• No results found

Leiderschap en dictatuur

In document “Der Ruf nach dem Führer” (pagina 85-100)

Claß’ “Ruf nach dem Führer”

In het vorige hoofdstuk is getoond hoe Heinrich Claß het ‘democratische’ kiesrecht voor delen van de Duitse bevolking afwees, wijzend op de grillen van de ‘opinieloze massa’. Als voorzitter van de Alldeutsche Verband kwam daar bovendien een ander pleidooi bij, dat met name in Wenn ich der Kaiser wär’ zeer zichtbaar was. Als oplossing voor de ‘uitdagingen’ van het Duitse Keizerrijk bepleitte Claß namelijk de komst van een krachtig, dictatoriaal leider, die Duitsland tot een ‘völkische’ staat zou kunnen omvormen.357 Bijzonder was daarbij dat de eerste druk van Wenn ich der Kaiser wär’ reeds in 1912 was verschenen, waardoor het boek indirect als aanklacht tegen het leiderschap van Wilhelm II fungeerde.

‘In solcher Zeit, wie der unsrigen,’ stelde Claß in het werk,

‘die ganz allgemein als eine des Übergangs angesehen wird, ist ein starker Führer nötig, der den Schritt zur Genesung, zur inneren und äußeren Festigung erzwingt, der die Entwicklung

zum Verfall hindert.’358

Deze leider diende het conflict met andere landen volgens Claß niet uit de weg te gaan, maar zich geheel achter ‘völkische’, expansionistische en vaderlandslievende principes te scharen, daarbij een eventuele oorlog niet schuwend. Claß sprak over ‘den machtvollen

Willen eines Diktators zur Ordnung’ en stelde daarnaast te hopen, dat deze leider in de

‘Träger der Krone’ aanwezig zou zijn.359 In bedekte termen maakte Claß echter duidelijk, weinig vertrouwen in de kwaliteiten van Wilhelm II te hebben.360

De komst van een dictatoriale leider werd kortom door Heinrich Claß reeds voor de Eerste Wereldoorlog bepleit, daarbij niet enkel een noodzaak, maar ook een ‘nationale’ behoefte veronderstellend: ‘das Bedürfnis lebt heute noch in den Besten unseres Volkes, einem starken, tüchtigen Führer zu folgen; alle, die unverführt geblieben sind von den Lehren

357 Hering, Konstruierte Nation, 24, 355 en 493; Frymann [pseudoniem van Heinrich Claβ], Wenn ich der Kaiser

wär’, XIII.

358 Ibidem.

359 Ibidem, 53-54, 161 en 227.

undeutscher Demokratie, sehnen sich danach [...].361 Deze leider, zo redeneerde Claß, zou op veel steun onder het Duitse volk kunnen rekenen:

‘Wenn heute der Führer ersteht, wird er sich wundern, wie viele Getreue er hat – und wie wertvolle, selbstlose Männer sich um ihn scharen. Wird der Ruf nach dem Führer noch nicht

gehört? Dann soll er noch lauter erschallen, daβ er nicht weiterhin überhört werden kann!362

‘In Erwartung des Führers’ riep Heinrich Claß in Wenn ich der Kaiser wär’ het Duitse volk op, geduld te hebben.363 De benodigde dictatoriale leider zou naar zijn mening

ongetwijfeld ten tonele verschijnen en vervolgens een nationale, völkische ‘hervorming’ bewerkstelligen. ‘Wir haben das Recht,’ zo stelde Claß:

‘auch für die Zukunft auf große Männer zu hoffen. Ohne das – was sollte aus unserem Volke

werden? [...] Ich sagte: die Reihen der Streiter für die Reform haben sich geschlossen – sie

warten des Führers. Geduld, Geduld, er wird nicht ausbleiben. Harret und arbeitet – vielleicht soll nach dem Schlusse der Vorsehung die Saat erst reifen. Aber vergesset nicht:

arbeitet und haltet zusammen, wachset immer mehr zusammen!364

Dit pleidooi om de komst van een dictatoriale leider hartstochtelijk en eensgezind te ondersteunen, was ook aanwezig rond het slot van de vroege edities van Wenn ich der Kaiser wär’. Zo sloot Claß het werk tot en met de Eerste Wereldoorlog af met het volgende

hartstochtelijke pleidooi:

‘Sorget dafür, daß der echte Erbe Bismarcks Gehilfen findet, wenn er das Reich zum zweiten Male gestaltet und sein rettendes Werk mit der Losung beginnt: Deutschland den Deutschen –

jedem Deutschen das seine!365

In latere edities van het werk beargumenteerde Claß de komst van een dictatoriale Duitse Führer tevens vanuit zijn weerzin tegen de naoorloge veranderingen, zoals de Duitse gebiedsverliezen, de inkrimping van het Duitse leger, alsmede de Duitse parlementaire

361 Ibidem, 227.

362 Ibidem, 256; Winkler, ‘Deutschland, eine Jahrhundertfrage’, 277.

363 Frymann [pseudoniem van Heinrich Claβ], Wenn ich der Kaiser wär’, 263.

364 Ibidem, 265.

democratie na 1919.366 Het parlementarisme van de Duitse Weimarrepubliek was in zijn ogen een ineffectief systeem, dat met name krachtig leiderschap en een ‘nationaal programma’ ontbeerde. ‘Wir haben die ausgesprochenste Massenherrschaft,’ stelde Claß, ‘die je ein Staat

sich zugemutet hat’.367 Daaraan voegde hij toe:

‘Wir sehen, daß ein Großteil der Massen ihren Verführern noch folgt, obwohl deren ganze Vorhersagen und Versprechungen sich als Lügen erwiesen haben. Alle je erlebten Folgen einer schrankenlosen Demokratie sind zur Auswirkung gekommen: Korruption, erschüttertes Rechtsbewußtsein, Sittenverderbnis, Vermögensraub von Staatswegen – alle

Einzelerscheinungen des Chaos sind da.368

Claß was ervan overtuigd, zo stelde hij in het inmiddels ‘Das Kaiserbuch’ geheten werk, dat ‘diese Staatsform ein für allemal für unser Volk unbrauchbar ist und für alle Zeit

erledigt sein muß’.369 In zijn als ‘Einhart’ gepubliceerde Deutsche Geschichte voegde Claß

daaraan toe dat het parlementarisme een ‘westerse’ constructie vormde, die ‘dem deutschen

Volke volkommen wesensfremd ist’.’370 Na de ‘Zusammenbruch’ van 1918-1919, zo stelde

Claß, had met name de Alldeutsche Verband ingezien, dat het Duitse volk ‘nur durch die

Diktatur gerettet werden könne’.371

In het Kaiserbuch poogde Claß tevens een profiel te schetsen van de dictator die het Duitse volk in zijn ‘Wiedergeburt’ zijns inziens benodigde.372 Zo meende hij:

‘da wir keinen Kaiser haben, muß die kaiserliche Aufgabe von dem Manne übernommen werden, den das Schicksal dazu bestimmt. Es war oben gesagt, daß die Diktatur letzten Endes wohl allein die Reichsreform durchsetzen könne, und als Diktator war selbstverständlich der Kaiser gedacht. Es ist so gekommen. Heute sind die Dinge so weit gediehen, daß nur die Diktatur das Vaterland retten kann. Als Diktator wird der mit der Kraft der Seele und des Geistes Begnadetste aus eigenem Rechte kommen – ersehnt von allen Guten im Volke,

366 Vgl. Frymann [pseudoniem van Heinrich Claβ], Das Kaiserbuch, 218; Hering, Konstruierte Nation, 396-413.

367 Frymann [pseudoniem van Heinrich Claβ], Das Kaiserbuch, 208.

368 Ibidem, 208.

369 Ibidem, 209-211. Vgl. Hering, Konstruierte Nation, 20-21.

370 Einhart [pseudoniem van Heinrich Claβ], Deutsche Geschichte, 495. Vgl. Winkler, ‘Deutschland, eine Jahrhundertfrage’, 270.

371 Einhart [pseudoniem van Heinrich Claβ], Deutsche Geschichte, 498. Vgl. Frymann, [pseudoniem van Heinrich Claβ], Das Kaiserbuch, VIII-IX; Hering, Konstruierte Nation, 356, 358 en 487.

unterstützt von allen Erkennenden, getragen von dem Vertrauen der Gesundgebliebenen, die

nach so langer führerloser Zeit auf den Führer warten.’373

Deze dictator, stelde Claß, had ongetwijfeld ‘viel Hartes’ te verrichten.374 Maar: ‘Was immer aber er tut, wird die Rechtfertigung in sich tragen, weil er um die Rettung eines edlen

Volkes ringt’.375 Ook deze visie werd door Claß met een hartstochtelijk pleidooi afgesloten:

‘Der Diktator wird die Reichsreform erzwingen; aus ihr wird der völkische deutsche Staat erstehen und an seine Spitze wird der neue Kaiser treten – aus dem Rechte heraus, das sich auf sein Blut, auf die Taten seiner großen Ahnen und auf seinen eigenen Wert gründet.’

‘Deutschland den Deutschen – Gesunde Deutsche der Ewigkeit!376

Frappant in dit kader is overigens, dat ook Claß’ leiderschap binnen de Alldeutsche

Verband niet zelden door historici als ‘dictatoriaal’ is aangeduid. Zo heeft Rainer Hering

opgemerkt, dat Claß de vereniging met ‘ijzeren vuist’ regeerde, daarbij zijn persoonlijke denkbeelden vrijwel integraal tot ideologie verheffend.377 Als ideoloog, agitator en voorzitter duldde Claß bovendien nauwelijks, tot geen tegenspraak binnen de vereniging. Treffend in dit kader is, dat vormen van kritiek op Claß’ functioneren in geen enkele schriftelijke bron zijn overgeleverd. Ook van een eventuele opvolgersdiscussie zijn, tijdens Claß’ voorzitterschap van 1908 tot 1939, geenszins sporen achtergelaten.378

Belangrijk is echter met name Claß’ politieke pleidooi voor een ‘nationale’ dictatuur geweest. Samenvattend kan dan ook gesteld worden, dat Heinrich Claß zich zowel voor als na de Eerste Wereldoorlog een groot voorstander toonde van een krachtige, ‘völkische’ vorm van totalitarisme, die volmondig gesteund diende te worden door volgelingen. Enkel een

visionaire, autocratische Führer kon zijns inziens het Duitse volk uit zijn benarde positie redden, daarbij de ‘westerse’ democratie afwijzend als een voor het Duitse volk

‘wezensvreemde’ categorie.379 373 Ibidem, 221. 374 Ibidem, 222. 375 Ibidem. 376 Ibidem.

377 Hering, Konstruierte Nation, 126.

378 Ibidem, 170 en 406.

Nationaal-socialisme en Führerprinzip

Ook in het nationaal-socialistische gedachtegoed nam het pleidooi voor een ‘nationale’ vorm van dicatuur een voorname positie in. Alhoewel Adolf Hitler, na zijn mislukte

Bierkellerputsch en gevangenschap vanaf 1923, een doelbewuste keuze maakte de NSDAP in

eerste instantie via parlementaire weg groot te maken, zijn vormen van totalitair denken altijd sterk aanwezig geweest binnen de nazistische ideologie. Reeds tijdens zijn gevangenschap in Landsberg hekelde Hitler in Mein Kampf de ‘westerse’ democratie, daarbij een lans brekend voor een toekomstig, autocratisch schrikbewind voor het Duitse Rijk.380

Zo werd de Duitse Reichstag door Hitler in het werk omschreven als een verzameling ‘parlementaire ganzen’ en ‘de oppervlakkigste zwetsersvergadering aller tijden’.381 Tevens stelde hij, door middel van retorische vragen, dat de diffuse ‘partijdemocratie’ in geen enkel opzicht als efficiënt kon worden beschouwd:

‘Moet ons parlementair meerderheidsbeginsel niet noodzakelijkerwijze leiden tot afbraak van het leidersbeginsel in ieder opzicht? Of gelooft men soms werkelijk, dat het de hersenen van meerderheden zijn geweest, en niet die der enkelingen, welke deze wereld hebben

vooruitgeholpen?’382

‘Het parlementaire meerderheidsprincipie’, zo redeneerde Hitler in Mein Kampf, zou ‘de autoriteit van den persoon’ verwerpen en deze vervangen ‘door het toevallige aantal individuen, waaruit de toevallige menigte bestaat’.383 Als gevolg van het dit principe was de Duitse politiek volgens Hitler ‘overstroomd’ met ‘de minderwaardigste sujetten’, waarmee zij zou zondigen ‘tegen het aristocratische grondbeginsel der natuur’.384 Onder dit

‘aristocratische’ natuurbeginsel verstond Hitler voor alles de dictatuur, waarbinnen enkel de sterkste en meest bekwame leider het voorrecht genoot, beslissingen over zijn volgelingen te nemen. In Mein Kampf omschreef Hitler deze dictatuur als de:

‘waarachtige Germaansche democratie, waarbij de leider gekozen wordt, en dan de

verplichting heeft om de volle verantwoordelijkheid voor zijn doen en laten op zich te nemen.

380 Vgl. Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 280.

381 Hitler, Mijn kamp, 57.

382 Ibidem, 87. Vgl. Arendt, The origins of totalitarianism, 261-266.

383 Hitler, Mijn kamp, 87.

Daar stemt geen meerderheid over de verschillende vraagstukken, daar beslist één man, die dan met al wat hij is en al wat hij bezit verantwoordelijk is voor de genomen besluiten’.385

Ook binnen de NSDAP zou Hitlers leiderschap reeds in een vroeg stadium dicatoriale vormen aannemen. Zo liet hij zich vanaf circa 1925 in de beweging als ‘Führer’ aanduiden, daarbij persoonlijk verantwoording dragend voor alle belangrijke beslissingen.386 Deze concentratie van macht zou, in combinatie met de strikte hiërarchie en vormen van

subordinatie in de partij, reeds een duidelijke voorbode vormen van de politieke verhoudingen in het Derde Rijk.387 In dit kader dient ook het nationaal-socialistische concept van

‘Führerprinzip’ genoemd te worden, dat evenals het totalitaire ‘Führerbefehl’, alsmede de pseudo-religieuze ‘Führerkult’, de individuele willekeur, oneindige verantwoordelijkheid en ontastbaarheid van de autocratische leider als centraal uitgangspunt kende.388

Als Führer zou Hitler in het Derde Rijk uiteindelijk de functies van rijkskanselier, partijleider en opperbevelhebber in zich verenigen.389 Tekenend voor zijn dictatoriale, maar ook onaantastbare, pseudo-religieuze status als aanvoerder van het Duitse volk, was de verering die Hitler tijdens partijbijeenkomsten in het Beierse Neurenberg genoot, zoals ook vastgelegd is in de 1935 verschenen film Triumph des Willens. In deze productie, geregisseerd door de Duitse cineaste Leni Riefenstahl (1902-2003), is onder meer te zien hoe Hitler tijdens een NSDAP-congres op hartstochtelijke wijze door Rudolf Hess wordt geloofd met de

woorden: ‘die Partei ist Hitler! Hitler ist Deutschland!’ Deze woorden vormen een treffende illustratie van Hitlers dictatoriale status, die kortom ook een belichaming van de Duitse staat, het Duitse volk en de NSDAP veronderstelde.

Met name door de zogenaamde ‘Gleichschaltung’ (‘gelijkschakeling’) wisten de nazi’s in de periode 1933-1937 vrijwel het gehele openbare leven in het Derde Rijk ondergeschikt te maken aan de NSDAP. Door middel van repressieve wetgeving, het afschaffen van

grondrechten en de scheiding der machten, alsmede vormen van terreur, staatscontrole en intimidatie werden alle verenigingen en overheden ‘genazificeerd’ en werd Duitsland tot een totalitaire dictatuur gevormd. Van een pluralistische politieke cultuur kon onder het nationaal-socialisme geen sprake zijn, of zoals Hitler in 1932 tijdens een NSDAP-bijeenkomst in het toenmalige Königsberg reeds had verklaard:

385 Ibidem, 99.

386 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 280.

387 Ibidem.

388 Grebing, Der Nationalsozialismus. Ursprung und Wesen, 71-73, 107-108 en 110.

389 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 317; Naumann, Deutsche Geschichte. Von 1806 bis heute, 128-129.

‘Ich will nur die Macht. Wenn wir die Macht einmal bekommen, dann werden wir sie, so wahr

uns Gott helfe, behalten. Wegnehmen lassen wir sie uns dann nicht mehr’.390

Samenvattend kan gesteld worden dat Hitler reeds vroeg in zijn politieke carrière een grote afkeer van het parlementarisme had ontwikkeld, dat in zijn ogen een ‘ineffectief’ systeem vormde en bovendien tegen de natuurwetten van het Sociaal-Darwinisme zou zondigen. In plaats van deze regeringsvorm, die hij evenals Heinrich Claß als een ‘westerse’ constructie hekelde, bepleitte Hitler de totstandkoming van een Duits-nationale dictatuur. Dit, als

‘Germaansche democratie’ betitelde staatsbestel, veronderstelde een sterke interne hiërarchie en concentratie van alle macht bij één persoon. Zowel binnen de NSDAP als in de politieke constellatie van het Derde Rijk werd dit dictatoriale programma uiteindelijk op velerlei wijze tot uitvoering gebracht. De totalitaire nazistaat vertoonde daarmee, gezien ook zijn etnisch-raciale en expansionistische trekken, vele overeenkomsten met de ‘völkische’ dictatuur die Heinrich Claß reeds in Wenn ich der Kaiser wär’ had bepleit.

Praktijk II: propaganda en stijl

Dualistisch wereldbeeld

Alhoewel de grootschalige mobilisering en activering van de massa door het nationaal-socialisme geenszins vergelijkbaar is met de praktische werkwijze en effectiviteit van de

Alldeutsche Verband, tekenen zich ook op propagandistisch en stilistisch gebied meerdere

overeenkomsten af tussen beide bewegingen. Zo wordt zowel het Alldeutsche als nazistische wereldbeeld gekenmerkt door een sterke mate van dichotomisch denken, dat met name op antagonistische wijze tegenpolen onderscheidt.391

Historicus Rainer Hering heeft dit denkpatroon voor de Alldeutsche Verband ook wel omschreven als een ‘Dualismus von Gut und Böse’.392 Zijns inziens kende de Verband vrijwel uitsluitend categorieën als “gut” oder “böse”, “Freund” oder “Feind”, “national” oder

“international”, waarbij het laatste begrip in haar ideologie gelijk stond aan

‘staatsbedreigend’.393 Ook het antisemitisme van de Verband is bij uitstek een voorbeeld van een dichotomische indeling: enerzijds wist de vereniging een homogene Duitse natie te onderscheiden, anderzijds de volledig ‘wezensvreemde’ categorie van het Jodendom, die zowel in raciaal als cultureel opzicht het absolute tegendeel van het Alldeutsche zelfbeeld vormde.394 Deze ‘antagonistische Einteilung der Welt in gut und böse’, aldus Rainer Hering, werd door de Verband ook op andere ‘vijanden’ geprojecteerd, zoals in haar benadering van sociaal-democraten, links-liberalen en etnische minderheden.395

Deze dichotomische denkwijze vond ook zijn weg naar het taalgebruik van de

Alldeutsche Verband, zoals onder meer Heinrich Claß in Wenn ich der Kaiser wär’

aantoonde. Zo stelde Claß de Duitse toekomst in het werk voor als een bijzonder rechtlijnige keuze, die als voorbode van twee uitersten geen enkele tussenweg kende:

‘Entweder wir finden, daß es uns gut geht, daß wir täglich wohlhabender werden und Platz genug auf lange, lange Zeit haben; dann lassen wir den Dingen ihren Lauf und beschränken

uns weiter auf die Defensive [...] wir müssen [...] hinnehmen, daß wir vielleicht im eigenen

Fett ersticken, sicher philiströs und krämerhaft entarten, die Rolle eines größeres Belgiens

391 Vgl. Ullrich, Die nervöse Großmacht, 381.

392 Hering, Konstruierte Nation, 14.

393 Ibidem, 406. Vgl. Ullrich, Die nervöse Großmacht, 381.

394 Hering, Konstruierte Nation, 498-499.

übernehmen [...] Oder wir bemerken, daß nicht nur im Inland der wirtschaftliche Kampf ums Dasein sich täglich verschärft, sondern daß auch der Absatz nach außen immer schwieriger wird [...] dann werden wir finden, daß den aus diesen Umständen sich ergebenden

Bedürfnissen einer nahen Zukunft das heutige Deutschland mitsamt seinen Kolonien nicht

Genüge tut, so daß wir Land erwerben müssen’.396

Ook binnen het nationaal-socialisme is een zelfde dichotomisch denkpatroon waar te nemen, niet in het minst in Adolf Hitlers Mein Kampf. Zo onderscheidde Hitler, evenals Claß, slechts twee mogelijke toekomsten voor het Duitse Rijk, die in hun rigiditeit geen enkele mogelijkheid tot nuance of ‘grijstinten’ lieten:

‘Duitschland zal een wereldmacht zijn, of het zal niet zijn’.397

Ook in het antisemitisme van Hitler was dit antagonistische wereldbeeld zeer duidelijk aanwezig. Zo stelde Hitler, met betrekking tot het bestaan van het Jodendom:

‘Met den Jood kan men geen enkel compromis sluiten. Tusschen Jood en niet-Jood kan niets anders bestaan dan het onverbiddelijke “gij of ik”!’398

Om het voortbestaan van het ‘Duitse ras’ veilig te stellen, moest volgens Hitler de ‘Joodse wereldsamenzwering’ totaal vernietigd worden. Ook hier zou elke tussenweg noodzakelijkerwijs leiden tot de verwoesting van het Duitse volk, daarmee opnieuw sterke uitersten in de wereldgeschiedenis veronderstellend.399 Samenvattend zijn vormen van dichotomisch denken dan ook zowel in de Alldeutsche Verband als binnen het nationaal-socialisme te vinden, vooral met betrekking tot de toekomst van het Duitse volk, het

expansionisme van de Duitse staat tot ‘wereldmacht’, alsmede de bestrijding van het ‘Joodse’ element.

396 Frymann [pseudoniem van Heinrich Claβ], Wenn ich der Kaiser wär’, 139.

397 Hitler, Mijn kamp, 769.

398 Ibidem, 233.

Biologisch-lichamelijke duiding

Een tweede stilistische, deels taalkundige overeenkomst tussen de propaganda van de

Alldeutsche Verband en het nationaal-socialisme, vormde de zogenaamde

‘lichamelijk’-biologische wijze van duiding in het wereldbeeld van beide bewegingen. Met dit concept wordt vooral een tendens aangeduid, de toekomst en het welzijn van het Duitse ‘ras’, in verhouding tot ‘andere’ volkeren, in toenemende mate in ‘natuurlijk’-lichamelijke criteria te omschrijven. Historicus Rainer Hering stelt in dit kader zelfs dat ‘die von Alldeutschen

benutzte Sprache […] der im National-sozialismus verwendeten sehr ähnlich’ is.400

Zo maakte Heinrich Claß zich in Wenn ich der Kaiser wär’ sterk voor ‘die körperliche

Gesundheit der deutschen Rasse’, waarvoor hij het Groot-Duitse ‘pangermanisme’ als

zalvend redmiddel veronderstelde.401 Tevens omschreef hij het Duitse volk in 1912 als een biologisch organisme, door zijn bezorgdheid uit te spreken over ‘die Gesamtheit der

Krankheitserscheinungen unseres Volkes’.402 Het Duitse ras, zo analyseerde Claß bovendien,

benodigde voor zijn herstel verscheidene ‘Heilmittel’, waaronder de intrede van een krachtige, ‘völkische’ Führer.403

Ook binnen het nationaal-socialisme speelden lichamelijk-biologische metaforen een voorname rol. Zo diende het Duitse volk volgens Hitler een ‘wederopstanding’ of

‘regeneratie’ te ondergaan, aangezien zijn interne ‘gezondheid’ ernstig was aangetast. Hitler sprak van meerdere vormen van ‘verraad’, rassenvermenging en geestelijke, alsook materiële verliezen, die Duitsers tot in het diepste van hun ziel zouden bedreigen.404 Joden dienden in dit kader als ‘parasieten’ of ‘Fremdkörper’ zo veel mogelijk op afstand gehouden te worden, aangezien zij een ‘vergiftiging’ voor het nationale wezen vormden.405

Zowel in de Alldeutsche Verband als het nationaal-socialisme speelde de biologisch-lichamelijke wijze van duiding kortom een prominente rol, die in inhoudelijke zin ook

aansluiting vond bij het gedachtegoed van beide bewegingen. De idee van het Duitse volk als een nationaal ‘lichaam’, was immers niet los te zien van concepten als de etnisch-raciaal gedefinieerde natie, de Sociaal-Darwinistische, natuurwettelijk bepaalde overlevingsstrijd, alsmede de idee van ‘raszuiverheid’. Deze factoren kenden in de ideologieën van de Verband

400 Hering, Konstruierte Nation, 26.

In document “Der Ruf nach dem Führer” (pagina 85-100)