• No results found

Ambassadeurs te midden van apartheid: Hoe Nederlandse diplomaten in Pretoria het Nederlandse beleid ten aanzien van apartheid beïnvloedden 1948-1968

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ambassadeurs te midden van apartheid: Hoe Nederlandse diplomaten in Pretoria het Nederlandse beleid ten aanzien van apartheid beïnvloedden 1948-1968"

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ambassadeurs te midden van apartheid:

Hoe Nederlandse diplomaten in Pretoria het Nederlandse beleid ten

aanzien van apartheid beïnvloedden 1948-1968

*Voor de bron van deze foto: zie volgende pagina.

Een masterscriptie door: Guido Anthony Jules Zomer Studentnummer: 12226165

Datum: 1 juli 2019

Scriptiebegeleider: dr. Vincent Kuitenbrouwer Tweede lezer: dr. Rimko van der Maar

(2)

* E.J. Baron Lewe van Aduard, Nederlands ambassadeur te Pretoria, 1966-1971. Bron: Jaarboek van het departement van Buitenlandse Zaken 1974-1975, (’s-Gravenhage: Staatsuitgeverij, 1975).

(3)

Abstract

Mijn scriptie onderzoekt hoe Nederlandse ambassadeurs in Zuid-Afrika het Nederlandse beleid ten aanzien van apartheid hebben beïnvloed. Historici zijn het erover eens dat onderzoek naar ambassadeurs meer inzicht creëert in de complexiteit van internationale betrekkingen. Toch is er tot nu nog maar weinig onderzoek gedaan hiernaar. Dit geldt ook voor de Nederlands Zuid-Afrikaanse betrekkingen. Om de hoofdvraag van mijn scriptie te kunnen beantwoorden heb ik vier casestudies gedaan waarbij ik verschillende ambassadeurs heb onderzocht tijdens momenten die belangrijk waren voor het Nederlandse beleid ten aanzien van apartheid. Uit mijn onderzoek is gebleken dat de ambassadeurs in deze context een rol vervullen die de historici Robinson en Gallagher the men on the spot noemen. Omdat zij ter plaatste waren en dichter bij de actie konden zij soms beter peilen wat de reactie in Zuid-Afrika was, hierdoor konden zij het Nederlands beleid ten aanzien van apartheid beïnvloedden. Hiernaast is ook gebleken dat het beleid zich niet zo lineair van conservatief naar progressief ontwikkelde als tot nu toe gedacht werd. Het had meer weg van een golf beweging: eerst een korte periode van progressiviteit, dit leek zich toen door te zetten maar rond 1966 deed zich toch weer een conservatieve periode voor.

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding……….…5

Hoofdstuk 1 Stamverwantschap en Sharpeville……...………...………...…14

1.1 Stamverwantschap en de opkomst van de apartheid in de jaren vijftig……….14

1.2 De ontdekking van de Derde Wereld en vroege anti-apartheidsinitiatieven in Nederland………..19

1.3 Stamverwantschap onder druk: Sharpeville………..22

1.4 De motie van censuur………25

1.5 Plaatsvervangend ambassadeur Ravesloot………27

1.6 Tussenconclusie……….30

Hoofdstuk 2 Helb en de ‘ton van Luns’………….………...………....32

2.1 Premier Verwoerd en de verharding van de apartheid………..32

2.2 Internationale en Nederlandse anti-apartheidsbewegingen begin jaren zestig……..37

2.3 De ton van Luns: damage control……….40

2.4 Tussenconclusie……….46

Hoofdstuk 3 Lewe en de onderzeebootkwestie………...……….47

3.1 De economische en politieke situatie in Zuid-Afrika………47

3.2 De koopman versus de dominee………52

3.3 Ambassadeur Lewe en de onderzeebootkwestie………...57

3.4 Tussenconclusie……….66

Conclusie………...………....68

Reflectie op het onderzoek………..69

(5)

Inleiding

‘Ik realiseer mij uiteraard ten volle hoe ondankbaar de taak van Harer Majesteit’s Ambassadeur ter plaatse is, temeer waar het toch je taak is de verhoudingen zo goed mogelijk te houden en alle Nederlandse belangen te dienen.’1

Deze zin schreef minister Luns van Buitenlandse Zaken op 14 maart 1967 aan de toenmalige Nederlandse ambassadeur te Pretoria, baron Lewe van Aduard. De taak van een ambassadeur mocht dan ondankbaar zijn, maar zeker niet onbelangrijk. Bij de totstandkoming van het Nederlandse buitenlands beleid werd de mening van de ambassadeur regelmatig meegewogen. Daarnaast was hij zeker in de jaren zestig een belangrijke bron van informatie over de situatie ter plekke.2 Het bovenstaande citaat geeft aan waar de moeilijkheid lag voor

de Nederlandse ambassadeur in Zuid-Afrika in deze periode. Aan de ene kant diende hij de ‘verhoudingen’ met de Zuid-Afrikanen zo goed mogelijk te houden en aan de andere kant moest hij ‘alle Nederlandse belangen dienen’. Hoe deze Nederlandse belangen het best gediend konden worden, was soms lastig te bepalen in deze context. Dit had te maken met het meest bekende woord uit het Afrikaans: apartheid.

Wat het zo lastig maakte voor de ambassadeurs is de lange gedeelde geschiedenis van Nederland met Zuid-Afrika. Deze begon 296 jaar voor het ontstaan van de apartheid met Jan van Riebeeck. Nadat Van Riebeeck in 1652 namens de VOC een bevoorradingsstation stichtte op Kaap de Goede Hoop, raakten Nederland en Zuid-Afrika met elkaar verbonden. De Nederlandse kolonisten die zich in de kaapkolonie vestigden, namen hun taal mee. Deze vormt nog steeds de basis voor de taal die daar tot de dag van vandaag gesproken wordt. De taal was echter niet het enige wat de kolonisten naar Zuid-Afrika brachten. Zij brachten ook een virulente racistische mentaliteit mee uit West-Europa.3 Volgens deze mentaliteit waren

Afrikanen wezens van een lagere orde, handelswaar en goedkope werklieden. Dit blijkt niet alleen uit de eeuwenlange slavenhandel, maar ook uit de manier waarop met de zwarte bevolking werd omgegaan.4 De culturele, taalkundige en historische verbanden tussen

Nederland en Zuid-Afrika die zijn voortgekomen uit de geschiedenis, worden 1 Het Nationaal Archief in Den Haag. Naam Archief: J.M.A.H. Luns (levensjaren: 1911-2002). Nummer toegang: 2.21.351. Inventaris nummer: 556. Correspondentie met Lewe van Aduard. Brief van Lewe aan Luns, 1 maart 1967.

2 Zie verderop in deze scriptie, de ambassadeur informeerde de minister over Zuid-Afrikaans nieuws en gaf hem advies over wat te doen.

3 Dinesh d’Souza, ‘Is Racism a Western Idea?’ The American Scholar, Vol. 64, No. 4 (Herfst 1995): 517-518. D’Souza schrijft dat het concept racisme ontstaan is in West-Europa toen de Europeanen probeerden om alle soorten mensen die zij op hun ontdekkingsreizen

(6)

stamverwantschap genoemd. Dit fenomeen zou later een grote rol spelen bij de betrekkingen tussen de twee landen. 5 Hoewel Nederland de kaapkolonie later verloor aan de Britten bleef

de connectie bestaan. Dit was ook de reden dat veel Nederlanders de Zuid-Afrikanen het voordeel van de twijfel gunden toen de Nasionale Party in 1948 de Zuid-Afrikaanse verkiezingen won. Malan, leider van de Nasionale Party6, speelde tijdens de verkiezingen slim

in op onzekerheden onder de Afrikaner bevolking, zoals werkloosheid of het verliezen van goedkope zwarte arbeid en het swart gevaar.7 Na de overwinning van de Nasionale Party

werden steeds meer apartheidswetten ingevoerd, beginnende met gescheiden woonwijken en een verbod op gemengde huwelijken.8

Voor de Nederlandse regering was het diplomatiek gezien moeilijk om een standpunt in te nemen ten aanzien van de apartheidspolitiek. Aan de ene kant had het Nederlandse volk een afkeer van het racistische systeem, dat groeide naarmate de jaren verstreken. Dit had te maken met het trauma van de Duitse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog.9 Zoals de

Duitsers de joden hadden onderdrukt, zo onderdrukte de apartheid de zwarte bevolking van Zuid-Afrika. Vanaf het begin van de jaren zestig kwamen steeds meer mensen in actie tegen de apartheid. Zo werd er in 1957 het Comité Zuid-Afrika opgericht door Jan Buskes.10 Aan de

andere kant was de eerder genoemde stamverwantschap, de culturele, taalkundige en historische connectie tussen Nederland en Zuid-Afrika, van belang. Daarnaast speelden handels,- luchtvaart,- en emigratiebelangen in Zuid-Afrika een rol. De diplomatieke afweging tussen deze verschillende belangen maakte het voor een ambassadeur lastig om te bepalen hoe hij de eerdergenoemde ‘Nederlandse belangen’ kon dienen.

Het dilemma van de stamverwantschap versus de anti-apartheidssentimenten speelde vooral een belangrijke rol in de Nederlands Zuid-Afrikaanse betrekkingen tijdens de periode van 1959 tot 1973, deze periode wordt ook wel de hoge apartheid genoemd. Achteraf gezien 4 Labuschagne, C. J. (2011). Opkomst en ondergang van de apartheid in Zuid-Afrika. s.n. Beyers Naudé-lezing uitgesproken door Casper Labuschagne emeritus hoogleraar Oude Testament aan de Rijksuniversiteit Groningen op 3 november 2011. Pagina 2.

5 S.W. Couwenberg, Apartheid, Anti-apartheid, Post-apartheid: Civis Mundi Jaarboek 2008. (Eindhoven: Damon, 2008): 11-19.

6 Spelling in het Afrikaans.

7 Brian Lapping, Apartheid: A history. Revised Edition (New York: George Braziller, 1989): 87-97.

8 https://www.thoughtco.com/when-did-apartheid-start-south-africa-43460. Geraadpleegd op 19 december 2018.

9 Patrick Furlong, ‘Cousins no more? The 1948 crisis in ties between the Netherlands and Afrikaner nationalists.’ New Contree, Vol. 78 (Juli, 2017): 73.

10 Roeland Muskens, Aan de Goede Kant: Een geschiedenis van de Nederlandse

(7)

was deze periode het midden van het apartheidstijdperk, want vanaf 1973 begon aan de apartheid langzaam maar zeker een einde te komen.11 Voor de Nederlandse relatie met

apartheid vormt deze periode een belangrijke episode. Tijdens deze periode ontstond namelijk voor het eerst grootschalig verzet tegen de apartheid onder de Nederlandse bevolking12 en

langzamerhand ook bij de Nederlandse regering.13

De literatuur over de Nederlands-Zuid-Afrikaanse betrekkingen ten tijde van de hoge apartheid is beperkt. De twee belangrijkste werken zijn Aan de Goede Kant: Een geschiedenis

van de Nederlandse anti-apartheidsbeweging 1960 – 1990 door Roeland Muskens en Van Sharpeville tot Soweto door Stefan de Boer. Het boek van Muskens concentreert zich op de

binnenlandse anti-apartheidsbeweging in Nederland. De structuur van het boek is chronologisch en het boek behandelt de grootste anti-apartheidsorganisaties die Nederland gekend heeft, zoals het Comité Zuid-Afrika (CZA), de Anti Apartheidsbeweging Nederland (AABN) en Werkgroep Kairos.14 De onderzoeksvraag van Muskens was hoe de

anti-apartheidsorganisaties de publieke opinie van Nederland beïnvloedden. Het werk vormt voor dit onderzoek een belangrijke bron, want de mening van het Nederlandse volk speelt een grote rol bij het Nederlandse beleid ten aanzien van de apartheid. De internationale tegenhanger van het werk van Muskens is het werk van Håkan Thörn, hij schreef over de internationale antiapartheidsbeweging en hoe zij samenwerkten over de grenzen heen.15

De belangrijkste bron voor het Nederlandse beleid ten aanzien van apartheid is het proefschrift van Stefan de Boer. De Boer behandelt zowel ontwikkelingen op de lange termijn als op de korte termijn. Bij ontwikkelingen op de lange termijn kijkt hij bijvoorbeeld naar de Nederlandse toespraken en het stemgedrag binnen de VN.16 Hiernaast heeft De Boer

onderzoek gedaan naar economische betrekkingen en de Zuid-Afrikaanse binnenlandse politiek.17 Voor de korte termijn kijkt De Boer naar belangrijke gebeurtenissen in Zuid-Afrika,

Nederland en de wereldpolitiek en de reactie daarop. Om aan te geven waar de zwaartepunten liggen in de ontwikkeling van de Nederlands-Zuid-Afrikaanse betrekkingen tijdens de periode 11 Saul Dubow, ‘New Approaches to High Apartheid and Antiapartheid’, South African

Historical Journal, Vol. 69 No. 2 (2017): 305.

12 Muskens, 49-81.

13 De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 134-151 en 240-302. 14 Muskens, 38, 78, 167, 231.

15 Håkan Thörn, ‘Solidarity Across Borders: The Transnational Anti-Apartheid Movement’,

Voluntas, Vol. 17, (2006): 285-301.

16 De Boer, 97 tot 101 over een eventueel wapenembargo tegen Zuid-Afrika. Nog een ander voorbeeld op 179-183.

17 Idem, Voor economische betrekkingen: 145-148, 167-171, 199-204, 265-268, enz. Zuid-Afrikaanse binnenlandse politiek: 17-21, 89-91, 137-140, 176-178, 240-242.

(8)

van de hoge apartheid, worden hierna de korte termijn gebeurtenissen die De Boer beschrijft, kort besproken.

Een van de belangrijkste gebeurtenissen was het bloedbad in Sharpeville. In Sharpeville opende de politie het vuur op een groep anti-apartheidsdemonstranten, hierbij vielen 69 doden en 180 gewonden. Sharpeville schokte de wereld en maakte voor veel mensen in Nederland een einde aan de tot dan toe vriendelijke relatie met Zuid-Afrika.18 De

Nederlandse regering stond na Sharpeville niet totaal vijandig tegenover Zuid-Afrika. Dit blijkt uit de ontwikkelingen rondom de VN-resolutie voor een wapenembargo tegen Zuid-Afrika in 1963. De Nederlandse regering, en vooral minister Luns van Buitenlandse Zaken, stond aarzelend tegenover het embargo. Luns wilde zeker weten dat de andere West-Europese landen ook een embargo gingen instellen, want ‘wij mogen niet voorop lopen’.19 De

gevoelens van stamverwantschap waren in deze periode nog sterk. Toch was de minister niet altijd zo voorzichtig tegenover Zuid-Afrika als ten tijde van de wapenembargo-episode. Op 10 juni 1965 maakte hij bekend dat in de rijksbegroting van 1966 honderdduizend gulden zou worden opgenomen ten behoeve van de slachtoffers van het apartheidsregime.20 De zogeheten

‘ton van Luns’ zorgde voor veel commotie in Nederland én in Zuid-Afrika.

De jaren 1965 en 1966 waren moeilijke tijden voor de Nederlands-Zuid-Afrikaanse betrekkingen. De rel rondom de ton van Luns was nog niet voorbij, of de volgende politieke uitdaging deed zich voor. De Zuid-Afrikaanse regering wilde namelijk een order voor onderzeeboten plaatsen bij een Nederlandse werf ter waarde van twee miljard gulden, een enorm bedrag voor die tijd. Het selectieve wapenembargo uit 1963 verbood wapenexport naar Zuid-Afrika voor wapens die tegen de bevolking gebruikt konden worden. Wapenexport voor verdediging van buitenaf was echter wel toegestaan.21 De kwestie zorgde voor verzet in de

ministerraad. Uiteindelijk werd besloten geen toestemming te geven voor de export van de onderzeeboten.

De Boer legt in zijn onderzoek de focus op het beleid van de Nederlandse regering, de oppositie en de binnenlandse pers. Hiernaast haalt hij bronnen aan van het ministerie van Buitenlandse Zaken en van de Nederlandse ambassadeurs in Zuid-Afrika. Bij de bronnen van 18 Idem, 81-85. De pers reageerde massaal geschokt en de oppositieleider en fractievoorzitter van de PvdA, W.F. Burger diende een motie in waarin stond dat discriminatie in strijd was met de Universele Verklaring en de ECRM. De miskenning van de mensenrechten in Zuid-Afrika kon niet worden beschouwd als een binnenlandse aangelegenheid en de regering moest hier duidelijker naar handelen.

19 Idem, 98. 20 Idem, 134.

(9)

de ambassadeurs gaat het meestal om een aanvulling op het lopende verhaal. In het werk van De Boer komt sterk naar voren hoe het beleid van de Nederlandse regering ten aanzien van de apartheid werd bepaald door aan de ene kant conservatieve stroming en aan de andere kant een progressieve stroming. De conservatieve stroming was verbonden met de stamverwantschapsgevoelens en het koloniale gedachtegoed. Zij waren voorstanders van handel met Zuid-Afrika en dialoog in plaats van sancties. De progressieve stroming wilde liever een harde aanpak. Bij De Boer valt een lineaire lijn te herkennen, aan het begin had de conservatieve stroming het overwicht maar vanaf het bloedbad in Sharpeville werd de progressieve stroming steeds sterker. In mijn onderzoek kijk ik tot welke stroming de ambassadeurs behoren en of zij in het lineaire model van De Boer passen. Hiernaast onderzoek ik een ander aspect dat De Boer buiten beschouwing heeft gelaten: de anti-anti-apartheid. Eind jaren zestig was het in Nederland niet meer sociaal geaccepteerd om openlijk pro-apartheid te zijn. In plaats daarvan kozen conservatieven ervoor om anti-apartheidsnarratieven te bekritiseren. Mensen met een anti-anti-apartheid houding waren terughoudend met sancties tegen Zuid-Afrika omdat zij tegen ‘the enemy within’ waren: de socialisten, vakbonden, boycotters en linkse kerken.22

Voor zowel de conservatieve als de progressieve stroming speelde de Nederlandse ambassadeur in Zuid-Afrika een rol bij de besluitvorming. Echter, in de geschiedenis van de internationale betrekkingen wordt over het algemeen weinig aandacht besteed aan de rol van ambassades en ambassadeurs, terwijl zij wel belangrijk zijn voor de internationale politiek. Zo schrijft de gerenommeerde Britse historicus Colman: ‘examining the work of an embassy can nevertheless give a fuller appreciation of the range, complexity and quality of the bilateral relationship.’23 Het voorgaande citaat komt uit een bundel over de Amerikaanse ambassade in

Den Haag. Uit verschillende bijdragen in deze bundel blijkt dat de Amerikaanse ambassade een ‘crucial hub’ vormde in de relaties tussen de Verenigde Staten (VS) en Nederland vormde.24 Uit de bundel komt naar voren dat onderzoek naar een ambassade

wetenschappelijke meerwaarde heeft. Zo schrijft professor Scott-Smith dat tijdens de kruisrakettencrisis van 1979 de drie Amerikaanse ambassadeurs ieder hun eigen aanpak hadden voor het probleem, met totaal verschillende uitkomsten.25 Hieruit kan worden

22 Saul Dubow, ‘New Approaches to High Apartheid and Antiapartheid’, South African

Historical Journal, Vol. 69 No. 2 (2017): 322.

23 Duco Hellema & Giles Scott-Smith, De Amerikaanse ambassade in Den Haag, (Den Haag: Boom uitgevers, 2016): 8.

24 Idem, de woorden ‘crucial hub’ zijn een benaming van de Britse historici Alison Holmes en Simon Rofe.

(10)

opgemaakt dat een ambassade een zekere mate van onafhankelijkheid heeft ten opzichte van de regering in het moederland. Door onderzoek te doen naar bronnen van de Nederlandse ambassade in Pretoria, kunnen de Nederlands-Zuid Afrikaanse betrekkingen ten tijde van de apartheidspolitiek beter worden begrepen.

Ook in de inleiding van het boek The Washington Embassy: British Ambassadors to

the United States, 1939–77 wordt de relevantie van ambassadeurs in de internationale

politieke arena bevestigd. Hopkins, Kelly en Young schrijven dat ambassadeurs en diplomaten vaak alleen in het voorbijgaan worden genoemd. Ze vervullen doorgaans een bijrol in het echte verhaal over de premiers of presidenten. Het hoofdstuk over David Ormsby Gore geeft echter aan hoe belangrijk een ambassadeur kan zijn. Ormsby had een unieke relatie met president Kennedy, die hem regelmatig om advies vroeg. Dit gebeurde ook tijdens de Cubacrisis. Na eerst met zijn eigen personeel overlegd te hebben, vroeg hij Ormsby welke keuze hij prefereerde: een raketaanval of een blokkade.26 Het boek The Washington Embassy

laat zien hoe een historicus het beste onderzoek kan doen naar de rol van een ambassadeur. In het hoofdstuk over ambassadeur Ormsby gebruikt de auteur bijvoorbeeld regelmatig brieven en faxen tussen Ormsby en premier Macmillan. Deze primaire bronnen vormen de basis voor een onderzoek in deze politieke wereld. Wanneer de inhoud van dit primaire bronmateriaal wordt vergeleken met de grote politieke gebeurtenissen van die tijd, kunnen historici meer inzicht krijgen in de complexiteit van in dit geval de Engels-Amerikaanse betrekkingen.

Het voorbeeld van Ormsby geeft aan dat een ambassadeur niet altijd het verlengstuk van de regering van het moederland vormt. Deze dynamiek, waarbij twee historische actoren die onlosmakelijk met elkaar verbonden lijken toch meer autonoom zijn dan in eerste instantie werd verwacht, past in de theorie van de official mind, bedacht door de historici Gallagher en Robinson. In 1961 publiceerden zij een boek dat als baanbrekend werd beschouwd. In Africa

and the Victorians: the official mind of imperialism gingen zij recht tegen de algemeen

geaccepteerde visie van die tijd in. Op dat moment was de gedachte dat de kolonisatie van Afrika door de Britten het gevolg was van de economische voorspoed van Groot-Brittannië. De snel industrialiserende en urbaniserende economie had grondstoffen en afzetmarkten

26 Michael F. Hopkins, David Ormsby Gore, Lord Harlech, 1961–65. Een hoofdstuk uit: Micheal F. Hopkins, Saul Kelly en John W. Young, The Washington Embassy: British

Ambassadors to the United States, 1939–77, (Londen: Palgrave Macmillen UK, 2009):

137-139. Op meerdere cruciale momenten tijdens de Cuba crisis gaf Ormsby advies aan president Kennedy. ‘The crisis, which now drew to a close, had been shaped by American decisions but Britain gained unparalleled consultation in Washington.’

(11)

nodig en daarom zouden veel gebieden onder formele koloniale heerschappij komen, zo was de gedachte begin jaren zestig.27

Volgens Gallagher en Robinson was de official mind of British imperialism een bureaucratische gedachtegang. Zij bedoelden daarmee dat de Britse regering een autonome entiteit was. De oorzaak van de Britse kolonisatie van Afrika lag dus niet in de eerste plaats aan grote bedrijven die door middel lobbyisten druk uitoefenden op de regering om nieuwe overzeese gebieden te koloniseren.28 Robinson en Gallagher werden bekritiseerd, omdat zij de

rol van lobbygroepen en de publieke opinie zouden negeren. Hun tegenargument was dat de Britse regering een autonome entiteit was die relatief geïsoleerd was en daarom immuun was voor druk van buitenaf.29 De Britse regering in Londen vormde hierbij het centrum en de

Britse autoriteiten in de koloniën vormden de periferie, of in hun woorden: ‘the men on the

spot’.30 Deze men on the spot speelden een cruciale rol in het koloniale beleid van het Britse

rijk. De berichten en adviezen die zij stuurden aan de regering, bepaalden het kader waarin de beleidsmakers in het centrum moeten handelen. Dit was volgens Robinson en Gallagher terug te zien in de manier waarop verschillende delen van het Britse rijk werden bestuurd: het doel was telkens hetzelfde, namelijk economische expansie voor Groot-Brittannië, maar de manier waarop was verschillend. In India was bijvoorbeeld een formeel bestuur gewenst, terwijl in Latijns-Amerika een informeel systeem werd gebruikt, waarbij mensen afhankelijk werden gemaakt van Britse investeringen en leningen.31

De casestudie van de Nederlandse ambassadeurs in Zuid-Afrika past goed binnen deze theorie. Zeker in de jaren vijftig en zestig, toen er in de pers nog weinig over Afrika werd bericht, was het ministerie van Buitenlandse Zaken tot op zekere hoogte afhankelijk van de 27 https://imperialglobalexeter.com/2013/11/21/talking-empire-the-gallagher-robinson-controversy/. Geraadpleegd op 26 januari 2019. Een podcast serie waarin professor Richard Toye en professor Andrew Thompson van de universiteit van Exeter de Gallagher-Robinson controverse bespreken. Aflevering 2.

28 Idem, zie ook het origineel van Gallagher en Robinson: Jack Gallagher & Ronald

Robinson, Africa and the Victorians: the official mind of imperialism, (Londen: Macmillan, 1961).

29 Idem.

30 Het begrip men on the spot is sinds het uitkomen van de studie door Robinson en Gallagher een veelvoudig gebruikte term geworden onder historici. Andere voorbeelden hiervan zijn: Justin Willis, ‘ “Men on the spot” and the labor policy in British East Africa: the Mombasa water supply, 1911-1917.’, International Journal of African Historical Studies, Vol.28, Nr.1, (1995) en Alexander Schölch, ‘The 'Men on the Spot' and the English Occupation of Egypt in 1882.’, The Historical Journal, Vol. 19, Nr. 3, (September, 1976): 773-785.

31 Alen Lester, ‘Imperial Circuits and Networks: Geographies of the British Empire’, History

(12)

Nederlandse ambassade voor berichtgeving uit dat gebied.32 Aangenomen wordt dat alle

beslissingen op het gebied van buitenlands beleid ten aanzien van apartheid bij de regering werden genomen. Op grond van het centrum-periferiemodel van Robinson en Gallagher en eerder onderzoek over ambassadeurs is het de vraag waar het Nederlandse beleid echt gemaakt werd.33 Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag:

‘Hoe beïnvloedden de diplomaten van de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika het Nederlandse beleid ten aanzien van de apartheid (1948-1968)?’

Voor dit onderzoek is de periode van 1948 tot 1968 aangehouden. Het onderzoek start in 1948, omdat dan de Nasionale Party van Malan de Zuid-Afrikaanse verkiezingen wint en de periode van de apartheid begint. Echter, ik kan niet de gehele geschiedenis van de apartheid onderzoeken, omdat ik beperkt de tijd heb voor mijn onderzoek. Daarom wordt het onderzoek toegespitst op vier casestudies, verdeeld over drie hoofdstukken: Van den Berg en het bloedbad van Sharpeville, Ravesloot en de motie van censuur, Helb en de ton van Luns, en Lewe en de onderzeebootkwestie.

Ik structureer dit onderzoek aan de hand van belangrijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, zoals die hiervoor kort zijn besproken. Bij elke gebeurtenis of ontwikkeling analyseer ik de reactie van de ambassade aan de hand van telexberichten, brieven en codeberichten die te vinden zijn in het Nationaal Archief. Aan de hand van deze documenten zal ik het kader te (her)creëren waarin de beleidsmakers in Den Haag hun beslissingen moesten nemen wat betreft het Nederlandse Zuid-Afrikabeleid. Hiernaast zet ik de berichtgeving van de ambassade af tegen de uiteindelijke beslissingen van het kabinet. Van daaruit formuleer ik een antwoord op de hoofdvraag van dit onderzoek. In 2008 werd er een vergelijkbaar onderzoek gepubliceerd over Nederlandse diplomaten: In dienst van

Buitenlandse Zaken.34 Mijn onderzoek is echter uniek in de zin dat ik verschillende

ambassadeurs analyseer en hun invloed over een periode onderzoek. Andere onderzoeken 32 Dennis Brouwer, De official mind van Nederlandse diplomaten in Ghana:

Ghanese-Nederlandse betrekkingen ten tijde van de Koude Oorlog en dekolonisatie in Afrika (1955 – 1972), (Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, 2017): 9.

33 Het centrum-periferie model werd door Robinson en Louis ook toegepast op de dekolonisatie van het Britse rijk in: W.R. Louis & R. Robinson, ‘The imperialism of

dekolonization’, The Journal of Imperial and Commonwealth History, Vol. 22, No. 3 (1994): 462-511.

34 A.C. Van der Zwan, Bob de Graaff en Duco Hellema, In dienst van Buitenlandse Zaken:

achttien portretten van ambtenaren en diplomaten in de twintigste eeuw. (Amsterdam: Boon,

(13)

zoals De Amerikaanse ambassade in Den Haag, The Washington Embassy en In dienst van

Buitenlandse Zaken bekijken elke ambassadeur op zich. Het bronmateriaal wat betreft de

Nederlandse ambassade ten tijde van de hoge apartheid is veelvuldig. De invloed van de ambassadeurs moet zodanig groot zijn geweest dat de overheid besloot om veel ambassade documenten te bewaren. Dit zegt iets over de hiërarchische positie van een ambassadeur binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken. Gezien de gevoeligheid omtrent apartheid was het opvallend dat de auteurs een uitgesproken mening hadden over alle zaken die hiermee te maken hadden.

Hoofdstuk 1: Stamverwantschap en Sharpeville

Om de relatie tussen de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika en het apartheidsbeleid te kunnen begrijpen, moet eerst de historische relatie tussen Nederland en Zuid-Afrika worden begrepen. De historische ontwikkelingen die de betrekkingen tussen de twee landen beïnvloedden tijdens de periode van de hoge apartheid, ontstonden namelijk al ver voor de opkomst van de Nasionale Party. De witte elite die Zuid-Afrika bestuurde tijdens de apartheid bestond uit Afrikaners, en zij stamden af van de VOC-bemanningslieden die naar Zuid-Afrika

(14)

kwamen met Jan van Riebeeck. In de loop van de negentiende eeuw ontstond er een band tussen het Nederlandse volk en het Afrikaner volk die later van belang zou zijn voor de betrekkingen tussen de twee landen: de stamverwantschap.

Dit hoofdstuk begint met het ontstaan van de stamverwantschap. In het Nederlandse beleid ten aanzien van apartheid in de jaren vijftig stond stamverwantschap namelijk centraal. Vervolgens wordt ingegaan op de situatie in Zuid-Afrika in de jaren vijftig. Onder de premiers Malan en Verwoerd werd de ene na de andere apartheidswet aangenomen. De opeenstapeling van racistische en onderdrukkende wetten leidden uiteindelijk tot het protest bij Sharpeville. Daarna wordt de situatie in Nederland besproken. Na de Tweede Wereldoorlog kenden de meeste mensen in Nederland Zuid-Afrika alleen vanwege de culturele connectie met het Afrikaner volk. Dit begon gedurende de jaren vijftig langzaam te veranderen door wat de historicus Kuitenbrouwer noemt: de ontdekking van de Derde Wereld.35 Deze ontwikkeling hangt nauw samen met de eerste oproepen tegen apartheid in

Nederland, zoals de oprichting van het Comité Zuid-Afrika in 1957.36 Nadat de historische

relatie tussen Nederland en Zuid-Afrika duidelijk is gemaakt, wordt tot slot ingegaan op de invloed van de Nederlandse ambassade op het Nederlandse beleid ten aanzien van de apartheid.

1.1 Stamverwantschap en de opkomst van de apartheid in de jaren vijftig

De stamverwantschap tussen het Nederlandse en het Afrikaner volk gaat over meer dan de afstammelingen van VOC-lieden en de taalkundige connectie. De wortels van de Nederlands-Afrikaner relatie liggen in de negentiende eeuw. Toen de Kaapkolonie in 1806 werd overgenomen door Groot-Brittannië, woonden de afstammelingen van Van Riebeeck en zijn bemanning er al 150 jaar en was de kolonie uitgegroeid tot 25.000 mensen. Na de Britse overname stroomden al snel grote aantallen Engelssprekende emigranten Zuid-Afrika binnen. Dit was het gevolg van Britse overheidsinitiatieven die zo hun greep op de kolonie wilden versterken.37 In 1833 werd de slavernij verboden in heel het Britse rijk en dit zorgde voor

boosheid onder de Afrikaners. De slavenhouders in West-Indië waren namelijk rijk en konden gemakkelijk naar Londen reizen om hun compensatie voor het verlies van hun slaven te 35 Maarten Kuitenbrouwer, De ontdekking van de Derde Wereld: Beeldvorming en beleid in

Nederland, 1950-1990, (Amsterdam: SDU Uitgeverij Koninginnegracht, 1994): 24.

36 Muskens, 38.

37 Bernard Slaa, ‘Revitalising Stamverwantschap: The Role of the Nederlands Zuid-Afrikaanse Werkgemeenschap on Dutch-Afrikaner Relations in the Twentieth Century.’

(15)

innen. De Afrikaners konden deze reis echter niet betalen. Bovendien hadden zij minder slaven en dus minder compensatie.38 De combinatie van de komst van de Engelse

immigranten en het verlies van hun slaven, maakte dat een grote groep Afrikaners in 1837 besloot om naar het Zuid-Afrikaanse binnenland te trekken. Deze periode staat bekend als de Grote Trek.39

Tijdens de Grote Trek was er sporadisch contact met Nederland, maar echte steun kon het nieuwe koninkrijk Nederland niet geven. Na de Napoleontische oorlogen kon het zich niet veroorloven zich te mengen in Britse aangelegenheden.40 Desondanks identificeerden de

Afrikaner-Boeren zich met hun Nederlandse wortels. Ze gebruikten bijvoorbeeld de Nederlandse driekleur als basis voor de vlaggen van de drie net gevestigde Boerenrepublieken. Hiernaast kozen zij Nederlands als hun nationale taal en gebruikten zij de Nederlands-Romeinse wetgeving als de basis voor hun wetsysteem.41 Vooral de Oranje

Vrijstaat benadrukte zijn Nederlandse connectie door Oranje in zijn naam te nemen, een verwijzing naar het huis van Oranje-Nassau. Kort na de oprichting zond de eerste president van de Oranje Vrijstaat een brief naar koning Willem III waarin stond: ‘dat van dien oud-Hollandschen stam hier een tak wortelen heeft geschoten.’42 De koning reageerde positief op

deze brief en schreef dat de band tussen de twee naties sterker dan ooit was. De stamverwantschapsgevoelens werden later nog versterkt toen Nederland tijdens de Boerenoorlogen overspoeld werd door pro-Boerpropaganda.43

Tijdens de Eerste Boerenoorlog (1880-1881) ontstond er opnieuw een opleving tussen Nederland en het Afrikaner volk. De Afrikaners waren op dat moment verwikkeld in een strijd om de Britse annexatie van Transvaal ongedaan te maken. Door de rebelse Afrikaners te omarmen als het ‘stamverwante broedervolk’, werd door de liberale elite geprobeerd om het Nederlandse nationalisme naar een hoger niveau te tillen. Volgens de Rotterdamse historicus Slaa was dit om twee redenen. Ten eerste was onder de liberale elite in Nederland het idee ontstaan dat de Nederlandse natie oud en sceptisch was geworden en dat zij bovendien haar 38 Lapping, 12.

39 Lapping, 13 en Slaa, 506.

40 Bernard Slaa, ‘Revitalising Stamverwantschap: The Role of the Nederlands Zuid-Afrikaanse Werkgemeenschap on Dutch-Afrikaner Relations in the Twentieth Century.’

South African Historical Journal, Vol. 65, No. 4, (2013): 506.

41 Idem.

42 Idem. Slaa citeert hier uit: J.W. Pont, ‘De Betrekkingen tusschen Nederland en Zuid-Afrika’, in J. de Louter et al., Nederland-Zuid- Afrika: gedenkboek uitgegeven door de

Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeniging, bij gelegenheid van haar vijftig-jarig bestaan 1881-1931 (Amsterdam: NZAV, 1931): 77.

(16)

idealen had verloren. De succesvolle strijd van de Boeren tegen de Britten was dus een goed voorbeeld van een ‘Nederlandse stam’ die nog in staat was om grootse dingen te bereiken. De tweede reden was dat de ‘Boerenliefde’ werd gezien als een integrerende kracht. In een tijd waarin de sociale klassen in Nederland steeds verder uit elkaar groeiden door de massale industrialisatie, kon het steunen van de Boeren zorgen voor een gemeenschappelijk doel.44

Verenigingen zoals de Nederlandse Zuid-Afrikaansche Vereniging (NZAV) werden opgezet om de Afrikaners te steunen en Afrikaner studenten de kans te geven om in Nederland te studeren. Ondanks dat de Afrikaners de Tweede Boerenoorlog verloren, was het idee van stamverwantschap al wijdverspreid geraakt in elke sociale laag van de Nederlandse bevolking.45 Tot ver in de jaren zestig zouden deze gevoelens tekenend zijn voor de relatie

tussen Nederland en Zuid-Afrika.

In 1948 won de Nasionale Party onder leiding van Malan de Zuid-Afrikaanse verkiezingen. Malan en zijn partij hadden campagne gevoerd onder de slogan van het toen nog niet zoveel betekenende woord apartheid. Vanuit de oppositie werd in het begin nog weleens gesproken over ‘vertrouwen’ en de ‘christelijke plicht’ om voor de zwarte medemens te zorgen. Ze namen geen sterke houding aan en dit maakte de Nasionale Party alleen maar brutaler. Strijdom, de later premier, had niets met dit soort moraliserende retoriek en zijn manier van spreken was kenmerkend voor waar de Nasionale Party voor stond. Vlak voor de verkiezingen van 1948 maakte hij iedereen die deed alsof hij niet begreep wat er met apartheid bedoeld werd, belachelijk. Volgens hem was apartheid simpelweg een zaak van dominantie:

‘Iedereen is een baas, een gelijke of een mindere, één van de drie. Als je geen baas bent, dan ben je dus iemands gelijke… Het is helder en logisch. Als jij zegt dat je de inheemsen niet wilt domineren, dan betekent dat simpelweg dat jij voor een beleid van gelijkheid bent.’46

Dit citaat laat het werkelijke doel van apartheid zien. Het ging niet alleen om het scheiden van de zwarte en witte bevolking van Zuid-Afrika, het ging om het verzekeren van de witte macht en rijkdom ten koste van alles.

Na de overwinning van de verkiezingen waren er voor de Nasionale Party twee prioriteiten die zo snel mogelijk gerealiseerd moesten worden. De eerste prioriteit was het verzekeren van de machtspositie binnen het parlement. De partij van Malan had met een kleine meerderheid gewonnen en bij de volgende verkiezingen moest worden voorkomen dat 44 Idem, 507.

45 Idem, 508.

46 Geciteerd in: Saul Dubow, Apartheid 1948-1994 (New York: Oxford University Press, 2014): 33. Citaat vertaald uit het Engels.

(17)

zij zou verliezen. Om dit voor elkaar te krijgen, kregen alle Afrikaans- en Duitssprekende witte mensen in het mandaatgebied van Zuidwest-Afrika (later Namibië) stemrecht. Van deze mensen werd verwacht dat zij op de Nasionale Party zouden stemmen. Dit leverde de partij zes zetels op in het parlement.47 De tweede prioriteit was het ontnemen van het stemrecht van

de ‘gekleurden’ in de Kaapprovincie.48 Dit was een lang proces, omdat hiervoor de constitutie

moest worden aangepast. Ondanks dat het nog drie verkiezingen zou duren voordat de Nasionale Party de absolute meerderheid had in het parlement, zorgden deze twee maatregelen ervoor dat de partij voor de rest van de apartheidsperiode geen enkele verkiezing meer verloor.49

De partij-ideologie legde de nadruk op de ‘scheiding der etniciteiten’; de verschillende naties onder de Unie van Zuid-Afrika werden gezien als door God geschapen entiteiten die in ‘al haar puurheid’ behouden moesten worden.50 Met die gedachtegang werd in 1950 de

Population Registration Act ingevoerd. Deze wet zorgde ervoor dat ieder kind bij de geboorte

aan een raciale categorie werd toegeschreven. De Zuid-Afrikaanse regering legde hiermee de fundering voor de apartheidsstaat. De Population Registration Act vormde een opstapje naar de invoering van de Abolition of Passes and Co-ordination of Documents Act in 1952. Op Orwelliaanse wijze luidde deze wet het begin in van de gehate reference books, ook wel

dompas genoemd.51 De reference books waren passen die elke zwarte inwoner van

Zuid-Afrika die ouder was dan 16 jaar bij zich moest hebben wanneer zij zich in witte gebieden begaven. Deze wet zou later de oorzaak zijn van de Sharpeville protesten. Het idee was dat de eerdergenoemde ‘entiteiten’ (rassen) theorie niet zouden mengen, want drie jaar eerder was al de Mixed Marriages Act ingevoerd en in 1950 de Immorality Act.52 Deze twee wetten zorgden

47 Robert Ross, A Concise History of South Africa (Melbourne: Cambridge University Press, 1999): 115.

48 Met gekleurden wordt bedoeld: alle half witte en half zwarte mensen. Dit is een kunstmatige categorie die de regering van Zuid-Afrika creëerde om meer structuur aan te brengen in het apartheidssysteem.

49 Ross, 115. 50 Idem, 116.

51 Dubow, Apartheid 1948-1994, 37. De Abolition of Passes and Co-ordination of

Documents Act deed het tegenovergestelde van wat de naam van de wet deed verwachten. Het

was de invoering van het passensysteem. In het boek 1984 van George Orwell doet de

dictatuur van Big Brother hetzelfde, met elke naam wordt het tegenovergestelde bedoeld. Het bekendste voorbeeld is de partijslogan: War Is Peace, Freedom Is Slavery, and Ignorance Is Strength.

52 Ross, 116. De Immorality Act (1950) verbood heteroseksueel contact tussen witte en zwarte mensen.

(18)

voor veel leed. Families konden uit elkaar gerukt worden en verwanten die aan een andere rassencategorie werden toegewezen of dat claimden, werden van elkaar gescheiden.53

Deze reeks wetten die begin jaren vijftig werden ingevoerd door Malan en zijn partij, waren bedoeld om de rassen zoveel mogelijk van elkaar te scheiden en zodoende apartheid te creëren. Hiernaast werden wetten ingevoerd die ontworpen waren om de zwarte bevolking onder de duim te houden. Verwoerd, de latere premier van Zuid-Afrika, werd in 1950 benoemd tot minister van Naturellen Zaken.54 In deze positie voerde hij het Bantu-onderwijs

in. Het Bantu-onderwijs had een tweeledig effect. Ten eerste kwam het onderwijs voor de zwarte bevolking volledig onder de controle van de staat. Apartheidspropaganda werd verspreid door middel van het onderwijs. Het idee achter dit beleid was dat onderwijs voor de zwarte bevolking beperkt moest worden tot wat zij nodig hadden om de witte economie draaiende te houden. Het tweede effect was dat het niveau daalde, hoewel het aantal schoolgaanden steeg. Tot dan toe was het onderwijs in handen geweest van de christelijke missie. In gebieden waar de missie veel aanwezig was, zoals de oostelijke Kaap, was de geletterdheid tot wel tachtig procent. Na de invoering van het Bantu-onderwijs daalde dit sterk.55 Door het merendeel van de zwarte bevolking hoger onderwijs te ontzeggen, was de

zwarte bevolking minder geneigd om in opstand te komen tegen het apartheidsregime.

Malan wist dat het apartheidsbeleid hem niet populair zou maken in het buitenland. Daarom opereerde hij voorzichtig en probeerde hij alle invloed die hij had, te behouden. Malan behield de ervaren Forsyth als staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, een beslissing die voor zijn Britse tegenhanger een geruststellende keuze was. Hij was zich bewust van het gevaar dat veroorzaakt zou kunnen worden wanneer Zuid-Afrika geïsoleerd raakte in de VN, dus probeerde hij een goede relatie met het Verenigd Koninkrijk en de VS te houden. Zuid-Afrika’s deelname aan de Koreaanse oorlog was dan ook een signaal dat de regering haar aandeel in de anticommunistische alliantie waar wilde maken.56 Een tweede voorbeeld dat laat

zien dat Malan diplomatieke isolatie probeerde te voorkomen, is zijn bezoek aan Israël in 1953. Hij was de eerste buitenlandse premier die de nieuwe Zionistenstaat bezocht. Als minister van Binnenlandse Zaken was Malan in 1930 verantwoordelijk geweest voor de invoering van een Jodenquotum. In de jaren dertig en veertig was antisemitisme een

53 Idem.

54 Idem, 118. Naturellen Zaken betekent zoiets als: inheemsen zaken. Hij was verantwoordelijk voor alles wat met de zwarte bevolking te maken had. 55 Idem, 121.

(19)

effectieve manier geweest om steun te mobiliseren en met zijn symbolische bezoek aan Israël probeerde hij dit te bagatelliseren.57

1.2 De ontdekking van de Derde Wereld en vroege anti-apartheidsinitiatieven in Nederland

In Nederland was de strijd tegen de apartheid onderdeel van een groter geheel: ontwikkelingshulp voor de Derde Wereld. In Nederland raakte het begrip Derde Wereld pas in de jaren zestig verbreid, na het verlies van Nederlands-Indië in 1949 en de afstand van Nieuw-Guinea in 1962. Toch begon de aanzet voor de belangstelling voor de Derde Wereld al in de jaren vijftig, in samenhang met het dekolonisatieproces. Dit heeft alles te maken met wat de politicoloog Lijphart ‘the trauma of decolonization’ noemt.58 Het trauma van de

dekolonisatie was volgens Lijphart dat de Nederlandse regering alleen maar aan Nederlands-Nieuw-Guinea vasthield vanwege de emotionele gehechtheid aan het kolonialisme dat voortkwam uit een gekrenkte nationale trots na het verlies van Nederlands-Indië. In een bredere zin staat het trauma van de dekolonisatie voor de onmacht van Nederland om vrede te hebben met de onafhankelijkheid van Indonesië. Volgens de historicus Kuitenbrouwer is het begin van de Nederlandse ontwikkelingshulp en het ontstaan van de politieke, intellectuele en humanitaire belangstelling voor de nieuwe staten in Azië en Afrika beïnvloed door de dekolonisatie van Indonesië.59 Na drie eeuwen van koloniale heerschappij was het voor de

Nederlandse regering moeilijk om afstand te doen van Nederlands-Indië. Aan Nederlandse kant waren er drie factoren die de soevereiniteitsoverdracht belemmerden: economische belangen, internationale status en geestelijke, ethisch-humanitaire en legalistische betrokkenheid.60 Voor dit onderzoek zijn vooral de internationale status en de

ethisch-humanitaire factoren van belang.

Voor, tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog hadden veel Nederlandse politici aanspraak gemaakt op de status van middle power, vanwege het bezit van Nederlands-Indië. Met een middle power werd bedoeld dat Nederland weliswaar geen grootmacht was zoals de V.S. maar dat zij ook geen nietsbetekenend land was. Dit bracht echter ook een angst met zich mee. Als Indië verloren zou gaan, zou Nederland vervallen tot ‘de rang van

57 Idem.

58 A. Lijphart, ‘The Trauma of Decolonization: The Dutch and West New Guinea.’ Pacific

Affairs, Vol. 39, No. 3, (1966): 418.

59 Kuitenbrouwer, 24. 60 Idem.

(20)

Denemarken’, niet meer dan een ‘boerderij aan de Noordzee’.61 Denemarken had zijn kleine

koloniale bezittingen verkocht aan de VS en het Verenigd Koninkrijk. Toen de Duitsers aanvielen, had Denemarken zich niet eens militair verzet, waardoor het land nog meer aan aanzien verloor. Na de Tweede Wereldoorlog maakte het gecombineerde streven van statusherstel en de vrees voor statusverlies, dat Nederland zich met hand en tand verzette tegen de druk van Groot-Brittannië, Amerika en de VN om Indonesië onafhankelijkheid te geven.62 Het was tevergeefs, want in 1949 werd Indonesië alsnog onafhankelijk. Voor

sommige betrokkenen in het ambtenarenapparaat, de zending en de missie en de universitaire wereld, vormde de problematische dekolonisatie echter een positief leerproces. In de progressief-idealistische traditie van de ethische politiek van voor de oorlog, werd in 1949 het eerste Nederlandse initiatief tot ontwikkelingshulp genomen. Onder leiding van hoogleraar tropische landbouw De Vries, werden voormalige koloniale ambtenaren uitgezonden naar ‘laagontwikkelde’ landen om daar ‘technische hulp’ te bieden.63 Op het ministerie van

Buitenlandse Zaken werd ontwikkelingshulp vooral opgevat als compensatie en alternatief voor het verlies van Nederlands-Indië. Op deze manier kon Nederland laten zien dat zij meer status had dan Denemarken.

Na het verlies van Nieuw-Guinea in 1962 liep de belangstelling voor Indonesië sterk terug. Op Nederlandse universiteiten trokken traditionele Indologische studierichtingen, zoals Oosterse taal- en letterkunde, antropologie en koloniale geschiedenis nog maar weinig studenten. Tegelijkertijd nam de belangstelling voor ontwikkelingsproblematiek in het algemeen sterk toe. Zo formuleerde het Koninklijk Instituut voor de Tropen (voorheen het Koloniaal Instituut) in 1964 als haar voornaamste taak: ‘de bestudering van ontwikkelingsproblemen en de verbreiding van de kennis hieromtrent, enerzijds aan het publiek, anderzijds aan degenen die naar ontwikkelingslanden worden uitgezonden.’64 In deze

ontwikkeling is ook een element van continuïteit te vinden. In de bundel Balans van beleid.

Een terugblik op de laatste eeuw van Nederlands-Indië uit 1961, formuleerden sommigen van

de voormalige koloniale ambtenaren en deskundigen hun terugblik reeds in termen van ‘ontwikkelingsgedachte’, ‘ontwikkelingsmethodiek’ en ‘ontwikkelingsprojecten’.65

De eerste aandacht voor de positie van de zwarte bevolking van Zuid-Afrika als slachtoffers van de apartheid kwam toen de Nasionale Party in 1948 de verkiezingen won. 61 Idem, 25.

62 Idem, 25-26. 63 Idem, 31. 64 Idem, 45. 65 Idem.

(21)

Door de Tweede Wereldoorlog waren de Afrikaner Nationalisten al in negatief daglicht komen te staan, omdat de Nasionale Party tegen oorlogsdeelname aan de geallieerde zijde had gestemd. Hiernaast hadden kleine Afrikaner bewegingen, zoals de Ossewa Brandwag, met de Nazi’s gesympathiseerd. De Nederlandse pers reageerde negatief op de overwinning van de Nasionale Party. Volgens de NRC was er naast het racisme tegen de zwarte bevolking ook een blijvend antisemitisme. Bij de christelijke krant Hervormd Nederland riep het rassenprogramma van de partij herinneringen op van nazipropaganda tegen de Joden.66

Ondanks de negatieve aandacht in de Nederlandse kranten zorgden de blijvende gevoelens van stamverwantschap al snel voor begrip voor het bewind van de Afrikaners. In de VN steunde Zuid-Afrika Nederland nadrukkelijk bij de dekolonisatie van Indonesië en de Nieuw-Guineakwestie. Net als het Nederlandse bestuur over Nederlands-Indië en Nieuw-Guinea, beschouwden de Nederlandse kabinetten-Drees het Zuid-Afrikaanse rassenbeleid als een binnenlandse aangelegenheid. Daarom stemde Nederland in de VN een aantal keer tegen anti-apartheidsresoluties van de Afro-Aziatische landen.67

De Zuid-Afrikaanse historicus Furlong bevestigt de verbetering van de relatie tussen Nederland en wit Zuid-Afrika aan het begin van de jaren vijftig. Als reden daarvoor noemt hij een combinatie van de steun in de VN bij het dekolonisatieproces, de effecten van de Koude Oorlog en de aantrekkingskracht van Zuid-Afrika voor Nederlandse emigranten.68 Het

cultureel akkoord van 1951 was hier mede het resultaat van. De opleving tussen de twee landen was echter maar van korte duur, want de Duitse bezetting had veel Nederlanders gevoelig gemaakt voor het concept van ras. Daarnaast schrijft Furlong net als Kuitenbrouwer dat het trauma van de dekolonisatie bijdroeg aan een groeiende anti-apartheidsstemming in Nederland.69 Zelfs op de Vrije Universiteit van Abraham Kuyper, waar ze de Afrikaners tot

dan toe altijd gesteund hadden, gingen mensen kritiek uiten. Rector magnificus Dooyeweerd en de theoloog Bavinck leverden sinds 1952 regelmatig kritiek.70

Het eerste Nederlandse anti-apartheidsinitiatief ontstond naar aanleiding van de arrestatie van Nelson Mandela, Oliver Tambo, Walter Sisulu, Joe Slovo en 152 andere leden van het ANC in december 1956. Zij werden beschuldigd van hoogverraad, omdat het ANC een jaar eerder samen met andere zwarte organisaties (waaronder de verboden 66 Idem, 213.

67 Idem, 214.

68 Patrick Furlong, ‘Cousins no more? The 1948 crisis in ties between the Netherlands and Afrikaner nationalists’, New Contree, Vol. 78 (juli 2017): 73.

69 Idem. 70 Idem.

(22)

Communistische Partij) het Freedom Charter had aangenomen. Hierin verklaarden zij dat zij tegen het blanke minderheidsregime waren en voor een multiraciaal Zuid-Afrika.71 De

arrestatie van de ANC-leiders was voor de ‘rooie’ hervormde predikant Buskes de druppel die de emmer deed overlopen. Buskes was PvdA-lid en oud-verzetsman. In 1955 was hij drie maanden op reis geweest in Zuid-Afrika en hij had zijn ervaringen opgeschreven in een boek, getiteld: Zuid-Afrika’s apartheidsbeleid: onaanvaardbaar.72 In 1957 besloot Buskes actie te

ondernemen en samen met twee anderen het Comité Zuid-Afrika op te richten. Het comité zamelde geld in om de beschuldigden van de zogenaamde Treason Trials te steunen door middel van een kunstveiling; in totaal werd 9500 gulden opgehaald.

1.3 Stamverwantschap onder druk: Sharpeville

De eerste keer sinds de Tweede Wereldoorlog dat de relaties tussen de twee landen onder druk kwam te staan, was na het beruchte bloedbad in Sharpeville. Sinds de Nasionale Party in 1948 aan de macht kwam, werden de apartheidswetten steeds intensiever. Langzamerhand werden steeds meer regels ingevoerd die de zwarte bevolking gescheiden moest houden van de witte bevolking. Zo waren tegen het einde van de jaren vijftig waren gemengde huwelijken verboden. Hiernaast werd de gehele zwarte bevolking gedwongen om in reservaten te wonen.73 Georganiseerd verzet tegen de apartheid kwam vanuit het ANC en vanaf 1959 ook

van het PAC. Het PAC was een radicale afsplitsing van het ANC, opgericht onder leiding van Sobukwe. De jonge bevolking van Sharpeville had al een tijd te kampen met werkloosheid. De hoge werkloosheid in combinatie met de hoge huur die de bewoners van Sharpeville moesten betalen, maakten Sharpeville tot een broedplaats voor het PAC.74

Op 21 maart 1960 organiseerde het PAC een actiedag tegen de paswetten. De paswetten dwongen alle zwarte mensen een pas bij zich te hebben als zij zich buiten de thuislanden begaven. Dit beperkte de bewegingsvrijheid en praktisch gezien werden zij gevangen in de thuislanden en hun werkplek. Ongeveer 5000 man verzamelde zich voor het politiebureau van Sharpeville. Het plan van het PAC was om hun actievoerders zonder pas te laten demonstreren en ze met opzet te laten arresteren. Het was een geweldloze actie die geïnspireerd was op de onafhankelijkheidsstrijd geleid door Mahatma Gandhi in India.75 De

71 Muskens, 38. 72 Idem.

73 https://www.thoughtco.com/when-did-apartheid-start-south-africa-43460. Geraadpleegd 26 maart 2019.

74Lapping, 138.

75 T.R.H. Davenport, South Africa: A Modern History, (Johannesburg: Macmillan South Africa, 1977): 286.

(23)

lokale politie in Sharpeville was dit soort onrust niet gewend. Ze hadden niet de moed en de celcapaciteit om zoveel mensen te arresteren. De Zuid-Afrikaanse luchtmacht zette laagvliegende Sabre-straaljagers in om de menigte te verspreiden, maar dat hielp niet. De politie raakte in paniek en begon in het wilde weg te schieten. Bij de protesten kwamen 69 mensen om en raakten 180 mensen gewond.76

Kort daarna riep de regering de noodtoestand uit, arresteerde 18.000 mensen en maakte het ANC en PAC illegaal.77 Kranten over de hele wereld reageerden geschokt. De VN

boog zich voor het eerst over Zuid-Afrika en concludeerde dat de internationale vrede en veiligheid in gevaar konden komen als het zo door bleef gaan.78 De PvdA-fractievoorzitter en

oppositieleider Burger schreef op 24 maart een brief aan minister-president De Quay (KVP) met de vraag hoe de Nederlandse regering hierop van plan was te reageren. De ministerraad maakte de volgende dag bekend dat: ‘met de formulering van het Nederlandse standpunt niet te haasten’ maar ‘de strekking zal zijn, dat de regering bij haar standpunt blijft staan van geen inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van Zuid-Afrika.’79

De Nederlandse regering was voorzichtig met het veroordelen van het bloedbad bij Sharpeville. Op de Nederlandse ambassade was de stemming anders. In 1950 had de Nederlandse ambassadeur (toen nog gezant) Van den Berg gewaarschuwd dat Nederland zich binnen de VN niet moest uitspreken tegen de apartheid, omdat Zuid-Afrika zich dan nog wel eens tegen Nederland zou kunnen keren.80 Na het bloedbad maakte Van den Berg een

ommezwaai. Op 29 maart 1960 stuurde hij een telexbericht naar minister Luns van Buitenlandse Zaken. Op dat moment wist Luns al wat er gebeurd was, het bericht van Van den Berg was slechts ter verduidelijking van de situatie. Van den Berg vroeg zich af: ‘Hoe lang zal men dit kunnen volhouden en hoe ver zal men in de bestrijding nog kunnen gaan?’ Van den Berg bedoelde hiermee: hoelang kan de Zuid-Afrikaanse regering het nog volhouden om protesten met geweld te bedwingen en hoever zullen zij gaan met het gebruik van geweld?

76 Idem, 286 en 287. En: Lapping, 138 en 139. 77 Idem.

78 De Boer, 81. 79 Idem.

(24)

Ook schreef hij dat de buitenlandse beschouwer ‘de gebeurtenissen misschien meer in een wereldperspectief’ kan zien dan de Afrikaanssprekende mensen in Zuid-Afrika.81 Met

wereldperspectief bedoelde hij zonder de vooroordelen die een Afrikaner zou hebben.

Voor de lokale, witte bevolking waren de onlusten in Sharpeville minder schokkend. Dit blijkt volgens Van den Berg uit de berichtgeving over de gebeurtenissen in zowel de Afrikaanstalige als de Engelstalige pers. Het nieuws over de onlusten in Sharpeville werd geplaatst naast berichten over de uitslagen van schoonheidswedstrijden in het kader van de Uniefeesten; ‘verlucht met foto’s van de mooiste Kaapse jongedames.’82 Volgens Van den

Berg betekende dit dat voor de witte bevolking van Zuid-Afrika het bloedbad in Sharpeville niets anders was dan een ‘endemisch verschijnsel van meer of minder periodieke uitbarstingen van zwarte elementen, waaraan, dankzij de grote paraatheid van de politie en het leger […] het hoofd kan worden geboden.’83 De onverschilligheid van de witte

Zuid-Afrikaanse bevolking werd door Van den Berg zwaar veroordeeld. Het is duidelijk dat hij het verbazingwekkend vond dat er na zoveel geweld en bloedvergieten zo harteloos gereageerd kon worden in de pers.

Om zijn woorden kracht bij te zetten, stuurde hij een kopie van een bericht van de Nederlandse consul-generaal in Johannesburg, waarin staat wat er precies gebeurd is in Sharpeville. Hierin staat vermeld hoe ook onschuldige vrouwen en kinderen slachtoffer werden van het geweld. Ook aan de reactie door de Afrikaner pers besteedde Van den Berg aandacht: ‘‘Die Burger schreef dat de ‘liberalen’ niet te snel de apartheid de schuld moeten geven’’. De krant schreef verder dat de ‘positie van de Bantoe rondom de steden het grootste vraagstuk is.’ Van den Berg gaf aan dat het niet ging om de positie van de Bantoe, maar om de vrijheidsbeperking van de zwarte bevolking. Volgens Die Burger waren er twee mogelijkheden: geleidelijke concessies om het einde van de apartheid zo ver mogelijk uit te stellen, of een harde aanpak die zal leiden tot ‘kapitulatie [sic]’ van de zwarten. Van den Berg uitte zijn minachting over het artikel in Die Burger en schreef dat de ‘aller verderfelijkste bedrijvigheid waartoe de witten zich in dit tijdsbestek kunnen lenen, is de zwarten het idee bij te brengen dat kapitulatie mogelijk en zelfs waarschijnlijk is.’84

81 Nationaal Archief in Den Haag, Archief nummer: 2.05.268, Ambassade en Consulaten-Generaal Zuid-Afrika 1955-1974. Inventaris nummer 208: Stukken betreffende de onlusten te Sharpeville en het proces tegen de leider van het Pan African Congress, Robert Sobukwe. 1960 – 1971. Telexbericht van Van den Berg aan minister Luns, 29 maart 1960.

82 Idem. 83 Idem. 84 Idem.

(25)

De woorden van Van den Berg mochten niet baten. Zoals vermeld werd apartheid door de Nederlandse regering nog steeds gezien als een binnenlandse aangelegenheid. In de Tweede Kamer bestonden er grote tegenstellingen tussen de partijen. Aan de ene kant stonden de linkse partijen: de PvdA, PSP en de CPN. De PvdA diende een motie in waarin stond dat discriminatie in strijd was met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de ECRM85 en dat het daarom geen binnenlandse aangelegenheid betrof. De Groot van de CPN

ging nog een stap verder en stelde voor om een boycot tegen Zuid-Afrikaanse goederen in te stellen.86 Het merendeel van de Kamer was het echter eens met de motie van

KVP-fractievoorzitter Romme. Deze onderschreef de bezwaren tegen apartheid, maar het leek hem zinvoller om in gesprek te gaan met het Zuid-Afrikaanse parlement.87 In de verklaring waar de

Tweede Kamer uiteindelijk mee kwam, stond: ‘het land dat haar met het oog op het stamverwante deel der bevolking zeer bijzonder te harte gaat, zal zich willen bezinnen op een politiek, welke rassendiscriminatie uitsluit en elke schending van de rechten van de mensen zal weten te voorkomen.’88

1.4 De motie van censuur

Directe actie in de vorm van een boycot of andere sancties bleven uit, maar de linkse oppositie bleef aandringen op een sterke anti-apartheidshouding in de eerstvolgende VN-Assemblee. Daarbij kwam dat de Surinaamse en Antilliaanse vertegenwoordiging een nieuwe stemonthouding in een anti-apartheidsresolutie niet zouden steunen. Onder druk van twee kanten gaf de ministerraad Luns toestemming om op dit punt toe te geven. Dit ging niet zonder slag of stoot. Er werd lang over gediscussieerd en veel ministers hadden hun bedenkingen; zij wezen op misstanden elders in de wereld. Ook Philips maakte bezwaar; dit bedrijf had grote economische belangen in Zuid-Afrika.89 Ondanks dat stemde Nederland

tijdens het Assemblee van 13 april 1961 voor het eerst voor een resolutie voor een betere behandeling van de Indiërs in Zuid-Afrika. Hiernaast stemde Nederland voor een resolutie die apartheid veroordeelde. Deze acties waren nog niet heel opzienbarend. Wat echt veel stof deed opwaaien, was de Nederlandse stem voor een motie van ‘censuur’, oftewel een motie van afkeuring.90 Een motie van censuur heeft binnen de VN geen directe praktische

85 Europese Commissie voor de Rechten van de Mens.

86 Hij vergeleek Zuid-Afrika met Hitler-Duitsland ‘minus de gaskamers’. 87 De Boer, 82.

88 Idem, 83. 89 Idem, 91.

90 Het woord ‘censuur’ dient in deze context niet letterlijk genomen te worden. Het gaat hierbij om een directe vertaling van het Engelse motion of censure. Deze is vergelijkbaar met

(26)

consequenties maar diplomatiek gezien kan het wel de reputatie van een land aantasten. De motie van censuur kwam als volgt tot stand. De Zuid-Afrikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Louw, hield op 11 oktober 1961 in de Algemene Vergadering een toespraak waarin hij de apartheid verdedigde. Hij sprak over de ‘sociale voorzieningen’ ten behoeve van de zwarte bevolking en gaf kritiek op de Afrikaanse staten.91 Deze speech werd als zeer beledigend en

uitdagend beschouwd door de Afrikaanse delegaties. Liberia diende vervolgens een motie van ‘censuur’92 in om de speech uit de notulen te laten schrappen. De motie werd aangenomen met

67 voor, 1 tegen en 20 onthoudingen. Zuid-Afrika was de enige die tegen stemde en Nederland was het enige westerse land dat voor stemde.93

Vanaf het moment dat dit in het nieuws kwam, ontving de Nederlandse ambassade protestbrieven van Nederlanders en oud-Nederlanders die naar Zuid-Afrika geïmmigreerd waren. In totaal zijn in het Nationaal Archief in Den Haag 19 brieven bewaard gebleven, waarvan één is voorzien van een lijst met 36 handtekeningen.94 Twee dagen na de stemming

kwam de eerste brief binnen. Een lectrice aan het Franse departement van de Universiteit van Kaapstad en emigrant uit Nederland, mevrouw E.H. van Meeteren-Verhagen, schreef dat zij zich schaamde voor het gedrag van Nederland: ‘het voelt als een klap in het gezicht van een trouwe vriend’. Ze herinnerde Nederland aan de stamverwantschap en culturele banden, maar haalde ook de ‘steun tijdens WOII’ aan en de donaties tijdens de watersnoodramp van 1953. Ze heeft zelfs moeite met het ondertekenen met hoogachtend, zo schreef ze onderaan de brief.95 Kort hierna komt de volgende brief binnen. Op 18 oktober schreef een bezorgde

Nederlandse emigrante een brief gericht aan koningin Juliana. Ze schreef dat zij zich zorgen maakte over de houding van Nederland tegenover het ‘stamverwante’ Zuid-Afrika; of de

een motie van wantrouwen, echter is een motie van censuur bedoeld om afkeuring te laten blijken en leidt deze doorgaans niet tot het aftreden van een bewindhebber.

91 Hein Buis, Verre vrienden. Het Nederlands buitenlands beleid tegen Zuid-Afrika in de

periode 1945-1973. (UVA Master scriptie, 1991): 53. Louw gebruikte onder andere het woord

‘neger’ en zei dat de zwarte bevolking in Zuid-Afrika het materieel gezien beter had getroffen dan in de rest van Afrika.

92 Dit is de motie van afkeuring zoals eerder in de tekst beschreven staat. Het is een formele vorm van protest tegen de speech van minister Louw.

93 De Boer, 92.

94 Nationaal Archief in Den Haag, Archiefnummer: 2.05.268, Ambassade en Consulaten-Generaal Zuid-Afrika 1955-1974. Inventarisnummer 247: Protesten van de Nederlandse gemeenschap in Zuid-Afrika vanwege de steun van Nederland voor de motie van censuur gericht tegen Zuid-Afrika in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 11 oktober 1961.

(27)

koningin niet een voorbeeld kon nemen aan ‘Uw koninklijke Moeder […] die tijdens de Boerenoorlog van 1898-1902 de Kruiser ‘H.M. Gelderland’ zond’?96

Op 27 oktober kwam een brief binnen van de ‘Nederlandse Vereeniging’ in Pretoria. Zij voelde zich ‘door het stamland in de steek gelaten’ en vond dat deze actie ‘indruist tegen de Nederlandse traditie van het vrije woord.’97 Ook een andere emigrantenvereniging uit

Lydenburg in Transvaal had een handtekeninginzamelingsactie gehouden om te laten zien hoeveel mensen in hun gemeenschap dit besluit afkeurden. Ambassadeur Van den Berg neemt de emigrantenverenigingen weinig serieus. In een brief aan het ministerie van Buitenlandse Zaken zette hij de leden van de ‘Nederlandse Vereeniging’ weg als ‘een paar verbitterde oude mannen die elk incident aangrijpen om de Nederlandse regering te fulmineren’.98 Hiernaast

hadden veel van hen vrijwillig hun Nederlanderschap afgestaan, dus dit protest was volledig ongepast, aldus Van den Berg.99

1.5 Plaatsvervangend ambassadeur Ravesloot

Uit een brief van 14 november 1961 blijkt dat Van den Berg in deze periode verlof heeft in Nederland. Ravesloot nam zijn plaats over als ambassadeur. Ravesloot nam de berichten van de Nederlandse Vereeniging serieuzer. Hun leider, Bourquin, werd als een onruststoker bestempeld. De plaatsvervangend ambassadeur verwachtte dat Bourquin voor meer problemen zou kunnen zorgen in de Nederlandse gemeenschap als de Nederlandse regering meer anti-apartheidsmaatregelen zou treffen. Toch ligt het de Nederlandse emigranten ‘niet in de aard’ om de apartheid te steunen, ondanks dat ‘men zich en zulks toch wel vanzelfsprekend de vruchten van de goedkope arbeidskrachten goed smaken ten bate van de eigen materiele omstandigheden.’ Het lijkt erop dat hij dacht dat veel Nederlanders misschien wel profiteerden van de goedkope zwarte arbeid, maar dat het echt steunen van de apartheid hun te ver ging. Deze gedachtegang hangt samen met het emigratiepatroon van Nederlanders die naar Zuid-Afrika vertrokken na de Tweede Wereldoorlog. Henkes schrijft in een artikel voor het Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis dat er na Sharpeville een ‘pijlsnelle daling’ plaatsvond van het aantal Nederlanders dat naar Zuid-Afrika vertrok. Door hun landverhuizing uit te stellen of af te blazen, maakten veel aspirant-emigranten duidelijk dat zij niets van de apartheid moesten hebben; zonnig Afrika maakte plaats voor bloedig

Zuid-96 Idem. 97 Idem. 98 Idem. 99 Idem.

(28)

Afrika.100 Ravesloot waarschuwde al direct voor de moeilijkheden die Bourquin zou kunnen

brengen in combinatie met de Zuid-Afrikaanse pers. De ambassadeur citeerde een artikel uit

Die Vaderland:

‘Mnr. Borquin [sic] het Vrydag ’n brief ontvang van die Nederlandse ambassadeur in Suid-Afrika, dr. Jan van der Berg, waarin 1g. sy volle steun beloof vir enige poging wat daarop gemik is om die goeie betrekkinge tussen die Republiek en Nederland te handhaaf.’

In het artikel stond dus dat Bourquin elke poging om de goede betrekkingen te handhaven steunde. In werkelijkheid was dit niet zo. Ravesloot concludeerde dat de Afrikaanse schrijvende pers bereid was om woorden ‘aan te wenden’ en ‘om te vormen’ wanneer er een ‘eigen propagandistisch doel indachtig is’.101

De protestbrieven van ontevreden emigranten, op zichzelf en in verenigingsverband, bleven aanhouden. In november en december 1961 en in januari 1962 werd elke maand een brief ontvangen, ondanks dat de motie van censuur in oktober 1961 had plaatsgevonden. Mensen voelden zich ‘verraden’ door hun ‘stamland’. Op 15 januari 1962 stuurde Ravesloot weer een brief door vanuit het consulaat-generaal in Kaapstad over Bourquin. Bourquin heeft dan klaarblijkelijk ook ‘die Johannesburgse immigrante kommitee’ achter zich gekregen. Het gaat hier om ‘een roerige groep oud-Nederlanders en oud-Vlamingen die zich geheel achter de politiek der Nationalisten schaart’.102 Ze beweren dat de Nederlandse politiek ontrouw aan

hen is. Zij noemen drie voorvallen om dit te bewijzen: een toespraak in de VN, een verklaring aan de pers in New York na een VN-vergadering en de stemming van 11 oktober 1961 (de motie van censuur). Ravesloot schreef dat ze slechts een klein deel uitmaken van de Nederlandse emigranten die na de oorlog naar Zuid-Afrika kwamen, maar dat hun acties serieus genomen moeten worden, omdat ze te veel negatieve aandacht voor Nederland veroorzaken in de Afrikaanse schrijvende pers.103

Die Transvaler en Die Burger besteedden veel aandacht aan de acties van de

emigranten en Bourquin was niet bang om leugens te verspreiden. Wat voor leugens dit dan precies zijn, vermeldde Ravesloot niet. De negatieve persberichten waar Ravesloot ook al ook 100 Barbara Henkes, ‘Een warm welkom voor blanke nieuwkomers? Nederlandse emigratie en Zuid-Afrikaanse natievorming (1902-1961)’, Tijdschrift voor Sociale en Economische

Geschiedenis, Vol. 10, No. 1 (2013): 32.

101 Nationaal Archief in Den Haag, Archiefnummer: 2.05.268, Ambassade en Consulaten-Generaal Zuid-Afrika 1955-1974. Inventarisnummer 247: Protesten van de Nederlandse gemeenschap in Zuid-Afrika vanwege de steun van Nederland voor de motie van censuur gericht tegen Zuid-Afrika in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 11 oktober 1961.

102 Idem.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In electrochemical generation at a nanoelectrode, the concentration of gas molecules at the surface of the electrode, c, is dictated by the rate at which these molecules are

On the basis of interviews with community-dwelling older adults before and after using technology, we conclude that older adults do wish to use technology in daily life

Ook tijdens de rest van het groeiseizoen zijn de ooien in 1996 telkens bij een lagere grashoogte ingeschaard dan in 1995 (tabel 1).. Door het lagere grasaanbod en de hogere

The call for climate adaptation is severe with the warming climate already causing profound impacts. To take lasting measures the ‘Deltaprogram’ advises Dutch municipalities

Voor het beantwoorden van deze deelvragen zal in §5.2 de Nederlandse waterzuiveringssector geanalyseerd worden en worden bekeken welke (soort) bedrijven de doelgroep vormen voor

Omdat de informatie-elementen uit de disclosures index allemaal gebaseerd zijn op objectieve bronnen, te weten: het Burgerlijk Wetboek, de pensioenwet, de richtlijnen

In dit onderzoek wordt tenslotte een bijdrage geleverd aan de literatuur, door inzicht te geven in de wijze waarop Nederlandse pensioenfondsen invulling geven aan de beperkte

In mijn tijd in Pretoria heb ik veel van het land kunnen zien, maar heb ik ook een netwerk weten te creëren die voor de toekomst van belang kan zijn in de zoektocht naar