• No results found

"Kerk in het socialisme" De relatie tussen Kerk en SED-regime, 1978-1989

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share ""Kerk in het socialisme" De relatie tussen Kerk en SED-regime, 1978-1989"

Copied!
98
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

"Kerk in het socialisme"

De relatie tussen Kerk en SED-regime, 1978-1989

MA Thesis in Oost- Europese Studies

Faculteit Geesteswetenschappen

Universiteit van Amsterdam

Auteur:

Nienke Broerse

Eerste lezer:

M. Kemper

Tweede lezer:

M. Brolsma

Juni 2015

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 2

1. Inleiding: De relatie tussen de Protestantse kerk en het SED-regime,

1949-1978 8

1.1 De Protestantse kerk in Oost-Duitsland 9

1.2 De Relatie tussen de Kerk en het regime tijdens het leiderschap

van Walter Ulbricht 12

1.3 De eerste jaren onder Erich Honecker: 1971-1978 21

1.4 Conclusie 23

2. Het godsdienstbeleid van de DDR vanaf 1978 24

2.1 Ideologie en de DDR 24

2.1.1 Het socialisme en religie 24

2.1.2 De ideologie in de DDR 26

2.2 De beleidsstructuren en de afspraken van 1978 30

2.2.1 Beleidsorganen in de godsdienstpolitiek 30

2.2.2 Sturing en dwang in godsdienstbeleid 32

2.2.3 6 maart 1978 33

2.3 Binnenlands beleid 37

2.4 Buitenlands beleid 41

2.4.1 De Kerk als internationaal instrument 41

2.4.2 Buitenlandse kerkelijke contacten 42

2.5 Conclusie 46

3. De Stasi en de Protestantse kerk vanaf 1978 47

3.1 Het ministerie van staatsveiligheid 47

3.1.1 De organisatie 47

3.1.2 Doel en werkwijze 49

3.1.3 Inoffiziele Mitarbeiter 49

3.2 Rol van de Stasi in het godsdienstbeleid van de DDR 52

3.2.1 Hauptabteilung XX 52

3.2.2 Infiltratie in de Protestantse kerk 54

4. Oppositie, de vredesbeweging en de Protestantse kerk 60

4.1 Kerkgroepen en de vredesbeweging 60

4.2 Oppositiegroepen en de Kerk 68

4.3 Een Protestantse revolutie? 82

Conclusie 87

______________________________________________________________

(3)

Inleiding

'Midden jaren tachtig was het in protestants Nederland gemeengoed om als plaatselijke Kerkgemeenschap contact te onderhouden met een lokale Kerk achter het IJzeren Gordijn, met name in de DDR. Daarmee toonde je je engagement met het vredesvraagstuk. Het Kerkelijke kanaal was voor Kerken in Oost-Duitsland een van de zeldzame manieren om een relatie op te bouwen met gewone mensen in het West-Europa.

Ik woonde destijds met echtgenote en kinderen in Culemborg en we waren actief lid van de plaatselijke Gereformeerde Kerk. Hoewel daar op het gebied van oecumene maar weinig gebeurde, was het contact met de Evangelische Kirche Herzberg am Elster (60 km ten zuiden van Berlijn) wel een gezamenlijke activiteit van Hervormde en Gereformeerde Kerk in Culemborg. We werden gedreven door nieuwsgierigheid en de drang om onze solidariteit met Oost-Duitsers te tonen. We wilden hen laten zien dat wij - gewone Nederlanders - niet de gevreesde imperialisten waren waarvoor we in het oosten dachten te worden gehouden. Van beide zijden zochten we rond het thema ‘Vrede’ de dialoog.

Mijn echtgenote Heleen en ik zijn een periode van drie jaar (1986-1989) drie keer op bezoek geweest bij onze partnergemeente Herzberg. In de nadagen dus van het DDR-regime. De eerste keer maakten we deel uit van een grote kerkdelegatie uit Culemborg, de keren daarna reisden we op eigen houtje af naar Herzberg. Daarbij namen we onze drie en later vier kinderen - waaronder Nienke - mee op avontuur. Ons gastgezin bestond al die keren uit Lotti en Amrei Neumann, moeder en single dochter. Lotti was gepensioneerd winkelier en Amrei was natuurkundige, afgestudeerd ‘in bruinkool’ en werkzaam als laborant in het plaatselijke ziekenhuis. Zij woonden samen boven de voormalige winkel (chemische reiniging) en hadden het materieel en financieel goed. Beiden zongen in het koor van de Evangelische Kirche. Amrei verruimde haar blik door in haar zomervakanties als reisleider van groepsreizen naar de Sovjet Unie te opereren.

De grensoverschrijding richting DDR was een telkens langdurig en spannend ritueel. Elke keer was er de opluchting als we de grens bij Helmstedt waren gepasseerd en we onze paspoorten weer terug hadden. Meteen na de grens ontvouwde zich een andere wereld van smalle wegen, kleurloze huizen, mensen

(4)

op straat met fletse kleding en vooral de geluiden en geuren van Trabants, Wartborgs, IFA-trucks, stoomlocomotieven en industrie. Overal rook je de doordringende geur van bruinkool, de algemene brandstof voor verwarming.

In Herzberg viel ons de subcultuur op die er bestond in de Kerkelijke gemeenschap. De Kerk was de plek waar met name de jongere Herzbergers iets openlijker durfden te spreken over de keerzijden van het leven in de DDR: de gedwongen school- en beroepskeuze, de ‘Vormilitärschule’ op de middelbare school, de geringe carrièrekansen voor actieve Kerkleden, de willekeur van overheden, personvrijheid en natuurlijk de extreem lange levertijden op luxe goederen. Desondanks was men ook in de kerken op zijn hoede voor Stasi-oren: in één-op-één gesprekken sprak men vrijuit, maar in kerkdiensten en op gemeentebijeenkomsten voelde je terughoudendheid in de kritiek op autoriteit en maatschappij. De erediensten in de middeleeuwse St. Marien Kirche werden goed bezocht. Het kerkelijk leven maakte met wekelijkse activiteiten voor kinderen, tieners, ouders en bejaarden een bloeiende indruk. Het domineesduo Reinhard Uhle en Renate Timm was geliefd en vormde de spil van de Kerk.

Onze contacten met de lokale bevolking – dus buiten de directe kerkgemeenschap - liepen vooral via onze gastvrouwen Lotti en Amrei Neumann. Het is meerdere keren voorgekomen dat we werden meegetroond naar dorpsgenoten onder het mom van ‘ze willen jullie ook wel eens ontmoeten.’ Vaak gingen de gesprekken over dagelijkse frustraties als het gebrek aan (verse) consumptiegoederen en bewegingsvrijheid. Deze frustraties werden gevoed omdat men in Herzberg de West-Duitse televisiezenders kon ontvangen; aan de andere kant van de Muur leek het leven immers één groot feest. Deze Herzbergers toonden grote interesse in onze manier van leven, onze welvaart en onze mogelijkheden een eigen toekomst te kiezen. Tijdens ons laatste bezoek was de vlucht van Oost-Duitsers naar het westen via de Praag-ontsnappingsroute het gesprek van de dag. Men wees deze manier van vluchten resoluut af of men suggereerde wel jaloers te zijn. Daarnaast was er gewoon veel nieuwsgierigheid naar onze openheid, onze kleding, onze fris aangeklede kinderen, onze mooie spullen en onze in hun ogen extreem luxe auto. In dat verband was het onze gewoonte om bij vertrek spullen als tandpasta, deodorant en zeep stilletjes bij het gastgezin achter te laten. Desondanks waren zij best trots op hun manier van

(5)

overleven waarbij het ritselen & regelen van diensten en goederen – buiten het officiële circuit om - tot ware levenskunst waren verheven. Ben Broerse '

Dit schreef mijn vader toen ik hem onlangs vroeg zijn ervaringen met mij te delen over zijn reizen naar de DDR voor mijn onderzoek. De DDR was het eerste 'buitenland' waar ik als kind ben geweest en dit heeft mij daarom altijd heel erg geïntrigeerd.

Van 1949 tot 1990 lag er een land ten westen van Polen dat er daarvoor nooit heeft gelegen en daarna weer spoorloos van de landkaart verdween: een artificiële staat, een product van de Koude Oorlog. In deze veertig jaar probeerde Walter Ulbricht en daarna Erich Honecker de Deutsche Demokratische Republik tot een succesvolle socialistische staat te vormen. Veertig jaar lang leek dit te lukken totdat in november 1989 de Berlijnse Muur viel en de DDR een jaar later opging de Bondsrepubliek en van de DDR niets meer overbleef behalve herinneringen.

De DDR was een dictatuur, alle macht lag bij de socialistisch Partij, de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED), en zij probeerde haar macht en controle uit te oefenen tot in elk onderdeel van de maatschappij. En iedereen werd geacht zich aan de macht en de ideologie van de partij zich te conformeren. 1 Maar

gedurende deze veertig jaar bleef de Protestantse kerk, de dominante christelijke religie in Oost-Duitsland, bestaan en in 1978 kreeg de Protestantse kerk zelfs grotere autonomie in de ruil voor politieke neutraliteit.2 Als de SED na bijna

dertig jaar socialisme dit een religieuze organisatie aanbood, betekent dat volgens mij dat de Kerk een rol van betekenis speelde in de DDR. In deze scriptie wil ik dit onderzoeken. De hoofdvraag van mijn onderzoek is:

Wat was de relatie tussen de Protestantse kerk en het SED-regime in de DDR, van 1978 tot 1989?

Hierbij bekijk ik welke rol de Protestantse kerk na 1978 toebedeeld kreeg en welke motieven de staat hiervoor had. Was het om als instrument te dienen van de staat, in binnen- of buitenland of was het een manier van de staat om de Kerk onder controle te krijgen? Of kreeg de Kerk echt grotere autonomie? En op welke manier dit gelegitimeerd werd vanuit de atheïstische socialistische ideologie naar 1 Mary Fulbrook, Anatomy of a dictatorship: inside the GDR 1949-1989 (New York 1995), 21.

2 Steven Pfaff, ‘The politics of peace in the GDR: the independent peace movement, the church, and the origins of the East German opposition’, Peace & change 26 (2001), 280-300 aldaar 283.

(6)

de burgers toe? Maar daar tegenover staat ook de rol van de Kerk. Want op welke interpreteerde de Kerk deze positie? Hoe uitte de Kerk dit? En waar bestond deze Protestantse kerk eigenlijk uit, was het een eenheid of meer een verzameling van losse Kerken? En welk effect had dit op de burgers die gebruik maakten van de Kerk en trok dit daardoor mensen aan van buiten de Kerk? Daarbij kijk ik naar het beleid van de SED en de rol van de Stasi ten opzichte van de Kerk in het perspectief van de historische ontwikkelingen. Deze vragen probeer ik te beantwoorden in vier hoofdstukken:

1. Inleiding: De Protestantse kerk en het SED-regime van 1949 tot 1978 2. Het godsdienstbeleid van de DDR na 1978

3. De Stasi en de Kerk na 1978

4. De vredesbeweging, de oppositie en de Protestantse kerk na 1978 Mijn onderzoek wordt afgebakend tussen de jaren 1978 en 1989. Het jaar 1978 gebruik ik als beginjaartal vanwege de autonomie die de Protestantse kerk in dat jaartal kreeg van het SED-regime. De einddatum is voor mij 9 november 1989, de val van de Muur, omdat na die datum de DDR, zoals het veertig jaar lang bestond, niet meer in stand bleef. Ik beperk mijn onderzoek tot de Protestantse kerk in de DDR: de katholieke was zowel in aantal gelovigen, de DDR was overwegend protestants, en in houding van de Kerk, de Katholieke Kerk keerde naar binnen, niet van substantieel belang in dit onderzoek.3 Hierbij gebruik ik een historisch

perspectief. Ik zal mij vooral richten op interne en externe gebeurtenissen die van invloed waren op de relatie tussen de Protestantse kerk en het regime, en minder op de ideologische verschillen.

Voor mijn onderzoek gebruik ik voornamelijk westerse bronnen van na 1990. Deze bronnen kunnen de meeste informatie over deze periode verschaffen omdat deze auteurs de meeste toegang hadden tot bronnen uit zowel de DDR als het westen. Ondanks dat deze werken geschreven zijn na de Koude Oorlog zullen zij, ondanks het wegvallen van de ideologische drijfveren door het einde van het ideologische conflict 'kapitalisme versus socialisme', geschreven zijn vanuit een westers perspectief. Dit zal ook doorwerken op mijn onderzoek en ik ben mij hiervan bewust. Ik heb ook enkele bronnen van voor deze periode gevonden, maar deze zullen voornamelijk gebruikt worden ter verduidelijking of als vergelijking.

(7)

Ik heb vier boeken als leidraad gebruikt. Ten eerste is dit The Lutheran

church and the East German state: political conflict and change under Ulbricht and Honecker van Robert F. Goeckel uit 1990. Goeckel heeft één van de eerste

werken geschreven over dit onderwerp na de val van de Muur. Dit werk is zeer uitgebreid en verschaft veel informatie over de relatie tussen het regime en de Protestantse kerk en het ontstaan van de vredesbeweging en de Kerkgroepen, maar besteed geen aandacht aan de Stasi. Dit zal te maken hebben met het publicatiejaartal; Goeckel zal nog geen toegang tot de archieven hebben gehad. Met deze handicap heb ik rekening gehouden in mijn onderzoek.

Het tweede boek is van Mary Fulbrook: Anatomy of a dictatorship: inside

the GDR 1949-1989 uit 1995. Dit boek richt zich ook voor een aanzienlijk deel op

de relatie tussen de Protestantse kerk en het regime. In tegenstelling tot Goeckel heeft zij wel gebruik gemaakt van de Stasi-archieven als bronnen en besteedt ook aandacht aan de interpretatie hiervan. Fulbrook ziet veel invloed van de Kerk op het regime en visa versa. Daardoor is er in dit werk veel informatie te vinden over diverse gebeurtenissen. Één van de dingen die mij opvielen in dit werk ten opzichte van veel andere bronnen is dat Fulbrook de religieuze kant van de Kerk ook benadrukt en niet slechts de Kerk als politieke tegenstander/medestander van het regime. Daarnaast heeft Mary Fulbrook ook meerdere artikelen over dit onderwerp geschreven. Het verschil tussen Goeckel en Fulbrook ligt vooral in de interpretatie van de afspraken van maart 1978 tussen Honecker en de Protestantse kerk. Goeckel bekijkt het veel meer vanuit een coöperatief oogpunt. De staat moest de Kerk een plek geven binnen de DDR en bekijkt daarna de samenwerking. Terwijl Fulbrook de afspraken meer ziet als een poging tot het gelijkschakelen van de Protestantse kerk door het SED-regime en van daaruit beschrijft in hoeverre het regime hierin slaagt.

De twee andere boeken zijn geschreven door Nederlanders. Beatrice de Graaf schreef Over de Muur. De DDR, de Nederlandse Kerken en de

vredesbeweging in 2004 over de connectie tussen de Nederlandse Kerken en de

vredesbeweging. Ondanks dat het werk zich vooral op deze connectie richt gaat De Graaf veelal dieper in op de materie, met name op de werking en beleid van de staat ten opzichte van de Kerk, dan andere auteurs en dit werkt zeer verduidelijkend.

(8)

Tot slot heb ik het boek van Willem Melching, Van het socialisme en de

dingen die voorbijgaan: een geschiedenis van de DDR uit 2004 gebruikt. Dit

werk is in principe een overzichtswerk en niet toegespitst op de relatie Kerk en staat, maar Melching besteedt wel enige aandacht aan dit onderwerp. Daarom was dit werk zowel nuttig voor het historisch perspectief als voor mijn onderzoeksvraag.

(9)

1. Inleiding: De relatie tussen de Protestantse kerk en het

SED regime, 1949-1978

In oktober 1949 werd de Duitse Democratische Republiek opgericht, ruim vier jaar nadat de geallieerden hadden besloten tot een tijdelijke opsplitsing van Duitsland. De Sovjet-Unie kreeg de controle over het oosten van Duitsland. In de vier jaar na de Duitse capitulatie werd een begin gemaakt met de denazificatie en wederopbouw van de bezettingszones, elk binnen het ideologische kader van de bezettende macht. De Protestantse kerk, waartoe tachtig procent van de Oost-Duitse bevolking zich rekende en daarmee een omvangrijke organisatie vormde, werd door de Sovjetbezettingsmacht met rust gelaten. De Kerk mocht onder andere haar eigen denazificatie van de Kerkelijke medewerkers uitvoeren en werd uitgezonderd van landonteigening voor de landbouwcollectivisatie4 van september

1945.5

Ondanks dat de Kerk aanvankelijk met rust werd gelaten, vormde de aanwezigheid van de Kerkenbond Evangelische Kirche in Deutschland (EKD) wel degelijk een obstakel voor de Sovjetbezettingsmacht bij de voorbereiding van de nieuwe socialistische staat. Ten eerste paste religie niet binnen de atheïstische levensbeschouwing van de communisten. Ten tweede hadden de Kerken sterke banden met West-Duitsland omdat de EKD, opgericht in 1948, een overkoepelende Duitse organisatie was. Dit betekende dat West-Duitsers via de EKD invloed konden uitoefenen op de kerken op Oost-Duits grondgebied. De Kerk vormde daardoor een potentiële poort voor Westerse spionnen.6 Bovendien

bleef de Kerk met de EKD vasthouden aan de Duitse eenheid.7 En tot slot, en

volgens mij is dit het belangrijkste argument, de weinig gezagsgetrouwe houding van de Kerk ten opzichte van de staat en het leiderschap in combinatie met de aanwezigheid van de Protestantse kerk in de seculiere publieke ruimte, met bijvoorbeeld hobbyverenigingen en gezondheidscentra. De loyaliteit van de kerken lag door het federale karakter van Duitsland traditiegetrouw veel meer op

4 Mary Fulbrook, ‘The limits of totalitarianism: God, state and society in the GDR’, Transactions

of the Royal Historical Society 7 (1997), 25-52, aldaar 36.

5 Frits Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 1800-heden (Amsterdam 2005), 485.

6 Robert F. Goeckel, The Lutheran church and the East German state: political conflict and

change under Ulbricht and Honecker (Ithaca 1990), 41, 48.

7 Rainer Eppelman, 'Opposition und Kirche in der DDR', German Studies Review, vol 17

(10)

regionaal niveau dan naar het landelijke gezag. En sinds 1918 gold er bovendien een scheiding tussen kerk en staat waardoor de band tussen Kerk en overheid ook niet hechter werd. Daarnaast werd de clerus betaald door de Kerk en niet door de staat.8 Hierdoor was de Protestantse kerk een organisatie die zich niet zondermeer

zou voegen naar de wensen van het regime.

De prioriteit van de Sovjet-Unie lag echter niet bij een aanval op de Kerk, maar bij het krijgen van steun voor het socialisme van de Oost-Duitse bevolking. Stalin probeerde door middel van democratische verkiezingen de socialistische partij aan de macht te krijgen in Oost-Duitsland. Bovendien zou een openlijke aanval op de Kerk de overwegend Protestantse bevolking juist afschrikken. Tevens wilde de Sovjet-Unie Westerse kritiek op de democratie in de bezettingszone vermijden.9

Met de oprichting van de Bundes Republik Deutschland (BRD) en de DDR in 1949 werd het land gesplitst in een kapitalistisch en een socialistisch deel. Het nieuwe regime van de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED) kon hierdoor de DDR opbouwen tot een socialistische staat onder Sovjetleiding. De Protestantse kerk bevond zich hierdoor als religieuze organisatie onder een atheïstisch regime en daardoor waren spanningen te verwachten tussen de Kerk en het regime.

Om de relatie tussen de Protestantse kerk en het regime na 1978 te kunnen begrijpen, moet ik eerst weten hoe de relatie de eerste bijna dertig jaar zich heeft gevormd. Hoe was de relatie tussen de Protestante Kerk en het regime in de periode 1949-1978? Hierbij kijk ik allereerst naar de structuur van de Protestantse kerk in het begin van de DDR en vervolgens naar de relatie ten tijde van het regime van Walter Ulbricht en de eerste jaren onder Erich Honecker voorafgaand aan de overeenkomst tussen het regime en de Protestantse kerk van 6 maart 1978.

1.1 De Protestantse kerk in Oost-Duitsland

Voor de Sovjet-Unie was de Protestantse kerk zoals die in de DDR bestond een nieuwe ervaring. Volgens Schröder was de DDR was het enige land achter het IJzeren Gordijn met het Protestantisme als grootste godsdienst en was het

8 Richard Schröder en Deborah Lucas Schneider, ‘The role of the Protestant church in German unification’, Deadalus 123 (1994), 251-261, aldaar 253.

(11)

Protestantisme iets nieuws voor de Sovjet-Unie. Dit klopt echter niet want Lutherse kerken waren ook aanwezig in Estland en Letland, en in Estland was het zelfs de dominante religie toen de Russen het land in 1940 innamen. Overigens kenden Tsecho-Slowakije en Hongarije ook een Protestantse kerk, maar deze waren een minderheid. De maatschappelijke vorm van de Protestantse kerk in de DDR was echter wel nieuw voor de Russen, zoals Schröder beschrijft. De Protestantse kerk in de DDR was naast een religieus centrum een ontmoetingsplaats voor mensen uit alle lagen van de gemeenschap, gelovigen en niet-gelovigen. De Kerk was verweven met de Oost-Duitse maatschappij door sport- en hobbyverenigingen, maar ook door drie eigen theologische faculteiten, tientallen opvanghuizen en ziekenhuizen. Dit was enerzijds te verklaren doordat de Protestantse kerk sinds de vrede van Augsburg in 1555, na de godsdienstoorlogen veroorzaakt door de Reformatie, verbonden was aan het wereldlijke gezag: elk vorstendom koos tussen katholicisme of protestantisme waardoor de regio's religieus homogeen waren.10 Daarnaast legde het

Protestantisme een grote nadruk op individuele verantwoordelijkheid van de gelovigen. Luther liet zijn eigen geweten zwaarder wegen dan het gezag van de paus in zijn interpretatie van de bijbel. Het eigen geweten werd daardoor een belangrijk onderdeel van de Protestantse leer waardoor de Protestantse kerk zich niet kon afkeren van de maatschappij.11 Deze verwevenheid met de maatschappij

maakte de EKD tot een grotere obstakel voor de Sovjets dan de Katholieke of Russisch Orthodoxe Kerk.De activiteiten van de Rooms Katholieke en Orthodoxe Kerk in het Oostblok in 1945 vonden voornamelijk plaats binnen de geloofsgemeenschap.12 Bovendien was de Orthodoxe Kerk veel meer gezagstrouw

en nam de Katholieke Kerk tot de jaren zeventig een houding aan van overwinteren, uitgaande dat de scheiding van de twee "Duitslanden" slechts tijdelijk zouden zijn.13 Wanneer ik dit combineer met de autonome houding van

10 Schröder en Schneider, ‘The role of the Protestant church in German unification’, 251-261, aldaar 252-253.

11 Dick van den Brink en Anique ter Welle, ‘Deel 2: Kerk en protestbeweging’ in: Vakgroep Politiek Gedrag, Der Vorhang fällt: een onderzoek naar de politieke mogelijkheden, de rol van de

Kerk, de organisatie van de protestbeweging en de ontwikkeling van het vertoog in het 41e jaar

van de DDR (Amsterdam 1991), 45-72, aldaar 55.

12 Schröder en Schneider, ‘The role of the Protestant church in German unification’, 251-261, aldaar 252-253.

(12)

de Kerk ten opzichte van het gezag was de Protestantse kerk een organisatie waar het regime terdege rekening mee moest houden.

De EKD kende geen hiërarchische structuur zoals de Rooms Katholieke Kerk, maar een federaal-democratische structuur.De Protestantse kerk binnen de DDR bestond uit acht Kerkprovincies of landskerken. De acht Kerkprovincies bestonden sinds de Napoleontische tijd en hadden daardoor een lange geschiedenis als zelfstandige Kerken met een autonoom beleid. De landskerken Anhalt, Berlijn-Brandenburg, Saksen (Maagdenburg), Gorlitz en Greifswald waren gemengd van aard; voor een groot deel Luthers en een kleiner deel Calvinistisch oftewel Hervormd. De overige drie Kerkprovincies Mecklenburg, Saksen (Dresden) en Thüringen waren geheel Luthers. Verder hadden de landskerken een democratische structuur. Lokale kerkenraden, bestaande uit Kerkelijke medewerkers en leken, kozen de leden van de regionale Kerkenraden, die vervolgens de Kerkenraad van de landskerken kozen. Daarnaast beschikte elke kerkprovincie over een administratief bureau, een consortium. Afgevaardigden van de acht Oost-Duitse en twaalf West-Duitse landskerken en het consortium vormden het bestuur van de Duitse Protestantse kerkenbond EKD.14

Niet alleen de onafhankelijke ontwikkeling en de democratische structuur, maar ook de vorm van Protestantisme bepaalden het karakter van de individuele landskerken. Lutheranen waren van oorsprong meer onderdanig naar wereldlijk gezag dan Calvinisten. Luther zag de wereld verdeeld in twee delen: het eeuwige/spirituele en het tijdelijke/wereldlijke. Ondanks dat hij veel kritiek had op de wereldlijke autoriteit, erkende hij dat het tijdelijke toch bestuurd moest worden en dat christenen zich aan de wereldlijke autoriteit moesten houden. Calvijn maakte dit onderscheid echter niet en vond dat ook op aarde God de hoogste autoriteit was en dus boven de wereldlijke macht stond. Die Lutherse leer werkte door in de bereidheid van de Kerken tot samenwerking met het SED-regime, vooral op lokaal niveau.15 Dit blijkt ook uit de uitspraak van Schmeidel

dat de Lutherse landskerken Thüringen en Saksen het meest volgzaam waren naar het regime, en Berlijn-Brandenburg het minst.16 Ondanks het verschil dat Robert

14 Van den Brink en Ter Welle, ‘Deel 2: Kerk en protestbeweging’ in: Vakgroep Politiek Gedrag,

Der Vorhang fällt, 45-72, aldaar 52.

15 Goeckel, The lutheran church and the East German state, 14-17. 16 Schmeidel, Stasi: shield and sword of the party, 55.

(13)

Goeckel hier aangeeft tussen de verschillende stromingen binnen de Protestantisme, wil ik wel een kanttekening maken dat dit een generalisatie betreft en dat uiteindelijk de houding van elke landskerk niet slechts afhing van of zij Luthers of Calvinistisch waren, maar ook van de omstandigheden waarin een Kerk zich bevond en de besluitvorming van de betrokken personen. Bovendien zou Leipzig, een stad in Saksen, een grote rol spelen in de massabeweging die zou leiden tot de val van de Muur. In latere hoofdstukken wordt hier verder op ingegaan.

1.2 De relatie tussen de Kerk en het regime tijdens het leiderschap van

Walter Ulbricht

Zeker in de beginjaren van de DDR had de Sovjet-Unie de politieke touwtjes stevig in handen: zo werden communistische ballingen door de Sovjetbezettingsmacht voor leidende posities verkozen boven in de oorlog achtergebleven Duitse communisten, waarmee Stalin zich verzekerde van loyale bestuurders. Walter Ulbricht, vanaf 1950 secretaris-generaal van de Sozialistische

Eineitspartei Deutschlands, was stalinist, een overtuigd atheïst en had bovendien

de oorlogstijd in de Sovjet-Unie doorgebracht.17 Welke houding had Ulrbicht ten

opzichte van de Protestantse kerk? En welke doelen wilde hij bereiken en in hoeverre lukte dit?

Ulbricht wilde religie elimineren in de DDR omdat het socialisme een atheïstische ideologie was. Maar de ideeën van Marx waren echter vaag op het gebied van religie. Marx voorspelde dat wanneer het socialisme bereikt zou zijn, religie op een natuurlijke manier zou zijn verdwenen. Een Kerkenstrijd, zowel tegen religie als de Kerk zelf, heeft Marx in zijn publicaties nooit genoemd. De vaagheid van Marx gaf ruimte voor interpretatie hoe om te gaan met de Kerken.18

Na 1950 verslechterden de verhoudingen tussen de SED en de EKD. Op basis van het besluit tot de scheiding tussen Kerk en staat uit 194619 werd in 1950

religieus onderwijs op openbare scholen verboden. Op het tweede partijcongres in 17 Filip Bloem, Bedachtzame revolutionairen. Oost-Duitse en Tsjechische oppositiebewegingen

1975-1990 (Leiden 2010), 32.

18 Wolfgang Thumser, Kirche im Sozialismus: Geschichte, Bedeutung und Funktion einer

ekklesiologischen Formel (Tübingen 1996), 7.

19 Martin Georg Goerner, Die Kirche als Problem der SED. Strukturen kommunistischer

(14)

juli 1952 kreeg Ulbricht toestemming om de DDR planmatig op te bouwen tot een socialistische staat. Daarop kwam de EKD in opstand tegen de gedwongen collectivisatie en landonteigening in de landbouw.20 Omdat de meeste aanhang

van de Kerk op het platteland woonde, was het niet verwonderlijk dat de Kerk het voor de boeren opnam tijdens de landhervormingen op het platteland.21 Na juli

1952 zette Ulbricht zich vol in voor de kerkenstrijd; zowel de Kerken als de gelovigen werden hard aangepakt. Christenen werden geweigerd op universiteiten als student of docent en werden gediscrimineerd in hun loopbaan. Soms werden ze zelfs opgepakt en vastgezet. Kerkdiensten werden door partijleden verstoord en atheïstische propaganda werd door de staat verspreid.22

De jeugd werd een belangrijk subject van zowel de opbouw van het socialisme als de strijd tegen de Protestantse kerk. Het creëren van een religievrije generatie zou op termijn het einde betekenen van de Kerk23 en om de analogie af

te maken zou het creëren van een socialistische generatie het begin of in ieder geval de basis zijn van de socialistische staat. Dus werd er grote aandacht besteed aan de politieke indoctrinatie van de jeugd. Dit ging verder dan alleen het onderwijs, ook in de vrijetijdsbesteding van de jeugd moesten de socialistische denkbeelden worden verspreid. Maar de jongerenorganisatie van de partij, de

Freie Deutsche Jugend (FDJ), trok echter niet zoveel jeugd als het regime hoopte.

Aan de andere kant was het jeugdwerk van de Kerk, de Junge Gemeinde, onder de Oost-Duitse jongeren erg populair omdat ze daar toegang hadden tot Westerse muziek en films die bij de FDJ verboden waren.24 De zichtbare beperkingen en

lagere welvaart in de DDR ten opzichte van de BRD leidden tot opstandigheid onder de jeugd; vervolgens schreef de SED deze rebellie toe aan Westerse invloed. In het Protestante jeugdwerk zouden Westerse spionnen aan het werk zijn om de Oost-Duitse jeugd in opstand te brengen. In 1952 werd de Junge Gemeinde zodoende bestempeld als een criminele organisatie.25

20 Sigrid Schütz, ´Die sozialistische Alternative: Jugendweihe, Religion und Nation in der DDR’ in: Michael Geyer en Hartmut Lehmann, Religion und Nation, Nation und Religion: Beitrage zu

einer unbewältigten Geschichte (Göttingen 2004) 409-434, aldaar 415-416.

21 Corey Ross, Constructing socialism at the grass-roots: transformation of East Germany,

1945-65 (Londen 2000), 18.

22 Jacco Pekelder, Nederland en de DDR (Utrecht 1998), 81.

23 Schröder en Schneider, ‘The role of the Protestant church in German unification’, 251-261, aldaar 253.

24 Goerner, Die Kirche als Problem der SED, 94. 25 Ross, Constructing socialism at the grass-roots, 79.

(15)

Ook van de communie, zelfs ook een zeer populaire christelijke traditie onder niet-christelijke families, wilde het regime vanaf. Als reactie bood de partij met de Jugendweihe een seculier alternatief voor de christelijke overgangsrite van jongere naar volwassenheid. Het verschil met de communie was vooral dat trouw en inzet werden beloofd aan de arbeidersmaatschappij in plaats van aan god. De Kerk verzette zich hevig tegen deze maatregelen. Zo werden kinderen die de Jugendweihe ondergingen niet meer toegelaten tot de communie. De staat overschatte echter de aantrekkingskracht van de seculiere viering en onderschatte de hang naar traditie. Een gevolg van het verbod van de Kerk was dat deze de ouders liet kiezen tussen de communie of de Jugendweihe. In 1956-57 lieten maar liefst 12.000 partijleden hun kinderen communie doen ten koste van de Jugendweihe. Hoewel het verzet van de Kerk in eerste instantie succesvol scheen, moest de Kerk na een aantal jaar toch het verzet tegen de Jugendweihe opgeven omdat de SED carrièrekansen verbond aan de deelname. Tussen 1954 en 1959 steeg het percentage kinderen dat de Jugendweihe onderging van 17 naar 80 procent. Een gevolg van alle beperkende maatregelen was dat de Kerk veel aanhang op het platteland verloor.26 Het was voor de Kerk moeilijk om zich te

verzetten, want de partij had zowel de uitvoerende, wetgevende als rechtsprekende macht in handen. 27 Aan de andere kant kon de SED de Kerk niet

centraal aanpakken doordat de Kerk geen eenheid was,maar uit acht autonome landskerken met een eigen politiek en religieus karakter bestond.28 Zoals eerder

genoemd waren dit zelfstandige kerkgemeenschappen die verbonden waren onder een overkoepelende organisatie en werden niet centraal geleid door een stevig bestuur vanaf bovenaf.

Het jaar 1953 was het hoogtepunt in de stalinisering van de DDR en de strijd tegen de Kerk. Echter, de dood van Stalin in maart 1953 en de machtsstrijd in de Sovjet-Unie die volgde, werkte als een katalysator voor de onvrede van de Oost-Duitse bevolking over het regime. In juni kwam het tot een grote volksopstand die met Sovjet-hulp moest worden neergeslagen, waarna een korte ontspanning binnen de DDR volgde. Ulbricht merkte dat hij de Kerk niet zo makkelijk kon verwijderen uit de samenleving en er werd voor het eerst een 26 Idem, 136-139, 193.

27 Michiel Bergman en anderen, ‘Deel 1: De political opportunity structure’ in: Vakgroep Politiek Gedrag, Der Vorhang fällt, 13-41, aldaar 15.

(16)

constructief godsdienstbeleid opgesteld waarbij rekening werd gehouden met het voortbestaan van de Kerken binnen de DDR. De nadruk van het beleid verschoof, volgens Goerner, van eliminatie naar het gebruiken van de Kerk als instrument van de partij. Dit door de Kerkelijke medewerkers te betrekken in de lokale politiek en daarmee de gelovigen te bereiken, die zich door de geslotenheid van hun gemeenschap nog hadden kunnen onttrekken aan het SED-beleid.29

Maar was dat wel echt zo? Onder de ‘Nieuwe Koers’-politiek, die op de dood van Stalin volgde, voerde Ulbricht nog steeds een repressief beleid naar de Kerken, en de destalinisatie na de geheime rede van Chroesjtsjov in 1956 werd in de DDR slechts in mindere mate doorgevoerd. De relatie tussen Kerk en staat bleef ondanks het erkennen van het bestaan van de Protestantse kerk verslechteren. Christenen werden danwel niet meer aangevallen op straat, maar doordat de SED de aanwezigheid van de Kerk binnen de maatschappij met atheïstische propaganda, de Jugendweihe en het innen van kerkelijke belastingen door de staat probeerde te verminderen, werd de positie van de Kerk steeds slechter.30 Bovendien zat de Kerk met heel veel onduidelijkheid over wat wel was

toegestaan en wat niet. Ontmoetingen met West-Duitse kerkgenootschappen, het importeren van religieuze boeken en activiteiten van de Kerken die niet onder kerkdiensten of jeugdactiviteiten vielen, werden oogluikend toegestaan, maar konden op elk moment worden verboden door het regime, zonder opgaaf van redenen of kans om er tegen in beroep te gaan.31 Dus in praktijk was het erkennen

van de aanwezigheid van de Protestantse kerk in de DDR dus meer een zoethoudertje en uiterlijke schijn, terwijl het regime de Kerk steeds verder in een hoek dwong.

De Kerk bleef de dialoog zoeken met de staat over haar positie. Zoals eerder gezegd kon zij niet naar de rechtbank stappen en het regime hield de dialoog af tot 1958. Op 17 mei 1958 kregen vertegenwoordigers van de EKD te horen dat de staat de EKD niet langer erkende en alleen nog met vertegenwoordigers van de acht verschillende landskerken wilde onderhandelen. Als de Kerk daarmee toestemde zou de staat naar de klachten van de Kerk luisteren, zo luidde de belofte. Na drie bijeenkomsten, op 2 juni, 21 juni en 27 29 Goerner, Die Kirche als Problem der SED, 101, 149.

30 Goeckel, The Lutheran church and the East German state, 48-51.

31 Schröder en Schneider, ‘The role of the Protestant church in German unification’, 251-261, aldaar 254.

(17)

juni, stemden de kerkelijke vertegenwoordigers toe.32 Dit overheidsbeleid kwam

voort uit de politiek van Ulbricht om Westerse banden binnen de DDR elimineren. Want ondanks de groeiende welvaart en stijgende acceptatie van het regime, had het een probleem met de legitimatie, en West-Duitsland maakte daar deel van uit.33 De DDR was immers een product van de Koude Oorlog en vormde

geen natuurlijk ontstane staat. De SED en het socialisme waren van bovenaf opgelegd en niet door democratische verkiezingen of revolutie door het volk gekozen.34 De voortdurende scheiding van de twee Duitslanden was gebaseerd op

ideologie. De ideologie van de antifascistische communistische heilstaat, het einddoel van de socialistische staat, waarbij de schuld van het nazisme en dus de het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in de schoenen van de West-Duitsers werd geschoven. Dit was het belangrijkste middel van het regime om haar bestaan te verdedigen.35 Maar desondanks bleven mensen naar het Westen kijken waar de

lonen hoger lagen en er meer persoonlijke vrijheid was. De enorme uitreis van burgers was hiervan een bewijs. Tussen 1949 en 1958 vluchtten per jaar gemiddeld 200.000 mensen uit de DDR naar de BRD.36 Dit zorgde niet alleen

voor een slechte reputatie voor de DDR in de BRD, maar ook voor een uittocht van geschoolde arbeidskrachten die de staat erg nodig had. Om aan populariteit te winnen wilde Ulbricht de Kerk gebruiken als instrument om de DDR aantrekkelijker te maken voor haar bevolking. Door de Kerk officieel te erkennen als een onderdeel van de socialistische maatschappij hoopte Ulbricht de steun van de christenen voor het regime te krijgen,37 maar hiervoor moest de Kerk zich dus

wel eerst ontdoen van de Westerse banden.

Op zich was het ontdoen van Westerse banden een logisch gevolg de scheiding tussen Oost en West en de ideologische besmetting, en bemoeienis die daaruit voort kon vloeien. Maar er waren meer motieven voor het buitensluiten van de EKD. Het was niet Ulbrichts bedoeling om de Kerk als zelfstandige organisatie te laten bestaan; de Kerk mocht geen kritiek leveren en moest het beleid van de SED uitdragen. Het regime onderhandelde alleen nog individueel 32 Gerhard Besier, ‘The German Democratic Republic and the State Churches’, Journal of

Ecclesiastical History 50 (1999), 523-547, aldaar 526.

33 Thumser, Kirche im Sozialismus, 33. 34 Fulbrook, Anatomy of a dictatorship, 3.

35 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 478-479.

36 Willem Melching, Van het socialisme en de dingen die voorbijgaan: een geschiedenis van de

DDR (Amsterdam 2004), 85.

(18)

met de landskerken en door een verdeel- en heerspolitiek probeerde zij hen tegen elkaar uit te spelen om zo onrust en verdeeldheid te zaaien. De mate waarin dit lukte was afhankelijk van de individuele leiders op verschillende niveaus van de Kerkenbond. In 1958 richtte de SED een alternatief op voor de EKD, de

Pfarrerbund. Dit was een bond bedoeld voor christelijke vertegenwoordigers,

professoren en bisschoppen, die loyaal waren aan het regime, om zo grip te krijgen op de kerken. Maar deze bond werd geen succes.38 Dit was een poging van

het regime tot gelijkschakeling van de Kerk zonder dat de Kerk daadwerkelijk gelijk geschakeld werd. Uiterlijk zou de Kerk dan autonoom blijven, terwijl de invloedrijke personen binnen de Kerk via de Pfarrerbund konden worden gestuurd en gecontroleerd. Dit was opnieuw een manier van uiterlijke schijn van het behouden van de Kerk, terwijl het regime de Protestantse kerk van binnen probeerde uit te hollen.

De Kerken wilden niet een buitenstaander of opposant worden van het regime, maar aanwezig blijven in de samenleving als ‘Kerk in het socialisme’ en opkomen voor de zwakkeren. Hiervoor moest er samengewerkt worden met de overheid. Door de terugloop van het aantal gelovigen, van 80 procent van de bevolking in 1945 tot ongeveer 60 procent in 1960, verloor de Kerk fors terrein binnen de samenleving.39 Daarom gingen dominees activiteiten organiseren die

jongeren aantrokken van buiten, bijvoorbeeld met Bluesmessen.40 De terugloop in

kerkgangers verzwakte daarnaast de positie van de Kerk in de omgang met de staat. Om dit verlies te compenseren ging de Kerk zich steeds meer richten op haar maatschappelijke taken zoals de opvang van verslaafden en mensen met psychiatrische problemen. Daarnaast wilde zij een bemiddelaar zijn tussen de staat en burgers die in conflict waren met het regime. Hierbij boekte zij soms winst. Na protest tegen de invoering van de militaire dienstplicht in 1962 werd in 1964 werd een alternatieve dienstplicht, een initiatief van de Kerk, toegestaan. Deze dienstplicht zonder wapens stond bekend als Bausoldaten en was uniek in het Oostblok.41 Ongeveer 80% van de deelnemers waren overigens christen.42 Dit

is een duidelijk teken dat de Kerk ondanks dat zij steeds verder in een hoek wordt gedrukt, absoluut niet van plan was haar positie in de DDR op te geven.

38 Idem, 35.

39 John P. Burgess, The East German church and the end of communism (Oxford 1997), 48. 40 Fulbook, Anatomy of a dictatorship, 105.

41 Fulbrook, ‘The limits of totalitarianism’, 25-52, aldaar 41. 42 Fulbook, Anatomy of a dictatorship, 105.

(19)

Dit blijkt ook uit dat de acht landskerken zich ondanks het verbod op samenwerking met de EKD weerstand bleven bieden aan het regime. Sinds de Oost Conferentie van de kerkleiders van de DDR in 1950 gingen de Oost-Duitse kerken hun eigen beleid voeren binnen de EKD; vanaf 1961 werd deze tweedeling zelfs in de statuten van de EKD opgenomen. Personenverkeer tussen Oost en West werd door het IJzeren Gordijn onmogelijk, waardoor bestuursleden uit de BRD en de DDR elkaar niet meer konden ontmoeten. De partij wilde dat de Oost-Duitse Kerken zich volledig zouden afscheiden van de EKD. Maar hoe meer druk de staat op de Kerken zette, des te meer zij zich verzetten. De acht landskerken vonden de tweedeling binnen de EKD echter voldoende scheiding tussen Oost en West en zij waren van mening dat het christendom niet aan landsgrenzen was gebonden. De staat voerde de druk na 1966 op de Kerken op toen de BRD toenadering zocht met de DDR. Ulbricht was namelijk bang dat de BRD zich via de EKD zou gaan mengen in de binnenlandse politiek van de DDR. Ondanks de opvoering van de repressie weigerden de landskerken de EKD vrijwillig de rug toe te keren.

Uiteindelijk stapten de Oost-Duitse Kerken in 1968 toch uit de EKD nadat de bond door de nieuwe grondwet illegaal werd verklaard. Speciale vermeldingen uit de grondwet van 1949 waarin vrijheid en gelijkheid van christenen werd gegarandeerd waren uit de grondwet van 1968 geschrapt.43 In artikel 39 werd

religie in de DDR behandeld:

'(1) Jeder Bürger der Deutschen Demokratischen Republik hat das Recht, sich zu einem religiösen Glauben zu bekennen und religiöse Handlungen auszuüben.

(2) Kirchen und andere Religionsgemeinschaften ordnen ihre Angelegenheiten und üben ihre Tätigkeit aus in Übereinstimmung mit der Verfassung und den gesetzlichen geregelt werden.' 44

Hoewel de rechten van gelovigen werden onderkend door het recht op religie en het recht deze te mogen uitoefenen, betekende dit voor de Kerk heel veel onduidelijkheid. Je zou uit deze artikelen kunnen concluderen dat de Kerk alleen nog het recht had om deze gelovigen te faciliteren bij het uitoefenen van hun geloof en dat betekende de eredienst. Van andere activiteiten, zoals het

43 Goeckel, The Lutheran church and the East German state, 64-76.

(20)

importeren van theologische boeken, het organiseren van activiteiten buiten de eredienst om en conferenties houden, was het totaal niet duidelijk of deze overeenkomstig waren met de grondwet of niet. Maar ik vraag me af of dit in praktijk veel verschil maakte met de grondwet van 1949, omdat in de periode voor 1968 de activiteiten van de Protestantse kerk ook verboden werden ondanks dat de vrijheid van christenen werd gegarandeerd in de grondwet. Het verschil was nu dat de Kerk zich niet meer kon beroepen op de grondwet bij een klacht of conflict.

In 1969 werd de Bund der Evangelische Kirche in der DDR (BEK) opgericht. De voorzitter van de BEK werd bisschop Schönherr van de kerkprovincie Berlijn-Brandenburg. Schönherr stond bekend als relatief volgzaam naar de socialistische autoriteiten en had de voorkeur van Ulbricht.45 De BEK was

als organisatie veel meer een eenheid dan de EKD ooit was geweest. De acht landskerken waren in hun strijd met de staat over de EKD gedwongen samen te werken en dit had de overeenstemming onder de Kerken versterkt. Thumser ziet deze onderlinge betere samenwerking als een versterking van de positie van de kerken en als onbedoeld neveneffect van Ulbrichts beleid.46 De BEK hoopte door

het breken met de EKD en het opgaan in een nieuwe Kerkenbond een begin kon worden gemaakt met de toenadering van de Protestantse kerk en de staat. De SED was echter achterdochtig naar deze nieuwe organisatie omdat er nu weliswaar geen invloed uitgeoefend kon worden op het Westen via de BEK, maar dat de SED niet zeker kon zijn dat andersom de EKD via de BEK invloed kon uitoefenen op de DDR. Ulbricht was ook terughoudend met het erkennen van de nieuwe kerkenbond.47 Maar het het uitstellen van de erkenning kon ook liggen aan

de poging van Ulbricht om in de onderhandelingen zoveel mogelijk concessies van de Kerk te krijgen, aldus Fulbrook.De BEK werd pas in 1971 door de SED erkend als een legale organisatie.48 Volgens Besier was het een misstap van

Ulbricht om de BEK te erkennen omdat hiermee een einde werd gemaakt aan de differentiëringspolitiek. Maar volgens Besier zou het te maken kunnen hebben met het idee dat Ulbricht een gecentraliseerde organisatie beter kon aanpakken. Ik 45 Goeckel, The Lutheran church and the East German state, 64-76.

46 Thumser, Kirche im Sozialismus, 39-40.

47 Besier, ‘The German Democratic Republic and the State Churches’, 523-547, aldaar 534-535.

48 Mary Fulbrook, ‘Co-option and commitment: aspects of relations between church and state in the German Democratic Republic’, Social History 12 (1987), 73-91, aldaar 83.

(21)

denk eerder dat het lag aan de internationale politiek van Ulbricht. Door de Ostpolitik van bondskanselier Willy Brandt kwamen er meer contacten met de BRD en met het erkennen van de BEK maakte hij een duidelijke scheiding tussen de westerse EKD en de Oost-Duitse kerkenbond. Dit past in mijn ogen in de schijn die Ulbricht in het kerkbeleid steeds naar de buitenwereld toe ophield.49

De West-Duitse invloed op de Oost-Duitse kerken was overigens nog steeds aanwezig. Met het verbod op de EKD hadden de kerken overheidssteun verloren voor hun maatschappelijke organisaties. Kerken gingen daarom zelf kerkenbelasting innen bij hun leden. Daarnaast werd veertig procent van het budget van de BEK gesponsord door West-Duitse Kerken.50 Dit bedrag lag tussen

de vijftig en honderd miljoen D-Mark per jaar.51Voor Ulbricht vormde dit een

gunstige bijkomstigheid omdat deze instroom van Westers geld goed was voor de Oost-Duitse economie. Dit geld werd immers gespendeerd in de DDR.52

Er kan dus geconcludeerd worden dat in de eerste 22 jaar van het SED-regime de relatie tussen Kerk en SED-regime gespannen was. Het godsdienstbeleid van Ulbricht was erop gericht de maatschappelijke aanwezigheid van de Kerk te verminderen en zo de positie van de Kerk te verzwakken. Ondanks dat de uiterlijke schijn werd opgehouden dat de staat een minder repressief kerkenbeleid voerde na 1953, was het beleid gedurende het regime van Ulbricht een voortzetting van de repressie die ingezet was in 1950.

1.3 De eerste jaren onder Erich Honecker: 1971-1978

In 1971 werd Walter Ulbricht vervangen door Erich Honecker. De relatie tussen het regime en de Kerk was inmiddels zeer gespannen na de besluitvorming rond de EKD en de BEK in de laatste jaren onder Ulbricht. Net als Ulbricht zag Honecker de Kerk het liefst uit het maatschappelijke veld verdwijnen, maar hij zag ook de mogelijkheden die de Kerk als instrument van de staat kon opleveren.53 Doordat de BEK een Kerk in het socialisme wilde zijn en niet

ernaast, waren er steeds meer kerkleiders en dominees die zich wilde voegen naar

49 Besier, ‘The German Democratic Republic and the State Churches’, 523-547, aldaar 537. 50 B. Welling Hall, ‘The church and the independent peace movement in Eastern Europe’,

Journal of peace research 23 (1986), 193-208, aldaar 200.

51 Fulbrook, Anatomy of a dictatorship, 83.

52 B. Welling Hall, ‘The church and the independent peace movement in Eastern Europe’,

Journal of peace research 23 (1986), 193-208, aldaar 200.

(22)

het socialistische beleid. Daarnaast waren er drie volgzame kerkleiders die met succes door sturing door het regime in hun functie waren geplaatst: bisschop Ingo Braecklein uit Thüringen, bisschop Horst Grienke uit Greifswald en kerkbestuurder Eberhard Natho uit Anhalt.54 Door de toenadering tussen het

Oostblok en het Westen tijdens de detente en met mensenrechtenkwesties op de internationale agenda, kon de Kerk dienen als bewijs van goed gedrag. Daarom nam Honecker vertegenwoordigers van de BEK op in de Oost-Duitse delegatie. Daarnaast moest de Kerk op christelijke conferenties in het buitenland het socialistische gedachtegoed uitdragen en het politieke beleid van de DDR verdedigen als dat nodig was. Dit betekende ook dat de internationale isolatie van de Oost-Duitse Kerk, veroorzaakt door de bouw van de Berlijnse Muur en de afscheiding van de EKD, werd verbroken.

In 1975 tekende de DDR in Helsinki de slotakte van de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa waarbij de deelnemende landen de mensenrechten, waaronder die van christenen, onderschreven.55 In het achtste

agendapunt werd respect voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden, inclusief vrijheid van meningsuiting en geloofsovertuiging bevestigd. De afspraken waren niet bindend, maar vormden een belofte, want in het zevende agendapunt werd duidelijk benoemd dat staten zich niet mochten bemoeien met elkaars interne beleid. Ook werden er tijdens de conferentie afspraken gemaakt over het ontplooien en toenemen van commerciële en economische banden tussen de verschillende landen.56 Het tekenen van de slotakte was volgens Fulbrook bij

de DDR en de andere Oostbloklanden meer ingegeven door het uitzicht op economische voordelen, zoals toenemende handel met het westen, die uit dit overleg konden voortkomen, dan de intentie om de mensenrechten te verbeteren. Honecker had volgens de auteur dan ook geen rekening gehouden met de verwachtingen die deze overeenkomst schiep binnen de DDR. Vertegenwoordigers van de BEK hadden deeluitgemaakt van de Oost-Duitse delegatie en namen de slotakte van Helsinki wel degelijk serieus. De teleurstelling was groot toen er bij Honecker geen intentie was om iets aan de positie van christenen in de DDR te veranderen.57 Christenen werden nog steeds zeer beperkt

54 Besier, ‘The German Democratic Republic and the State Churches’, 523-547, aldaar 537. 55 Goeckel, The Lutheran church and the East German state, 156.

56 http://www.osce.org/mc/39501

(23)

in hun carrièrekansen en in de mogelijkheden hun geloof te belijden.58 Alle

Kerkelijke activiteiten buiten de eredienst om, zoals bijbelstudies moesten vooraf worden goedgekeurd door de overheid en christenen waren nog vaak het slachtoffer van discriminatie en intimidatie. Dit leidde tot spanningen met de BEK.59

In 1976 stak dominee Oskar Brüsewitz zichzelf publiekelijk in brand. Hij deed dit uit protest tegen voortdurende discriminatie van christenen. Deze opzienbarende zelfmoord kreeg ook in de westerse media aandacht binnen de context van de relatie Kerk en staat en de mensenrechtensituatie in de DDR.60 De

SED stopte dit voorval in de doofpot, maar dit was een duidelijk teken dat de godsdienstpolitiek moest veranderen. Honecker had de goede behandeling van de Kerk in de DDR gebruikt op het internationale podium en dit kon leiden tot internationaal gezichtsverlies. Nu had de BEK eindelijk een onderhandelings-positie ten opzichte van de staat, waarin de onderhandelings-positie die het internationaal mocht vervullen, namelijk boegbeeld van de mensenrechten, kon proberen te verzilveren in de binnenlandse politiek. Op 6 maart 1978 werd een belangrijk overleg gevoerd tussen Honecker en de BEK waarbij de rechten van de Kerk op papier werden vastgelegd. In ruil voor politieke neutraliteit van de Kerk naar de buitenwereld, kreeg de Kerk de vrijheid om activiteiten te organiseren binnen de kerkmuren zonder dat daarvoor toestemming van het regime nodig was.61 In het volgende

hoofdstuk ‘Het godsdienstbeleid van de DDR vanaf 1978’ wordt verder ingegaan op de motieven en de effecten van deze afspraken.

1.4 Conclusie

De relatie tussen de Kerk en het regime van 1949 tot 1978 was moeizaam. De doelen van de twee stonden haaks op elkaar en dit leidde regelmatig tot conflicten. Enerzijds probeerde de staat de aanwezigheid van de Protestantse kerk binnen de DDR te verminderen, terwijl anderzijds de Kerk juist haar maatschappelijke aanwezigheid probeerde te behouden. De Kerk werd stelselmatig verder in een hoek gedwongen door het regime, maar het lukte de

58 Goeckel, The Lutheran church and the East German state, 156.

59 Besier, ‘The German Democratic Republic and the State Churches’, 523-547, aldaar 537. 60 Goeckel, The Lutheran church and the East German state, 239.

(24)

staat niet om de Kerk te elimineren of het verzet te breken. De Kerk bleef vragen om dialoog en de niches in de maatschappij opzoeken voor zelfbehoud.

In de eerste jaren onder Honecker werd de BEK ingezet als instrument voor de DDR in de internationale politiek. De Kerk werd door het regime steeds meer gezien als een instrument dat door de partij kon worden ingezet om de belangen van de DDR te verdedigen, in plaats van een instituut dat monddood gemaakt moest worden. Hierdoor kreeg de BEK een machtsmiddel in handen en kon de BEK ook eisen stellen voor de positie van de Kerk in de DDR, zoals de betere behandeling van christenen.

(25)

2. Het godsdienstbeleid van de DDR vanaf 1978

Robert Goeckel vergelijkt de ideeën van de grondleggers van het socialisme met de leer van de bijbel. 'De ideeën van Marx, Engels en Lenin, waren als een bijbel voor ideologische interpretatie van het beleid en de interpretatie van religie en de Kerken. En net als de Bijbel zijn deze soms vaag en open voor interpretatie.' Vanuit dat oogpunt kon de staat het godsdienstbeleid aanpassen naar eigen behoefte, zolang deze raakvlakken behield met de ideeën van de grondleggers. Voor de Kerk betekende dit voortdurende onzekerheid. Immers, er is voor elke beslissing wel een raakvlak te vinden. Maar doordat zowel de christelijke als de socialistische theorie voor interpretatie vatbaar was aldus Goeckel, konden zij volgens hem ook nader tot elkaar komen.62

Begin 1978 kwamen de Kerk en het regime dichter bij elkaar door een overeenkomst die de plaats van de Kerk in de DDR bepaalde. Hoe was het godsdienstbeleid van de DDR ten opzichte van de Protestantse kerk na 1978? Was de houding van het regime ten opzichte van de religie veranderd? Wat motiveerde het SED-regime tot het sluiten van deze overeenkomst? En op welke manier vloeide dit voort in het beleid? Ik heb dit hoofdstuk opgedeeld, bedoeld om het beleid overzichtelijker weer te gegeven: ideologie en de DDR; beleidsstructuren en de afspraken van 1978; binnenlands beleid en buitenlands beleid.

2.1 Ideologie en de DDR

2.1.1. Het socialisme en religie

Karl Marx had fundamentele kritiek op religie en Kerken. Hij benoemde religie als niets meer dan een niet juiste ideologie, gecreëerd door de mensheid die zich tegen de mensheid zelf keerde en de religie hen vervolgens ging overheersen. Marx en Engels hadden echter wel bewondering voor de grondleggers van het Protestantisme vanwege het revolutionaire karakter van gelijkheid van gelovigen in hun leer en de strijd tegen de Kerk die de gelovigen onderdrukte. Maar Protestantisme was volgens Marx en Engels ook sterk verbonden met de opkomst van het kapitalisme, want het gelijkheidsideaal en de strijd tegen autoriteit uit de Protestantse leer had voornamelijk de bourgeoisie geholpen ten koste van het

(26)

laagste bevolkingsklasse. De bourgeoisie onderdrukte de arbeiders in hun fabrieken en gebruikte vervolgens de diaconie als middel om hun schuld over de onderdrukking van de lagere klassen af te kopen, aldus deze propaganda. Deze economische onderdrukking was volgens Marx de reden dat bevolking vasthield aan religie als rechtvaardiging en troost van deze onderdrukking.63

Ondanks zijn kritiek sprak Marx niet over de actieve vernietiging van religie. Hij zag godsdienst meer als een randverschijnsel dan als een groot probleem. Volgens Marx daalde de macht van de Kerkleiders al eeuwen en hij twijfelde er niet aan dat religie als ideologie zou verdwijnen wanneer de socialistische heilstaat bereikt zou zijn en het verdwijnen van de ongelijkheid tussen mensen religie overbodig zou maken. Voor Marx was religie hierdoor geen belangrijke factor in zijn werk. Terwijl in de loop van de jaren zijn theorieën in zijn publicaties steeds meer vorm kregen, werd religie steeds minder genoemd. De ideeën van Friedrich Engels kwamen in grote lijnen overeen met zijn leermeester Marx, maar hij zag in het primitieve radicale christendom, in de tijd van de Romeinse onderdrukking tot keizer Constantijn, de wortels van het socialisme.64

Lenin was de enige van de drie grondleggers die de theorie daadwerkelijk in praktijk kon brengen, als grondlegger van de Sovjet-Unie. Hij volgde in grote lijnen de ideeën van Marx, maar voor Lenin was religie een veel groter obstakel. Omdat de Kerk een middel was van de bourgeoisie om het proletariaat te onderdrukken, was het een instrument van de klassenvijand en moest dus worden bestreden. De uitspraak van Marx ‘religie is de opium van het volk’ werd een leus voor Lenin en hij maakte de Kerk regelmatig publiekelijk belachelijk. In januari 1918 werd gewetensvrijheid en de scheiding tussen Kerk en staat een "recht" in de grondwet van de Sovjet-Unie. Het verraderlijke hieraan was dat dit recht een beperkende maatregel betrof voor de Kerk en de christenen en hen niet meer vrijheid gaf zoals de term gewetensvrijheid doet vermoeden. De staatsdoctrine van de Sovjet-Unie werd uitgebouwd op de ideeën van Lenin en later Stalin, en hierop werd het godsdienstbeleid gebaseerd.65 De scheiding van Kerk en staat is in

de DDR echter nooit impliciet in de grondwet vastgelegd, hoewel deze wel vanaf

63 Delos B McKown, The classical Marxist critiques of religion: Marx, Engels, Lenin, Kautsky (Den Haag 1975), 10-13, 35, 74, 82.

64 Idem, 93-95, 104.

(27)

1950 werd toegepast door het uitbannen van de Protestantse en Katholieke Kerk in het onderwijs en het openbare leven.66

2.1.2 De ideologie in de DDR

De ideologie van de DDR werd in grote lijnen bepaald door de socialistische partij van de Sovjet-Unie; grote individuele contributies en veranderingen in de ideologie en politiek beleid in de satellietstaten werden niet getolereerd. Het harde neerslaan van de Praagse Lente, een periode van politieke ontspanning in Tsjecho-Slowakije, in 1968 door Sovjet-troepen, gesteund door onder andere het leger van de DDR was hier een voorbeeld van. Om herhaling te voorkomen en vooral het harde ingrijpen van de Sovjet-troepen te rechtvaardigen, kwam de Sovjet-Unie met de Brezjnev-doctrine, die alle socialistische het recht gaf militair in te grijpen wanneer het socialisme in een socialistisch land werd bedreigd. Echter, wisselingen van partijleiders van de socialistische partij in de Sovjet-Unie waren de grootste oorzaak voor veranderingen in de ideologie en het beleid. Deze ideologische verschuivingen leverden de DDR problemen op met legitimatie van de DDR naar haar eigen bevolking, met name wanneer deze verschuivingen leidden tot een versoepeling van de ideologie zoals de destalinisatie onder Chroesjtsjov en de glasnost en perestrojka onder Gorbatsjov.67

Frits Boterman meent in zijn boek De moderne geschiedenis van

Duitsland dat ideologie in de DDR nog belangrijker was dan die in de andere

socialistische staten. Hij stelt dat de DDR niet gecreëerd was van onderaf, door een revolutie van binnenuit, maar door militair ingrijpen van buitenaf. Het verschil met de andere socialistische staten was, volgens Boterman, dat deze staat een creatie was van de Koude Oorlog en de Tweede Wereldoorlog, en haar bestaan alleen gelegitimeerd kon door ideologie en het slagen van het socialistisch experiment.68 Deze interne legitimatie ontbrak volgens Mary Fulbrook echter

vanaf het begin van de DDR en kon alleen door een repressief regime met ondersteuning van de Sovjet Unie worden vastgehouden. Het regime, dat ook door economisch, politieke en sociale factoren in verval raakte, stortte in met het vallen van de Muur en het wegvallen van de militaire steun van de Sovjet Unie in 1989. De socialistische ideologie en de rechtvaardiging van een gedeeld Duitsland

66 Goeckel, The lutheran church and the East German state, 33. 67 Melching, Van het socialisme en de dingen die voorbijgaan, 218-219.

(28)

werden na veertig jaar aan de kant gezet voor een hereniging van de twee Duitse staten. 69

Ook voor Melching waren de ideologie en de militaire steun van de Sovjet Unie de belangrijkste factoren in het voorbestaan van de artificiële staat. Hij zag de ideologie net als Boterman als de enige rechtvaardiging voor de deling van Duitsland. De deling van Duitsland is volgens Melching70 en Boterman echt nooit

de intentie geweest van de geallieerden of Stalin in 1945; Stalin wilde een neutraal Duitsland. De deling van Duitsland was verweven in de Oost-Duitse ideologie en essentieel voor de legitimatie van de DDR. Er werd in de DDR afstand gedaan van het Duitse verleden en de schuld van twaalf jaar nationaal socialisme werd bij het Westen gelegd.71 Volgens Melching zag de DDR zichzelf

als een totaal nieuwe staat en hoefde daarom geen rekenschap afgelegd te worden over het naziverleden, terwijl alle verantwoordelijkheid werd afgeschoven op de BRD.72 De DDR zag zichzelf zelfs als kernstaat en voorbeeld voor heel Duitsland,

als een betere versie waarin werd afgerekend met de Duitse geschiedenis waarin de conservatieve elites en de bourgeoisie de politieke macht hadden gehad. De idealen van de revolutie van 1848 nationale eenheid, vrijheid en gelijkheid -stonden hoog aangeschreven. De verschillen en rivaliteit tussen de DDR en de BRD werden een belangrijk onderdeel van de ideologie. Het antifascisme werd volgens Boterman zelfs de morele legitimatie van de DDR.73

In 1971 werd Erich Honecker secretaris-generaal van de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands. Hij trad aan in een periode van detente tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. In de eerste jaren van zijn leiderschap veranderde de politieke verhoudingen binnen Europa door de ontspanning. De contacten die sinds de jaren zestig tussen de BRD en de DDR onder Ulbricht op gang waren gekomen, werden in 1972 door beide landen officieel bekrachtigd met een basisverdrag. Dit verdrag betekende de diplomatieke erkenning van de DDR door de BRD en maakte een einde aan de Hallstein-doctrine, die inhield dat de BRD geen diplomatieke contacten onderhield met landen die de DDR erkenden, met uitzondering van de Sovjet-Unie. 74 De Sovjet-Unie stimuleerde de

Duits-Duitse politiek, maar wilde uiteraard de volledige controle houden op alle

Oost-69 Fulbrook, Anatomy of a dictatorship, 3-4, 264.

70 Melching, Van het socialisme en de dingen die voorbijgaan, 218, 67. 71 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 478-479.

72 Melching, Van het socialisme en de dingen die voorbijgaan, 73. 73 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 479-480, 482.

(29)

West betrekkingen. Met de onderlinge Duitse contacten toonde de Sovjet-Unie haar goede wil naar de Verenigde Staten, maar die contacten mochten de eigen betrekkingen van de Sovjet-Unie met de VS niet schaden. Ulbricht had in zijn contact met de BRD namelijk teveel zijn eigen beleid gevoerd met de Neue Ostpolitik; Honecker bracht het Oost-Duitse beleid weer in Sovjetlijn. In 1973 was de DDR door 67 staten erkend en traden de BRD en de DDR toe tot de Verenigde Naties. 75

De contacten met het Westen hadden een grote impact op de Oost-Duitse beleid onder Honecker. Ten eerste werd het personenverkeer tussen de BRD en de DDR versoepeld.76 De geslotenheid van de DDR na de bouw van de Berlijnse

Muur in 1961 leidde tot enige binnenlandse rust en ontspanning, omdat de samenleving vanaf dat moment werd afgeschermd van kapitalistische invloeden uit het Westen en was daarom één van de stabiliserende factoren in de samenleving en ondersteunde hiermee de legitimatie en eenheid van de staat. De detente had geleid tot internationale ontspanning, maar in het binnenlands beleid leidde dit juist tot meer verstarring en militarisering van de samenleving.77 Het

openen van de grenzen, hoe gereguleerd ook, was volgens Honecker een gevaar voor de stabiliteit van de DDR en contacten tussen westerlingen en Oost-Duitsers moesten daarom beperkt blijven. Ten tweede was er het probleem van de gemeenschappelijke Duitse identiteit van Oost- en West-Duitsers, het Duitse vraagstuk. Internationale erkenning in 1973 had ervoor gezorgd dat de DDR niet meer werd gezien als een tijdelijke oplossing na de Tweede Wereldoorlog, maar als een legitieme staat met een eigen identiteit. Een deel van de Oost-Duitse bevolking bleef zich echter identificeren met de West-Duitse bevolking. Deze twee problemen leidden tot een politiek van Abgrenzung.78

Abgrenzung was meer dan het afgrenzen van de DDR naar het Westen, het

was een totale verandering van de Oost-Duitse ideologie. Honecker creëerde een artificiële nationale traditie waaraan de bevolking haar identiteit kon ontlenen en waarmee de verschillen tussen de DDR en de BRD werden benadrukt. Er werd nadruk gelegd op de socialistische identiteit en de verwijzing naar één Duitse

74 Beatrice de Graaf, Over de Muur. De DDR, de Nederlandse Kerken en de vredesbeweging (Utrecht 2004), 49.

75 Melching, Van het socialisme en de dingen die voorbijgaan, 149. 76 Idem, 50.

77 Thumser, Kirche im Sozialismus, 53.

(30)

identiteit verdween. Na de Tweede Wereldoorlog had de DDR afstand genomen van de wandaden van het Derde Rijk door zich als antifascistisch-socialistische staat te distantiëren van het nationaalsocialisme en door de BRD, die wel het boetekleed aantrok, met de Nazi-schuld te laten zitten. In de nieuwe interpretatie van de Duitse geschiedenis had de DDR alle goede tradities geërfd en de BRD de slechte. Met deze zeer onrealistische verdieping van de antifascistische theorie gaf de SED de DDR legitimatie voor haar bestaan, en kon er teruggegrepen worden naar Duitse (culturele) tradities zonder het Duitse vraagstuk aan te snijden. Immers, de goede tradities behoorden tot de DDR.79

Niet alle tradities pasten binnen het socialistische idee van goede tradities, maar door onderscheid te maken tussen erfgoed, het geheel, en traditie - het element dat als revolutionair of als een voorloper van een waarde uit de socialistische doctrine kon worden beschouwd - konden personen en gebeurtenissen die op het eerste gezicht niets met het socialisme te maken hadden tot goede traditie worden bestempeld. Elementen die pasten, werden overgenomen en de andere werden opzij geschoven. Maarten Luther en Karl Marx, twee belangrijke revolutionairen uit de Duitse geschiedenis, waren hier een voorbeeld van. Voor een buitenstaander zou Karl Marx de ideale vertolker van traditie zijn, maar binnen de retoriek van de DDR stond juist Maarten Luther symbool voor de socialistische waarden. Zijn strijd tegen de rooms Katholieke kerk was een klassenstrijd tussen de gelovigen en de Kerkelijke medewerkers, en zijn ideeën van zelfbeschikking, democratie en menselijke vrijheid pasten binnen het socialisme.Dat Luther zijn ideeën baseerde op de Bijbel was geen deel van de traditie.80 Ook Marx en Engels hadden in hun ideologie Kerkhervormers als

revolutionairen erkend, maar hadden hier een kanttekening bij gemaakt dat het Protestantisme had aangezet tot de onderdrukking van het volk. Een andere reden dat Luther boven Marx werd verkozen in de DDR was dat Marx uit West-Duitsland kwam en Luther uit Oost-West-Duitsland, en zijn werk ook op Oost-Duits grondgebied had uitgevoerd.81 Maar ik ben van oordeel dat dit voornamelijk bij

theorie bleef en de DDR niet de grondlegger van het communisme in de

79 Idem, 171-173.

80 Stephen P. Hoffmann, ‘The GDR, Luther, and the German question’, The review of politics 48 (1986), 246-263, aldaar 248-249.

(31)

schoolboekjes achterstelde op Luther, dan zou de Sovjet-Unie wel ingegrepen hebben.

Ideologisch beleid was tijdens het regime van Honecker een belangrijk controle-instrument van het volk. Enerzijds kon Honecker de relatie met de Sovjet-Unie verbeteren door deze te volgen in het voorgeschreven toenaderingsbeleid tot het Westen en anderzijds kon Honecker het anti-Westerse binnenlandse beleid verantwoorden door een verscherping van de ideologie. Tevens kon Honecker met Abgrenzung niet-socialistische elementen veranderen in socialistische elementen om het beleid te verantwoorden.

2.2 De beleidsstructuren en de afspraken van 1978

2.2.1 Beleidsorganen in de godsdienstpolitiek

Hoewel de SED de enige dominante partij was in de DDR, betekende dit niet dat staat en partij één waren. Oppervlakkig gezien had het politieke systeem democratische kenmerken zoals een meerpartijenstelsel en verkiezingen, ofschoon ze in liberale termen weinig met democratie van doen had in Westerse zin. De bestuursvorm van de partij werd democratisch centralisme genoemd. De SED stuurde het beleid van de ministeries aan, maar ambtenaren die het beleid uitvoerden waren gewoon in loondienst en hoefden geen lid te zijn van de partij. De differentiatie tussen partij en staat betekende dat er vaak zowel een partijorgaan als een staatsorgaan zich met hetzelfde beleid bezighield. 82

Het hoogste orgaan dat zich met het godsdienstbeleid bezighield was de afdeling Kerkvragen van het secretariaat van het Centraal Comité, een partijorgaan. Het godsdienstbeleid werd op het secretariaat geformuleerd, maar orders konden ook van hogerhand, het Politbureau of Secretariaat, aan dit secretariaat worden doorgegeven. Directe contacten met de Kerk liepen echter via het Staatssecretariaat van Kerkvragen. 83 Het derde grote orgaan dat zich met de

Kerkproblematiek bezig hield was het ministerie van staatsveiligheid, de Stasi, als inlichtingen-, sturing- en controleapparaat. De taak van de Stasi in het godsdienstbeleid komt in het volgende hoofdstuk aan de orde.84 Door de

82 Goeckel, The lutheran church and the East German state, 34. 83 Idem.

84 Armin Boyens, ‘Das Staatssekretariat für Kirchenfragen’ in: Clemens Vollnhals ed., Die

Kirchenpolitik von SED und Staatssicherheit: eine Zwischenbilanz (Berlijn 1996), 120-138, aldaar

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het college van kerkrentmeesters verkiest – in beginsel voor een periode van twee jaar – uit de ouderlingen een voorzitter, uit zijn midden een penningmeester en

Buiten de traditionele katholieke ketterijen, is de Rooms-katholieke Kerk van onze dagen vervuld met grote dwalingen die haast allemaal onbekend waren in de 16 de eeuwse kerk,

In de statuten staat nog het woord ‘rooms-katholiek’, maar de stichting Signum heeft volgens bestuursvoorzitter Jan Timmers niets meer met de kerk als instituut.. ‘Als de vlag

gerechtvaardigd belang om een beter beeld te kunnen krijgen op welke wijze onze website wordt gebruikt en hoe wij deze kunnen verbeteren. ■ ☐ Op onze website staan foto’s

geboren te Waalwijk op 6 november 1914, als predikant uit Bornbergum naar Oisterwijk, van 1954 tot 1964 tevens predikant van Helvoirt, van hier vertrokken naar Delft waar

Onze stichting is opgericht in december 2015 en heeft als doel diaconale projecten te faciliteren die door leden van de kerk gestart zijn en waarbij deze projecten het doel hebben

Uw bijdrage wordt gebruikt voor de coördinatie van het project en voor ondersteuning van de Friese maatjes en is opgezet vanuit de samenwerking van de PKN Classis Fryslân, de

Met de versoepelingen van de ‘coronamaatregelen’ per 25 februari 2022 kunnen vanaf deze datum de eerder ingestelde beperkingen voor kerkdiensten en bijeenkomsten grotendeels