• No results found

BESLUITBesluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel24 van de Mededingingswet.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BESLUITBesluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel24 van de Mededingingswet."

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESLUIT

Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 24 van de Mededingingswet.

Nummer 1448/ 15

Betreft zaak: Parenco vs Continuon

Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot afwijzing van een verzoek om toepassing van artikel 56, eerste lid, van de Mededingingswet.

I. Inleiding

1. Op 16 augustus 1999 heeft Parenco B.V. (hierna: Parenco) een verzoek (hierna ook: klacht) om toepassing van artikel 56, eerste lid, van de Mededingingswet (hierna: Mw) bij de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna ook: d-g NMa) ingediend.

II. Betrokken partijen Klager

2. Parenco, als gevolg van een overname inmiddels ‘Norske Skog Parenco B.V.’, is een onderneming naar Nederlands recht, gevestigd te Renkum. Parenco produceert papier en is een grootafnemer van elektriciteit.

Beklaagde

3. N.V. Continuon Netbeheer (hierna: Continuon) is het netwerkbedrijf van Nuon N.V. (hierna ook: Nuon). Parenco is momenteel aangesloten op het elektriciteitsnet dat Continuon beheert.

4. Parenco heeft haar klacht gericht jegens Continuon. Echter in 1999, de periode waarop de klacht van Parenco ziet, was Continuon nog in oprichting. Aangenomen kan worden dat in het onderhavige geval Nuon beschouwd moet worden als de beklaagde partij.

(2)

III. Klacht

6. Parenco stelt dat Continuon in strijd met artikel 24 Mw misbruik maakt van een economische machtspositie door een tarief op basis van de MET 1999 ter verrekening van niet-marktconforme kosten1 aan haar door te berekenen. Meer bepaald is Parenco van mening dat de doorberekening van

de niet-marktconforme kosten in de MET 1999 door Continuon onredelijk is, zij daarmee te hoge tarieven in rekening brengt en zij aldus misbruik maakt van haar door Parenco aanwezig geachte economische machtspositie. Hiermee zou Continuon zowel het verbod van artikel 24 van de Mededingingswet alsook het verbod van artikel 82 EG-Verdrag overtreden.

IV. Argumenten van klager

7. Ter staving van haar klacht heeft Parenco het volgende naar voren gebracht.

8. Parenco stelt dat één van de posten in het LBT/max.RBT (Landelijk Basis Tarief/Maximum Regionaal Basis Tarief), te weten die aangaande de “ niet-marktconforme kosten” , over het jaar 1999 anders wordt gedekt dan in voorafgaande jaren2. Volgens Parenco heeft de bedoelde wijziging tot

gevolg dat de niet-marktconforme kosten ter grootte van NLG3 400 miljoen niet meer door N.V.

Samenwerkende elektriciteits-productiebedrijven (hierna: Sep) aan de elektriciteitsdistributiebedrijven in rekening worden gebracht, maar door TenneT als landelijk netbeheerder aan de afzonderlijke regionale netwerkbedrijven, waaronder Continuon.

9. Volgens Parenco heeft dit tot gevolg dat er in de Maximum Eindverbruikers Tarieven (hierna: MET) voor de deelmarkt “ bijzondere grootverbruikers” en bij het reservevermogen voor decentrale eenheden (ingeval van storing en revisie) twee nieuwe tariefcomponenten zijn bijgekomen en dat de tariefcomponent “ historisch debiet” (zoals gehanteerd in de MET over 1998) is komen te vervallen. Parenco merkt op dat de twee door haar bedoelde nieuwe tariefcomponenten zijn:

- een tarief van NLG 18,90 per jaar per kW maximale jaarbelasting voor de post “Maatregelen” in het LBT/ RBT;

- een tarief van 0,29 cent per afgenomen kWh voor de post “Maatregelen” in het LBT/RBT. 10. Parenco stelt dat aan haar voordien, op basis van de berekeningsgrondslag “historisch debiet”, nooit enige kosten in rekening zijn gebracht met betrekking tot de niet-marktconforme kosten. Dit is

1 De niet-marktconforme kosten zijn opgenomen onder de zogenaamde post “ maatregelen” uit het

Protocol. Zie in dit verband de randnummers 20 en 21 van het onderhavige besluit.

2 Zie voetnoot 1.

(3)

volgens Parenco verklaarbaar omdat zij over de mogelijkheid beschikt om elektrisch vermogen gedurende een bepaalde tijd af te schakelen. Dientengevolge nam Parenco altijd veel elektriciteit af gedurende de nacht (de laagtariefuren) en schakelde zichzelf veelal af gedurende de dag, de dure uren. Op deze wijze was het aandeel van Parenco voor Continuon (destijds nog “ Nuon” ) verwaarloosbaar en heeft Continuon aan Parenco nooit enige kosten in rekening gebracht. 11. Parenco stelt voorts dat Continuon de voornoemde tariefcomponenten thans wel aan haar in rekening brengt. De tarieven die Continuon blijkens haar brief van 11 januari 1999 aan Parenco in rekening brengt voor “ dekking niet-marktconforme kosten” bedragen NLG 18,90 per kW hoogste jaarbelasting en 0,29 cent per afgenomen kWh. De doorberekening van de niet-marktconforme kosten in de MET 1999 door Continuon is volgens Parenco onredelijk en betekent voor Parenco een extra kostenpost van ca NLG 1,7 miljoen. Dit terwijl Continuon aan Parenco exact dezelfde diensten blijft verlenen als voorheen Nuon als netbeheerder verleende en Parenco op geen enkele wijze of op andere momenten elektriciteit afneemt.

12. Parenco stelt geen indicatie te hebben dat de tarieven voor “dekking niet-marktconforme kosten” die Continuon aan haar overige afnemers in rekening brengt evenredig zijn verminderd, zodat er geen sprake is van een “ herverdeling” tussen de afnemers van Continuon van de post “ maatregelen” . Volgens Parenco zijn daarnaast noch Continuon noch Nuon door Sep in het jaar 1999 belast met hogere kosten dan in voorgaande jaren.

V. Wettelijke context

Inleiding

13. Aangezien de klacht van Parenco de doorberekening van Continuon van de maximum eindverbruikerstarieven over het jaar 1999, zoals goedgekeurd door de Minister van Economische Zaken (hierna: de Minister) betreft, zal voorafgaand aan de beoordeling van de klacht eerst een beschrijving worden gegeven van de relevante wettelijke bepalingen inzake deze maximum eindverbruikerstarieven.

14. In de periode waarover de klacht van Parenco zich uitstrekt is de elektriciteitsvoorziening achtereenvolgens wettelijk gereguleerd geweest door middel van twee wetten, te weten de

Elektriciteitswet 19894 en de Elektriciteitswet 19985. Deze wetten worden hierna aangehaald als: Ewet

‘89 en Ewet ‘98.

Elektriciteitsvoorziening en voorgeschreven samenwerking onder de Ewet ‘89

4 Wet van 16 november 1989, Stb. 535.

(4)

15. Grootschalige opwekking voor de openbare voorziening was voorbehouden aan

vergunninghouders, die elk over minimaal 2.5oo MW opgesteld elektriciteitsproductievermogen dienden te beschikken (artikelen 3 en 4 Ewet ’89). Vier producenten hadden een dergelijke

vergunning: N.V. Elektriciteits-Productiemaatschappij Oost- en Noord-Nederland (hierna: EPON), N.V. Elektriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Nederland (hierna: EPZ), N.V. Electriciteitsbedrijf Zuid-Holland (hierna: EZH) en N.V. Energieproductiemaatschappij UNA (hierna: UNA). 16. Deze vier vergunninghouders dienden samen te werken met een door de Minister van

Economische Zaken aan te wijzen vennootschap (art. 8 Ewet ’89). Die “ aangewezen vennootschap” was N.V. Sep. Sep was een gezamenlijke onderneming van de vier producenten EPON, EPZ, EZH en UNA, hierna als gezamenlijkheid verder aangehaald als Sep c.s. of als Sep-verband.

17. Op grond van artikel 2 Ewet ’89 hadden Sep en EPON, EPZ, EZH en UNA tot taak gezamenlijk zorg te dragen voor het betrouwbaar en doelmatig functioneren van de landelijke, openbare elektriciteitsvoorziening tegen zo laag mogelijke kosten en op maatschappelijk verantwoorde wijze.

Tariefvorming; algemene context

18. De kosten die in Sep-verband werden gemaakt voor de productie, het transport en de invoer van elektriciteit werden gedeeld (pooling; artikel 22 Ewet ’89). Die kostendeling geschiedde via een systeem waarin de vier producenten elektriciteit leverden aan Sep (tegen door Sep vastgestelde normvergoedingen) en zij vervolgens van Sep elektriciteit inkochten (artikel 11, eerste lid, Ewet ’89). Het tarief waartegen de producenten de stroom van Sep inkochten was het Landelijk Basistarief (hierna: LBT).

19. Door middel van het LBT werden alle kosten gedekt die in Sep-verband werden gemaakt. De kosten van de vier productiebedrijven (EPON, EPZ, EZH en UNA) die niet door de

normvergoedingen van Sep werden gedekt, mochten de vier producenten (in aanvulling op het LBT) in rekening brengen bij de van hen afnemende distributiebedrijven. Deze kosten mochten, opgeteld bij het LBT, niet boven een bepaald maximum uitkomen. Dat maximum is het “ maximum regionaal basistarief” (hierna: max. RBT) (art. 26 Ewet ’89). Het RBT bestond derhalve uit het LBT, al of niet aangevuld met niet-gepoolde productiekosten.

20. De vaststelling van de tarieven voor de opwekking van elektriciteit in Sep-verband (het LBT), van de tarieven waartegen de distributiebedrijven bij een van de vier producenten konden inkopen (max. RBT) alsook van de tarieven die aan eindverbruikers in rekening mochten worden gebracht

(maximum eindverbruikerstarieven) was door de Ewet ’89 gereguleerd (artikelen 25 t/ m 31 Ewet ’89). Het maken van afspraken in het kader van het vaststellen van het LBT, het vaststellen van het

(5)

Als laatstgenoemde organisatie fungeerde EnergieNed, een vereniging waarbij alle in Nederland actieve elektriciteitsdistributiebedrijven waren en zijn aangesloten.

21. De Ewet ’89 schreef voor dat LBT, max. RBT en max. eindverbruikerstarieven per kalenderjaar werden vastgesteld. De vastgestelde tarieven behoefden goedkeuring van de Minister (artikelen 25-27 Ewet ’89). Jaarlijks diende EnergieNed ter goedkeuring aan de Minister een voorstel inzake de eindverbruikerstarieven voor te leggen.6 Elektriciteitsdistributiebedrijven mochten geen hogere

tarieven aan eindverbruikers in rekening brengen dan de door de Minister goedgekeurde tarieven.7

22. Begin 1997 hebben Sep c.s., tezamen met de in Nederland werkzame

elektriciteitsdistributiebedrijven en hun overkoepelende organisatie, EnergieNed, een overeenkomst gesloten, genaamd “ het Protocol” . Het Protocol is aangegaan voor vier kalenderjaren, van 1997 tot en met 2000. Hoofdelement is de vaststelling van de productiekosten van het Sep-verband op een vast bedrag, zijnde NLG 3.407,5 miljoen per kalenderjaar, exclusief brandstofkosten (Protocol, onderdeel I.2). Ter dekking van het merendeel van die kosten, groot NLG 3.007,5 miljoen per kalenderjaar, hebben de distributiebedrijven zich verplicht jaarlijks bij Sep c.s. een omzet te realiseren ter hoogte van dat bedrag (Protocol, onderdeel I.8).

23. Het resterende deel, groot NLG 400 miljoen per kalenderjaar, dient ter dekking van in het Sep-verband te maken kosten die niet kunnen worden gedekt via de prijzen voor vermogen en energie en de tarieven voor diensten en het net. Deze kosten worden ook wel de “ niet-marktconforme kosten” genoemd. In onderdeel I.6 van het Protocol, de zogenaamde post “ maatregelen” , is bepaald dat het bedrag van NLG 400 miljoen door Sep c.s. aan de distributiebedrijven in rekening zal worden gebracht naar rato van de verrekenbelasting van het tweede halfjaar van 1993 en het eerste half jaar van 1994 (het zogenaamde historisch debiet). Deze NLG 400 miljoen wordt tussen Sep c.s. en de distributiebedrijven zodoende verrekend los van de (omvang van de) feitelijke inkoop van elektriciteit door distributiebedrijven bij Sep c.s.

24. Het LBT en max. RBT over de jaren ’98 en ’99 zijn door Sep respectievelijk de vier

elektriciteitsproducenten vastgesteld met inachtneming van de afspraken zoals vervat in het Protocol. 25. De regulering van het LBT en max. RBT op basis van de Ewet ’89 heeft gegolden tot 1 juli 19998.

Het Protocol is blijven gelden tussen de betrokken partijen tot 1 januari 2001.

Tariefvorming in 1999: overgangsmaatregelen MET

6 Artikel 29, eerste lid, Ewet ’89. 7 Artikel 27 Ewet ’89.

(6)

26. In het kader van een geleidelijke overgang van het voorzieningsstelsel onder de Ewet ‘89 naar de geliberaliseerde wijze van voorziening onder de nieuwe Ewet ‘98 heeft de wetgever voorzien in een aantal overgangsmaatregelen. Wat betreft de MET kan hierover het volgende worden opgemerkt. 27. Ingevolge artikel 78, tweede lid, Ewet ’98, is de Ewet ‘89 ingetrokken bij Koninklijk Besluit van 22 juni 1999.9 Ingevolge datzelfde Koninklijk Besluit, is per 1 juli 1999 een aantal overgangs-bepalingen

in werking getreden ter zake van (onder meer) de eindverbruikerstarieven. Deze bepalingen maken onderdeel uit van de “ Wet van 3 juni 1999 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van het stellen van nadere regels ten aanzien van het netbeheer en levering van elektriciteit aan

beschermde afnemers” .10

28. Artikel IV van de hiervoor genoemde wet van 3 juni 1999 bepaalt onder meer:

“ 1. De tarieven, vastgesteld op grond van artikel 27 van de Elektriciteitswet 1989, gelden voor een

netbeheerder als bedoeld in artikel 1 van de Elektriciteitswet 1998 tot en met 31 december 1999.”

29. Artikel V van de hiervoor genoemde wet van 3 juni 1999 bepaalt onder meer:

“ 1. De tarieven, vastgesteld op grond van artikel 27 van de Elektriciteitswet 1989, gelden voor een

vergunninghouder als bedoeld in artikel 1 van de Elektriciteitswet 1998 tot en met 31 december 1999.”

30. Deze beide artikelen zijn voorgesteld bij wetsvoorstel van 26 november 1998.11 In de Memorie van

Toelichting (blz. 37) wordt ter zake het volgende opgemerkt:

“ Artikel IV

Ten behoeve van de overgang van het tariefsysteem op grond van de Elektriciteitswet 1989 naar het nieuwe tariefsysteem, is voor de eerste twee jaren na inwerkingtreding van die wet gekozen voor een oplossing die elektriciteitsbedrijven in staat (stelt) de overgang ook feitelijk gestalte te geven. Voor het eerste jaar, 1999, zullen door de bedrijven maximumeindverbruikerstarieven worden vastgesteld op grond van de Elektriciteitswet 1989. Deze tarieven moeten worden goedgekeurd door de Minister van Economische zaken. Bij de opstelling van deze tarieven zal reeds een splitsing in netwerk- en leveringstarieven overeenkomstig dit wetsvoorstel worden gemaakt.

Het is op grond van het eerste lid van dit artikel de bedoeling dat de tarieven voor 1999 blijven gelden tot 1 januari 2000, zodat er voor netbeheerders geen gebroken boekjaren ontstaan. Zij moeten dus op 1 oktober 1999 voor het eerst de tariefvoorstellen indienen volgens de regels van dit wetsvoorstel, dat dan naar verwachting tot wet zal zijn verheven.”

“ Artikel V

9Stb. 1999, nr. 261. 10Stb.1999, nr. 260.

(7)

Ten aanzien van de leveringstarieven en, daaraan gerelateerd, de terugleververgoeding gelden vergelijkbare maatregelen en overwegingen als in de toelichting op artikel III12 is gesteld ten aanzien

van de nettarieven.”

31. Deze beide bepalingen hebben er aldus toe geleid dat, ongeacht de intrekking van de

Elektriciteitswet 1989 per 1 juli 1999, de maximum eindverbruikerstarieven zoals die door de Minister waren goedgekeurd op 21 december 1998, voor het gehele kalenderjaar 1999 gelding hebben gehad. 32. Over het jaar 1999 waren leveranciers maar ook netbeheerders gebonden aan de MET. Dat houdt in dat zij in hun tariefstelling geen hogere tarieven in rekening mochten brengen aan hun afnemers dan de door de Minister goedgekeurde MET.13

Tariefcomponent “de niet-marktconforme kosten” in de MET vóórafgaand aan 1999

33. In onderdeel I.6 van het Protocol werd ten aanzien van de verrekeningswijze van de post niet-marktconforme kosten (NLG 400 miljoen) bepaald dat het bedrag door Sep c.s. aan de

elektriciteitsdistributiebedrijven in rekening werd gebracht naar rato van de aandelen in de landelijke verrekenbelasting van het tweede halfjaar van 1993 en het eerste half jaar van 1994 (het zogenaamde historisch debiet).

34. In de maximum eindverbruikerstarieven voorafgaand aan het jaar 1999 werd de verrekeningswijze van de post niet-marktconforme kosten conform onderdeel I.6 van het Protocol gehanteerd.

12 De verwijzing naar artikel III berust kennelijk op een verschrijving. Bedoeld zal zijn te verwijzen naar (de

toelichting op) artikel IV.

13 Dat de terminologie van de MET 1999 wat betreft de ondernemingen die de MET toepassen enigszins

(8)

Tariefcomponent “de niet-marktconforme kosten” in de MET 1999

35. In de maximum eindverbruikerstarieven voor het jaar 1999, zoals die op basis van de Ewet ’89 zijn vastgesteld en goedgekeurd door de Minister, is een andere verrekeningswijze opgenomen met betrekking tot de post “ niet-marktconforme kosten” . Achtergrond voor deze wijziging is het volgende geweest:

36. Sep c.s. heeft bij brief van 9 oktober 1998 verzocht om goedkeuring aan de Minister van haar voorstel LBT/ Max RBT voor het jaar 1999. In aanvulling op dit verzoek heeft Sep bij brief van 26 november 1998 (DR 98-8080/ S) aan de Minister een aanpassing van het voorstel LBT/ max. RBT voor het jaar 1999 voorgelegd. In laatstgenoemde brief geeft Sep aan dat de aanpassing is

overeengekomen tussen enerzijds de Directeur-Generaal voor de Energievoorziening van het Ministerie van Economische Zaken, en de Directeur van de Dienst Uitvoering en Toezicht Elektriciteitswet, en anderzijds EnergieNed en Sep/ TenneT, mede namens het Overlegorgaan Productiesector (OPS). De voornoemde aanpassing behelsde een andere wijze van incassering van het in het zogeheten Protocol voor de periode 1997-2000 overeengekomen bedrag ter dekking van niet-marktconforme kosten ter waarde van 400 mln NLG per jaar.

37. De aanpassing hield in concreto, voorzover relevant voor het onderhavige geval, onder meer het volgende in:

- de component E (“ Maatregelen” ) ter grootte van 400 mln NLG per jaar zal in 1999 en 2000 niet

door Sep/ OPS aan distributiebedrijven/ vergunninghouders in rekening worden gebracht, maar door TenneT aan de afzonderlijke regionale netwerkbedrijven

- de verrekengrondslag zal niet zijn het zogeheten historisch debiet, maar

a) de via de regionale netwerkbedrijven aan de op hun net aangesloten eindverbruikers geleverde elektriciteit (voor 50%) alsmede

b) de maximale jaarbelasting bepaald als op vijf-minuten-basis voortschrijdend

kwartiergemiddelde van het net van de betreffende netbeheerder (voor de resterende 50%).

- (…)

- op basis van deze gegevens zal het voorcalculatorisch te factureren bedrag per kWh en per kW

worden bepaald, zodanig dat over alle netwerkbedrijven en over het hele jaar gerekend 200 miljoen NLG via de kWh en 200 miljoen NLG via de kW wordt verrekend. Op basis van de thans ter beschikking staande gegevens wordt dit bedrag per kWh geraamd op 0,29 NLGcent (bij 6,5 TWh/ a) en het bedrag per kW op 18,90 NLG (bij 10.600 MW). (..)

- Tennet zal in de loop van 1999 via 12 maandfacturen de regionale netwerkbedrijven factureren

voor 1/ 12 deel van het voorcalculatorische jaarbedrag

- na afloop van het jaar zal aan de hand van de definitief door de regionale netwerkbedrijven aan

(9)

genereren; de nacalculatie zal derhalve uitsluitend een eventuele herverrekening over netwerkbedrijven onderling tot gevolg hebben.

TenneT zal de som van de maandelijks geïnde bedragen die over alle netwerkbedrijven gerekend NLG 33.333.333,- per maand bedraagt (NLG 400 miljoen gedeeld door 12) onverkort en onverwijld

overmaken aan Sep ter dekking van de in het Protocol overeengekomen niet-marktconforme kosten.

38. In navolging van het voorgaande wijzigde EnergieNed haar voorstel, zoals ingediend bij brief van 15 oktober 1998, inzake de maximum eindverbruikerstarieven voor het jaar 1999 eveneens. Bij brief van 1 december 1998 (ECO 98-2690 EMT/ MT) werd dit aan de Minister als volgt voorgesteld:

“ ….. Niet langer is het zogenaamde “ historisch debiet” de verdeelsleutel voor kostentoerekening. Als nieuwe verrekengrondslag is gekozen voor:

- de via de regionale netwerkbedrijven aan de op hun net aangesloten eindverbruikers geleverde

elektriciteit (voor 50%) alsmede

- de maximale jaarbelasting bepaald als op vijf-minuten-basis voortschrijdend kwartiergemiddelde,

van het net van de betreffende netbeheerder (voor de resterende 50%).

De gewijzigde verrekengrondslag voor de post ” Maatregelen” heeft tot gevolg dat er in de MET in de deelmarkt Bijzondere grootverbruikers en bij het reservevermogen voor decentrale eenheden in geval van storing en revisie twee nieuwe tariefcomponenten zijn bijgekomen

- per kW maximale jaarbelasting voor de post “ Maatregelen” in het LBT/ RBT een tarief van NLG 18,90 per jaar;

- per afgenomen kWh voor de post "Maatregelen" in het LBT/ RBT een tarief van 0,29 cent.”

39. Bij besluit van 21 december 1998 keurde de Minister het door Sep voorgestelde LBT/RBT, met inbegrip van de hiervoor beschreven wijziging van de verrekeningswijze van de tariefcomponent “ niet-marktconforme kosten” , goed.

40. Bij besluit van 21 december 1998 keurde de Minister de MET voor 1999, met inbegrip van de door EnergieNed voorgestelde wijziging van de verrekeningswijze zoals hiervoor beschreven, goed. Daarbij werd onder meer overwogen: ” Overwegende, dat de aanpassing van de verrekening van de

niet-marktconforme kosten tot doel heeft dat alle partijen in Nederland hun bijdrage blijven leveren aan een oplossing van de niet-marktconforme kosten” .

VI. Beoordeling14

(10)

Artikel 24 Mw

41. Artikel 24, eerste lid, Mw bepaalt dat het ondernemingen verboden is misbruik te maken van een economische machtspositie. Bij de toepassing van deze bepaling moet onder meer worden bezien of de betrokken onderneming op de relevante markt een economische machtspositie inneemt en hier misbruik van maakt.

42. Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Mw zijn de voorbeelden van misbruik genoemd in artikel 82 EG-Verdrag eveneens te beschouwen als voorbeelden van misbruik in de zin van artikel 24 Mw. Zo bepaalt artikel 82, onder a EG-Verdrag dat misbruik met name kan bestaan in het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden.

Misbruik

43. Daargelaten de vraag of Nuon beschikte over een economische machtspositie zal in het onderhavige geval eerst worden bezien of sprake is geweest van misbruikelijk gedrag van Nuon jegens Parenco.

44. Uit de hierboven beschreven wettelijke context volgt dat de MET 1999 door EnergieNed is voorgelegd ter goedkeuring aan de Minister. In de MET 1999 is een andere verrekeningswijze opgenomen met betrekking tot de post “ niet-marktconforme kosten” . De Minister heeft het tariefvoorstel inhoudelijk beoordeeld en goedgekeurd bij besluit van 21 december 1998.15 Bij de

inhoudelijke beoordeling van het voorstel voor de MET 1999 heeft de Minister overwogen dat de aanpassing van de verrekening van de niet-marktconforme kosten tot doel heeft dat alle partijen in Nederland hun bijdrage blijven leveren aan de oplossing van de niet-marktconforme kosten. Parenco is geen bezwaar- en beroepsprocedure gestart tegen het goedkeuringsbesluit van de MET 1999 van de Minister.

45. De klacht van Parenco houdt direct verband met het gegeven dat Parenco zich voorheen op een gunstige wijze kon afschakelen tijdens bepaalde meetmomenten. Op deze wijze heeft zij tot en met 1998 haar bijdrage aan de niet-marktconforme kosten kunnen beperken. In 1999 kon Parenco zich weliswaar nog steeds afschakelen maar dit heeft Parenco voor wat betreft haar bijdrage aan de niet-marktconforme kosten niet op dezelfde wijze kunnen baten omdat Nuon deze kosten, conform de MET 1999, ongeacht het moment van afname zowel per kW als kWh bij Parenco in rekening bracht; te weten NLG 18,90 per kW hoogste jaarbelasting en 0,29 cent per afgenomen kWh. Ten aanzien van de eerst genoemde tariefcomponent per kW kon Parenco zich nog steeds op bepaalde

(11)

meetmomenten afschakelen; ten aanzien van de tweede tariefcomponent per afgenomen kWh, welke component op de gehele afname ziet, bestond die mogelijkheid niet.

46. Nu Nuon de tariefcomponent niet-marktconforme kosten in het jaar 1999 echter in rekening heeft gebracht bij Parenco conform de in de MET 1999 opgenomen berekeningswijze kan worden geconcludeerd dat zij hiermee niet misbruikelijk heeft gehandeld. Het feit dat Parenco vanwege de gewijzigde berekeningsmethodiek niet meer door middel van het afschakelen haar bijdrage aan de niet-marktconforme kosten kan beperken doet daar niet aan af. Dit geldt evenzeer voor de argumentatie van Parenco dat de doorberekening van het tarief onredelijk is aangezien zij wordt geconfronteerd met een extra kostenpost, terwijl Nuon dezelfde diensten bleef verlenen als voorheen. 47. Voorts kan met betrekking tot hetgeen Parenco naar voren heeft gebracht onder randnummer 12 het volgende worden opgemerkt. Niet is gebleken noch is onderbouwd door Parenco dat Nuon meer kosten heeft doorbelast dan zij voor haar afnemer Parenco in rekening kreeg gebracht door TenneT. De vraag of Nuon in het jaar 1999 door TenneT is belast met hogere kosten dan in voorgaande jaren en de vraag in hoeverre de bijdragen in de niet-marktconforme kosten voor andere afnemers van Nuon zijn veranderd, behoeft in dit verband niet nader te worden onderzocht. Voorzover er geen sprake zou zijn van hogere kosten en/ of een herverdeling in de bijdrage aan de niet-marktconforme kosten tussen de afnemers van Nuon houdt het feit dat Parenco meer kosten kreeg doorbelast in 1999 dan voorheen verband met de gewijzigde berekeningsmethodiek, zoals goedgekeurd door de Minister. Ook in deze gevallen zou het doorberekenen door Nuon aan Parenco van kosten derhalve niet als misbruik aan te merken zijn.

Conclusie

(12)

VII. Besluit

49. Het verzoek om toepassing van artikel 56 Mw wegens overtreding van artikel 24 Mw junctis artikelen 88 en 89 Mw ter beoordeling van een vermeende inbreuk op artikel 82 EG-verdrag wordt hierbij afgewezen.

Datum: 2 juli 2003

w.g. drs. R.J.P. Jansen

wnd. directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aanvankelijk waren door Aanvragers ook kosten die niet gerelateerd zijn aan de verwerking van incasso’s zoals de kosten die samenhangen met de promotie van het product incasso,

Voor huishoudelijk afval geldt net als onder de oorspronkelijke overeenkomsten een geïndexeerd vast (maar nu lager) tarief en voor bedrijfsafval geldt een marktconform tarief dat

Alle bij de Samenwerkingsovereenkomst betrokken partijen waren voorheen niet actief op de markt voor het aanbieden van een transportmodaliteit voor het vervoer van kerosine naar

179. Het eerste in strijd met artikel 6 Mw zijnde besluit van OSB dateert van 6 januari 1998, het laatste van 13 juli 2000. De prijsverhogingsbrieven hebben betrekking op de

op de beleidsvoornemens en de beoogde wijzigingen van de gezondheidszorg ligt het voor de hand dat in de toekomst kan worden geconcludeerd dat daadwerkelijke mededinging

Volgens partijen zijn marktaandelen in ieder geval kleiner dan de marktaandelen die D&T en Andersen Nederland hebben op de markt voor audit- en boekhouddiensten voor grote

projectontwikkelingsmarkt(en) en de geringe toevoeging hieraan door Proper-Stok, bestaat er geen reden om aan te nemen dat als gevolg van de onderhavige concentratie een

Aangezien de grootste concurrenten van ENCI (Mebin) op een Nederlandse markt voor natte betonmortel geen toeslagstoffen afnemen van Paes en geen gevolgen van de voorgenomen overname