (zogeheten ‘eigen rijders’), circa 30% betreft ondernemingen met 2 tot 6 wagens, de resterende 10% zijn taxiondernemingen met 6 of meer taxi’s. In totaal bezaten de taxiondernemingen binnen RTC circa 600 taxi’s, waarvan ongeveer tweederde personenauto’s en eenderde busjes7.

III. FEITELIJKE ACHTERGROND A. Taxicentrale RTC

6. RTC draagt zorg voor een zo actief mogelijke werving van vervoeropdrachten voor alle soorten taxivervoer en ontplooit initiatieven teneinde de ontwikkeling van nieuwe vormen en soorten van vervoer te stimuleren8.

7. RTC houdt permanent een vervoercentrale in bedrijf, voorzien van passende, naar de eisen van de tijd functionerende telecommunicatievoorzieningen, waaronder een telefoon- en mobilofooncentrale, waarmee de ontvangst en verdeling van opdrachten tot het verrrichten van vervoer snel en doelmatig kunnen plaats vinden.

8. RTC verzorgt voor de aangesloten taxiondernemingen het via de mobilofoon doorgeven van telefonisch bestelde taxi’s. RTC stelt in het ontheffingsverzoek (citaat): “ Klanten bellen de centrale voor een taxi en [de] aanvraag voor de taxi wordt uitgegeven via de mobilofoon aan de eerste taxi van de RTC, die op de standplaats staat, welke het dichtst in de buurt is van het

4 D

it komt overeen met het maximum aantal aandelen dat een aandeelhouder-taxionderneming volgens de statuten van RTC mag houden (artikel 5, lid 6, sub a).

5Deze overeenkomst, algemene voorwaarden, reglementen en voorschriften maken geen onderdeel uit van de

ontheffingsaanvraag.

6Bij het ontheffingsverzoek is een lijst met deelnemende taxiondernemingen gevoegd.

7Landelijk zijn circa 66% van de taxi’s personenauto’s en bestaat het resterende deel met name uit busjes. Zie

Bijlagerapport Monitoring deregulering taxivervoer: bedrijvenonderzoek 1999-2001 (hierna: Bijlagerapport bedrijvenonderzoek), NIPO Consult en KPMG Bureau voor Economische Argumentatie, augustus 2002, p. 11.

8

(3)

ophaaladres en voert ook het tarief, dat de centrale overeengekomen is.” Voorts verdeelt RTC het contractwerk (zie hierna overwegingen 14 en 15) en zorgt voor de administratieve

verwerking zowel richting opdrachtgever als richting taxionderneming.

9. De aangesloten taxiondernemingen zijn verplicht alle, al dan niet door tussenkomst van RTC verstrekte, opdrachten tot het verrichten van vervoer zelf en voor eigen rekening en risico uit te voeren overeenkomstig de bij of krachtens de wet op dat vervoer betrekking hebbende voorschriften en het bepaalde bij of krachtens de tussen hen en RTC gesloten overeenkomst9. Voor de faciliteiten en diensten van RTC dienen de aangesloten taxiondernemingen

maandelijks een bijdrage te betalen.

10. Het gebied waar RTC en de bij haar aangesloten taxiondernemingen actief zijn, omvat de gemeenten Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen, Maassluis, Capelle aan den IJssel, Ridderkerk, Barendrecht en Albrandswaard. Tot 1 januari 2002 had RTC uitsluitend taxistandplaatsen in de gemeente Rotterdam in gebruik10.

11. Ten slotte zij vermeld dat RTC voorziet in een klachtenregeling en/ of geschillenregeling voor de bij haar aangesloten taxiondernemingen.

B. Taxivervoer

12. Het taxivervoer dat door de taxiondernemingen wordt verricht, bestaat uit straattaxivervoer of -werk, onder te verdelen in opstap- en belwerk, en contractvervoer of –werk.

13. Onder straattaxivervoer dient te worden verstaan het taxivervoer waarvoor geen schriftelijke overeenkomst wordt aangegaan en dat naar zijn aard een, in beginsel, eenmalig karakter draagt11. Het straattaxiwerk is onder te verdelen in opstap- en belwerk. Opstapwerk betreft straattaxivervoer vanaf standplaatsen waarbij mensen zonder aankondiging vooraf van een taxi gebruik maken (kan ook via handopsteken vanaf ieder willekeurige plaats)12. Belwerk wordt in de regel gebruikt als aanduiding van het straattaxivervoer waar een telefonische aanvraag aan vooraf gaat13. Bij “ belwerk op rekening” , dat meermalen plaatsheeft, betaalt niet de passagier, doch bijvoorbeeld diens werkgever met wie RTC hieromtrent afspraken heeft

9Artikel 5, lid 1 van de algemene aansluitvoorwaarden van RTC.

10Per 1 januari 2002 is één taxistandplaats in Spijkenisse in gebruik genomen.

11Artikel 1, lid 1, sub g van de algemene aansluitvoorwaarden van RTC. Zie ook de begrippenlijst bij het Eindrapport

Monitoring en evaluatie deregulering taxivervoer, NIPO Consult en KPMG Bureau voor Economische Argumentatie, mei 2001.

12

Zie de begrippenlijst aangehaald in de vorige voetnoot.

13

(4)

gemaakt (bijvoorbeeld nachtelijk taxivervoer van NS-loketpersoneel).

14. Contractwerk is taxivervoer waarvoor een afzonderlijke, schriftelijke overeenkomst wordt aangegaan tussen RTC en een opdrachtgever, met het doel meermalen, en in beginsel frequent, vervoer te (doen) verrichten14.

15. Het contractwerk dat RTC en de bij haar aangesloten taxiondernemingen in 2001 onder handen hadden, omvatte gehandicaptenvervoer, leerlingenvervoer, vervoer dagverblijven en vervoer havenpersoneel. RTC heeft dit vervoer via onderhandse of Europese aanbesteding verworven.

C. Voorwerp van dit besluit: uniforme tarieven

16. Alle -ongeveer 200- bij RTC aangesloten taxiondernemingen hanteren hetzelfde tarief voor het straattaxivervoer, dat tussen hen is afgesproken.

17. De door RTC en de bij haar aangesloten taxiondernemingen gehanteerde tarieven voor het straattaxivervoer in 2001 en 2002 waren/ zijn15:

Taxi t/ m 4 personen 2001 2002 Eerste aanslag

Vervolgtarief per km. Wachttarief per uur

NLG 4,80 EUR 2,18 NLG 3,80 EUR 1,72 NLG 65,20 EUR 29,59 NLG 4,41 EUR 2,00 NLG 3,97 EUR 1,80 NLG 66,11 EUR 30,00 Taxi 5 t/ m 7 personen Eerste aanslag Vervolgtarief per km. Wachttarief per uur

NLG 6,60 EUR 2,99 NLG 4,45 EUR 2,02 NLG 65,20 EUR 29,59 NLG 6,61 EUR 3,00 NLG 4,41 EUR 2,00 NLG 66,11 EUR 30,00 Taxibusje 8 personen Eerste aanslag Vervolgtarief per km. Wachttarief per uur

NLG 14,85 EUR 6,74 NLG 4,45 EUR 2,02 NLG 65,20 EUR 29,59 NLG 15,43 EUR 7,00 NLG 4,41 EUR 2,00 NLG 66,11 EUR 30,00 18. De tariefvaststelling van het straattaxiwerk vindt plaats tijdens de vergadering van de Raad

van Commissarissen16. In de vergadering adviseren de commissarissen het aanwezige

14Artikel 1, lid 1, sub h van de algemene aansluitvoorwaarden van RTC. Zie ook de hiervoor genoemde begrippenlijst. 15

Zie opgaaf RTC in het ontheffingsverzoek. Bij het “ belwerk op rekening” komt het voor dat RTC met bijvoorbeeld de werkgever van de pasagier een afwijkende prijsafspraak maakt.

16

(5)

bestuur over de te hanteren tarieven, dat vervolgens de tarieven vaststelt17. De vastgestelde tarieven worden medegedeeld tijdens de vergadering van aandeelhouders18 en bovendien worden de aangesloten taxiondernemingen schriftelijk door RTC op de hoogte gebracht van de vastgestelde tarieven (hierna ook wel: “ tarief- of prijsafspraken” ).

19. De ter ontheffing voorgelegde tarief(vast)stelling c.q. -afspraak geldt niet voor het contractvervoer. Voor het contractvervoer geldt per contract een ander tarief. Met

opdrachtgevers van contractvervoer komt RTC een uur- en/ of kilometertarief overeen. RTC betaalt vervolgens dit tarief, onder aftrek van een bepaalde vergoeding, aan de bij haar aangesloten taxiondernemingen al naar gelang hun aandeel in de uitvoering van het contract.

D. Taxiwetgeving

20. Sinds 1 januari 2000 is de Wet deregulering taxivervoer19, inmiddels opgenomen in de Wet personenvervoer 200020, van kracht. De Wet deregulering taxivervoer beoogt mede voor het verrichten van taxivervoer de marktwerking (oa. markttoetreding en prijsdifferentiatie) en de kwaliteit te bevorderen21. De wet voorziet daartoe onder meer in het loslaten van het capaciteitsbeleid22, het vervangen van vaste tarieven door maximumtarieven, het afschaffen van de vervoergebieden23 en het stellen van kwaliteitsbevorderende regels24. Een flankerende maatregel, om het voor de consument mogelijk te maken dat hij of zij zelf een taxi kan kiezen, is het zodanig (her)inrichten van de taxistandplaatsen dat de gekozen taxi ook direct kan

17

Zie de verslagen van de vergadering van de Raad van Commissarissen d.d. 19 december 2000 en d.d. 19 november 2001.

18

Zie antwoord 13 bij de brief d.d. 10 april 2002 van RTC.

19

Wet van 9 december 1999 tot wijziging van de Wet personenvervoer voor het taxivervoer (deregulering taxivervoer), Stb. 535.

20

Wet van 6 juli 2000, houdende nieuwe regels omtrent het openbaar vervoer, besloten busvervoer en taxivervoer, Stb. 314.

21

In het Eindrapport Monitoring en eveluatie deregulering taxivervoer 1999-2001 (hierna: Eindrapport taxivervoer 2002), KPMG Bureau voor Economische Argumentatie - NIPO Consult, augustus 2002, staat hierover onder meer op p. 9 (citaat): “ Door kwaliteits- en prijsdifferentiatie wordt de keuzemogelijkheid van de consument vergroot en spreekt het taxiproduct meer mensen aan.”

22Als belangrijkste criteria bij de afgifte van vergunningen golden: de aanwezige vervoersbehoefte en de mogelijkheid tot

rendabele exploitatie.

23Per 1 januari 2002 zijn vergunningen voor taxivervoer niet langer beperkt tot bepaalde gebieden. 24

(6)

wegrijden25.

21. Op basis van de Wet deregulering taxivervoer wordt per 1 januari 2000 een maximumtarief voor taxivervoer vastgesteld door de Minister van Verkeer en Waterstaat26. Dit maximumtarief geldt voor het straattaxivervoer. Voor contractvervoer geldt geen maximumtarief. De

taxiondernemer is verplicht het te hanteren tarief voor het (straat)taxivervoer duidelijk zichtbaar te tonen zowel van buitenaf als in de auto waarmee dat vervoer wordt verricht27. De wet laat de taxiondernemers vrij in het periodiek wijzigen van het te hanteren tarief.

22. Voor 2001 en 2002 is het wettelijk maximumtarief als volgt vastgesteld:

Taxi t/ m 4 personen 2001 2002 (tot 1/ 7) 2002 (vanaf 1/ 7)

Eerste aanslag Vervolgtarief per km. Wachttarief per uur

NLG 10,15 EUR 4,61 NLG 3,85 EUR 1,75 NLG 65,20 EUR 29,59 NLG 10,56 EUR 4,79 NLG 4,01 EUR 1,82 NLG 67,81 EUR 30,77 NLG 10,69 EUR 4,85 NLG 4,05 EUR 1,84 NLG 68,60 EUR 31,13 Taxi 5 t/ m 8 personen Eerste aanslag Vervolgtarief per km. Wachttarief per uur

NLG 16,55 EUR 7,51 NLG 4,45 EUR 2,02 NLG 65,20 EUR 29,59 NLG 17,21 EUR 7,81 NLG 4,70 EUR 2,10 NLG 67,81 EUR 30,77 NLG 17,41 EUR 7,90 NLG 4,67 EUR 2,12 NLG 68,60 EUR 31,13

23. Behalve het vereiste van het vooraf kenbaar maken van het te hanteren tarief, is ter bescherming van de consument in de Wet personenvervoer 2000 de verplichting van een klachten- en een geschillenregeling opgenomen28.

25

Zie het Bijlagerapport Monitoring deregulering taxivervoer: infrastructuur 2001, KPMG Bureau voor Economische Argumentatie – NIPO Consult, augustus 2002.

26

Zie artikel 58 Wet deregulering taxivervoer en artikel 84 Wet personenvervoer 2000, alsmede de Regeling

maximumtarief en bekendmaking tarieven taxivervoer d.d. 20 december 1999, Staatscourant 1999, nr. 250/ pag. 8, en de wijzigingen d.d. 18 december 2000, Staatscourant 2000, nr. 249/ pag. 66, d.d. 11 december 2001, Staatscourant 2001, nr. 243/ pag. 20 en d.d. 25 juni 2002, Staatscourant nr. 118/ pag. 13.

27Artikel 73 Besluit van 14 december 2000, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering

van de Wet personenvervoer 2000, Stb. 563 juncto artikel 86, sub b, van de Wet personenvervoer 2000. Zie ook de Toelichting bij de in de vorige voetnoot genoemde ministeriële regeling d.d. 20 december 1999.

28

(7)

24. Veel taxiondernemers zien overigens als gevolg van de nieuwe taxiwetgeving in de praktijk een verslechtering van de kwaliteit door de toetreding van ‘vrije rijders’ op de straattaximarkt met een slechte beheersing van de Nederlandse taal en magere stratenkennis29.

IV. PROCEDURE

25. Bij brief van 6 december 2001 heeft RTC bij de NMa een aanvraag tot ontheffing van het verbod van artikel 6 van de Mededingingswet ingediend. RTC heeft op verzoeken van de NMa aanvullende informatie verstrekt. Voorts heeft op 12 maart 2002 een overleg plaatsgehad tussen de NMa en RTC en is er nog enkele malen telefonisch contact geweest.

26. In de Staatscourant, nr. 100, van 30 mei 2002 is mededeling gedaan van de

ontheffingsaanvraag. Daarbij zijn belanghebbenden opgeroepen hun zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen. De aanvraag en de daarop betrekking hebbende stukken hebben vier weken ter inzage gelegen ten kantore van de NMa. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

V. ARGUMENTEN VAN RTC

27. Volgens RTC is het zo dat de aangesloten ondernemers het verrichten van taxivervoer in RTC-verband ervaren alsof zij allen tezamen één grote onderneming zijn30.

28. RTC voert voorts aan dat door het vaststellen en hanteren van één, uniform, tarief de klanten weten waar zij aan toe zijn. Voor telefonisch bestelde taxi’s, een RTC-taxi op de standplaats en een taxi genomen onderweg geldt hetzelfde tarief, aldus RTC. RTC voegt hieraan toe dat er duidelijkheid en transparantie is ten aanzien van het tarief. De klant is niet overgeleverd aan de grillen en nukken van de individuele ondernemers. Het kan niet zo zijn, volgens RTC, dat indien de klant de centrale belt hij afhankelijk is van het tarief, dat een ondernemer zelf bepaalt. Dan zou de klant namelijk als hij de centrale belt voor een taxi de ene keer tarief X moeten betalen en de andere keer tarief Y, stelt RTC.

29. RTC wil een totaalproduct aanbieden dat prijs, service, kwaliteit, klachtenregeling en afterservice omvat. Hiertoe is centrale aansturing nodig, alsmede controleerbare afspraken.

29 Z

ie Bijlagerapport Bedrijvenonderzoek, p. 25.

30

(8)

30. Volgens RTC bestaat de restconcurrentie uit alle taxiondernemingen die niet bij RTC zijn aangesloten en deze kunnen hun eigen tarief bepalen.

VI. BEOORDELING A. Inleiding

31. RTC heeft een aanvraag ingediend om ontheffing te krijgen als bedoeld in artikel 17 Mw voor het kartelverbod zoals neergelegd in artikel 6 Mw ten aanzien van de uniforme tarieven die RTC en de bij haar aangesloten taxiondernemingen voor het straattaxivervoer hanteren. Alvorens aan de beoordeling onder artikel 6 en 17 Mw toe te komen, dient eerst te worden nagegaan of RTC en de aangesloten taxiondernemingen een economische eenheid vormen dan wel afzonderlijke economische entiteiten zijn.

32. Het feit dat de bij RTC aangesloten taxiondernemingen aandeelhouder zijn in RTC en tezamen álle aandelen houden, betekent niet dat RTC en de aangesloten taxiondernemingen als één economische eenheid zijn te beschouwen. RTC kan immers zelfstandig haar

marktgedrag bepalen31. Daarnaast is het zo dat de taxiondernemingen niet voor rekening en risico van RTC rijden, maar voor eigen rekening en risico. Zij zijn derhalve zelfstandig ondernemers32. De door RTC gestelde (subjectieve) beleving van de taxiondernemingen dat zij gezamenlijk één onderneming zijn (zie overweging 27) doet hier niet aan af.

B. Toepasselijkheid artikel 6 Mw

33. Artikel 6, lid 1, Mw verbiedt overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van

ondernemingsverenigingen en onderlinge afgestemde gedragingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Voor de uitleg van de bepalingen van de Mw wordt blijkens de Memorie van Toelichting bij de Mw aangesloten bij de Europese jurisprudentie en

beschikkingenpraktijk33.

31Zie rechtsoverweging 16 in het arrest van het Hof van Justitie d.d. 24 oktober 1996 in zaak C-73/ 95 P, VIHO vs

Commissie, Jur. I-5457.

32

Zie overweging 79 in het besluit van de d-g NMa d.d. 15 december 2000 in gevoegde zaken 590 en 1972/ Amicon Zorgverzekeraar – Vrijgevestigd Fysiotherapeut en 1570/ Sanders vs Amicon Zorgverzekeraar.

33

(9)

B.1 Onderneming en Ondernemersvereniging

34. De individuele taxibedrijven zijn ondernemingen in de zin van artikel 1, sub f, Mw, aangezien zij zelfstandig economische activiteiten ontplooien, bestaande uit het tegen betaling

aanbieden van taxidiensten. RTC voert eveneens economische activiteiten uit, onder meer bestaande uit het werven van opdrachten en het exploiteren van een vervoercentrale en is daarom te beschouwen als onderneming in de zin van artikel 1, sub f, Mw.

35. RTC is een naamloze vennootschap die in 1970 is opgericht door taxiverenigingen en taxibedrijven en waarbij taxiondernemingen zijn aangesloten. Aandeelhouders in RTC zijn de aangesloten taxiondernemingen. RTC vervult door middel van haar activiteiten – opdrachten-verwerving, exploitatie van de vervoercentrale en de administratieve verwerking van

opdrachten – een coördinerende rol ten behoeve van de aangesloten taxiondernemingen. De d-g NMa is derhalve van mening dat RTC tevens als ondernemersvereniging in de zin van artikel 1, sub g, Mw kan worden aangemerkt34.

B.2 Overeenkomst tussen ondernemingen, Besluit van een ondernemersvereniging

36. De oprichting van en aansluiting, door middel van een aansluitingsovereenkomst en het nemen van aandelen, bij/ in RTC, door taxiondernemingen die elkaar behoren te concurreren, kan worden aangemerkt als een (horizontale) samenwerkingsovereenkomst. Door aansluiting bij RTC onderwerpt iedere taxiondernemer zich aan het door RTC vast te stellen tarief. Het vaststellen van de tarieven door RTC en het hanteren van die tarieven door de aangesloten taxiondernemingen is een onderdeel van deze samenwerking en kan worden opgevat als een overeenkomst in de zin van artikel 6 Mw aangezien tussen de taxiondernemingen

wilsovereenstemming bestaat om hun concurrentiegedrag af te stemmen.

37. Het begrip ‘besluit van een ondernemersvereniging’ omvat volgens vaste Europeesrechtelijke jurisprudentie zowel juridisch bindende beslissingen als beslissingen die niet bindend zijn maar wel door de betrokken leden worden gevolgd35. Voorts kunnen niet-bindende

beslissingen die de getrouwe weergave zijn van de wil van de vereniging om het gedrag van haar leden op de betrokken markt te coördineren ook aangemerkt worden als ‘besluiten van

34De NV-vorm van RTC staat hier niet aan in de weg en kan er niet toe leiden dat zij anders gekwalificeerd wordt dan de

Coöperatieve Taxi Onderneming St. Job ua. en de Coöperatieve Vereniging RTO Rotterdamse Taxi Onderneming ua. (zie overweging 55 hierna), die als coöperatieve verenigingen vergelijkbare activiteiten voor deelnemende taxiondernemingen, zoals het onderhouden van een vervoercentrale, uitvoeren.

35

(10)

een ondernemersvereniging’36.

38. De vaststelling van het tarief in de vergadering van de Raad van Commissarissen – door de aangesloten taxiondernemingen uit hun midden gekozen – door het bestuur van RTC en de mededeling daarvan in de aandeelhoudersvergadering – waarin de aangesloten

taxiondernemingen bijeen zijn – , kan derhalve bovendien worden beschouwd als een besluit van een ondernemersvereniging. Het aldus vastgestelde tarief wordt opgevolgd door de aangesloten taxiondernemingen. Voorts is de tariefvaststelling een getrouwe weergave van de wil van RTC om het gedrag van de aangesloten taxiondernemingen in het straattaxivervoer te coördineren.

39. Uit het voorgaande volgt dat de tariefvaststelling van RTC op verschillende wijzen kan worden gekwalificeerd. Hoe de afspraken exact worden gekwalificeerd, is echter niet van belang voor de toepasbaarheid van artikel 6 Mw37.

C. Relevante markt(en)

C.1 Relevante productmarkt(en)

40. De relevante productmarkt betreft de goederen ten aanzien waarvan de

mededingingsrechtelijk te beoordelen gedraging van ondernemingen zich afspeelt. In algemene zin geldt dat deze markt alle producten omvat die op grond van hun kenmerken, hun prijzen en het gebruik waarvoor zij zijn bestemd, door de consument als onderling verwisselbaar of substitueerbaar kunnen worden beschouwd. Ook aanbodsubstitutie is in dat verband een relevant aspect.

41. Taxivervoer is te onderscheiden van andere vormen van vervoer, zoals eigen vervoer, huurauto’s, openbaar vervoer, treintaxi’s, hotelshuttles en dergelijke. Op grond van een aantal kenmerken, de prijs en het gebruik waarvoor de taxi is bestemd, zal de

consument/ afnemer deze andere vervoersvormen niet als met taxivervoer substitueerbaar beschouwen.

42. De producteigenschappen van taxivervoer kunnen als volgt worden omschreven38: taxivervoer betreft vervoer van deur tot deur, van/ naar alle bestemmingen, zonder overstappen en zonder (eventueel) vervolgtransport. De consument/ afnemer kan op elk tijdstip met een taxi

36 Arrest van het Hof van Justitie van 27 januari 1987, Verband der Sachversicherer t. Commissie, Jur. 1987-405, ro. 32;

beschikking van de Commissie van 5 juni 1996, FENEX, Pb. 1996, L 181/ 28, ov. 41.

37Zie oa. het arrest van het Hof van Justitie van 30 januari 1985, BNIC/ Clair, Jur. 1985- 391. Zie ook het besluit van de d-g

NMa d.d. 29 juli 1999 in zaak 613/ ATV-L, ov. 20.

38

(11)

worden vervoerd, dag en nacht en op een moment waarop een consument/ afnemer dat wil. De consument/ afnemer is met betrekking tot taxivervoer dus niet afhankelijk van een dienstschema en door de vervoerder vastgestelde vertrek- en aankomsttijden. Verder is taxivervoer snel vervoer en individueel vervoer.

43. Terzake van eigen vervoermiddelen kan worden gesteld dat het gebruik van de taxi onder omstandigheden geschiedt waarin de gebruiker niet over (geschikte) middelen van eigen vervoer beschikt, dan wel de keuze heeft gemaakt om geen gebruik te maken van de beschikbare eigen vervoermiddelen. Derhalve gaat het om vervoersvormen die voor de consument/ afnemer niet substitueerbaar, doch complementair zijn.

44. Taxi’s en huurauto’s kunnen vanwege het verschillende gebruik waarvoor zij zijn bestemd niet substitueerbaar worden geacht39.

45. Aangezien taxivervoer, anders dan openbaar vervoer, plaats kan vinden op alle tijdstippen en op ieder gewenst moment en zowel van als naar alle bestemmingen, van deur tot deur, vallen deze twee vervoersmodaliteiten niet als volwaardig alternatief te beschouwen.

46. De treintaxi is evenmin een (volwaardig) substituut voor het taxivervoer. De treintaxi rijdt uitsluitend van en naar NS stations. Bovendien moeten treintaxi’s in voorkomende gevallen gedeeld worden met andere gebruikers en is een andere tariefstelling van toepassing. Voor de onderhavige zaak is nog van belang dat de treintaxi niet rijdt in Rotterdam. Meest

nabijgelegen zijn de NS stations Schiedam-Centrum40 en Barendrecht waar de treintaxi wordt aangeboden.

47. Hotelshuttles onderscheiden zich van taxi’s omdat dit besloten vervoer betreft, alleen toegankelijk voor bezoekers c.q. gasten van hotels die over dergelijke vervoermiddelen beschikken en bedoeld voor transport van/ naar een beperkt aantal op/ uitstapplaatsen, waarbij te denken valt aan hotels, vliegvelden en treinstations. Aannemelijk is dat hotelshuttles in het algemeen niet substitueerbaar zijn voor taxi’s.

48. Dat taxivervoer voor de consument niet met andere vervoersvormen substitueerbaar is kan ook bevestigd worden gezien in het Eindrapport taxivervoer van NIPO Consult en KPMG Bureau voor Economische Argumentatie, mei 2001, waar geconcludeerd wordt dat een belangrijk deel van de vraag naar taxivervoer inelastisch is41.

39Zie ov. 87 in het besluit 1539/ Samenwerkingsovereenkomst Taxivervoer Schiphol, reeds aangehaald.

40Vanaf 14 december 2002 rijden er geen treintaxi’s meer vanaf station Schiedam-Centrum. Zie NRC Handelsblad d.d. 9

december 2002.

41

(12)

49. Binnen het taxivervoer vallen het contractvervoer en het straattaxivervoer als aparte (deel)markten te onderscheiden. Zo geldt de aan het slot van overweging 42 genoemde producteigenschap, individueel vervoer, niet of in veel mindere mate voor contractvervoer. Voorts onderscheid het contractvervoer per taxi zich van het straattaxivervoer omdat het contractvervoer plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst voor meermalig, in beginsel frequent, vervoer tegen een prijs die voor de duur van het contract is

overeengekomen. Daarnaast is het contractvervoer uitsluitend bestemd voor specifieke groepen personen, zoals gehandicapten42 en leerlingen. Ten slotte wordt opgemerkt dat al het contractvervoer dat RTC uitvoert door middel van aanbesteding is verkregen.

50. Gelet op het voorgaande is in het onderhavige geval als relevante productmarkt aan te merken de markt voor straattaxivervoer.

C.2 Relevante geografische markt(en)

51. RTC is actief in de gemeenten Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen, Maassluis, Capelle aan den IJssel, Ridderkerk, Barendrecht en Albrandswaard. Dit betreft het straattaxi- en contractwerk. Het straattaxiwerk wordt hoofdzakelijk in Rotterdam verricht. Tot 1 januari 2002 had RTC uitsluitend in Rotterdam opstapstandplaatsen in gebruik. Bovendien zullen RTC en de bij haar aangesloten taxiondernemingen voornamelijk op verzoeken om straattaxivervoer uit de gemeente Rotterdam reageren. Aannemelijk is dat vraag van consumenten naar

straattaxivervoer lokaal bepaald is43.

52. Uit voorgaande kan worden geconcludeerd dat in casu de relevante geografische markt bestaat uit de gemeente Rotterdam44. Er zijn geen aanwijzingen dat als gevolg van de afschaffing van de vervoergebieden en de opening van één taxistandplaats door RTC in Spijkenisse de geografische markt momenteel veel ruimer zou moeten worden afgebakend.

42Zie het besluit van de d-g NMa d.d. 28 maart 2002 in de zaak 2143/ Connexxion vs Arriva, overwegingen 28 – 31, waar

gehandicaptenvervoer in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten als afzonderlijke productmarkt is aangemerkt.

43Hierbij is op te merken dat de meeste taxiritten (79%) in Nederland korter zijn dan 20 kilometer, waarvan tweederde

korter dan tien kilometer. Zie Bijlagerapport Monitoring deregulering taxivervoer: consumentenonderzoek 1999-2001, KPMG Bureau voor Economische Argumentatie – NIPO consult, augustus 2002, p. 17. (In het rapport wordt op dit punt geen onderscheid gemaakt tussen straattaxivervoer en contractvervoer.)

44

(13)

D. Marktpositie partijen

53. De omzet van de gehele taxibranche in Nederland bedroeg in 2001 circa EUR 642 miljoen45. In de vier grote steden (Rotterdam, Amsterdam, Den Haag en Utrecht) is de omzet afkomstig uit: opstapwerk voor 55%, belwerk voor 24% en contractwerk voor 21%46. Het totaal aantal taxi’s in Nederland bedroeg in 2001 ongeveer 21.70047.

54. In 2001 zijn er zo’n 5.000 taxiondernemingen in Nederland actief, waarvan bijna 2.700 in de vier grote steden48. Wat betreft de bedrijfsvorm van de taxiondernemingen in Nederland geldt dat ongeveer 70% eenmanszaken zijn49. Landelijk gezien is 67% van alle taxiondernemingen in 2001 aangesloten bij een taxicentrale. In de vier grote steden is 89% van de taxibedrijven aangesloten bij een taxicentrale50.

55. In Rotterdam zijn de drie grootste taxicentrales c.q. taxiverenigingen; RTC met circa 600 taxi’s, de Coöperatieve Taxi Onderneming St. Job ua. (hierna: St. Job) met ongeveer 113 taxi’s en de Coöperatieve Vereniging R.T.O. Rotterdamse Taxi Onderneming ua. (hierna: RTO) met zo’n 37 taxi’s51.

56. RTC heeft in het kader van haar in dit besluit te beoordelen ontheffingsaanvraag aangegeven dat 50% van alle taxi’s in Rotterdam door de circa 200 bij haar aangesloten

taxiondernemingen wordt geëxploiteerd52. In de loop van de procedure heeft RTC aangegeven dat het aantal taxi’s in Rotterdam zou zijn gestegen, als gevolg van de toetreding van ‘vrije rijders’ (zie overweging 24) op de markt voor straattaxiwerk, tot 1300 à 1400 in 200253. Mede gelet op het gegeven dat het aantal taxi’s in de vier grote steden van 2000 naar 2001 is toegenomen met 9% van 3.418 tot 3.70954, kan worden aangenomen dat het marktaandeel van RTC thans, gemeten naar aantallen taxi’s, minimaal 45% is.

45

Zie Eindrapport taxivervoer 2002, p. 33 en Bijlagerapport bedrijvenonderzoek, p. 16.

46

Zie Bijlagerapport bedrijvenonderzoek, p. 16.

47

Zie Eindrapport taxivervoer 2002, p. 31 en Bijlagerapport bedrijvenonderzoek, p. 7.

48

Zie Bijlagerapport bedrijvenonderzoek, p. 7/ 8.

49Zie Bijlagerapport Monitoring deregulering taxivervoer: Vergunningverlening, Tarieven en Handhaving, KPMG Bureau

voor Economische Argumentatie – NIPO Consult, augustus 2002, p. 9.

50Zie Bijlagerapport bedrijvenonderzoek, p. 9. 51Opgave betrokkenen over 2001.

52Zie antwoord 23 bij de brief d.d. 10 april 2002 van RTC.. 53

Volgens een ruwe schatting van de gemeente Rotterdam en RTO zou het aantal taxi’s zelfs uitkomen tussen de 1500 en 2000, en volgens St. Job nog hoger liggen.

54

(14)

E. Mededingingsbeperking

57. De voor ontheffing aangemelde tarief(vast)stelling betreft een horizontale prijsafspraak tussen de circa 200 bij RTC aangesloten taxiondernemingen met betrekking tot het straattaxivervoer.

58. Horizontale prijsafspraken zijn naar hun aard mededingingsbeperkend55. Zij beïnvloeden de uitkomst van het concurrentieproces rechtstreeks56. Als direct gevolg van de horizontale prijsafspraak kunnen verschillen in onder meer efficiency, service en comfort/ luxe bij de RTC aangesloten taxiondernemingen niet doorwerken in het niveau van de prijs die aan de klant wordt berekend. Aangezien de onderhavige prijsafspraak er derhalve toe strekt de

mededinging tussen de bij RTC aangesloten taxiondernemingen te beperken, is zij in strijd met artikel 6, lid 1, Mw57. De concrete gevolgen van een horizontale prijsafspraak zoals de onderhavige voor de mededinging op de relevante markt behoeven niet te worden onderzocht58.

59. RTC stelt onder meer dat door het vaststellen en hanteren van één, uniform, tarief de klanten weten waar zij aan toe zijn. Bovendien kan het niet zo zijn, volgens RTC, dat indien de klant de centrale belt hij afhankelijk is van het tarief dat een ondernemer zelf bepaalt. Nu het hier afspraken betreft die een mededingingsbeperkende strekking hebben, kunnen dergelijke beperkingen slechts in het kader van artikel 17 Mw tegen de eventuele beweerde gunstige gevolgen voor de mededinging worden afgewogen met het oog op de verlening van een ontheffing59.

F. Beoordeling artikel 17 Mw

60. Op grond van artikel 17 Mw kan de d-g NMa een ontheffing verlenen van het verbod van artikel 6, lid 1, Mw, mits cumulatief aan alle in artikel 17 Mw genoemde voorwaarden is

55

Zie de arresten van het Hof van Justitie d.d. 30 januari 1985, BNIC/ Clair, reeds aangehaald, ro. 22 en d.d. 27 januari 1987, Verband der Sachversicherer, reeds aangehaald, ro. 41.

56

Zie randnummer 25 in de Richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van artikel 81 van het EG-Verdrag op horizontale overeenkomsten, Mededeling van de Commissie d.d. 6 januari 2001, Pb. 2001, C 3/ 2.

57Zie het sanctiebesluit in de zaak 2228/ Taxi Rotterdam, reeds aangehaald, ov. 18, het besluit op bezwaar van de d-g

NMa d.d. 18 maart 2002 in de zaak 2333/ Modint (voorheen Nederlandse Kleding Conventie), ov. 68 en 90 en het vonnis van de Rechtbank Rotterdam d.d. 23 oktober 2001, MEDED 00/ 910-SIMO, in de zaak Centrale Organisatie voor de Vleesgroothandel vs d-g NMa.

58Zie 2333/ Modint, reeds aangehaald, ov. 54. 59

(15)

voldaan. De gestelde voorwaarden in artikel 17 Mw dienen in overeenstemming te zijn met artikel 81, lid 3, EG-Verdrag en in het licht van de Europese jurisprudentie te worden geïnterpreteerd.

61. Bij deze beoordeling dient vooropgesteld te worden dat het op de weg van degene ligt die zich op de uitzondering van artikel 17 Mw beroept, dit beroep van een deugdelijke onderbouwing te voorzien die de d-g NMa in staat stelt het voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke onderzoek te verrichten. Indien de aanvrager niet aan deze eis voldoet, mag de d-g NMa reeds op die grond de ontheffing weigeren60.

62. Naar de mening van de d-g NMa, zoals ook opgenomen in Hoofdstuk A ‘Uitdrukkelijk niet toegelaten vormen van samenwerking’ van de gepubliceerde Richtsnoeren Samenwerking Bedrijven (hierna: de Richtsnoeren), komen alle overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten (inclusief aanbevelingen) van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen die betrekking hebben op prijzen en tarieven, met inbegrip van kortingen en toeslagen, in zijn algemeenheid niet in aanmerking voor ontheffing op grond van artikel 17 Mw61. In het onderhavige geval weegt daarenboven bij de beoordeling mee dat RTC een groot marktaandeel heeft (minimaal 45%).

F.1 Verbetering van de productie of distributie of bevordering van de technische of economische vooruitgang / Onmisbaarheid van de mededingingsbeperking

63. Als gevolg van de horizontale prijsafspraak kunnen verschillen in onder meer efficiency, service en comfort/ luxe bij de RTC aangesloten taxiondernemingen niet doorwerken in het niveau van de prijs die aan de klant wordt doorberekend. Hierdoor wordt het gevaar reëel, dat het uniforme tarief op een niveau ligt waarop de minder efficiënte bij RTC aangesloten taxiondernemingen nog rendabel kunnen opereren. Dit leidt tot inefficiënties62. Voorts kan worden opgemerkt dat de door de wetgever beoogde marktwerking alsmede product- en prijsdifferentiatie en derhalve de keuzemogelijkheden van consumenten door het vaststellen en hanteren van één uniform tarief grotendeels worden verhinderd. Voor een werkzame mededinging is het tenslotte van belang dat taxiondernemingen zelf kunnen kiezen welk tarief zij aan hun klanten willen doorbereken. Op dit punt wordt de vrijheid van de

taxiondernemingen door de vaste prijs onnodig beperkt. Dit alles geldt te meer voor het straattaxivervoer dat zonder tussenkomst van RTC (opstapwerk) tot stand komt. 64. Over het door RTC gegeven argument (zie overweging 28) dat door een uniform tarief

duidelijkheid en transparantie ontstaat voor klanten valt het volgende op te merken.

60Zie 2333/ Modint, reeds aangehaald, ov. 114 en de daar genoemde uitspraken van de Rechtbank Rotterdam. 61

Richtsnoeren Samenwerking Bedrijven, richtsnoeren voor de beoordeling van samenwerking tussen bedrijven binnen en buiten branche-organisaties 29 mei 2001, Stcr. 2001, nr. 108, randnummer 25.

(16)

Duidelijkheid en transparantie ten aanzien van prijzen kunnen op verschillende manieren worden bereikt (zie overweging 71) en dient te worden onderscheiden van het maken en gebruiken van een horizontale prijsafspraak. Indien en voorzover RTC wil stellen dat het makkelijk is voor de consument of eindgebruiker die via de centrale een taxi bestelt, dat altijd hetzelfde tarief geldt63, betekent dit nog niet dat het gunstig is voor de consument (zie vorige overweging). Zelfs wanneer de kostenstructuur van de taxiondernemingen, die elkaar zouden behoren te beconcurreren, gelijk is en de onderling overeengekomen prijs op het

competitieve niveau ligt, is die prijsafspraak economisch schadelijk. Immers, de prikkel wordt weggenomen om te komen tot (product)vernieuwingen en kostenverlagingen, althans om de daaruit voortkomende hogere opbrengsten (deels) aan de consument of eindgebruiker ten goede te laten komen.

65. Op grond van het voorgaande valt niet in te zien dat de prijsafspraak tussen de bij RTC aangesloten taxiondernemingen zal bijdragen tot een verbetering van de productie of de distributie of bevordering van de technische en economische vooruitgang. Deze beoordeling zal, voor wat betreft het belwerk, slechts andersluidend kunnen zijn indien de prijsafspraak onmisbaar is voor de instandhouding van de taxicentrale als instantie en daarbij aanzienlijke efficiencyverbeteringen worden behaald64.

66. De d-g NMa is wel van mening dat de taxicentrale op zichzelf objectieve economische voordelen oplevert. De aansluiting van zelfstandige taxiondernemingen bij een taxicentrale, die opereert onder één naam en met één telefoonnummer, leidt ertoe dat de ontvangst en verdeling van ritten op een efficiënte wijze kan plaatsvinden. Aannemelijk is dat het mogelijk zal zijn om de opbrengsten te verhogen door op efficiënte wijze gebruik te maken van de spreiding en hoeveelheid van klanten, zodat de aangesloten taxiondernemingen zo min mogelijk ‘lege’ kilometers maken. De eindgebruiker kan door het opereren van een taxicentrale profiteren van kortere wachttijden en lagere zoekkosten.

67. Door aansluiting bij een taxicentrale zijn voorts voor de afzonderlijke taxiondernemingen efficiencyvoordelen te behalen uit het feit dat zij daardoor niet afzonderlijk een taxicentrale operationeel hoeven te maken en houden, met alle investeringen die daarmee gepaard gaan zoals bijvoorbeeld het opzetten van een telecommunicatiesysteem, administratieve

verwerking en de inrichting van een bedrijfspand. Dit zou kunnen leiden tot lage(re) tarieven voor de eindgebruiker.

63 Overigens gaat het in de meeste gevallen om de drie tariefcomponenten, opstaptarief, kilometertarief en wachttarief,

waarvan de laatste twee genoemde variabel zijn en dus is de door RTC beweerde duidelijkheid voor de klant relatief.

64 Zie randnummers 151-153 met betrekking tot commercialiseringsovereenkomsten in de Richtsnoeren inzake de

(17)

68. RTC heeft echter op geen enkele wijze aangetoond noch aannemelijk gemaakt dat het vaststellen en hanteren van één uniform tarief door alle aangesloten taxiondernemingen onmisbaar is voor de instandhouding van de taxicentrale. RTC heeft bovendien niet

aannemelijk gemaakt dat het vaststellen en hanteren van één uniform tarief niet verder gaat dan noodzakelijk is om de hiervoor genoemde economische voordelen te realiseren om in aanmerking te kunnen komen voor een ontheffing. Dit geldt in het bijzonder voor het opstapwerk, dat zonder tussenkomst van RTC door de taxiondernemingen wordt verricht. 69. De door RTC gegeven argumenten dat met één uniform tarief de klant niet is overgeleverd

aan de nukken en grillen van de individuele ondernemers en wordt voorkomen dat de klant indien hij de centrale belt voor een taxi de ene keer tarief X en de andere keer tarief Y moet betalen (zie overweging 28) en dat een uniform tarief daarmee noodzakelijk is voor de instandhouding van de taxicentrale danwel voor het behalen van de economische voordelen, kan niet worden gedeeld. Niet valt in te zien dat RTC naar de klant toe niet op minder mededingingsbeperkende manieren kan opereren.

70. Vooropgesteld zij dat de taxiondernemingen zelf(standig) hun tarieven kunnen bepalen. Daarbij dienen zij onder of op het wettelijk maximum te blijven. Ingevolge de nieuwe taxiwetgeving dienen zij voorts de door henzelf vastgestelde tarieven duidelijk kenbaar te maken. “ Overgeleverd aan de nukken en grillen van de individuele ondernemers” , is de gebruiker, anders dan RTC stelt, derhalve niet. Sinds met de invoering van de Wet deregulering taxivervoer de vaste tarieven zijn afgeschaft, zal het voorkomen dat, bij verschillen tussen de tarieven van taxiondernemingen, de klant de ene keer tarief X en de andere keer tarief Y moet betalen voor een taxi(rit). Dit hoeft niet anders te zijn voor

taxiondernemingen die zijn aangesloten bij RTC. Door middel van informatie/ communicatie kan de klant die RTC belt ervan op de hoogte zijn danwel worden gebracht dat ook de bij RTC aangesloten taxiondernemingen verschillende prijzen hanteren.

71. In de gevallen dat de gebruiker die RTC belt van tevoren inzicht wil hebben in wat de taxi(rit) gaat kosten65, is voorstelbaar dat RTC hierin op minder mededingingsbeperkende wijze dan het hanteren van één uniform tarief voorziet. Hierbij valt te denken aan het noemen van een bepaalde marge, waarbinnen de bij RTC aangesloten taxiondernemingen hun tarieven hanteren. Of aan een indeling in bijvoorbeeld prijsklassen A, B en C, waarbij factoren als comfort/ luxe en service meegenomen kunnen worden. Een derde mogelijkheid is dat RTC de

65Inzicht in wat de taxi(rit) gaat kosten lijkt een relatief laag belang te hebben bij de consument. Zie oa. Bijlagerapport

(18)

consument de wettelijke maximum tariefcomponenten doorgeeft. Het gaat hierbij uitsluitend om telefonisch besteld taxivervoer (belwerk)66.

F.2 Billijk aandeel voor gebruikers / Restconcurrentie

72. Nu niet aannemelijk is dat de prijsafspraak tussen de bij RTC aangesloten taxiondernemingen bijdraagt aan de verbetering van de productie of distributie of de bevordering van de

technische of economische vooruitgang en onmisbaar is voor de instandhouding van de taxicentrale, kan niet voldaan zijn aan de voorwaarde, dat een billijk aandeel van de – niet aanwezige – voordelen ten goede moet komen aan de gebruikers.

73. Uit het voorgaande blijkt dat aan drie van de vier cumulatieve ontheffingsvoorwaarden zoals neergelegd in artikel 17 Mw niet is voldaan. Derhalve zal in het onderhavige geval niet worden nagegaan of er al dan niet voldoende restconcurrentie is.

F.3 Conclusie met betrekking tot de toepasselijkheid van artikel 17 Mw

74. De horizontale prijsafspraak tussen de circa 200 bij RTC aangesloten taxiondernemingen met betrekking tot straattaxivervoer komt niet in aanmerking voor ontheffing op grond van artikel 17 Mw.

VII. BESLUIT

75. De door RTC voor ontheffing aangemelde tarief(vast)stelling van RTC en de bij haar

aangesloten taxiondernemingen met betrekking tot straattaxivervoer, is in strijd met artikel 6, lid 1, Mw en komt niet voor een ontheffing op grond van artikel 17 Mw in aanmerking. De aanvraag om ontheffing van RTC wordt derhalve afgewezen.

Datum: 8 januari 2003

w.g. drs. R.J.P. Jansen

Wnd. directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit

Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, binnen zes weken na de dag van bekendmaking van dit besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, Juridische Dienst, Postbus 16326, 2500 BH Den Haag

66 Bij het zogenaamde opstapwerk kan de consument immers van buitenaf kennis nemen van het tarief van

(19)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor huishoudelijk afval geldt net als onder de oorspronkelijke overeenkomsten een geïndexeerd vast (maar nu lager) tarief en voor bedrijfsafval geldt een marktconform tarief dat

Alle bij de Samenwerkingsovereenkomst betrokken partijen waren voorheen niet actief op de markt voor het aanbieden van een transportmodaliteit voor het vervoer van kerosine naar

179. Het eerste in strijd met artikel 6 Mw zijnde besluit van OSB dateert van 6 januari 1998, het laatste van 13 juli 2000. De prijsverhogingsbrieven hebben betrekking op de

In de maximum eindverbruikerstarieven voor het jaar 1999, zoals die op basis van de Ewet ’89 zijn vastgesteld en goedgekeurd door de Minister, is een andere verrekeningswijze

B) Voorts verzoekt Shakie’s om ex artikel 83, lid 1, Mw te bepalen dat Servex en NS Stations gedurende twee jaar geen vruchtenshakes mogen verkopen op stations waarop Shakie’s

Dat Superunie de betreffende kortingen niet meer heeft gekregen bij het afsluiten van haar betreffende contract met Interpay in 1998, brengt, gezien het feit dat in die periode

Shakie’s heeft op 14 maart 2002 de prijzen van snacks en drankproducten die door Servex worden verkocht op de stations Utrecht Centraal en Amsterdam Centraal vergeleken met de

Uit het bovenstaande volgt derhalve dat de MIV voor dooradvisering, zoals opgenomen in de overeenkomst en de gewijzigde aanvraag onder artikelen 2 en 3, ten gevolge heeft dat