• No results found

sociaal-democratie en de massa

In document “Der Ruf nach dem Führer” (pagina 77-85)

Alldeutscher Verband en sociaal-democratie

Zoals in het vorige hoofdstuk duidelijk geworden is, veronderstelden zowel de Alldeutsche

Verband als het nationaal-socialisme een nauwe band tussen enerzijds het Jodendom,

anderzijds de sociaal-democratie. In Wenn ich der Kaiser wär’ omschreef Heinrich Claß de sociaal-democratie zelfs als één van de vele ‘Werkzeuge des Judentums’.316 Concrete

argumenten voor deze these werden door Claß niet geboden, daar waar Hitler in Mein Kampf wel zou spreken van de ‘Jood Karl Marx’, doelend op de oorspronkelijk Joodse ouders van de grondlegger van het marxisme.317

Binnen de Alldeutsche Verband wekte het socialisme, als overkoepelende benaming voor de sociaal-democratie en het revolutionaire marxisme, veel verzet op, niet alleen vanwege zijn vermeende ‘Joodse’ wortels. Zo stoorde de Verband zich sterk aan het feit dat het socialisme een internationaal georiënteerde ideologie vormde, die beginselen als

gelijkheid boven het ‘nationale’ belang plaatste. Aangezien de Verband haar ideologie vóór alles in dienst stelde van het Duitse ras en Rijk, verwierp ze de sociaal-democratie als ‘staatsvijandig’. In dit kader speelde ook het verzet van de Verband tegen een algemeen stemrecht, alsmede een grotere politieke invloed van de werkende klasse, een voorname rol.318

Met name in Wenn ich der Kaiser wär’ keerde Heinrich Claß zich in felle

bewoordingen tegen de sociaal-democratie, of in zijn ogen het ‘Sozialistengefahr’.319 Deze antisocialistische retoriek hield nauw verband met een historische gebeurtenis uit 1912, het jaar waarin de eerste druk van het werk verscheen. In januari 1912 waren namelijk voor de dertiende – en zoals later zou blijken ook laatste – maal in het Keizerrijk verkiezingen voor de

Reichstag gehouden, waarbij sociaal-democraten een evidente overwinning hadden behaald.

De Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD) had 34,8% van de circa 12 miljoen stemmen ontvangen, terwijl conservatieven en nationaal-liberalen beiden verliezen hadden geleden. Heinrich Claß veroordeelde in Wenn ich der Kaiser wär’ de socialistische kiezers als

316 Frymann [pseudoniem van Heinrich Claβ], Wenn ich der Kaiser wär’, 33, 37 en 71-73.

317 Hitler, Mijn kamp, 243.

318 Chickering, We men who feel most German, 85; Hering, Konstruierte Nation, 14, 413 en 496.

‘vier Millionen Staats- und volksfeindliche Wähler’, waarbij de verkiezingen als geheel door hem zelfs werden aangeduid als ‘Judenwahlen’.320

Na de Eerste Wereldoorlog zou Claß met name de Russische Revolutie van 1917 aangrijpen om op de gevaren ‘von dem jüdischen Bolschewismus’ te wijzen.321 In het herziene

Kaiserbuch omschreef hij Joden als aanstichters van ‘reinstes Zerstörertum, wie es sich im

Bolschewismus so lehrreich betätigen darf’.322 Socialisten werden bovendien, evenals Joden,

door Claß betiteld als de zogenaamde Novemberverbrecher, de binnenlandse ‘verraders’ die de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog hadden ingeleid. In zijn als ‘Einhart’

gepubliceerde Deutsche Geschichte stelde Claß hierover:

‘Die unabhängige Sozialdemokratie ist eine jüdische Gründung, ihre Führer waren Juden, ihre Verschwörer- und Zerstörerarbeit jüdisch - und als der Umsturz selbst kam, tauchten Juden überall als örtliche Treiber auf, wurden die Wortführer in den Arbeiter- und

Soldatenräten, nahmen die Posten von “Volksbeauftragten”, von Staatssekretären und

Ministern in Anspruch, ließen durch ihre Presse die Massen weiter auspeitschen, wühlten und hetzten und zu neuem Aufruhr, zu steten Ausständen – kurz, sie gaben der Entwicklung nach

dem Umsturz das entscheidende Gepräge’.323

In zijn Deutsche Geschichte zou Claß bovendien het ‘verderbliche Spiel der

Linksparteien’ hekelen, in de jaren twintig van de Duitse Weimarrepubliek. Hij zag het als

pure noodzaak, de politiek-maatschappelijke rol van het socialisme in Duitsland in het geheel terug te dringen, door middel van ingrijpende maatregelen.324

Zo toonde Claß zich als voorzitter van de Alldeutsche Verband reeds voor de Eerste Wereldoorlog voorstander van de uitwijzing van alle socialistische uitgevers, redacteuren en ‘anarchisten’, die in zijn visie het politieke klimaat in ernstige mate ‘vergiftigden’. In Wenn

ich der Kaiser wär’ omschreef Claß deze groepen als ‘vijanden van het vaderland’, die

jarenlang het volk zouden hebben afgeleid van de Duits-nationale belangen.325 Om de Duitse socialisten te bestrijden, zo stelde Claß, was ‘die vollständige Unterdrückung ihrer

320 Ibidem, 2, 38. Vgl. Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 36; Winkler, ‘Deutschland, eine Jahrhundertfrage’, 277. Vgl. Frymann [pseudoniem van Heinrich Claβ], Wenn ich der Kaiser

wär’, 17-19; Michael Kellogg, The Russian roots of nazism: white émigrés and the making of national socialism,

1917-1945 (Cambridge 2005) 26-27.

321 Frymann [pseudoniem van Heinrich Claβ], Das Kaiserbuch, 212-213.

322 Ibidem, 213.

323 Einhart [pseudoniem van Heinrich Claβ], Deutsche Geschichte, 476-477.

324 Ibidem, 494.

Parteipresse’ nodig.326 Socialistische publicaties en mededelingsorganen dienden in dit kader verboden te worden, daarbij geen uitzonderingen toelatend. De sociaal-democratie, zo was te lezen in Wenn ich der Kaiser wär’, zou daarbij uiteindelijk worden ‘niedergekämpft’.327

De ‘massa’ en de Alldeutsche Verband

Naast de sociaal-democratie werd ook de ‘massa’ van het volk door de Alldeutsche Verband met argusogen bekeken. De ‘socialistische pers’, zo stelde Heinrich Claß, had voor 1912 reeds jarenlang de ‘urteilslosen Massen’ in een verkeerde richting gevoerd, wat tot miljoenen ‘volksfeindliche Wähler’ had geleid.328 Alhoewel het Duitse Keizerrijk een censuskiesrecht kende, waarbij bovendien enkel mannelijke staatsburgers mochten stemmen, hekelde Claß het ‘democratische’ karakter van dit systeem. De ‘massa’ van het volk, zo redeneerde hij, moest niet in staat worden gesteld haar stem uit te brengen, omdat dit sociaal-democraten en andere ‘onnationale’ bewegingen in de kaart zou spelen.

Ook binnen de Alldeutsche Verband heersten grote bedenkingen ten opzichte van de ‘massa’, die als ‘onderontwikkeld’, ‘onzelfstandig’ en ‘staatsondermijnend’ werd gezien. Mede vanuit haar relatief hoogopgeleide ledenbestand, herkende de Verband zich sterker in de idee van een Gebildete elite, die veel meer geschikt zou zijn politiek-maatschappelijke verantwoordelijkheid te dragen.329 Politieke invloed van de massa, zo redeneerde Heinrich Claß, was enkel mogelijk:

‘wenn die Gesamtheit der Wähler erfüllt ist von der gleichen National- und Staatsgesinnung, wenn alle einig sind über die Grundlagen des staatlichen Lebens wie Volkstum, Monarchie,

Eigentum’.330

Aangezien de ‘massa’ hier in zijn ogen niet toe in staat was, bepleitte Claß een ernstige inperking van het stemrecht. ‘Das allgemeine gleiche Wahlrecht wirkt unverhüllt

zerstörend gegen den Staat, entrechtend gegenüber allen, die ihn verteidigen wollen’.331

Voortaan, zo redeneerde hij, diende de nauwelijks opgeleide, weinig vermogende ‘massa’ van

326 Ibidem, 71. Vgl. Ibidem, 188-190.

327 Ibidem, 64-66 en 192; Hering, Konstruierte Nation, 415.

328 Frymann [pseudoniem van Heinrich Claβ], Wenn ich der Kaiser wär’, 2, 16 en 38.

329 Hering, Konstruierte Nation, 322-323.

330 Frymann [pseudoniem van Heinrich Claβ], Wenn ich der Kaiser wär’, 40. Vgl. Hering, Konstruierte Nation, 321.

het volk volledig buiten elke vorm van politieke invloed gehouden te worden.332 Hetzelfde gold voor etnische minderheden als Denen, Fransen en Polen binnen het Rijk, die volgens Claß enkel hun eigen ‘nationale’ belangen wensten te zien. Het pleidooi voor een

vrouwenstemrecht, zoals onder meer door de SPD gevoerd, werd door Claß in Wenn ich der

Kaiser wär’ als volslagen ridicuul beschouwd.333 ‘Frauen’, zo stelde hij, ‘sollten sich aus dem

politischen Leben fern halten und ihre Erfüllung im Bereich des Haushalts und der

Kindererziehung finden’.334

De massa van het volk werd kortom door zowel Heinrich Claß als de Alldeutsche

Verband ernstig gewantrouwd, aangezien ze niet in staat zou zijn enige vorm van politieke

verantwoordelijkheid te dragen. Enkel een hoogopgeleide, vermogende Duitse elite zou in staat zijn, de lokroep van ‘staatsvijandige’ ideologieën te weerstaan en oog te hebben voor de behoeften en problemen van het Duitse volk. Claß hekelde daarbij met name het socialisme, dat als ‘Joodse’ vondst een internationale, ‘verradelijke’ bedreiging voor het Rijk vormde.

‘De Joodsche leer van het marxisme’

Ook binnen het nationaal-socialisme heerste een grote afkeer van de traditionele sociaal-democratie, evenals het marxisme en bolsjewisme in Rusland.335 Hierbij is het van groot belang, dat het ‘nationaal-socialisme’ geenszins als een ‘socialistische’ beweging kan worden voorgesteld. Ideeën als sociale ‘klassen’ en politieke gelijkberechtiging speelden geen

leidende rol binnen het nazisme en werden eerder verworpen of ‘misbruikt’ ter verheerlijking van het grotere, ‘nationale’ doel. Ook de veelal aangehaalde wijze, waarop

nationaal-socialisten na 1933 de werkloosheid effectief bestreden, kan allerminst als een ‘uniek socialistisch’ verschijnsel bezien worden.336

Eerder in dit onderzoek is reeds de naam van Rudolf Jung genoemd, wiens pleidooi voor een nieuwe, ‘nationale’ vorm van socialisme, alsmede de politieke implementatie van antisemitische overtuigingen, geacht wordt van invloed te zijn geweest op de jonge Hitler.

332 Ibidem, 45-49; Peters, Der Alldeutsche Verband am Vorabend des Ersten Weltkrieges, 37; Hering,

Konstruierte Nation, 492-493; Drummond, ‘If I were the Kaiser (1912),’ 342.

333 Hering, Konstruierte Nation, 325 en 380.

334 Frymann [pseudoniem van Heinrich Claβ], Wenn ich der Kaiser wär’, 51; Hering, Konstruierte Nation, 382, 385 en 387. Vgl. Frymann [pseudoniem van Heinrich Claβ], Wenn ich der Kaiser wär’, 118.

335 Chickering, We men who feel most German, 85.

336 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 293 en 326-327; Naumann, Deutsche Geschichte. Von 1806

bis heute, 111-113 en 129-134; Winkler, ‘Deutschland, eine Jahrhundertfrage’, 283; Sebastian Haffner, ‘Die Deutschen und Hitler’ in: Walter Kempowski ed., Haben Sie Hitler gesehen? Deutsche Antworten (3de druk; München 1999) 197-216, aldaar 210-212; Grebing, Der Nationalsozialismus. Ursprung und Wesen, 47-48.

Ook de keuze voor de naam Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) kan in dit kader als een doelbewuste poging beschouwd worden, enerzijds duidelijk afstand te nemen van de internationaal georiënteerde sociaal-democratie, anderzijds wel degelijk ook arbeiders voor een radicaal, ‘nationaal’ programma pogen te winnen.337

In Mein Kampf omschreef Adolf Hitler het marxisme als een ‘gif’ voor het Duitse volk, dat zo veel invloed kende dat ‘de toekomst der Duitsche natie afhankelijk was van de vernietiging van het marxisme’.338 Tijdens zijn verblijf in Wenen, zo stelde Hitler daarnaast, had hij het marxisme en het Jodendom leren kennen als de belangrijkste ‘twee gevaren’ van de twintigste eeuw.339 De gebeurtenissen rond het einde van de Eerste Wereldoorlog hadden deze overtuiging bovendien enkel gesterkt, aangezien Hitler evenals Heinrich Claß meende dat sociaal-democraten, marxisten en Joden als zogenaamde Novemberverbrecher tegen het Duitse Rijk zouden hebben ‘samengespannen’.340

Evenals de voorzitter van de Alldeutsche Verband, veronderstelde ook Hitler een nauwe band tussen Jodendom en het marxisme. Eerder in dit onderzoek is reeds genoemd hoe Hitler de Russische Revolutie van 1917 als een product van ‘Joodse makelij’ omschreef, daarnaast stelde hij in Mein Kampf ook dat de ‘sociaal-democratische pers’ hoofdzakelijk door ‘Joden’ werd geleid.341 ‘De Joodsche leer van het marxisme’, zo redeneerde hij

bovendien, ontkent het recht van de sterkste. Zij ‘bestrijdt de beteekenis van het volk en ras, en onttrekt daarmede aan de menschheid den grondslag van haar bestaan en haar cultuur’.342

De ‘Jood Karl Marx’ had kortom volgens Hitler een doctrine geschapen, die weliswaar veel aanhang bij de massa vond, maar in haar overtuigingen ‘misleidend’, ‘leugenachtig’ en, in zijn ogen geheel ten onrechte, niet op de ‘sterkeren’ of het Duits-nationale belang

georiënteerd was.343 Als één van de belangrijkste kwesties in Mein Kampf, stelde Hitler zich daarom de vraag, hoe een politieke beweging als het nationaal-socialisme zich anders op diende te stellen tegenover de massa van het volk.

337 Wladika, Hitlers Vätergeneration, 602; Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 282; Arendt, The

origins of totalitarianism, 357.

338 Hitler, Mijn kamp, 173.

339 Ibidem, 20.

340 Vgl. ibidem, 233 en 261-328.

341 Ibidem, 64-69, 243 en 359-381. Vgl. ibidem, 53.

342 Ibidem, 68.

Aansluiting bij de ‘massa’

Hitler zelf stond in Mein Kampf uitgebreid stil bij de reeds genoemde Alldeutsche beweging in Oostenrijk, die zich onder leiding van Georg von Schönerer door een Groot-Duits,

antisemitisch en antisocialistisch programma had gekenmerkt. Enerzijds had deze beweging volgens Hitler vele inhoudelijke ‘waarheden’ verkondigd. ‘Toen ik naar Weenen kwam,’ zo merkte hij op in Mein Kampf, ‘stonden mijn sympathieën geheel en al aan de zijde der Al-Duitschers’.344 Met betrekking tot het ‘Slavische element’ in de Oostenrijkse

Dubbelmonarchie stelde Hitler bovendien:

‘Het is de verdienste der toenmalige Al-Duitsche beweging in Oostenrijk geweest, dat ze, tot ontstelteling van alle fanatici voor papieren principes, en van alle andere staatsfetischisten, voorgoed een einde heeft gemaakt aan deze dwaasheid’.345

Ondanks deze inhoudelijke bewondering maakte Hitler de Oostenrijkse Alldeutsche beweging een fundamenteel verwijt in Mein Kampf, betrekking hebben op haar algehele succes. In tegenstelling tot de Weense, christelijk-sociale, antisemitische burgemeester Karl Lueger, die volgens Hitler mensenkennis, charisma en overtuigingskracht bezat, had de beweging van Schönerer nooit aansluiting bij de massa weten te vinden.346 Hitler kwam tot het volgende oordeel:

‘Alles wat de Al-Duitscher dacht was principieel juist, maar omdat hij de massa te weinig begreep en hem ook de kracht ontbrak om zijn theoretisch inzicht aan de massa mede te deelen, dus om zijn kennis in zulk een vorm te gieten, dat die bevattelijk werd voor de groote massa, welke nu eenmaal zeer langzaam van begrip is en blijft, bleef zijn inzicht gelijk aan de wijsheid van een ziener, welke toch nooit practische werkelijkheid kan worden’.347

Uit dit citaat worden twee zaken duidelijk. Ten eerste deelde Hitler de zorgen die ook binnen de Alldeutsche Verband wijd verspreid waren, over het denkvermogen en de

‘geestelijke zelfstandigheid’ van de massa van het volk. Ten tweede echter meende Hitler dat, in tegenstelling tot de Verband, die zich als buitenparlementaire, ‘boven de partijen staande’

344 Ibidem, 106.

345 Ibidem. Vgl. ibidem, 103-104.

346 Vgl. ibidem, 58 en 108-110; Grebing, Der Nationalsozialismus. Ursprung und Wesen, 21-22.

en op academische leest geschoeide beweging begreep, de massa wel degelijk actief diende te worden betrokken bij een politieke beweging als de NSDAP.348 De uitgangspunten van een beweging, zo redeneerde Hitler in Mein Kampf, dienden niet enkel ‘juist’ te zijn maar moesten:

‘altijd in de eerste plaats door de groote massa’s van een volk gedragen […] worden. […] Een wereldbeschouwing [zal] alleen dàn kans op de overwinning hebben, indiend de groote massa bereid blijkt als draagster van de nieuwe leer den noodzakelijken strijd op zich te nemen.’349

De massa van het volk diende kortom volgens Hitler wel degelijk actief in beweging te worden gezet. Hij doelde daarbij overigens niet zozeer op het dragen van enige politieke verantwoordelijkheid, alswel het belang van brede steun onder de bevolking voor eenvoudige, ‘basale’ politieke principes. Hitler nam hiermee doelbewust afstand van de idee van een meer

Gebildete, vermogende elite, die zich op een relatief onbereikbaar, theoretiserend niveau ver

van het ‘onwetende’ volk plaatste. In Mein Kampf stelde Hitler dan ook dat politiek zijns inziens niet zou draaien om ‘welbespraaktheid’, ‘intellectuelen’ of ‘het parlement’, maar om ‘hartstocht,’ ‘strijd’ en aansluiting bij de massa.350

In dit kader tekende zich een verschillende visie af tussen het nationaal-socialisme en de Alldeutsche Verband op de afstand tussen de ‘massa’ en de ‘intellectuele’ elite. ‘Het gros van een volk’, zo stelde Hitler in Mein Kampf, ‘bestaat niet uit professoren, en ook niet uit diplomaten. Het luttele beetje abstracte kennis, waarover het beschikt, bewijst, dat het meer voor emotioneele, dan voor mentale ervaringen vatbaar is’.351 Bovendien meende Hitler: ‘het is niet de taak der propaganda, om den enkeling een wetenschappelijke vorming te geven, maar om de massa te wijzen op bepaalde feiten, gebeurtenissen, noodzakelijkheden’.352 Ook historicus Frits Boterman heeft in dit kader gewezen op de toenemende ‘massamobilisatie’ van de NSDAP na 1925, alsmede de distantie die zij doelbewust ten opzichte van de conservatieve elite innam.353

‘Unsere akademisch Gebildeten’, stelde Claß daarentegen in Wenn ich der Kaiser wär’, ‘sollten die geistigen Führer des Volke sein, sollten das Rückgrat des politischen Lebens

348 Vgl. Frymann [pseudoniem van Heinrich Claβ], Wenn ich der Kaiser wär’, XIII; Hering, Konstruierte

Nation, 87; Arendt, The origins of totalitarianism, 250-251.

349 Hitler, Mijn kamp, 108.

350 Ibidem, 112-117.

351 Hitler, Mijn kamp, 393.

352 Ibidem, 202.

abgeben [...]’.354 De intellectuele, vermogende elite diende volgens Claß kortom juist in het centrum van de macht te staan, in tegenstelling tot wat Hitler later zou beweren. ‘Eine

Umkehr’, meende Claß, ‘müssen unsere Gebildeten und Besitzenden vollziehen, die sich

allmählich ganz vom politischen Leben zurückgezogen haben’.355

Alhoewel het nationaal-socialisme en de Alldeutsche Verband kortom sterke

overeenkomsten vertoonden in hun analyse van het marxisme, de sociaal-democratie, alsmede de ‘geestelijke zelfstandigheid’ van het volk, kwamen zij wat betreft de mobilisering van de massa tot een fundamenteel andere conclusie.356 Hitler wenste de massa van het volk op actieve wijze bij het politieke proces te betrekken, in tegenstelling tot de meer gereserveerde attitude van de Verband. Belangrijk is daarbij wel dat het Hitler enkel om politieke

‘activering’ ging en geenszins de verruiming van de politieke bevoegdheden van het volk.

354 Frymann [pseudoniem van Heinrich Claβ], Wenn ich der Kaiser wär´, 111.

355 Ibidem, 130.

In document “Der Ruf nach dem Führer” (pagina 77-85)