• No results found

“Der Ruf nach dem Führer”

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“Der Ruf nach dem Führer”"

Copied!
151
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Der Ruf nach dem Führer”

Duitse visies op natievorming, rassenleer, expansionisme en leiderschap:

verbindingen tussen de Alldeutsche Verband en het nationaal-socialisme

op ideologisch, propagandistisch en organisatorisch gebied

V.J.F. van Elburg Studentnummer: 1253646

Begeleidende docent: Dr. P.O.H. Groenewold Rijksuniversiteit Groningen

2008-2009

(2)

Inhoudsopgave Onderdeel Pagina Titelblad……….………...…….………..……… 1 Inhoudsopgave………....……….… 2 Dankbetuiging……….………. 5 Inleiding……….……….………. 6

Het Keizerrijk op zijn hoogtepunt - Van nationalisme tot ‘Weltpolitik’…….………..…..……… 15

- Duitsland als ‘verspätete Nation’………..…… 16

- Nationalistische verenigingen in het Keizerrijk………….……… 17

De Alldeutsche Verband in ontwikkeling - Oprichting en vroege jaren………...….……… 19

- Vlootbouw en Tweede Boerenoorlog………...…………..……… 21

- Pad naar nationale oppositie………...…..……… 22

- Radicaliteit onder Heinrich Claß………...……… 23

- Alldeutscher Verband en de NSDAP………..……… 26

Ideologische vorming van het nationaal-socialisme - Rol van Adolf Hitler... 28

- Totstandkoming van de NSDAP... 31

- Uitgangspunten van ‘Mein Kampf’... 32

- Nationaal-socialistische literatuur... 34

(3)

Theorievorming I: nationalisme en de natie

- Definities van de natie……….……….. 39

- De ‘völkische Bewegung’………….……….…….……… 40

- Het ‘Alldeutsche’ natiebesef………….…..…………..……….……… 42

- Nationaal-socialisme en de natie………..………. 46

Theorievorming II: geopolitiek en Lebensraum - ‘Alldeutscher’ Friedrich Ratzel………..……….……….. 49

- Geopolitiek in de Alldeutsche Verband………..………..….……. 51

- Van Kjellén tot Haushofer…………..………...…… 53

- Haushofer en het nationaal-socialisme………. 55

- Nationaal-socialisme en Lebensraum………...……. 57

Theorievorming III: antisemitisme en rassenleer - Het ‘Alldeutsche’ ongelijkheidsdenken………....….. 61

- Van Gobineau tot Sociaal-Darwinisme……….……… 62

- De nazistische rassenleer……….……….. 64

- Het antisemitisme van de Verband………...………….… 67

- Nationaal-socialisme en antisemitisme……...……….………….. 73

Theorievorming IV: sociaal-democratie en de massa - Alldeutscher Verband en sociaal-democratie………...….… 77

- De ‘massa’ en de Alldeutsche Verband………..……….….. 79

- ‘De Joodsche leer van het marxisme’………...………...……….. 80

- Aansluiting bij de ‘massa’………. 82

Praktijk I: Leiderschap en dictatuur - Claß’ “Ruf nach dem Führer” ………...………….…..…… 85

(4)

Praktijk II: propaganda en stijl

- Dualistisch wereldbeeld………..……...………… 92

- Biologisch-lichamelijke duiding……...………….……… 94

- Vijandbeeld en stereotypen………...…..………….……….. 95

- Overeenkomsten in taalgebruik………...……….. 97

Praktijk III: persoonlijke verbindingen - Alfred Hugenberg………...………… 100

- Anton Drexler………..…...………...…… 101

- Julius Friedrich Lehmann ……….……...……….…… 102

- Artur Dinter………...……… 103

- Emil Kirdorf………..………. 104

- Heinrich Claß en Adolf Hitler……….…….……….. 104

Epiloog: Hitler als ‘singulier fenomeen?’ - Gevaren van moralisme……...……….….……… 112

- Eigentijdse voorstellingen……….………...…………..……… 113

Conclusie………...…………..……… 118

Bijlagen………..………….…………. 122

(5)

Met bijzondere dank aan mijn ouders, wier nimmer aflatende steun

(6)

Inleiding

“Wenn heute der Führer ersteht, wird er sich wundern, wie viele Getreue er hat – und wie wertvolle, selbstlose Männer sich um ihn scharen. Wird der Ruf nach dem Führer noch nicht

gehört? Dann soll er noch lauter erschallen, daβ er nicht weiterhin überhört werden kann! ”1

Uit de geest ontsprongen van de tot dan toe onbekende auteur Daniel Frymann, waren bovenstaande woorden voor het eerst voor een groot publiek te lezen in het in 1912 verschenen boek Wenn ich der Kaiser wär’. Het werk, uitgegeven ten tijde van het Duitse Rijk (Deutsches Reich) onder keizer Wilhelm II, was tot in zijn diepste vezels doordrongen van Duits-nationale geestdrift en zou later ook onder de titel Das Kaiserbuch grote

bekendheid binnen en buiten de Rijksgrenzen verwerven.2 In totaal zouden enkele tienduizenden exemplaren van het boek uitgegeven worden, in meerdere drukken verschijnend.3

In Wenn ich der Kaiser wär’ publiceerde Frymann meerdere radicale theses met betrekking tot de positie van de Duitse natie in het krachtenveld der Europese volkeren. Zo bepleitte de auteur voor het Duitse Rijk onder meer een expansieve, aanvallende (‘sagen wir

ruhig aggressive’) vorm van buitenlandse politiek, die het uiterst behoeftige Duitse volk meer

leefruimte (Lebensraum) zou moeten verschaffen.4 Tevens verdedigde Frymann de

implementatie van een zeer uitgesproken antisemitische rassenleer, die Joden in Duitsland van vrijwel al hun rechten zou ontnemen.5

Centraal in het werk stond echter de nadrukkelijke boodschap het Rijk niet in

‘catastrofe’ te doen afglijden, waartoe de auteur ook een nieuw type leiderschap verdedigde: enkel een sterke, op dictatoriale leest geschoeide leider (‘Führer’) kon volgens Frymann de belangen van het Duitse Rijk behartigen door het etnisch-oorspronkelijke Duitse volk op krachtige wijze te ‘genezen’ en van ondermijnende, deels Joodse, invloeden te ‘zuiveren’.6 Deze gewenste Führer zou ongetwijfeld ten tonele verschijnen (“Geduld, Geduld, er wird

1 Daniel Frymann [pseudoniem van Heinrich Claβ], Wenn ich der Kaiser wär’. Politische Wahrheiten und

Notwendigkeiten (5de druk; Leipzig 1914) 256.

2 Vgl. Daniel Frymann [pseudoniem van Heinrich Claβ], Das Kaiserbuch. Politische Wahrheiten und

Notwendigkeiten (7de druk; Leipzig 1925).

3 Michael Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges (1908-1914). Ein Beitrag zur

Geschichte des völkischen Nationalismus im spätwilhelminischen Deutschland (2de druk; Frankfurt am Main

1996) 39-40.

4 Frymann [pseudoniem van Heinrich Claβ], Wenn ich der Kaiser wär’, 79-88 en 136-143. 5 Ibidem, 30-37 en 71-78.

(7)

nicht ausbleiben”), mits het Duitse volk maar eensgezind voor een totale nationale

hervorming zou strijden.7 Kenmerkende kreten uit dit hartstochtelijke nationalistische relaas vormden adagia als “Wachset immer mehr zusammen!” en “Deutschland den Deutschen!”8

Wie het boek van Daniel Frymann in al zijn radicaliteit bestudeert, moet tot de

conclusie komen dat de auteur over een uiterst onheilspellende toekomstvisie beschikte, die in haar zoektocht naar een dictatoriale, radicaal-nationalistische, -expansieve en –raciale Führer een meer dan apocalyptische voorbode van de latere nationaal-socialistische beweging vormde. De werkelijke schrijver die achter het pseudoniem Daniel Frymann schuilging, was Heinrich Claß (1868-1953). Claß, jurist en extreem-nationalistisch Duits ideoloog, kende een belangrijke functie in het voorzitterschap van de radicale, Groot-Duitse beweging

Alldeutscher Verband. Deze Verband, in 1891 opgericht in het Duitse Rijk, was aanvankelijk

ontstaan als vereniging voor Duitse koloniale belangen, maar had zich al snel ontwikkeld tot vertegenwoordiger van extreem Duits nationalisme en expansionisme, die zich in scherpe emotionaliteit op militair, raciaal en xenofoob gebied, alsmede een relatief hoog percentage hoogopgeleide leden, bijzonder onderscheidde van elke andere nationalistische vereniging in het Rijk.9 Claß was voorzitter van de Verband gedurende de periode van 1908 tot 1939, als opvolger van de in 1908 overleden hoogleraar geografie en statistiek Ernst Hasse (1846-1908).10

Ondanks Claß’ oproep tot een krachtige, autocratische Führer, alsmede zijn synthese van nationale trots, xenofobie en expansiedrang, zijn in wetenschappelijke zin nauwelijks verbanden gelegd tussen de Alldeutsche Verband en het latere nationaal-socialisme. Voor deze opvallende leemte zijn meerdere redenen aan te wijzen. In de eerste plaats wordt de wetenschappelijke vorsing naar de Verband door een opvallend hoge mate van inhoudelijke differentiatie en fragmentatie gekenmerkt. Vermeldenswaardig is in dit kader het in 1984 door de Amerikaanse historicus Roger Chickering (1942-) gepubliceerde pionierswerk We men

who feel most German. A cultural study of the Pan-German League, 1886-1914. Naar

analogie van de subtitel, richtten Chickerings analyses zich hoofdzakelijk op sociaal-culturele,

7 Ibidem, 265.

8 Ibidem, 265 en 270; Rainer Hering, Konstruierte Nation. Der Alldeutsche Verband 1890 bis 1939 (Hamburg

2003) 7.

9 Roger Chickering, We men who feel most German. A cultural study of the Pan-German League, 1886-1914

(Londen 1984) ix, 16, 49, 80-81, 124-130, 185 en 188; Volker Ullrich, Die nervöse Großmacht 1871-1918.

Aufstieg und Untergang des deutschen Kaiserreichs (Frankfurt am Main 2007) 380.

(8)

psychologisch en antropologisch georiënteerde thema’s, waarbij de historische doorwerking van de Verband slechts geringe aandacht kreeg.11

Ook de in 1996 uitgebrachte studie van de Duitse historicus Michael Peters (1954-), getiteld Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges (1908-1914). Ein

Beitrag zur Geschichte des völkischen Nationalismus im spätwilhelminischen Deutschland,

typeerde zich in eerste instantie door een sterke temporele en thematische begrenzing, waarin met name de Duitse buitenlandse politiek aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog centraal stond.12 Ook het in 2003 verschenen werk Konstruierte Nation. Der Alldeutsche

Verband 1890 bis 1939 van de Duitse historicus Rainer Hering (1961-) poogde geenszins – in

de woorden van de auteur – een ‘umfassende Gesamt- oder Organisationsgeschichte des AV’ te zijn, maar concentreerde zich met name op de artificiële wijze waarop binnen de Verband een eigenzinnig natiebegrip samengesteld werd.13 Afgezien van de inhoudelijke waarde van deze onderzoeken, is er kortom een evident gebrek aan een meer brede, ‘verbindende’ historische analyse van de Alldeutsche Verband, ook als men bedenkt dat van voorman Heinrich Claß tot op heden geen enkele wetenschappelijke biografie verschenen is.14

Een tweede reden voor het gebrek aan verbindende analyse tussen de Alldeutsche

Verband en het nationaal-socialisme moet meer in de vermeende ‘uniciteit’ van het nazisme

gezocht worden. Afgezien van het feit dat het nazisme zich nadrukkelijk en doelbewust als een, zowel wat inhoud als verschijning betreft, unieke historische beweging heeft

gepresenteerd, is het vooral een zekere ‘moralistische’ vorm van geschiedschrijving die hier belemmerend heeft gewerkt. Op zowel maatschappelijk als historiografisch gebied bestaat immers nog altijd een aanhoudende tendens, het nationaal-socialisme en zijn ideologie in eerste instantie als singulier historisch fenomeen te duiden, dat in radicaliteit, totalitariteit en misdadigheid geen enkel precedent kent.15

In dit ‘traditionele’ historiografische paradigma zijn de ideeën van het nationaal-socialisme onlosmakelijk verbonden met weerzinwekkende praktische excessen die zich ten tijde van het Derde Rijk hebben gemanifesteerd in vormen van vernietiging, terreur,

megalomanie en genocide. Een tekort van deze begrijpelijke, doch belerende vorm van geschiedschrijving, is het feit dat historische inspiratiebronnen van nationaal-socialisten, alsmede de aansluiting die het nazisme bij meerdere uiteenlopende, diep in

11 Chickering, We men who feel most German. Vgl. Hering, Konstruierte Nation, 19.

12 Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges. Vgl. Hering, Konstruierte Nation, 19. 13 Hering, Konstruierte Nation, 10.

14 Hering, Konstruierte Nation, 500.

(9)

culturele context gewortelde ideologieën wist te vinden, sterk onderbelicht blijven. Pogingen in de Duitse historiografie om theorie en praktijk van het nationaal-socialisme te

‘historiseren’, oftewel hun amorele singulariteit van enig historisch kader te voorzien, hebben op veel verzet gestuit.

Een bekend voorbeeld vormt in dit kader de controverse rondom de (West-)Duitse geschiedkundige Ernst Nolte (1923-). Toen Nolte in 1968 in een artikel in de Frankfurter

Allgemeine Zeitung (FAZ) betoogde, dat de rassenmoord van nationaal-socialisten een zeker

precedent kende in de vernietiging van miljoenen gevangenen in de strafkampen van de Sovjet-Unie, werd de historicus door tegenstanders beticht van methodische selectiviteit, rechts-radicaal antisemitisme en ontkenning, zelfs vergoelijking, van de Holocaust.16 Deze historiografische twist zou vooral onder de term Historikerstreit tot over de landsgrenzen bekend geraken. Alhoewel Noltes thesen niet zelden gekenmerkt werden door een wat radicaal-revisionistisch karakter, waarbij in verhouding weinig ruimte ingeruimd was voor markante kenmerken van het nationaal-socialisme, illustreert de Historikerstreit wel degelijk hoe gevoelig de afwezigheid van een uniciteitsbeginsel bij de bestudering van het nationaal-socialisme ligt.

Leerzaam is in dit kader de boodschap van de vooraanstaande Duitse historicus Sebastian Haffner (1907-1999) geweest, die reeds in zijn in 1978 verschenen werk

Anmerkungen zu Hitler waarschuwde voor een zogeheten ‘moralistische’ vorm van

geschiedbeoefening. Met betrekking tot het nationaal-socialisme stelde Haffner dat een overwegend singuliere methodologie in ernstige mate een grondige, feitelijke analyse van het Derde Rijk zou belemmeren, daarmee vormen van inspiratie, succes en aantrekkingskracht grotendeels uit het oog verliezend:

[Man kann nicht alles, wat Hitler gedacht hat] ‘von vornherein unbesehen für irrtümlich zu erklären, nur weil es eben Hitler war, der es gedacht hat.’ [...] Begreiflich genug; aber der

Erkenntnis und Urteilsbildung ist ein solches Vorurteil natürlich nicht dienlich.17

In de epiloog van dit onderzoek zal de ‘singuliere moraliteit’ van het traditionele, moralistisch geconstrueerde verwerkingsparadigma nader worden uitgediept. Op dit moment is echter van groot belang dat, gezien meerdere parallellen en vormen van beïnvloeding tussen

16 Ibidem, 471; Sander van Walsum, ‘Aanstichter Historikerstreit nog altijd niet geaccepteerd,’ De Volkskrant

(16 juni 2006) 5.

(10)

de Alldeutsche Verband en het nationaal-socialisme, volledige theoretische en praktische isolatie van zowel de Verband als het nationaal-socialisme op geen enkele wijze te

rechtvaardigen valt. Des te opmerkelijker is het dat, deels uit moralistische overwegingen, ook de Verband in wetenschappelijke zin voornamelijk als onafhankelijk, op zichzelf staand verschijnsel en nauwelijks in samenhang met het ‘unieke’ nazisme is bestudeerd. In veel wetenschappelijke literatuur wordt de Verband, zoals de Duitse historicus Michael Peters in de jaren negentig terecht heeft opgemerkt, voornamelijk bezien vanuit een ‘Verurteilung des

aggressiven Imperialismus’ van de vereniging, daarmee een genuanceerde analyse ernstig

belemmerend.18

Een derde reden voor de afwezigheid van een verbindende analyse tussen de

Alldeutsche Verband en het nationaal-socialisme ligt meer in de uiterlijke verschijningsvorm

en aantrekkingskracht van beide bewegingen. Zo wordt in de recent verschenen studie

Konstruierte Nation. Der Alldeutsche Verband 1890 bis 1939 door historicus Rainer Hering

een scherpe praktische scheidslijn tussen de Verband en het nationaal-socialisme getrokken. Alhoewel in de inleiding van het werk betoogd wordt dat ‘der Einfluss des Verbandes

herausgearbeitet [wird]’19 en Hering zich in het vervolg wel degelijk bewust toont van de

ideologische inspiratie die van de Verband uitging, wordt de vereniging door de auteur toch in eerste instantie als een autonome, eigenaardig-radicale beweging gerepresenteerd.20 Deze

keuze wordt in praktische zin als volgt gelegitimeerd:

“Während der AV eine eher in den Vorstellungen des Kaiserreichs verhaftete Organisation auf Verbandsebene von “älteren Herren” war, […] kann die NSDAP als eine deutlich

radikalere, in ihren Mitteln und Methoden “modernere” Partei gelten.”21

Alhoewel Hering terecht opmerkt dat de nationaal-socialistische massalisering van bevolking, organisatie en media op geen enkele wijze vergelijkbaar is met de, voornamelijk als

buitenparlementaire pressiegroep van hoogopgeleide nationalisten functionerende Alldeutsche

Verband, legitimeren deze bijzonderheden geenszins een volledige ideologische en praktische

isolatie van de Verband. Alleen al de uiterst opmerkelijke combinatie van antisemitisme en expansionisme in het Führer-bepleitende Keizerboek van Claß brengt de beperktheid van deze

18 Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 10. 19 Hering, Konstruierte Nation, 7.

20 Vgl. Hering, Konstruierte Nation, 7-8, 11 en 15-17.

21 Ibidem, 480. AV staat voor Alldeutsche Verband, NSDAP is een afkorting voor de Nationalsozialistische

(11)

visie treffend aan het licht. Claß, die bovendien Adolf Hitler meerdere malen persoonlijk ontmoette, had vanaf 1933 zelfs zitting in de Reichstag als eregast voor de

Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP). Een decennium eerder had ook de

Führer zelf in zijn werk Mein Kampf reeds zijn waardering uitgesproken voor de Alldeutsche

beweging in Oostenrijk:

‘Toen ik naar Weenen kwam, stonden mijn sympathieën geheel en al aan de zijde der Al-Duitschers’ […] ‘alles wat de Al-Duitscher dacht, was principieel juist’.22

Deze voorbeelden vormen slechts een kleine selectie uit een groter geheel van verbindingen tussen de Alldeutsche Verband en het nationaal-socialisme, of zoals ook historicus Rainer Hering zijn lezers in slechts een voetnoot heeft meegedeeld:

Claß schrieb im Anhang zum unveröffentlichten Teil seiner Lebenserinnerungen, dass er im

Parteiprogramm der NSDAP 1920 zahlreiche Übereinstimmungen mit seinem Kaiserbuch

entdeckt hatte.23

In dit onderzoek zullen de opvallende ideologische en praktische parallellen tussen de

Alldeutsche Verband en het nationaal-socialisme worden geanalyseerd en aangevuld met

concrete vormen van inspiratie, doorwerking, contact en overname. Daarbij is geenszins het doel, Hitler en het nationaal-socialisme op universele wijze te willen ‘historiseren’, net zo min als de Alldeutsche Verband gezien haar bijzonderheden in een verklarende, lineaire

‘Sonderweg’ naar het Derde Rijk kan worden ingepast.24 Wel vormt de Alldeutsche Verband, gezien vele opvallende parallellen, doorwerkingen en vormen van continuïteit met het

nationaal-socialisme die lang onderbelicht zijn gebleven, een rijk voorbeeld van hoe twee, zich onderling in verschijningsvorm en extremiteit onderscheidende bewegingen wel degelijk meerdere vormen van overlapping en beïnvloeding kunnen vertonen, in tegenstelling tot datgene wat een rigide ‘moralistisch’ of ‘uiterlijk’ onderscheid zou doen vermoeden. In dit onderzoek zal kortom een verbindende analyse centraal staan, uitgaande van de volgende hoofdvraag:

22 Adolf Hitler, Mijn kamp (5de druk; Amsterdam ca. 1940) 106-108. 23 Hering, Konstruierte Nation, 481.

(12)

In hoeverre vertoont het nationalistische, geopolitieke, raciaal-superieure, staatkundige en organisatorische gedachtegoed van de Alldeutsche Verband parallellen met het gedachtegoed van het nationaal-socialisme en op welke ideologische en praktische terreinen is een

duidelijke beïnvloeding merkbaar?

Om deze vraag te beantwoorden, zal allereerst stilgestaan worden bij relevante kenmerken van het Wilhelminische Keizerrijk waarbinnen de Alldeutsche Verband gedurende een groot gedeelte van haar bestaan actief was. Hierbij kan gedacht worden aan de historische ideeën van een ‘saturierte’ of ‘verspätete Nation’, evenals concepten als de post-Bismarckiaanse

Weltpolitik, Flottenbau en Platz an der Sonne. Daarnaast zal onderzocht worden, welke

bijzondere positie de Verband innam ten opzichte van andere nationalistische verenigingen die zich rond de eeuwwisseling in het publieke debat mengden. Vervolgens zullen enige woorden aan de ontstaans- en wordingsgeschiedenis van de beweging gewijd worden. Hiertoe behoort naast enkele inhoudelijke kenmerken een analyse van de reikwijdte van succes en populariteit van de Verband, alsmede haar mate van ‘nationale’ oppositie, oftewel kritiek die vanuit de vereniging op de Rijksregering uitgeoefend werd.

Voorts zal in dit onderzoek de ideologische vorming van het nationaal-socialistische gedachtegoed op inleidende wijze besproken worden. Vooral fundamentele kernbegrippen als

Lebensraum, Führerprinzip en de nazistische rassenleer zullen hier ideologisch worden

geduid in samenhang met een canon van relevante primaire bronnen. Daarbij zullen elementen als de rol van Adolf Hitler, de totstandkoming van de NSDAP en de plaats van mystiek in het nazisme behandeld worden, waarbij bovendien werken als Hitlers Mein Kampf en geschriften van andere nazistische auteurs op inleidende wijze de revue passeren.

Vervolgens keert het onderzoek terug bij de Alldeutsche Verband, die in samenhang met relevante historische parallellen aan een inhoudelijke analyse wordt onderworpen.

Allereerst zal de nationalistische ideologie van de Verband centraal staan, waarbij thema’s als etniciteit, stamgemeenschap, ‘völkisch’ nationalisme en – naar antropoloog Benedict

Anderson (1936-) – imagined community uitgediept worden.25 Hierna komt het

expansionisme van de Verband ter sprake, dat getoetst zal worden op reikwijdte, radicaliteit en praktische implementatie. Een bijzondere rol is hierbij weggelegd voor het terrein van de geopolitiek en theoretici als Karl Haushofer (1869-1946), alsook de historische wording van het begrip Lebensraum, dat zijn culminatie in het Derde Rijk zou beleven.

(13)

Vervolgens komt de extremistische rassenleer van de Verband aan de orde, waarbij ‘wetenschappelijke’ grondslagen brede aandacht krijgen. Speerpunten vormen in dit verband de rol van etniciteit en het Sociaal-Darwinisme, de houding van de Verband tegenover Joden als – naar literatuurwetenschapper Edward Said (1935-2003) – stereotiepe ‘anderen’, alsmede raciale, culturele en juridische elementen uit Adolf Hitlers werk Mein Kampf. Daarna zullen op ideologisch vlak visies op de sociaal-democratie, alsmede de zogenaamde ‘massa’ van het volk besproken worden, waarbij andermaal verbindingen tussen de Alldeutsche Verband en het nazisme worden gelegd.26

In het laatste deel van dit onderzoek zijn het ten slotte de praktische en uiterlijke facetten die belicht zullen worden, waarbij de Alldeutsche Verband en het

nationaal-socialisme onder meer op organisatorisch, propagandistisch en intermenselijk gebied worden geanalyseerd. Bijzondere accenten vormen het denken in hiërarchie en dictatuur, de

ontwikkeling van het zogenaamde Führerprinzip, alsmede overeenkomsten op stilistisch en taalkundig gebied. Als sluitstuk wordt bovendien uitvoerig ingegaan op de relatie tussen Heinrich Claß en Adolf Hitler, alsmede de opvallende verstandhouding tussen de alldeutsche en nationaal-socialistische beweging.

Bijzondere aandacht gaat in deze scriptie uit naar primaire bronnen, waaronder de jaargangen van het weekblad van de vereniging, de Alldeutsche Blätter, uit de jaren voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog. Te vermelden zijn tevens diverse studies van Heinrich Claß, waartoe naast het Kaiserbuch ook het onder het pseudoniem ‘Einhart’ gepubliceerde werk Deutsche Geschichte (1908) behoort, alsmede meerdere geschriften van de alldeutsche historici Fritz Bley (1853-1931) en Karl Lamprecht (1856-1915), het werk van de geograaf en Verbandlid Friedrich Ratzel (1844-1904), aangevuld met invloeden op Adolf Hitlers Mein Kampf en nationaal-socialistische leerstellingen.27

Op secundair gebied zijn onder meer de pionierswerken van Chickering, Peters en Hering geraadpleegd, daarnaast ook achting nemend van de inzichten van historici Volker Ullrich, Helga Grebing, Heinrich Winkler, Ulrich Langer en Frits Boterman, om enkele voorname onderzoekers te noemen. In de conclusie van dit onderzoek wordt ten slotte een analytisch antwoord op de hoofdvraag geformuleerd, dat het krachtenveld van alldeutsche en

26 Vgl. Edward Said, Orientalism (Londen 1978); Eric Hobsbawm en Terence Ranger, The invention of tradition

(10de druk; Cambridge 2003).

27 Zie o.a. Einhart [pseudoniem van Heinrich Claβ], Deutsche Geschichte (15de druk; Leipzig 1934); Fritz Bley,

Die alldeutsche Bewegung und die Niederlande (München 1897); Karl Lamprecht, Deutsche Geschichte. Zur

(14)
(15)

Het Keizerrijk op zijn hoogtepunt

Van nationalisme tot ‘Weltpolitik’

Met de totstandkoming van het Duitse Keizerrijk in 1871 was het Europese continent een nieuwe machtsfactor rijker. Na meerdere oorlogen tegen Denemarken, Oostenrijk en

Frankrijk was in Midden-Europa een nieuwe staat ontstaan met tientallen miljoenen inwoners, die zich uitstrekte van Elzas-Lotharingen tot aan de oostelijke oevers van de Oostzee. Met name het koninkrijk Pruisen had de aanjager gevormd van dit proces tot unificatie.

Belangrijkste politieke hoofdrolspelers in het Rijk in de periode na 1871 vormden dan ook de Pruisische koning en eerste Duitse keizer, Wilhelm I (1797-1888), en diens eerste minister, later Duits Rijkskanselier: Otto von Bismarck (1815-1898).28

Bismarcks buitenlandse politiek kende een ambivalent karakter: enerzijds had de ‘IJzeren Kanselier’ tot 1871 zonder omwegen gestreefd naar uitbreiding van de invloed van het Duitse volk in Europa, alsmede versterking van het nationale leger, anderzijds toonde hij zich als Rijkskanselier van het Keizerrijk voornamelijk als een behoedzaam diplomaat die zijn land in eerste instantie als ‘verzadigd’ (saturiert) zag. In deze doordachte Realpolitik paste bij uitstek een klein-Duitse, onafhankelijk van Oostenrijk opererende nationale grootheid, die een vijand als Frankrijk zo veel mogelijk via diplomatieke weg poogde te isoleren in het Europese krachtenveld. Daarnaast was het Duitse buitenlandse beleid niet op verdere oorlogen of gebiedsuitbreiding gericht, dan wel een prominent-agressieve rol op het internationale koloniale toneel.29

Met de dood van Wilhelm in 1888 en het ontslag van Bismarck in 1890 werd de buitenlandse politiek van het Rijk in toenemende mate bepaald door de nieuwe keizer Wilhelm II (1859-1941) en, in zekere zin, het militaire apparaat. Deze politiek vormde niet enkel in persoonlijke zin een breuklijn met het verleden, ook inhoudelijk betekende zij een

28 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 19-20; Hans-Ulrich Wehler, ‘Gegen die Dynastien. Der

Glaube an eine schicksalhafte Einheit der Deutschen wurde vor der Reichsgründung 1871 zum

Massenphänomen’ in: Klaus Wiegrefe en Dietmar Pieper ed., Die Erfindung der Deutschen. Wie wir wurden,

was wir sind (München 2008) 166-183, aldaar 179-180.

29 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 20; Ullrich, Die nervöse Großmacht, 74-91; Heinrich

Winkler, Der lange Weg nach Westen. Erster Band: Deutsche Geschichte vom Ende des Alten Reiches bis zum

Untergang der Weimarer Republik (München 2000) 201-203; Isabella Ackerl, ‘Otto von Bismarck’ in: idem,

(16)

overgang van een behoedzame continuering van de status quo naar een meer zelfbewuste heroriëntatie.30 Hierbij werd openlijk gestreefd naar vergroting van de Duitse invloed op het Europese vasteland, een forse uitbreiding van de tot dan toe relatief beperkte Duitse koloniale bezittingen tot een zogenaamde Platz an der Sonne, alsmede een forse groei van de nationale vloot, de mede op instigatie van admiraal Alfred von Tirpitz (1849-1930) gerealiseerde

Flottenbau.31 Deze imperialistische machtspolitiek, ook wel bekend onder de term

Weltpolitik, luidde op internationaal gebied een tijdperk in waarin het Rijk meer openlijk de

confrontatie zocht met andere Europese actoren als Engeland en Frankrijk.32 Tevens zagen op binnenlands gebied meerdere nationalistische Duitse verenigingen het licht, die elk in meer of mindere mate gekenmerkt werden door een trotse, dan wel agressief-radicale identiteit.33

Duitsland als ‘verspätete Nation’

Op de vraag waarom het Wilhelminische Keizerrijk rondom de eeuwwisseling zulke virulente vormen van nationalisme kende, is geen eenvoudig antwoord te geven. Zeker is in ieder geval dat de Duitse staat, zoals in 1871 onder leiding van Bismarck gerealiseerd, in meerdere opzichten unvollendet bleek te zijn. ‘Nationale identiteit, het vormen van een nationale gemeenschap,’ zo heeft de Nederlandse historicus Frits Boterman eens geschreven, was rond de eeuwwisseling ‘in Duitsland meer dan in andere Europese landen een ‘Existenzfrage’.34

De Duitse staat die op autoritaire wijze, als het ware ‘van boven’, bewerkstelligd was, betrad het wereldtoneel op het moment dat andere landen reeds decennia- of eeuwenlang hun nationale kaders gevormd hadden. ‘Westerse waarden’ als mensenrechten en democratie, zoals de Duitse onderzoekers Dietmar Pieper (1963-) en Klaus Wiegrefe (1965-), alsook historicus Heinrich Winkler (1938-) terecht hebben opgemerkt, speelden in dit proces een moeizame rol en maakten als zodanig een ‘ongemakkelijk’ deel uit van de Duitse zoektocht naar een nationale identiteit.35

30 Ullrich, Die nervöse Großmacht 1871-1918, 88-91 en 109-123; Boterman, Moderne geschiedenis van

Duitsland, 163; Winkler, Der lange Weg nach Westen, 251-262 en 272-277.

31 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 197-199; Naumann, Deutsche Geschichte. Von 1806 bis

heute, 63-64 en 66-68; Hering, Konstruierte Nation, 47.

32 Ullrich, Die nervöse Großmacht, 182-238; Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten

Weltkrieges, 40-44; Wehler, ‘Gegen die Dynastien’, 182-183.

33 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 195-197. 34 Ibidem, 20-21.

35 Ibidem, 19-21, 40, 43 en 125; Grebing, Der Nationalsozialismus. Ursprung und Wesen, 26; Dietmar Pieper en

(17)

In vergelijking met andere landen valt op dat concepten als volk en natie in het Duitse Keizerrijk een veel diepere, haast mystieke connotatie kenden, die ten dele het radicale gedachtegoed van Duitse nationalisten en imperialisten verklaart.36 Ook het voortdurende buitenlandse gevaar van een vijandige, anti-Duitse coalitie, alsmede de ongemakkelijke omgang met modernisering en massalisering binnen het Rijk, kunnen in dit kader als vormende componenten worden genoemd. De ‘Bismarck-staat’ had na 1871 in rap tempo kennisgemaakt met industrialisatie, technologisering, kwesties rondom nationale identiteit, alsmede de opkomst van nieuwe sociale groepen en politieke bewegingen, die in schril contrast stonden met vertrouwde preïndustriële en predemocratische waarden. Waar massificatie en fragmentarisering de interne cohesie van het Rijk bedreigden, voorzagen antimodernisme, xenofobie en antiwesterse gedachten bij uitstek in een behoefte naar nationale saamhorigheid.37

Deze tendenzen waren bij talrijke verenigingen in het Keizerrijk zichtbaar, waarbij deze vrijwel zonder uitzondering ook Bismarcks ‘status quo-beleid’ als een overblijfsel uit vervlogen tijden betitelden. Één van de meest centrale overtuigingen binnen de

nationalistische hausse van de jaren negentig was dan ook de idee dat, in tegenstelling tot dat wat Bismarck beweerd had, het Duitse Rijk bij lange na niet ‘verzadigd’ was. Meerdere Duitse organisaties kenden als voornaamste ambitie, de status van Duitsland als Grossmacht tot die van een Weltmacht uit te bouwen, hetzij op politiek-maatschappelijk, cultureel, economisch, dan wel raciaal of koloniaal gebied.38

Nationalistische verenigingen in het Keizerrijk

Tot de meest prominente nationalistische verenigingen die aan het einde van de negentiende eeuw in het Duitse Rijk ontstonden, behoorde onder andere een beweging als de Deutsche

Flottenverein (DFV), die in 1898 in Berlijn was opgericht en onomwonden streefde naar

uitbreiding van de Keizerlijke Marine. De DFV wenste met haar programma op actieve wijze de Duitse economische en koloniale belangen te beschermen en zag het als een belangrijke

nationalsozialistische Katastrophe führte’ in: Klaus Wiegrefe en Dietmar Pieper ed., Die Erfindung der

Deutschen. Wie wir wurden, was wir sind (München 2008) 270-289, aldaar 270-271 en 276. Vgl. Frits Boterman, Duitsland als Nederlands probleem. De Nederlands-Duitse betrekkingen tussen openheid en

eigenheid (Amsterdam 1999) 12-13.

36 Vgl. Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 20-21.

37 Ibidem, 20; Jochen Bölsche, ‘“Schreiben für das Wir-Gefühl”. Bismarck kaufte sich die öffentliche Meinung’

in: Klaus Wiegrefe en Dietmar Pieper ed., Die Erfindung der Deutschen. Wie wir wurden, was wir sind (München 2008) 223-227, aldaar 226-227; Hering, Konstruierte Nation, 57.

(18)

opgave op internationaal toneel met de omvangrijke Engelse vloot te kunnen wedijveren. De vereniging kende enkele honderdduizenden leden en was mede op initiatief van admiraal Von Tirpitz tot stand gekomen.39

Daarnaast streefde de Deutsche Ostmarkenverein, opgericht in 1894 in de oostelijke provincie Posen, naar culturele, dan wel via juridische weg afgedwongen ‘Germanisierung’ van het oostelijke deel van het Rijk, waar veelal Poolse minderheden woonden. De

Ostmarkenverein kenmerkte zich in deze strijd door een radicaal xenofobisch karakter, dat

niets minder behelsde dan de volledige vernietiging van Poolse nationale identiteit.40 Ook eerder ontstane verenigingen, zoals de reeds in 1882 gestichte Deutsche

Kolonialverein, vanaf 1887 Deutsche Kolonialgesellschaft geheten, wonnen in de jaren

negentig met het verdwijnen van Bismarck als domesticerende machtsfactor aan nationaal belang. Koloniale annexatie en expansie vormden hier speerpunten, daar waar organisaties als de in 1881 opgerichte Deutsche Schulverein zur Erhaltung des Deutschtums im Ausland, in 1908 omgedoopt in Verein für das Deutschtum im Ausland, zich juist sterk maakten voor het behoud van de Duitse identiteit in Oost- en Zuidoost-Europa. Ook de Alldeutsche Verband vormde één van talloze Duitse verenigingen die zich vanaf de jaren negentig steeds

duidelijker liet gelden in het publieke debat, onder meer gebruik makend van raciale theorieën en een extreem radicaal-emotioneel vocabulaire.41 Alhoewel de organisatie haar wortels in de

koloniale beweging kende, zou ze spoedig tot een breed ideologisch kader komen.

39 Ibidem, 197.

40 Ibidem; Ulrich, Die nervöse Großmacht, 379; Hering, Konstruierte Nation, 8 en 175.

41 Chickering, We men who feel most German, 16, 80-81, 124-130, 185 en 188; Bakker, Duitse Geopolitiek

1919-’45, 24; Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 14 en 29; Hering,

(19)

De Alldeutsche Verband in ontwikkeling

Oprichting en vroege jaren

De Alldeutsche Verband werd op 9 april 1891 in de Duitse hoofdstad Berlijn opgericht onder de naam Allgemeine Deutsche Verband en ontstond aanvankelijk als een vereniging voor Duitse koloniale belangen, voortgekomen uit ontevredenheid over het in 1890 gesloten ‘Helgoland-Zanzibarverdrag’. In dit verdrag had het Duitse Rijk, in ruil voor erkenning van de Duitse invloedssfeer, onder meer verklaard definitief af te zien van enkele gebieden in Afrika, ten gunste van het Verenigd Koninkrijk. Onder de stichters van de Allgemeine

Deutsche Verband werden de bepalingen van dit verdrag als een ernstige belemmering voor

koloniale expansie gezien die bovendien, als weifelende vorm van Weltpolitik, geen recht deed aan de grootsheid van het Duitse volk.42 Het ledental van de vereniging groeide relatief snel, van circa 2000 halverwege 1891 tot 21.000 een jaar later. Vanwege een gebrek aan inkomsten, alsmede onenigheid over het antisemitisme bij sommige leden, liep dit in 1893 terug tot 5000.43

Tot de oprichtingsleden van de Verband behoorden vooraanstaande Duitse burgers, zoals ondernemer Emil Possehl (1850-1919), industrieel Emil Kirdorf (1847-1938), de Leipziger geograaf Friedrich Ratzel (1844-1904) en de latere mediagigant Alfred Hugenberg (1865-1951). Daarnaast kende de vereniging een erelidmaatschap toe aan de Duitse koloniale pionier Carl Peters (1856-1918), die in de jaren tachtig enkele gebieden in Afrika voor het Rijk wist te verwerven. Naast deze sympathisanten vond de Allgemeine Deutsche Verband in haar beginjaren vooral weerklank bij meerdere professoren, hoge ambtenaren, zakenlieden, artsen, industriëlen alsmede enkele conservatieve Duitse parlementariërs. Tot lijfspreuk van de vereniging werd de kreet ‘Gedenke, daß du ein Deutscher bist’ gekozen, waarin ook de nationalistische inslag van de beweging tot uitdrukking kwam. Na in 1894 te zijn omgedoopt tot Alldeutscher Verband viel de organisatie vooral op door haar krachtige, actieve taal en een radicaal-nationalistisch en expansief programma. In hetzelfde jaar verscheen de eerste uitgave van de Alldeutsche Blätter als officieel mededelingenblad, werd de oprichting van tientallen nieuwe Ortsgruppen gestimuleerd en werd een fonds opgericht om de vereniging een solide

42 Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 13-16; Hering, Konstruierte Nation,

110-115.

(20)

financiële basis te geven. Het voortbestaan van de Verband was met deze maatregelen voorlopig veiliggesteld.44

Tot de belangrijkste doelen van de Alldeutscher Verband behoorden de stimulering van het vaderlands bewustzijn en de ondersteuning van een agressieve Duitse machtspolitiek in Europa en de overzeese gebieden. Daarbij werd militaire actie tegen buurlanden als Frankrijk en Rusland niet uitgesloten, omwille van territoriale Duitse expansie. Andere speerpunten van de Verband vormden de solidariteit met Duitstaligen in het buitenland en de binnenlandse bestrijding van niet-patriottistische groeperingen. Tot deze laatste categorie werden onder andere de sociaal-democraten gerekend, die volgens de Verband de

maatschappelijke orde en het gezag ondermijnden. Niet in de laatste plaats werd ook de houding van de Verband tegenover etnische minderheden door grote onverdraagzaamheid gekenmerkt.45 De beweging toonde zich voorstander van een etnisch homogeen Duits Rijk, waarin voor niet-Duitse, aan de staat ‘illoyale’ minderheidsgroepen weinig tot geen plaats was weggelegd.46

Alhoewel de Alldeutsche Verband nooit massale aanhang zou verwerven in het Duitse Rijk – op haar hoogtepunt kende zij slechts enkele tienduizenden leden –, wist zij mede onder invloed van de Duitse Weltpolitik en de Tweede Boerenoorlog vrijwel in vrijwel elk deel van het land lokale afdelingen, oftewel zogenaamde Ortsgruppen, op te zetten. Berlijn en Leipzig waren hier de steden met de meeste Verbandsleden.47 Daarnaast bleven academici gedurende meerdere decennia een belangrijk aandeel van het ledenbestand vormen: in 1901 betrof het aandeel van deze groep ruim 5000 personen, meer dan een kwart van het totale ledenaantal, dat inmiddels weer boven rond de 20.000 beland was.48 Het aantal Ortsgruppen bedroeg in hetzelfde jaar meer dan 200.49 Het zwaartepunt van het totale ledenaantal lag voornamelijk in

44 Chickering, We men who feel most German, ix en 49; Hering, Konstruierte Nation, 114-115, 118 en 176;

Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 13-15 en 23-24.

45 Chickering, We men who feel most German, ix, 1, 49 en 85; Dieter Fricke ed., Die bürgerlichen Parteien in

Deutschland. Handbuch der Geschichte der bürgerlichen Parteien und anderer bürgerlicher

Interessenorganisationen vom Vormärz bis zum Jahre 1945. Band 1: Alldeutscher Verband – Fortschrittliche Volkspartei (Leipzig 1968) 3. Vgl. Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 93-102; Hering, Konstruierte Nation, 121-123.

46 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 174; Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des

Ersten Weltkrieges, 16; Hering, Konstruierte Nation, 14.

47 Chickering, We men who feel most German, 133; Michael Peters, ‘Der “Alldeutsche Verband”.

Gründungsphase und politischer Aufstieg’ in: Uwe Puschner ed., Handbuch zur völkischen Bewegung

1871-1918 (München 1996) 302-315, aldaar 304; Hans-Thomas Krause, ‘Karl Lamprecht und der Alldeutsche Verband’ in: Gerald Diesener ed., Karl Lamprecht weiterdenken. Universal- und Kulturgeschichte heute (Leipzig 1993) 182-206, aldaar 185; Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 21-22 en 24-25; Hering, Konstruierte Nation, 115, 173-174 en 491.

48 Bakker, Duitse Geopolitiek 1919-’45, 24. Vgl. Hering, Konstruierte Nation, 176; Peters, Der Alldeutsche

Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 23-24.

(21)

het westen van het Rijk, wat volgens meerdere historici te verklaren valt vanuit met het sterk geïndustrialiseerde en dichtbevolkte Rijngebied.50 De sterkste groei beleefde de beweging in de periode 1897-1903, voornamelijk naar aanleiding van twee fundamentele, ingrijpende internationale ontwikkelingen.

Vlootbouw en de Tweede Boerenoorlog

De hoogtijdagen van de Alldeutsche Verband vielen vooral samen met de opstartfase van de Duitse vlootexpansie rond 1897, tijdens welke de vereniging haar ledental tot circa 17.000 zou uitbreiden. In deze periode kan gesproken worden van een zekere Interessenkoordination tussen Alldeutscher Verband en Reichsregierung, aangezien de vanuit regeringskringen verordende uitbreiding van de Duitse vloot uitstekend paste in het expansieve, actief-agressieve buitenlandse programma van de vereniging.51 Ook de beroemde rede die keizer Wilhelm II in 1896 hield naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van het Tweede Duitse Keizerrijk, waarin deze stelde dat Duitsland nu officieel als Weltreich kon worden beschouwd, was koren op de molen van dit expansionisme.52

Daarnaast vormde ook de Tweede Boerenoorlog (1899-1902) een succesvolle

motivator voor de Verband, die in de in Zuid-Afrika tegen de Boeren strijdende Engelsen een gehaat en makkelijk doelwit voor kritiek vond.53 Ook de etnische verwantschap die de

Verband tussen Duitsers en Boeren veronderstelde, speelde hier een belangrijke rol en zal in

het vervolg van dit onderzoek uitgebreide aandacht krijgen.54

Van groot belang was daarnaast het bezoek dat Boerenleider Paul Kruger (1825-1904) in 1900 aan Europa bracht. Kruger, afstammeling van Duitse immigranten uit de achttiende eeuw, werd tijdens dit bezoek niet door de regering in Berlijn ontvangen, onder meer om de delicate Duitse diplomatieke betrekkingen met Engeland geen schade te berokkenen. De

Verband, voorstander van een meer radicaal, zelfbewust Duits geluid, verbond zich echter wel

met het overwegend pro-Boerse en anti-Britse sentiment onder grote delen van de Duitse bevolking. Zo wist de beweging tijdens Krugers verblijf in Europa een persoonlijke

ontmoeting met de Boerenleider te regelen. Bij deze bijeenkomst sprak een afvaardiging van de Verband, waaronder voorzitter Ernst Hasse en diens latere opvolger Heinrich Claß,

50 Winkler, Der lange Weg nach Westen, 276; Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten

Weltkrieges, 25; Peters, ‘Der “Alldeutsche Verband”, 307.

51 Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 49-52. 52 Ibidem, 49.

(22)

uitgebreid met Kruger, waarbij Claß zijn delegatie in een rede voorstelde als ‘Vertreter des Alldeutschen Verbandes, […] getragen von der Zustimmung des in seinem tiefsten Empfinden

verletzten und erregten deutschen Volkes’.55

Pad naar nationale oppositie

De ontmoeting die in 1900 tussen de Alldeutscher Verband en Boerenleider Paul Kruger plaatsvond, vormde in meerdere opzichten een keerpunt in de betrekkingen van de beweging met de Duitse Rijksregering. Van een duidelijke Interessenkoordination bleek na de Tweede Boerenoorlog geen sprake te zijn, ook gezien de reactie die Rijkskanselier Bernhard von Bülow (1849-1929, in functie van 1900-1909) op de ontmoeting gaf. Tijdens een toespraak in de Reichstag verweet Bülow de Verband namelijk een ‘böse’ groepering te zijn, die

antigouvernementele sentimenten onnodig had aangewakkerd.56

Bülows reactie vormde een treffende reactie op de werkwijze van de Verband. Politiek gezien opereerde de Alldeutsche Verband immers niet als politieke partij, maar voornamelijk als buitenparlementaire pressiegroep, die zich concentreerde op nationalistische lezingen en publicaties. Toch was tussen 1890 en 1918 een totaal van 93 afgevaardigden in de Reichstag lid van de Verband, waarvan ongeveer de helft tot de nationaalliberale fractie behoorde. Ook Hasse, voorzitter van 1893 tot 1908, had voor deze partij enkele jaren zitting in het parlement. In verhouding tot het totale ledenaantal van de Verband vormden politici uiteindelijk echter slechts een kleine minderheid.57 De AV begreep zichzelf, in de woorden van historicus Rainer Hering, in eerste instantie als ‘Wegweiser’ onder meerdere partij-onafhankelijke politieke bewegingen, die handelde vanuit de ‘Interesse der Nation’ en geloofde ‘die wirklichen

Repräsentanten des Volkes zu sein’.58

Concluderend behield de Verband tot circa 1903 enige distantie ten opzichte van de nationale Rijksregering, in die zin dat zij hoogstens feitelijke kritiek op het functioneren van de regering leverde. Vanaf 1903 oefende de organisatie echter in toenemende mate een sterk oppositioneel geluid uit op de politieke leiding van Duitsland, die in haar ogen een te ‘zwak’ en afwachtend buitenlands beleid zou voeren en minder inschikkelijkheid in internationale

55 Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 54; Hering, Konstruierte Nation, 127.

Vgl. Chickering, We men who feel most German, 2 en 62-68.

56 Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 55.

57 Hering, Konstruierte Nation, 411. Vgl. Chickering, We men who feel most German, 2 en 49-50; Peters, ‘Der

“Alldeutsche Verband”, 303.

(23)

kwesties diende te tonen.59 Een bijzondere rol was in dit kader weggelegd voor de rede die de latere voorzitter Heinrich Claß in 1903 onder de titel ‘Bilanz des neuen Kurses’ hield en waarin naast Rijkskanselier Bernhard von Bülow zelfs keizer Wilhelm II scherp werd

toegesproken. In de rede, uitgesproken tijdens een Verbandstag in het plaatsje Plauen, hekelde Claß de resultaten van Duitse ‘offers’ in Afrika, evenals de ‘passieve’ houding van de Duitse Rijksregering ten aanzien van grote internationale vraagstukken.60 Met betrekking tot de Boeren in Zuid-Afrika zei Claß:

‘Das Deutschtum in Südafrika wollte sich angliedern ans Deutsche Reich; es wurde schutzlos den Engländern preisgegeben. […] Wo sind die Punkte, wo wir eingesetzt haben zu Nutzen unserer Enkel und Kinder? Etwa im Orient, wo wir nichts erreicht haben, oder in Südafrika, wo aufblühende deutsche Industrie, Handel und Gewerbe im Lebensnerv getroffen sind? Oder

in unseren Kolonien, deren Wert verschleudert ist?61

Deze scherpe wijze, waarop Heinrich Claß in 1903 de resultaten van het Duitse buitenlandse beleid veroordeelde, werd ook binnen de Verband als keerpunt in de

betrekkingen met de Rijksregering geconcipieerd. In reactie op de Verbandstag in Plauen, signaleerde voorzitter Hasse dat vanaf dat moment ‘der Alldeutsche Verband etwas anderes’ was dan voorheen. Een pad naar nationale oppositie was voltooid, Hasse sprak zelfs van een ‘Speerspitze […] im Kampfe gegen die Regierung’.62

Radicaliteit onder Heinrich Claß

Onder het voorzitterschap van Heinrich Claß, dat in 1908 zijn startpunt kende, bevond de

Alldeutscher Verband zich in de jaren voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog in een

ambivalente spagaat. Enerzijds poogde Claß minder radicale leden zo veel mogelijk voor het ledenbestand van de Verband te behouden, onder meer door een gematigde positie ten

opzichte van het ´stamverwante´ Oostenrijkse volk in te nemen. Oostenrijkers, zo stelde Claß, waren vooral bij een nauw samenwerkingsverband met het Duitse Rijk gebaat en hoefden niet noodzakelijkerwijs op politiek-militaire wijze ingelijfd te worden. Anderzijds toonde Claß

59 Krause, ‘Karl Lamprecht und der Alldeutsche Verband,’ 192; Chickering, We men who feel most German, 2

en 65-66; Peters, ‘Der “Alldeutsche Verband”, 123 en 309.

60 Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 58-59 en 61-62; Hering, Konstruierte

Nation, 110 en 124-125.

(24)

zich in andere kwesties wel degelijk voorstander van vergaande ‘oppositionele’ ideologieën die, vergezeld van een ferme retoriek, de cohesie onder de leden niet ten goede kwam. Belangrijk is hierbij vooral dat Claß, in tegenstelling tot de officiële politieke koers van het Rijk, eventuele veroveringstochten in Europa niet uitsloot en daarnaast zijn visie van een

Grossdeutschland desnoods verwezenlijkt wilde zien door middel van een annexionistische

Germanisierung van oostelijke, door Polen bewoonde gebieden. Hetzelfde recept achtte hij

van toepassing op de Deense bevolking in het noorden, alsmede de Elzas in het westen.63 Ook het interview dat de Duitse keizer Wilhelm II eind 1908 in de Britse krant Daily

Telegraph gaf, zorgde voor veel oppositionele kritiek vanuit de hoek van de Verband. Het

interview, waarin de keizer onder meer genuanceerde vormen van bewondering voor het Engelse volk had uitgesproken, leidde tot ophef in zowel Duitsland als Engeland. Claß sprak in dit kader zelfs van een ‘Zusammenbruch van reichsdeutschen Politik’.64 Naast de

genoemde extremistische denkbeelden legde de Verband zich na 1908, wederom vooral onder invloed van Claß, in toenemende mate toe op de verspreiding van biologisch-raciale

theorieën. Deze denkwijze ging onder meer gepaard met een scherpe, nietsontziende vorm van antisemitisme.65

Mede onder invloed van dit radicaliserende gedachtegoed zou de Alldeutsche Verband, ook kampend met financiële en administratieve problemen, tot 1914 voornamelijk een periode van interne verdeeldheid en problematiek kennen. De oppositionele koers die onder leiding van Claß was ingezet, bleef echter gehandhaafd, ook toen in 1911 de Tweede Marokkaanse Crisis uitbrak. Tijdens deze crisis, waarin Duitsland de koloniale aanspraken van Frankrijk op Marokko betwistte, oefende de Verband sterke kritiek uit op de regering-Bethmann Hollweg. In de ogen van de vereniging werd Marokko te eenvoudig prijsgegeven aan de Fransen, zeker toen de politieke resultaten van een door Duitsland gezonden kanonneerboot naar Marokko, de zogenaamde ‘Panthersprung nach Agadir’, zeer tegenvielen.66 Voorzitter Heinrich Claß bracht zelfs een brochure uit, met de veelzeggende titel ‘West-Marokko deutsch!’67

63 Naumann, Deutsche Geschichte. Von 1806 bis heute, 70; Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland,

196-197 en 218-219; Hering, Konstruierte Nation, 127.

64 Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 88.

65 Ibidem, 10-11, 19, 31 en 40; Hering, Konstruierte Nation, 125-126, 187-188, 194-196 en 493.

66 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 202-203; Naumann, Deutsche Geschichte. Von 1806 bis

heute, 67; Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 111-139.

67 Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 122-125. In Claß’ als Frymann

gepubliceerde Wenn ich der Kaiser wär’ (1914), staat bovendien te lezen ‘Die Preisgabe Marokkos an

(25)

Ook ten tijde van de Eerste Wereldoorlog schaarde de Verband zich hartstochtelijk achter Duitse expansie. Zo toonde de beweging zich onder meer voorstander van de annexatie van Nederland, België en Zwitserland, alsmede delen van Oostenrijk-Hongarije en Rusland. Eerder al hadden Hasse en Claß zich positief over een eventuele oorlog uitgelaten. Zo proclameerde Hasse reeds in 1907: ‘das deutsche Volk bracht den Krieg’.68 Op 3 augustus 1914 verwelkoomden de Alldeutsche Blätter de kort daarvoor uitgebroken oorlog met de veelzeggende tekst ‘nun ist sie da, die heilige Stunde’,69 daar waar Claß niet lang daarna stelde: ‘ich betrachte den Ausbruch des Krieges für das größte Glück, das uns widerfahren konnte’.70

De Verband profiteerde uiteindelijk enkele jaren van de nationalistische hausse die de oorlog en haar nationale propaganda teweegbracht. Heinrich Claß was in 1917 bovendien één van de drijvende krachten achter de oprichting van de Deutsche Vaterlandspartei: een

beweging die zich nadrukkelijk voor de oorlog uitsprak en waarvan naast Claß ook admiraal Alfred von Tirpitz en de jurist Wolfgang Kapp (1858-1922) lid waren. Uiteindelijk verwierp de Verband in 1919 alle voor Duitsland nadelige bepalingen van het Vredesverdrag van Versailles, dat in juni van dat jaar ondertekend werd. Eerder al produceerde de vereniging in februari 1919 de zogenaamde ‘Bamberger Erklärung’, waarin Verbandsleden zich sterk maakten voor een herstel van de politieke en territoriale verhoudingen van voor de Eerste Wereldoorlog.71 In het stadje Bamberg werd door de Verband bovendien het initiatief genomen tot oprichting van een nieuwe antisemitische volksbeweging, de zogenaamde ‘Deutsche Schutz- und Trutzbund’. Uit deze groepering zou later in 1919 de bekende

Deutschvölkische Schutz- und Trutzbund groeien, die op felle wijze tegen het Jodendom en

het parlementarisme van de Weimarrepubliek ageerde.72

In de jaren twintig zou de Verband zich vervolgens met name aan xenofobe en revisionistische standpunten vastklampen, zoals de bouw van een sterk leger, bestrijding van alle Joodse invloeden, een immigrantenstop en het herstel van zowel het keizerschap als, minimaal, de rijksgrenzen van 1914. Ze ageerde openlijk tegen het parlementarisme van de Weimarrepubliek en meerdere leden spraken zich zelfs uit voor een dictatoriale toekomst.73

68 Hering, Konstruierte Nation, 131. 69 Ibidem, 133.

70 Ibidem. Vgl. Ibidem, 335.

71 Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 19-20; Hering, Konstruierte Nation,

207. Vgl. Ibidem, 216-217 en 359; Frymann, [pseudoniem van Heinrich Claβ], Das Kaiserbuch, 212.

(26)

Vooral vanwege haar onophoudende strijd tegen het Verdrag van Versailles werd in 1921 een hoogtepunt in het ledenaantal bereikt, dat meer dan 45.000 bedroeg.74

Alldeutscher Verband en de NSDAP

Onder invloed van opkomende massabewegingen als de Nationalsozialistische Deutsche

Arbeiterpartei (NSDAP) en de ingrijpende economische crisis die vanaf 1929 plaatsvond, liep

het ledenaantal van de Alldeutsche Verband sterk terug. Waar de beweging in 1921 nog meer dan 45.000 leden had gekend, was dit aantal in 1926 tot circa 19.000 gedaald, om in 1932 onder de 10.000 te belanden. Ook de Alldeutsche Blätter ontkwamen niet geheel aan de misère: het verenigingsblad verscheen vanaf de jaren twintig nog enkel op onregelmatige wijze.75

Inhoudelijk toonde de Alldeutsche Verband zich, evenals de NSDAP, aanhanger van de zogenaamde ‘Dolchstoßlegende’. Deze ‘dolkstootlegende’ behelsde de rancuneuze idee dat de Duitse militaire nederlaag van 1918 niet zozeer aan het front geleden was, als wel in het thuisland was veroorzaakt door met name sociaal-democratische en – in de ogen van antisemieten – ‘Joodse’ invloeden, die het leger een allesbeslissende ‘dolkstoot in de rug’ hadden gegeven. Gezien deze overtuiging, alsmede het revisionisme van de Verband ten aanzien van de Duitse gebiedsverliezen, de inkrimping van het leger en de afschaffing van de monarchie, vormde de parlementaire Weimarrepubliek na 1919 een gehaat doelwit voor kritiek.76

De Alldeutsche Verband streed tegen elke vorm van parlementarisme, internationale samenwerking en beknottingen van de Duitse onafhankelijkheid, zoals het geval was bij onder meer het Duits-Russische Verdrag van Rapallo (1922), het Amerikaans-geallieerde Dawes-Plan (1924), het multilaterale Verdrag van Locarno (1925) en de Duitse intrede tot de Volkenbond (1926). Ook de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Gustav Stresemann (1878-1929, minister van 1923 tot 1929), werd vanwege zijn toenaderingspolitiek tot westerse landen hevig veroordeeld.77

Interessant was ook de strijd van de Alldeutsche Verband tegen het zogenaamde ‘Young-plan’ van 1929. In haar kruistocht tegen dit plan, dat de sinds het Dawes-plan van

74 Ibidem, 173-174. 75 Ibidem, 151 en 173-174.

76 Winkler, ‘Deutschland, eine Jahrhundertfrage’, 280.

77 Ibidem, 149. Vgl. Isabella Ackerl, ‘Gustav Stresemann’ in: idem, Die bedeutendsten Staatsmänner

(27)

1924 vastgelopen Duitse herstelbetalingen aan de geallieerden nieuw leven wilde blazen door onder meer Amerikaanse kredieten aan Duitsland te verstrekken, werkte de Verband samen met onder meer de NSDAP van Adolf Hitler, de conservatief-nationalistische

Deutschnationale Volkspartei (DNVP) van mediagigant en Verbandlid Alfred Hugenberg,

alsmede de conservatieve en anti-republikeinse veteranenorganisatie Stahlhelm. Alhoewel deze rechtse oppositie niet slaagde in haar voornemen, het Young-plan door middel van een referendum te verwerpen, zouden Alldeutscher Verband, NSDAP, DNVP en Stahlhelm elkaar in 1931 weer weten te vinden, toen zij tezamen het zogenaamde ‘Harzburger Front’

oprichtten.78 Deze radicaal-nationalistische coalitie, gericht tegen het tweede kabinet-Brüning (1931-1932) en meer in het bijzonder gekenmerkt door een sterk antidemocratische signatuur, poogde wederom een verenigd oppositioneel geluid tegen de Weimarrepubliek ten gehore te brengen.79

Ten tijde van het Derde Rijk onder Adolf Hitler (1933-1945) werd de Alldeutsche

Verband uiteindelijk nog enige tijd door nationaal-socialistische autoriteiten gedoogd.

Aangezien de beweging geen politieke partij vormde en bovendien de nazistische strijd tegen sociaaldemocratie en Jodendom ideologisch onderschreef, kon de vereniging nog tot 1939 blijven bestaan. Heinrich Claß en Alfred Hugenberg waren van 1933 tot 1939 als gast van de NSDAP zelfs lid van de Duitse Reichstag, in welke functie zij gezien de nazistische dictatuur slechts een symbolische rol speelden.80

De Verband werd uiteindelijk in 1939 van hogerhand ontbonden, officieel omdat één van haar speerpunten – de territoriale opname van Duitstaligen uit buurlanden – inmiddels onder de nazi’s bewerkstelligd was.81 In praktische zin werd de Verband echter door nationaal-socialisten als ondermijning van het ‘universele’ Derde Rijk geconcipieerd, aangezien de beweging haar wortels in het monarchistische, pre-nazistische Keizerrijk nooit geheel verloochend had.82 Om deze gereserveerde houding vanuit het nationaal-socialisme te verklaren, is het verstandig enkele kernpunten uit deze ideologie nader te duiden.

78 Hering, Konstruierte Nation, 150.

79 Naumann, Deutsche Geschichte, 115; Kurt Pätzold en Manfred Weißbecker, Geschichte der NSDAP. 1920 bis

1945 (Keulen 2002) 162-165.

80 Hering, Konstruierte Nation, 488. 81 Ibidem, 7.

(28)

Theorievorming van het nationaal-socialisme

Rol van Adolf Hitler

Over de theorievorming van het nationaal-socialisme zijn vele studies verschenen, onderling sterk verschillend in distantie, oordeel en uitputtendheid. Over één zaak zijn auteurs het over het algemeen eens: zelden is een historische beweging zo sterk vormgegeven door één man als in het geval van Adolf Hitler en het nationaal-socialisme.83 Over de oorzaken van Hitlers radicale denkbeelden lopen de visies niettemin uiteen. Waar historicus Frits Boterman

openlijk heeft gespeculeerd over de psychologische effecten van Hitlers fysieke mishandeling door zijn vader, de Oostenrijkse douanebeambte Alois Hitler (1837-1903), heeft publicist Sebastian Haffner juist op meer coherente wijze het gebrek aan opvoeding, vriendschap, opleiding en liefde in Hitlers leven blootgelegd.84 Voor een duidelijke, in de persoonlijke sfeer gewortelde aanleiding voor Hitlers extremistische wereldbeeld, door de Duitse

Hitlerbiograaf Joachim Fest (1926-2006) ook wel aangeduid als een ‘von einer großen Kälte’ getekend Moralbewußtsein, is echter tot op heden geen eenduidig antwoord geboden.85

Ook wat de oorzaken voor Hitlers antisemitische denkbeelden betreft, zijn vele vragen nog altijd onbeantwoord. Zeker is in ieder geval dat de jeugd van Adolf Hitler weinig

kenmerken vertoonde van enig raciaal en xenofoob-radicalistisch bewustzijn. Hitler, geboren in 1889 in het nabij de Duitse grens gelegen Oostenrijkse plaatsje Braunau am Inn, doorliep enkel met de grootst mogelijke moeite de onderbouw van zijn middelbare school. Op jonge leeftijd werd zijn karakter met name gekenmerkt door opstandigheid, dromerigheid, een onvermogen zich op regelmatige wijze voor zaken in te spannen, alsmede een afkeer voor autoriteit – niet in het minst die van docenten.86

Nadat zijn vader reeds in 1903 plotseling was overleden, toog Hitler na de dood van zijn moeder in 1907 naar Wenen, om aldaar zijn geluk als kunstschilder te beproeven. Nadat de Weense kunstacademie hem afwees vanwege een gebrek aan talent, leefde Hitler

vervolgens enkele jaren in Wenen, enkel rondkomend van een bescheiden wezenuitkering, de opbrengst van losse schilderijen, alsmede enkele kortstondige banen.87 Aangezien in Wenen, in tegenstelling tot Hitlers eerdere woonplaatsen, een relatief groot aantal Joden woonachtig

83 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 274.

84 Ibidem, 275; Sebastian Haffner, Anmerkungen zu Hitler (24ste druk; Frankfurt am Main 2003) 7-30. 85 Joachim Fest, Hitler: eine Biographie (Frankfurt am Main 1973) 640.

86 Matthew Hughes en Chris Mann, De geschiedenis van het Derde Rijk (Aartselaar 2003) 6-7; Boterman,

Moderne geschiedenis van Duitsland, 275.

(29)

was, wordt de Oostenrijkse hoofd- en residentiestad over het algemeen beschouwd als bakermat voor Hitlers antisemitische wereldbeeld. Een nadere aanwijzing voor deze these is te vinden in Mein Kampf, waar Hitler met enig gevoel voor dramatiek stelt:

‘Toen ik op zekeren dag zoo de binnenstad [van Wenen, VVE] rondzwierf, ontmoette ik plotseling een verschijning in langen kaftan, en met zwarte lokken. Is dit ook een Jood? Was mijn eerste gedachte. Zoo zagen zij er in Linz waarlijk niet uit. Ik beschouwde den man onopvallend en voorzichtig, maar toen ik langer naar dit vreemde gezicht staarde, en trek voor trek aandachtig naging, nam die eerste vraag langzamerhand een andere gedaante aan. Is dit nu ook een Duitscher?’ […] ‘Waar ik nu liep, zag ik ook Joden, en hoe meer ik er zag, des te scherper zag ik het verschil tusschen hen en de andere menschen. Vooral in de binnenstad en in de buurten ten Noorden van het Donaukanaal wemelde het van menschen, die zelfs uiterlijk niets meer met ons Duitschers gemeen hadden.’88

Toch blijft de oorzaak van Hitlers antisemitisme met meerdere raadsels omgeven. Zo heeft de Britse historicus Ian Kershaw (1943-), in zijn niet geheel onomstreden Hitlerbiografie uit het eind van de vorige eeuw, terecht opgemerkt dat meerdere Joden deel uitmaakten van Hitlers kennissenkring in Wenen. Ook uit de vanaf 1914 gevoerde Eerste Wereldoorlog, waaraan Hitler dankzij een verzoekschrift bij een Beiers regiment in het Duitse leger zou deelnemen, zijn geen antisemitische uitspraken van de toenmalige korporaal overgeleverd. In tegendeel zelfs: strijdkameraden van Hitler hebben later verklaard, geen duidelijke vorm van Jodenhaat bij de Gefreiter te hebben waargenomen.89

Zeker is in ieder geval dat Hitler gedurende zijn periode in Wenen een grote

belangstelling toonde voor allerlei antisemitische, occulte en antidemocratische ideeën. Zo nam hij in toenemende mate afstand van Joodse en Slavische elementen in de Oostenrijkse Dubbelmonarchie, bezocht hij opera’s van de door hem bewonderde antisemitische componist Richard Wagner (1813-1883) en las hij het tijdschrift Ostara van de rooms-katholieke monnik Jörg Lanz von Liebenfels (1874-1954), waarin het Duitse volk als nazaten van een superieur blank, Arisch ras werd verondersteld.90 Tevens toonde Hitler zich, zoals hij ook in Mein

Kampf vermeldt, bewust van het radicaal antisemitisme van de Oostenrijkse politicus Georg

88 Hitler, Mijn kamp, 58-59.Vgl. Hughes en Mann, De geschiedenis van het Derde Rijk, 8.

89 Ernst Piper, Kurze Geschichte des Nationalsozialismus: von 1919 bis heute (Hamburg 2007) 12; Hughes en

Mann, De geschiedenis van het Derde Rijk, 8-9.

90 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 276; Grebing, Der Nationalsozialismus. Ursprung und

(30)

von Schönerer (1842-1921), wiens Alldeutsche Bewegung een felle, niets ontziende strijd tegen Jodendom en katholicisme voerde.91

Wat Hitlers antisemitisch gedachtegoed betreft, moet ook zeker de naam van de toenmalige Weense burgemeester Karl Lueger (1844-1910) genoemd worden. Lueger,

afkomstig uit een christelijke partij, toonde zich als politicus voorstander van meerdere raciale theorieën, waardoor hij meende Joden en niet-Duits sprekende minderheden in Oostenrijk-Hongarije te moeten bestrijden. Dit gedachtegoed, gecombineerd met Luegers charismatische verschijning, moet ontegenzeggelijk een voorbeeld voor de jonge Hitler hebben gevormd, ook aangezien deze hem in Mein Kampf expliciet vermeldt en omschrijft ‘als verreweg den

grootsten Duitschen burgemeester aller tijden’.92

Alhoewel enkele vragen rondom Hitlers extremistische wereldbeeld kortom onbeantwoord blijven, blijkt zich de afgelopen decennia wel degelijk een historische

consensus te hebben gevormd rondom de grote invloed van Hitlers verblijf in Wenen. Het is zeer aannemelijk, dat Hitlers in Wenen reeds zijn ideaal van een Groot-Duitsland heeft ontwikkeld, waarin voor niet-Duitse, ‘andere’ etnische minderheden geen plaats was

weggelegd. Het Duitse volk, ontdaan van met name ‘Joodse’ invloeden, diende in deze visie verenigd te worden onder een sterk leiderschap, waarna het zijn ‘natuurlijke’, superieur gewaande positie in het krachtenveld der volkeren kon heroveren.93

Hitlers ervaringen in de Eerste Wereldoorlog – als korporaal raakte hij bij een gasaanval gewond, waarna hij de eerste tekenen van de Duitse nederlaag vanuit een militair hospitaal tot zich nam – hebben in dit licht versterkend gewerkt. Ook de in relatie tot de

Alldeutsche Verband genoemde ‘dolkstootlegende’ vond bij Hitler gretig aftrek: in zijn

dualistische wereldbeeld werden groepen niet enkel op basis van hun etniciteit uitgesloten, maar behoorden Joden, sociaal-democraten en communisten ook tot de zogenaamde

Novemberverbrecher, de binnenlandse ‘verraderlijke’ krachten die verantwoordelijk konden

worden gesteld voor de ineenstorting van alle Duitse hoop. Joden, zo schreef Hitler in 1919 in een brief die tevens de eerste overgeleverde bron van zijn antisemitisme vormt, moesten vooral vanwege hun ‘machtswellustige’ ambities worden bestreden.94

91 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 282; Wladika, Hitlers Vätergeneration. Die Ursprünge des

Nationalsozialismus in der k.u.k. Monarchie (Wenen 2005) 139-142 ut infra.

92 Hitler, Mijn kamp, 58; Grebing, Der Nationalsozialismus. Ursprung und Wesen, 21-22. 93 Vgl. Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 276.

94 Grebing, Der Nationalsozialismus. Ursprung und Wesen, 68. Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Doch Gegner von Hitler- (und Holocaust-)Komödien behaupten gerade das Gegenteil, derartige Filme würden sich nicht für eine angemessene Reflexion der Shoah eignen und überdies

During this period, he wrote Mein Kampf, a book consisting of two parts, Eine Abrechnung (A Reckoning or in James Murphy’s translation A Retrospect) published in 1925, and

'Het schuldgevoel dat (Grass) toch maar heeft meegedaan, voedde zijn razernij, zijn enorme schrijfwoede, zijn bulderende autoriteit', aldus Herwig. Vandaag raken opnieuw jongeren in

Zwaap T +31 (0)20 797 88 08 Datum 15 november 2016 Onze referentie ACP 63-1 ACP 63. Openbare vergadering

Datum, Unterschrift (Arbeitnehmer).. Datum,

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

People interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website.. • The final author