• No results found

2. Het godsdienstbeleid van de DDR vanaf

2.3 Binnenlands beleid

De DDR kende een hoge organisatiegraad; burgers werden geacht een deel van hun vrije tijd door te brengen in verenigingsverband, met cultuur of op massademonstraties. Door massaparticipatie in de vorm van het bezoeken van musea, concerten, participatie in bedrijfsverenigingen, demonstraties en andere activiteiten georganiseerd door de staat, maakten de burgers deel uit van de socialistische maatschappij, kwamen ze veelvuldig in aanraking met de socialistische ideologie en werd aan de buitenwereld getoond dat cultuur niet alleen voor de elite, maar voor iedereen was. Daarnaast kon de staat de bevolking op deze manier het makkelijkst in de gaten houden. De dagelijkse praktijk was anders: Oost-Duitsers brachten hun vrije tijd bij voorkeur thuis door met familie, vrienden en de West-Duitse televisie.111 Wanneer burgers toch kozen voor een

vereniging, boden kerkelijke verenigingen vaak een aantrekkelijker aanbod in vrijetijdsbesteding dan de overheid. Deze kerkelijke verenigingen waren vrij van socialistische ideologie. En door de daling in kerkgangers, tot minder dan veertig procent van de bevolking in de jaren tachtig, deden predikanten meer moeite om mensen naar hun Kerk te krijgen. Punk en andere alternatieve stromingen die door het regime als verwerpelijk en antisocialistisch werden bestempeld, vonden vaak wel fysiek onderdak bij de Kerk. Door het toestaan van activiteiten in de Kerk en infiltratie door de Stasi bij deze activiteiten, kreeg de SED niet alleen toegang tot een groep mensen die het daarvoor niet bereikte, maar creëerde zij binnen de kerkstructuur ook, zoals Burgess het noemt, een gecontroleerde testvijver voor alternatieve stromingen. Doordat de Kerk ruimte bood aan andersdenkenden waren deze groepen overzichtelijk verzameld voor de Stasi en het regime. Maar

111 Esther von Richthoven, Bringing culture to the masses: Control, compromise and

de kerken zelf werkten ook als regulerende kracht doordat de groepen zich aan de regels van de kerken dienden te houden.112

De Kerk was ook van maatschappelijk en economisch belang voor de DDR. De Kerk speelde een grote rol in de sociale infrastructuur. De Kerk had tientallen ziekenhuizen, bejaardenhuizen, opvanghuizen voor onder andere daklozen, verslaafden en mensen met psychische problemen en weeshuizen. Vooral in de zorg voor gehandicapten, verslaafden en mensen met psychische problemen, een groep mensen die geen economische waarde had voor de socialistische staat, speelde de Kerk een grote rol. Zo’n 15.000 mensen waren werkzaam in instellingen van de Kerk in de jaren zeventig.113 De Kerk had van

oudsher een diaconale functie, en wilde een bemiddelaar zijn tussen de staat en de zwakkeren in de samenleving. Mensen die buiten de boot vielen konden terecht bij de Kerk en dit zorgde volgens Burgess voor rust en stabiliteit binnen de gemeenschap. 114

De BEK was daarnaast een belangrijke bron voor de instroom van buitenlandse valuta. Jaarlijks ontving de BEK tussen de 50 en 100 miljoen DM aan subsidies en giften uit de BRD via de EKD.115 Het restant van het budget werd

samengebracht door giften van gelovigen, Kerkbelastingen die de Kerken inden bij hun leden, en internationale giften. De BEK was dus niet financieel afhankelijk van de staat, maar bracht wel geld in de Oost-Duitse economie. Doordat het geld weer instroomde in de economie, via bijvoorbeeld de salarissen van door de Kerk betaalde werknemers en de materialen voor onderhoud van de gebouwen.116 De DDR was namelijk niet het economische succes als dat

Honecker deed geloven. Honecker had zijn economische beleid teveel gericht op consumptie en te weinig op structurele innovatie om de binnenlandse welvaart op korte termijn te verhogen.117 Investeringen daalden van veertien procent tussen

1973 en 1975 naar slechts vier procent tussen 1977 en 1979. De groei van de economie was in de periode 1973 tot 1975 ruim twaalf procent geweest, maar over vier jaar die daarop volgden, was dit nog naar acht procent.118 De hogere

112 Burgess, The East German church and the end of communism, 50-57. 113 Goeckel, The lutheran church and the East German state, 21-22. 114 Burgess, The East German church and the end of communism, 65.

115 Fulbrook, ‘Co-option and commitment', 73-91. aldaar 83.

116 Van den Brink en Ter Welle, ‘Deel 2: Kerk en protestbeweging’, in: Vakgroep Politiek Gedrag, Der Vorhang fällt, 45-72, aldaar 56.

117 Melching, Van het socialisme en de dingen die voorbijgaan, 165. 118 Weber, DDR, 167.

levensstandaard die Honecker voor ogen had werd volgens Boterman niet bereikt omdat de productiviteit niet meesteeg met de uitgaven. Daarnaast was de DDR ook getroffen door de verhoging van de olieprijzen door de internationale oliecrisis.119 De DDR kon de eigen uitgaven niet bekostigen en werd financieel

ondersteund door de Sovjet-Unie. Door subsidies werden de prijzen voor eerste levensbehoeften kunstmatig laag gehouden, waardoor de begroting van de DDR tussen 1970 en 1989 met vierhonderd procent was gestegen. Vanaf 1977 was de DDR meer geld kwijt aan boetes en rente op schulden dan dat er geld binnen kwam.120 Aan het eind van 1978 was de schuld van de DDR bij westerse banken

vijf miljard dollar. 121 Alle instroom van Westerse valuta werd dus op prijs

gesteld.

De overeenkomst tussen de Kerk en het regime uit 1978 bepaalde dat de Kerk politiek neutraal zou zijn en zij zich aan de wetten van de DDR zou houden. Honecker probeerde met deze beperking de kritische houding van de BEK in te dammen. Maar de Kerk vond dat ze een maatschappelijke rol te vervullen had binnen de DDR en zette zich in om deze maatschappelijke thema's aan te kaarten bij het regime, door zich te beroepen op christelijke waarden.122 De Kerk had

voornamelijk moeite met de voortdurende discriminatie van christelijke jongeren in het onderwijs, de praktijk van abortus en de militarisering van het onderwijs doordat in 1978 militaire instructie als schoolvak werd geïntroduceerd. Deze kritiek was gericht tegen onderdelen van het socialistische beleid en niet tegen het regime of het socialisme in het geheel.123 De relatie tussen de BEK en het regime

was daardoor gespannen en het regime probeerde met de Lutherviering de spanning af te leiden.

Het jaar 1983 was vanwege honderdste sterfdag van Karl Marx en de vijfhonderdste geboortedag van Maarten Luther een jubileumjaar in de DDR. Het feest voor Luther was in principe een christelijke viering, georganiseerd door de Kerk. De Kerk kreeg hierbij onverwachte steun van de SED bij het organiseren van deze viering in de vorm van ruimte en subsidie. Erich Honecker was zelfs de

119 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, 507.

120 Melching, Van het socialisme en de dingen die voorbijgaan, 165-168.

121 Weber, DDR, 168.

122 Van den Brink en Ter Welle, ‘Deel 2: Kerk en protestbeweging’, in: Vakgroep Politiek Gedrag, Der Vorhang fällt, 45-72, aldaar 52.

voorzitter van de feestcommissie en deze viering overschaduwde die van Marx.124

De feestelijkheden kregen veel media-aandacht met uitzendingen op de staatstelevisie en -radio en vermeldingen in de krant Neues Deutschland. Met het evenement werden zelfs zo'n 250.000 westerse toeristen aangetrokken. 125

Weber stelt dat het regime nog steeds een manier zocht om een bredere ideologische basis voor de DDR te krijgen.126 Vanuit de retoriek van Abgrenzung

kon de viering van het Luther-jubileum toegeschreven worden aan de revolutionaire traditie van Luther, het zich verzetten tegen de Katholieke elite en traditie.127 Luther was in de herinterpretatie van de geschiedenis een Oost-Duitse

held. In een artikel van Mary Fulbrook uit 1987 waren de achterliggende redenen voor de betrokkenheid van de SED bij de viering naast Abgrenzung ook het aantrekken van westerse toeristen.128 Hoffmann noemt de godsdienstpolitiek van

Honecker als de voornaamste reden: het gebruiken van de BEK als voorbeeld van het naleven van de mensenrechten in de DDR, om zodoende Westerse landen te imponeren, waarschijnlijk met de bedoeling hen te inspireren te geld investeren in de DDR. Zowel vanuit de SED als de Kerk werd wantrouwig gekeken naar de inmenging van Honecker. Voor overtuigde socialisten in de DDR was het volgens Hoffmann een raadsel waarom de grondlegger van het socialisme, Marx, minder aandacht kreeg dan Luther en de Kerk was daarentegen niet blij dat een Kerkelijke viering door de staat werd misbruikt voor eigen doeleinden. Voor Honecker was deze viering ook een manier om de spanning tussen de Kerk en het regime te verbloemen, de Kerk te sussen en te controleren129 Goeckel ziet echter

dat de staat zich terugtrok toen de feestelijkheden dichterbij kwamen en 1983 uitriep tot Marx-jaar.130

Vanaf 1987 verharde het reeds repressieve binnenlands beleid van Honecker door een breuk met de Sovjet-Unie en binnenlandse onrust. De hervormingen van Gorbatsjov werden niet overgenomen door het SED regime. Het einde van de Brezjnev-doctrine waardoor de Sovjet-Unie niet meer militair zou ingrijpen bij bedreigingen van het socialisme en de weg vrij dus maakte voor

124 Hoffmann, ‘The GDR, Luther, and the German question’, 246-263, aldaar 246. 125 Goeckel, The lutheran church and the East German state, 249.

126 Weber, DDR, 180.

127 Goeckel, The lutheran church and the East German state, 249.

128 Fulbrook, ‘Co-option and commitment' 73-91, aldaar 82-83.

129 Hoffmann, ‘The GDR, Luther, and the German question’, 246-263, aldaar 246-248. 130 Goeckel, The lutheran church and the East German state, 249-250.

een eigen koers van Oostbloklanden, zorgde in 1989 ook voor een politieke breuk.131 Dit leidde in de DDR tot meer openlijke repressie van de bevolking, die

wel hun hoop hadden gezet op hervormingen en dat leidde vervolgens weer tot openlijke kritiek van de Kerk op het beleid van de SED, dat zelfs in de Westerse pers werd besproken.132 De Kerkleiding sprak de staat aan op hardhandige

arrestaties en ging zich inzetten voor arrestanten. Maar Honecker ging niet in op de kritiek van de Kerk. Mary Fulbrook ziet een onwil bij het regime om in dialoog te gaan. Er werd mooi weer gespeeld en glasnost en perestrojka werden verzwegen en genegeerd.133 Volgens Boterman kon het regime ook niet anders,

want democratische hervormingen in de DDR zouden het bestaansrecht van het regime aantasten.134 Het vasthouden van de ideologie was heel belangrijk voor de

DDR, zeker nu de Oost-Duitse economie de welvaart van de burgers niet meer kon garanderen. De staat was niet langer in staat de neergang van de economie voor de burgers te verbloemen omdat het niet meer in staat was in eerste levensbehoeften, zoals groente en fruit, te voorzien. Het wegvallen van militaire rugsteun van de Sovjet-Unie als pressiemiddel om de bevolking in het gareel te houden, leidde tot een verharding van de repressie op de bevolking en op de Kerk. Privileges die de Kerk in 1978 had verworven waren niet langer gegarandeerd door staatscensuur.135