• No results found

De bekoring van Friedrich Weinreb. Hoe in de jaren zestig de Nederlandse media in de ban van Weinreb raakten en de zaak in de arena van het publieke debat terecht kwam.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De bekoring van Friedrich Weinreb. Hoe in de jaren zestig de Nederlandse media in de ban van Weinreb raakten en de zaak in de arena van het publieke debat terecht kwam."

Copied!
94
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De bekoring van Friedrich Weinreb

Hoe in de jaren zestig de Nederlandse media in de ban van Weinreb

raakten en de zaak in de arena van het publieke debat terecht kwam.

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding... 3 Vraagstelling en onderzoeksveld... 5 Medialandschap... 8 Onderzoek en methode... 9 Historiografie... 11 Hoofdstuk 1 ‘Zondebok’... 17

1.1 Het oordeel van een historicus...17

1.2 Vrij Nederland... 20

1.3 Friedrich Weinreb: veroordeeld door de rechter, vrijgesproken door de historicus... 24

Hoofdstuk 2 ‘Het spelersveld breidt zich uit’...27

2.1 ‘Collaboratie en Verzet. Een poging tot ontmythologisering’...27

2.2 Vrij Nederland... 31

2.3 Andere Media... 35

2.4 Actie, reactie... 43

Hoofdstuk 3 ‘Tegenstanders van formaat’...50

3.1 Ondertussen in Den Haag... 50

3.2 Rubinstein kreeg haar zin... 54

3.3 Een aanklacht zonder eind; de kwestie-Turksma, Van Wittgenstein tot Weinreb en Vraag me niet waarom…...58

3.4 ‘Het lijkt wel een tribunaal’ De uitgelekte conclusies van het Weinreb-rapport... 64

Hoofdstuk 4 ‘Slotfase van de Weinreb-affaire’...71

4.1 Weinreb; van zondebok naar misdadiger...71

4.2 Een gedane zaak... 73

4.3 Het antwoord van de polemisten...79

Conclusie... 86

(3)

Inleiding

‘De Jood Weinreb is een zondebok geworden, hij heeft voor het

tekortschieten van talloze niet-Joden geboet. Hij moest gefaald hebben, oóoók gefaald, omdat zij gefaald hadden. Niet alleen zij hadden hun plicht verzaakt, ook hij. Als er geen Joodse verraders waren, moest men ze uitvinden.’1

Dit schreef professor Jacques Presser in 1965over Friedrich Weinreb in zijn bekende werk over de jodenvervolging Ondergang; een Nederlandse jood, oorspronkelijk afkomstig uit het toenmalig Poolse Lemberg. In de Tweede Wereldoorlog voerde hij voor zowel joden als de Duitsers dubieuze

oorlogsactiviteiten uit. Weinreb zag zichzelf als een verzetsheld maar toen de oorlog ten einde kwam, werd hij opgepakt. Verraad op grote schaal was de aanklacht die boven zijn hoofd hing. En zowaar, de Bijzondere Rechtspleging constateerde dat Weinreb zijn activiteiten ondernam uit eigenbelang en dat goede intenties niet voorop stonden.

Weinrebs proces dat van 1945 tot en met 1948 liep, had zijn weg naar de media gevonden. Er bestond niet alleen interesse voor het verloop van zijn moeizame proces, een discussie over Weinrebs schuld deed zijn intrede. De geluiden in de media waren namelijk niet eensgezind negatief voor Weinreb. Verschillende mensen verklaarden wel degelijk in de oorlog te zijn geholpen door Weinreb. Maar deze geluiden werden weer tegen gesproken door mensen die zich gedupeerd door hem hadden gevoeld. Een relatief kleine discussie volgde in de media maar de discussie barstte pas echt los in 1965, toen Presser, middels het hierboven aangehaalde citaat, Weinreb weer terugbracht in de arena van het publieke debat van de jaren zestig. Zijn oordeel zorgde ervoor dat Weinrebs naam jaren lang zou domineren in de media.

In 1969 publiceerde Weinreb zijn memories, die heel goed werden ontvangen. Men was in de ban van Weinreb. Waarom hield een veroordeelde collaborateur een samenleving in de greep? Dat er op een breed vlak interesse voor Weinreb bestond, was te danken aan de overvloedige aandacht die diverse media aan Weinreb schonken. Weinreb werd een mediahype, en dat is precies de kern van dit onderzoek. Nog niet eerder werden specifiek de rol en

achtergronden van de media in de Weinreb-affaire onderzocht, vandaar dit onderzoek.

Maar allereerst, wat waren die dubieuze oorlogsactiviteiten van Weinreb? Vanaf 1942 bood hij ‘Sperre’ aan; plekken voor joden op lijsten die ze voorlopig zouden vrijstellen van deportatie. Een plek op de lijst kon worden bemachtigd

1 J. Presser, Ondergang. Vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945

(4)

voor honderd gulden, maar als men dit niet kon betalen was het gratis. Weinreb verzon een fictieve Duitse generaal die medewerking verleende aan de

onderneming. De Duitsers stuitten na verloop van tijd op het bedrog van Weinreb. Als gevolg daarvan werd hij enkele maanden gevangen gehouden en mishandeld in de gevangenis van Scheveningen. Hij werd doorgestuurd naar kamp Westerbork maar ook weer vrij gelaten. Hij zette een tweede lijst op. Het dubbelspel, enerzijds de Duitsers anderzijds de joden om de tuin leiden, werd hem echter te riskant en daarom dook hij in februari 1944 met zijn gezin onder op de Veluwe. Daar zat hij het resterende oorlogsjaar uit.

Na de bevrijding werd Weinreb op drie juni 1945 gearresteerd op het hoofdkwartier van de Binnenlandse Strijdkrachten naar aanleiding van een aanklacht afkomstig van drs. H.L. Swart. Swart zat een jaar lang vast nadat

Weinreb valse informatie over hem had doorgespeeld naar de Sicherheitspolizei.2

Toen er een tweede aanklacht wegens verraad volgde, kwam de zaak in beweging en werd er een onderzoek ingesteld. Het Bijzonder Gerechtshof kreeg de zaak toegewezen maar de behandeling ervan verliep uiterst moeizaam. In 1947 kwam de zaak eindelijk voor en hield advocaat-fiscaal mr. De Gruyter zijn pleidooi tegen Weinreb. Hij was er stellig van overtuigd dat ‘de twee Weinreb-lijsten een bedrog van ongekende afmetingen vormden en hij daarin de grootste en meeste

fantastische zwendel zag die ooit in Nederland is uitgevoerd (…)’.3

Het hof achtte de zaak te complex om een uitspraak te doen en laste een nader onderzoek in waarna de zaak pas weer in november 1947 opnieuw zou voorkomen. In deze tussenperiode werd het ‘Comiteó Weinreb’ opgericht door sympathisanten van Weinreb. Dit comiteó zette zich in voor Weinrebs vrijspraak door verklaringen te verzamelen van mensen die verklaarden geholpen te zijn geweest door Weinrebs activiteiten in de oorlog.4 Dit mocht echter niet baten, op

27 november sprak de rechter zijn eindvonnis uit; drie en een half jaar

gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. Een vonnis gebaseerd op punten uit de aanklacht die het hof ‘buiten twijfel bewezen achtte’.5 Zo werd Weinreb niet

veroordeeld voor zijn eerste Weinreb-lijst, maar wel voor zijn tweede lijst waarover het hof duidelijk van mening was dat hij deze lijst uit eigenbelang had opgezet.

Advocaat-fiscaal De Gruyter ging niet akkoord met dit eindvonnis en tekende cassatie aan bij de Bijzondere Raad van Cassatie waar de zaak opnieuw werd voorgeleid op vijf april 1948. Nu onder leiding van advocaat-fiscaal mr. Bakhuizen, die de Raad verzocht het vonnis te vernietigen en een gevangenisstraf van zes jaar op te leggen. Op 25 oktober 1948 kwam de langverwachte uitspraak in de zaak-Weinreb. Het vonnis van het Bijzonder Gerechtshof werd vernietigd en

2 Regina Gruüter, Een fantast schrijft geschiedenis. De affaires rond Friedrich Weinreb (Amsterdam

1997) 59. Informatie afkomstig uit het Weinreb-rapport.

3 Ibidem, 63. Requisitoir van mr. De Gruyter, afkomstig uit het Weinreb-rapport.

4 Gruüter, Een fantast schrijft geschiedenis, 65. 5 Ibidem, 66. Uit het Weinreb-rapport, p. 1514.

(5)

Weinreb werd veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf met aftrek van

voorarrest.6 Maar deze zou hij niet uitzitten. Koningin Wilhelmina vierde haar

vijftigste jubileum in 1948 en hierbij behoorden gratieverleningen. Weinreb ontving jubileumgratie en kwam op elf december 1948 op vrije voeten na ruim drieeünhalf jaar te hebben vastgezeten.

Zoals gezegd was de zaak van Weinreb tot de media doorgedrongen en ontstonden er voor- en tegenstanders. Opinieweekblad De Linie, de katholieke voorloper van De Nieuw Linie, nam het voortouw in het kiezen van partij voor Weinreb.7 Maar na de uitspraak van het eindvonnis sloten andere weekbladen

zich rap aan bij het oordeel van De Linie. Het Nieuw Israeülietisch Weekblad bijvoorbeeld. Zij schreven over het vonnis; ‘Daarom menen wij dat de Bijzondere Raad met dit vonnis een ernstige fout heeft begaan en we zullen het niet laten tegen dit onrecht te strijden.’8 Het Vrije Volk, De Groene Amsterdammer en

Algemeen Dagblad uitten ook scherpe kritiek op de uitspraak van de rechter. Opmerkelijk is dat de bladen die partij kozen voor Weinreb sterk uiteenliepen qua achtergrond. Van links, progressief, sociaaldemocratisch tot zionistisch en katholiek, allen hadden ze kritiek geleverd op de gang van zaken tijdens de processen tegen Weinreb.9 Enthousiaste reacties volgden dan ook op het nieuws

van Weinrebs vrijlating. Het Nieuw Israeülietisch Weekblad schreef hierover ‘Wij, en we zijn overtuigd dat we namens de Joodse gemeenschap spreken, zijn

verheugd met deze wending’.10 Na Weinrebs vrijlating kwam er een einde aan de

artikelen en berichtgeving over hem. Hoogst sporadisch was er na 1948 nog iets over hem te lezen in de kranten.11 Maar hier kwam drastische verandering in

toen Presser 17 jaar later zijn studie publiceerde. Vraagstelling en onderzoeksveld

Wat er gebeurde nadat Presser door zijn oordeel over Weinreb de knuppel in het hoenderhok had gegooid, staat centraal in dit onderzoek. In een rap tempo nam vanuit de media belangstelling voor Weinreb toe. Dit onderzoek gaat over de rol van de schrijvende media in de Weinreb-affaire. Die is beslissend geweest in het aanwakkeren van de discussie en wist deze vervolgens ruim een decennium lang in leven te houden. Waarom waren de media zo geboeid door deze man en welke media werden voorstanders en welke werden tegenstanders van Weinreb? De media gingen aan de haal met het verhaal van Weinreb dat daardoor zijn eigen

6 Gruüter, Een fantast schrijft geschiedenis, 70-71.

7 Op 6-8-1948 verscheen het eerste artikel waarin werd gesproken over Weinrebs onschuld

waarna nog vele, met name na de uitspraak van de Raad van Cassatie zouden volgen.

8Nieuw Israeülietisch Weekblad, ‘Bijzondere Rechtspraak’, 5-11-1948.

9 Igor Cornelissen benadrukte deze opmerkelijke verschillen in Vrij Nederland, ‘Nogmaals de zaak

Weinreb, 22-05-1965.

10 Nieuw Israeülietisch Weekblad, ‘Weinreb vrij!’, 17-12-1948.

11 Gebaseerd op het knipselarchief ‘Weinreb’ van het NIOD en het digitale krantenarchief van de

Koninklijke Bibliotheek. Op 9-12-1950 verscheen er in Trouw

een bericht over zijn aanstelling als hoogleraar in Djakarta en op 29-08-1960 verscheen in De Volkskrant een artikel ‘Eindelijk rust’ over Weinreb.

(6)

leven ging leiden in de pers. Journalisten maar bovenal opiniemakers waren de motor hierachter. Wat waren hun drijfveren en op basis waarvan baseerden zij hun oordeel over Weinreb? Als zij de zaak niet zo hoog hadden opgenomen in de media, was er dan wel sprake van een affaire geweest? Dit onderzoek probeert inzicht te krijgen in de antwoorden op deze vragen.

Het maatschappelijke klimaat in de jaren zestig was gunstig voor de Weinreb-discussie. Het was een periode waarin vele veranderingen

plaatsvonden. Eeón daarvan was dat de morele dillema’s van de oorlog voor het eerste sinds de bevrijding in het centrum van de belangstelling was komen te staan. Aangemoedigd door gebeurtenissen van buitenaf zoals het Eichmann proces in Jerusalem, ontstond er een nieuwe groeiende belangstelling voor de bezettingsjaren. De jonge generatie ‘babyboomers’ ontwikkelde interesse maar ook vanuit de generatie van ouderen die de oorlog hadden meegemaakt ontstond er behoefte aan meer openheid. In de laatste fase van hun leven wenste ze niet langer te zwijgen over hun ervaringen. Een van de gevolgen van deze

ontwikkeling was dat het begrip collaboratie opnieuw ter discussie werd gesteld en een nieuwe, bredere betekenis kreeg. Maar ook kwam de verzetsmythe op losse schroeven te staan; geleidelijk aan drong het besef door dat er geen sprake was geweest van een collectief verzet. In wezen was slechts een kleine groep dapper en moedig genoeg geweest om over te gaan tot verzet. Onder de

bevolking sijpelde langzaam een gevoel van tekortkoming door en zelfkritische en verwijtende beschouwingen deden hun intrede.12 De media speelden in op de

toenemende belangstelling naar de oorlog en zo kwamen in de loop van de jaren zestig steeds meer aspecten uit de oorlog ter sprake in kranten en weekbladen. Het geval van Weinreb sloot naadloos bij dit interessegebied aan.

Maar ook binnen de journalistiek deden nieuwe ontwikkelingen hun intrede in de jaren zestig; de media was onderhevig aan een metamorfose. Mijn onderzoek beperkt zich tot de schrijvende media. De keuze hiervoor is tweeledig. Enerzijds is deze keuze nodig om zo het bronnenmateriaal binnen de perken te houden. De Weinreb-discussie kent grofweg een tijdsduur van elf jaar, met daarin vier piekmomenten, en is daarmee een buitengewoon lange affaire. In dag- en weekbladen is jarenlang uitputtend over de Weinreb-affaire geschreven, als hier ook nog radio- en televisiefragmenten bij zouden komen, zou er geen ruimte meer zijn voor diepgang. Hoewel de televisie in de jaren zestig als invloedrijk medium toenam, zijn vooral in de manier waarop de schrijvende media met de Weinreb-affaire omgingen, de journalistieke ontwikkelingen van de jaren zestig en zeventig goed zichtbaar. Ook dat ligt ten grondslag aan mijn keuze voor de geschreven media. Maar ondanks de beperking tot geschreven bronnen is het bronnenmateriaal, gezien de tijdsduur van de affaire, erg omvangrijk. Vandaar dat de nadruk ligt op dag- en weekbladen die een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de discussie. Dat wil zeggen, media die middels redactionele

12 Hans Blom, In de ban van goed en fout. Geschiedschrijving over de bezettingstijd in

(7)

commentaren verder gingen dan de gebruikelijke berichtgeving. Wat de

dagbladen betreft zijn dit hoofdzakelijk Het Parool, De Telegraaf, Het Vrije Volk en De Tijd. Weekbladen die een belangrijke rol speelden in de Weinreb-affaire waren Vrij Nederland, Haagse Post en De Nieuwe Linie. Het is een aanname dat het linkse opinie weekblad Vrij Nederland een belangrijke rol zou hebben gespeeld in de Weinreb-discussie. Vrij Nederland zou veel stelliger dan andere opiniebladen het voor Weinreb hebben opgenomen. Daarom wordt in het bijzonder aandacht geschonken aan de artikelen die over Weinreb in Vrij

Nederland verschenen, en voor zover mogelijk worden de achtergronden hiervan achterhaald. Deze omgang van Vrij Nederland met de Weinreb-affaire is nog niet eerder onderzocht.

De onderzoeksvraag ziet toe op de rol van de media in het debat over Weinreb. Dan kan de vraag , wat de verhouding tussen de journalist en redactie was, niet ontbreken. In hoeverre draagt een bepaald dag- of weekblad een eigen mening uit of is dat slechts de mening van eóeón enkele journalist. Wat vast staat is dat begin jaren zestig de redactionele verhoudingen aan verandering onderhevig waren. Maar in welke mate dat het geval was, verschilde per redactie. Zo kan men het zich voorstellen dat op de redactie van het rechtse opinieweekblad Elsevier de verhoudingen meer hieürarchisch bleven dan op de redactie van Vrij Nederland waar men steeds ruimdenkender en anti-autoritairder werd. Maar niet alleen de verhouding tussen de journalist en de redactie is van belang in dit onderzoek. Een tweede belangrijk punt om bij stil te staan is waar de grenslijnen van de journalist zelf lagen. Wanneer houdt de journalist op journalist te zijn en verandert hij of zij in opiniemaker? In de jaren zestig werd de journalist als individu belangrijker; hetgeen goed tot uiting kwam in de opmars van columns. Hierin konden journalisten hun persoonlijke analyse en visie over zaken kwijt. Maar ging dit niet ook door buiten de lijnen van de columns en raakte

berichtgeving meer doordrenkt van hun eigen conclusies? Werd hier een politieke agenda in verwerkt? Ook hierin zijn een breed scala aan gradaties te vinden maar de journalist als opiniemaker nam in ieder geval in belang toe.13

Wanneer een journalist vanuit zijn persoonlijke visie schrijft, is zijn achtergrond van belang. Daarom is er in dit onderzoek veel aandacht voor de

persoonlijkheden en achtergronden van de belangrijkste hoofdspelers in de Weinreb-affaire.

Medialandschap

Wat hield die metamorfose van de journalistiek precies in? Eind jaren vijftig en begin jaren zestig waren de schrijvende media steeds meer uitgegroeid tot onafhankelijke en vooral kritische media die zich hadden losgemaakt van politieke en kerkelijke sturing; de ontzuiling had zijn intrede gedaan. Loyaliteit

13 Piet Hagen, Journalisten in Nederland. Een persgeschiedenis in portretten 1850-2000

(8)

aan zuilen werd aan de kant geschoven en de media begonnen zich steeds meer te profileren als autonome spelers in het maatschappelijk veld. Journalisten maakten plaats voor kritiek in plaats van gehoorzaamheid aan tegenover de gevestigde orde. Niet langer waren ze zoals mediahistoricus Huub Wijfjes het noemt de hoeders van de maatschappelijke orde maar het werden de

waakhonden ervan.14 Deze kritische houding ging samen met de komst van een

nieuwe vorm van journalistiek; onderzoeksjournalistiek. Journalisten gingen zelfstandig onderzoek doen naar affaires, crisissen en conflicten. Twee affaires die deze ontwikkeling illustreren zijn de Greet Hofmans affaire in de jaren vijftig en het huwelijk van prinses Beatrix en Claus von Amsberg dat vanaf 1965 in de pers kwam. De Hofmans affaire werd breed uitgemeten in de buitenlandse pers, maar de Nederlandse pers koos destijds nog voor afzijdigheid. De pers voelde zich verantwoordelijk voor de stabiliteit van de maatschappij en vermeed het publieke debat.15 Dit stond haaks tegenover het voorpaginanieuws van het

omstreden huwelijk tussen Beatrix en Claus nog geen tien jaar later. Historica Ilja van den Broek merkt in haar studie naar de publieke

herinneringen aan het kabinet-Den Uyl op hoe eind jaren zestig de wereld van de journalistiek en de politiek steeds meer nauw verbonden raakten en hoe deze trend in de jaren zeventig werd doorgezet. Een groeiend aantal politici, Van den Broek noemt onder anderen Hans van Mierlo die voor zijn politiek carrieère bij het Algemeen Handelsblad werkzaam was, ‘journalistiek geïünfiltreerd’. 16

Enerzijds werden journalisten meer politiek, anderzijds bewogen politici zich meer naar de journalistiek toe. Er werd een brug tussen politici en journalisten geslagen, hun idealisme om de maatschappij te hervormen bracht ze bij elkaar. De meeste journalisten waren in deze tijd politiek links gezind. Tussen linkse politici en journalisten bestond dan ook het meeste contact. Deze ontwikkeling had als gevolg dat enerzijds de politiek werd beïünvloed en een meer open karakter kreeg. Anderzijds werd binnen de media politiek engagement steeds belangrijker.17

De metamorfose die dag- en weekbladen ondergingen had ook te maken met een veranderd leespubliek. Media die een progressief karakter hadden, wonnen snel aan populariteit. Opinieweekbladen maakten in de jaren zestig en zeventig een enorme groei mee, de oplage steeg tot bijna een half miljoen.18 Vrij

Nederland was eóeón van de opiniebladen die hiervan profiteerde. Het blad droeg een vrijgevochten en progressief karakter. Maar dit succes was niet

vanzelfsprekend. Het blad werd in 1940 opgericht als verzetskrant. Maar na afloop van de oorlog liep de oplage van het blad in rap tempo terug en werd het

14 H. Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000. Beroep, cultuur en organisatie (Amsterdam

2004) 342.

15 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 301-02.

16 Ilja van den Broek, Heimwee naar de politiek. De herinneringen aan het kabinet-Den Uyl

(Amsterdam 2002) 125.

17 Van den Broek, Heimwee naar de politiek, 125-27.

(9)

al snel een noodlijdend blad dat alleen nog bestond dankzij financieüle steun van buitenaf. 19 Er leek in de jaren vijftig geen toekomst meer in het blad te zitten.

Maar toen werd in 1954 Mathieu Smedts tot hoofdredacteur benoemd; een omstreden benoeming volgens Igor Cornelissen, zelf werkzaam bij het blad, want Smedts was overtuigd katholiek en dat binnen een sociaal-democratisch blad. Smedts wist het blad van de ondergang te redden; na tien jaar

hoofdredacteurschap was het blad veranderd in een spraakmakend en invloedrijk opinieweekblad met hoge oplages.20

De redactie was in de jaren zestig aan grote veranderingen onderhevig. Smedts trok jonge redacteuren aan en dat droeg bij aan dit succes. Deze nieuwe generatie redacteuren speelden in op de toenemende belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog. Zowel de oorsprong van het blad als de achtergrond van Smedts -hij had tijdens de oorlog in het verzet gezeten, was gevangen genomen en in een niet uitgevoerd vonnis ter dood veroordeeld-zorgden ervoor dat er veel ruimte en aandacht was in het weekblad voor de oorlog.21 Ook de nieuwe

stroming van de onderzoeksjournalistiek was bij Vrij Nederland goed zichtbaar.22

Hoewel hier in het bijzonder aandacht uitgaat naar Vrij Nederland, is er ook veel ruimte voor veel andere dag- en weekbladen in dit onderzoek.

Onderzoek en methode

Het onderzoek is grofweg ingedeeld in vier fasen die corresponderen met vier piekmomenten wat betreft media aandacht voor Weinreb. De vier hoofdstukken die dit onderzoek kent, behelzen ieder zo’n piekperiode. De eerste fase begint bij de publicatie van Pressers Ondergang in 1965, het startjaar van de Weinreb-affaire. Voor de tweede fase wordt een sprong gemaakt naar 1969, het jaar waarin Weinreb zijn memoires publiceerde. In 1973 breekt een nieuwe fase aan als voorlopige onderzoeksresultaten van het Weinreb-rapport uitlekken. Het definitieve Weinreb-rapport, resultaat van het door de overheid ingestelde onderzoek naar Weinrebs activiteiten, werd in 1976 gepresenteerd en vormt de vierde en laatste fase. De keuze voor deze chronologische opbouw is gemaakt om het zo overzichtelijk mogelijk te houden. De vele gebeurtenissen die hebben plaats gevonden gedurende de affaire; inmenging van nieuwe media, voor- en tegenstanders, Kamervragen, publicaties, komen het best tot hun recht wanneer ze elkaar chronologisch opvolgen.

Het Weinreb krantenknipselarchief van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) heeft een brede bestudering van de schrijvende media mogelijk gemaakt. Sinds 1945 tot heden zijn daar artikelen uit zowel landelijke als regionale dagbladen, weekbladen en zelfs buitenlandse pers, die

19 Igor Cornelissen, Mathieu Smedts. Een katholiek die Vrij Nederland redde (Amsterdam 2006)

103-104.

20 Cornelissen, Mathieu Smedts, 7. 21 Ibidem, 427.

(10)

over Weinreb gingen of betrekking hadden op de Weinreb-discussie, verzameld. Voor dit onderzoek zijn de artikelen tussen 1965 en 1976, de ijkperiode van dit onderzoek, uitvoerig bestudeerd. De artikelen voóoór 1965, vooral veel artikelen over Weinrebs proces eind jaren veertig, zijn kortstondig bestudeerd om een beeld te krijgen van de voorgeschiedenis. Na 1976 bleven er, hoewel in sterk verminderde mate, artikelen verschijnen. Hoewel deze ook interessant zijn, vallen ze buiten de onderzoeksperiode en hebben daarom geen relevantie binnen dit onderzoek.

In het onderzoek is er meer aandacht voor landelijke dagbladen in

vergelijking met regionale dagbladen. Maar dat wil niet zeggen dat Weinreb niet ter sprake kwam in de regionale pers. Integendeel, het knipselarchief bevat honderden artikelen over de Weinreb-discussie afkomstig uit regionale kranten. Regionale kranten zijn nu nog maar een schijn van wat ze toen waren. Vanuit hedendaags oogpunt lijken artikelen over Weinreb in de regionale pers misschien niet zo belangrijk, maar stilstaand bij de invloed die de pers destijds had, is het tegendeel het geval. Uit het onderzoek zal blijken dat enkele keren de regionale pers zelfs een zeer belangrijke bijdrage aan de discussie leverde.

Meerdere keren zijn er in het knipselarchief stapels van wel veertig artikelen te vinden die allen het zelfde bericht meedeelden. Vaak was dit het geval wanneer Weinreb in de politiek ter sprake was gekomen. Verschillende keren werden er Kamervragen over de zaak gesteld wat uiteindelijk resulteerde in een officieel regeringsonderzoek naar Weinreb. Om niet alleen via de media een beeld over de politieke behandeling van de Weinreb-affaire te krijgen, zijn ook Kamerstukken, Kamervragen en Kamerverslagen die over Weinreb

handelden via het digitale archief van de Staten-Generaal geraadpleegd.

De laatste fase van de Weinreb-affaire eindigde grofweg achtendertig jaar geleden. Bijna alle hoofdspelers in de affaire, zijn inmiddels overleden. Igor Cornelissen, destijds redacteur bij Vrij Nederland, leeft echter nog wel.

Cornelissen interviewde Weinreb in 1965, kort na de verschijning van Pressers Ondergang. Ook na dit interview bleef hij met enige regelmaat artikelen wijden aan Weinreb. Cornelissen was benaderbaar en stemde toe met een gesprek. Een interview en inzage in zijn persoonlijke archief vond plaats. Dit leverde niet zozeer nieuwe feiten op, Cornelissen had tot slot van rekening de episode

Weinreb al beschreven in zijn memoires Raamgracht 4, wel leverde het een beter inzicht in de zaak op.

Weinrebs naam kwam ook in de media in opspraak in verband met zedenmisdrijven en het uitvoeren van medische handelingen zonder bevoegdheid. Dit leidde zelfs tweemaal, in 1957 en in 1967, tot een veroordeling.23 Deze misdrijven zijn een hele affaire op zich en zullen niet

uitgebreid in dit onderzoek besproken worden. Een enkele keer als de

berichtgeving hierover een relevante aanvulling voor dit onderzoek is, zal het worden aangehaald.

(11)

Er wordt nu al meerdere malen gesproken over de Weinreb-affaire, en dit zal nog vele malen vaker gebeuren. Maar wat is de betekenis van het woord ‘affaire’ in de Weinreb-affaire? Het gaat hier om een oorlogsaffaire. Geen oorlog geschiedt zonder affaires tijdens of na afloop hiervan. De Weinreb-affaire werd, met tenminste 1775 artikelen en berichten die over hem zijn geschreven in de media, de grootste en daarmee de bekendste oorlogsaffaire die Nederland kende.24 Niet alleen de overweldigende media aandacht lag hieraan ten

grondslag, ook de duur van de affaire droeg hieraan bij. Chris van der Heijden beschrijft in Grijs verleden hoe na de Tweede Wereldoorlog in Nederland verschillende affaires die verband hielden met de oorlog, opdoken en voor

opschudding zorgden. Maar liefst tweeeüntwintig affaires, daterend vanaf 1944 tot 1995 somt Van der Heijden op. Net als de affaire Weinreb, draaiden de meeste affaires om een persoon, die in sommige gevallen verondersteld werd ‘goed’ te zijn geweest in de oorlog maar naar verloop van tijd ‘fout’ bleek te zijn.

Spraakmakende oorlogsaffaires waarbij de persoon centraal staat, zijn de zaak-Menten, de Drie van Breda, de affaire Aantjes maar ook het oorlogsverleden van Claus von Amsberg en het NSB-lidmaatschap van Joseph Luns behoren hier toe.25

Het geval van Weinreb kan op twee manieren worden geïünterpreteerd. Het kan worden gezien als een oorlogsaffaire waarbij al verondersteld werd dat de persoon in de oorlog fout was geweest, uitgaande van Weinrebs veroordeling wegens verraad in 1948, maar ten tweede het feit dat later aan het licht kwam dat de daden uiteindelijk van een grotere omvang of ernst bleken te zijn. Maar ook is mogelijk om de affaire Weinreb te zien als een affaire waarbij het gedrag van de persoon in kwestie op verschillende manier wordt geïünterpreteerd. Sommige mensen waren ervan overtuigd dat Weinreb middels zijn ‘Sperre-lijsten’ mensen had geholpen, andere zagen er niks anders dan bedrog in. Wat vast staat is dat de Weinreb-affaire een breed gedragen affaire was die bovenop de maatschappelijke discussie in 1970 ook nog een politieke lading kreeg. Historiografie

Er is al heel veel geschreven over de jaren zestig, de media, de omgang met de Tweede Wereldoorlog en ook over Weinreb zelf. De Leidse historica Regina Gruüter voltooide in 1997 haar proefschrift, Een fantast schrijft geschiedenis. De affaires rond Friedrich Weinreb. Het Weinreb-rapport (1976) had de feiten boven water gehaald, maar een integraal verhaal was er niet van gemaakt, aldus Gruüter. Dat besloot zij te doen. Hoe zoveel mensen in Weinreb hadden kunnen geloven, hoe hij als de rattenvanger van Hamelen zoveel verschillende mensen achter zich had kunnen krijgen, intrigeerde Gruüter, die zich had gespecialiseerd in de

psychologische aspecten van geschiedenis door een postdoctoraal programma

24 Gruüter, Een fantast schrijft geschiedenis, 281.

25 Chris van der Heijden, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam

(12)

psychologie en psychiatrie te volgen.26 Het eerste deel van Een fantast schrijft

geschiedenis is een reconstructie van het leven van Frederik Weinreb vanaf de oorlog tot de nasleep van zijn veroordeling in de jaren zestig. Daarna geeft Gruüter een analyse over het debat dat heeft plaatsgevonden over Weinreb. De voor- en tegenstanders, de omgang vanuit de politiek en de mening van

maatschappijcritici zet Gruüter naast elkaar, wat een overzicht geeft van hoe de verschillende groepen uit de samenleving dachten over de affaire. Tot slot bestudeerde ze Weinreb als persoon. Ze zoekt een antwoord op de vraag wie hij nu werkelijk was. En vooral hier komt Gruüters psychologische achtergrond om de hoek kijken. Hoe kon Weinreb sympathisanten zo meetrekken in diens conflict met de werkelijkheid.27

Zonder Gruüters proefschrift was dit onderzoek niet goed mogelijk. Op een heldere manier geeft ze de gebeurtenissen die de Weinreb-affaire zijn gaan vormen weer. Dit gaf voor mij een goed beeld van de affaire waardoor snel overgegaan kon worden tot het bestuderen van artikelen over Weinreb uit de media. Gruüter zelf besteedt kort aandacht aan de rol van de media in de Weinreb-affaire. In vier pagina’s geeft ze de discussie bij media en publiek weer. Ze

concludeert dat de aandacht voor de affaire een brede verspreiding bij kranten en dagbladen had, wat duidt dat er een brede interesse bestond voor Weinreb. Een conclusie die dit onderzoek onderstreept. Ook concludeert Gruüter dat Vrij Nederland Weinrebs grootste pleitbezorger was. Ze schreef over de houding van Vrij Nederland: ‘de toon was van begin tot eind ten gunste van Weinreb.’28 Uit dit

onderzoek zal blijken dat dit een stuk gecompliceerder lag.

Hiertoe is naast een uitvoerige bestudering van het bronnenmateriaal, een tal van andere publicaties bestudeerd. Allereerst publicaties die een inzicht geven in het medialandschap van de jaren zestig en zeventig. Mediahistoricus Huub Wijfjes geeft in Journalistiek in Nederland 1850-2000 een uitgebreid overzicht van anderhalve eeuw journalistiek. Hij schetst een nieuwe visie op de persgeschiedenis en de relatie van de journalistiek met de samenleving. In de jaren zestig dateert hij een omslag in de journalistiek. Vanaf deze jaren ziet hij de journalistiek groeien tot een onafhankelijke kritische macht. Daarnaast

constateert hij een groeiende invloed van opiniebladen in de jaren zestig.29

Opiniebladen hebben een belangrijke rol gespeeld in de Weinreb-affaire; toen zij begonnen te schrijven over de zaak was hun positie sterker dan voorheen wat betekende dat ze meer invloed hadden.

Onder redactie van eveneens Huub Wijfjes maar ook van Jo Bardoel, Chris Vos en Frank van Vree verscheen in 2002 Journalistieke cultuur in Nederland. In deze bundel zijn 25 beschouwingen van wetenschappers en journalisten over de journalistieke cultuur opgenomen. Het indrukwekkende overzicht van

26 Gruüter, Een fantast schrijft geschiedenis, 17. 27 Ibidem, 26.

28 Ibidem, 282.

29 Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000. Beroep, cultuur en organisatie (Amsterdam

(13)

anderhalve eeuw journalistiek van Wijfjes wordt goed aangevuld door deze bundel, die vooral bepaalde thema’s uit de journalistiek uitlicht.30 Hij bevat onder

andere een historische analyse van Ilja van den Broek over de verhouding van de politiek jegens de journalistiek ten tijde van het kabinet-Den Uyl. In 2002 rondde zij haar proefschrift Heimwee naar de politiek. Herinneringen aan het kabinet-Den Uyl af. Van den Broek beschrijft hoe de verhoudingen tussen de journalist en politicus ten tijde van het progressieve kabinet waren. Een periode die voor een deel valt binnen de Weinreb-affaire en een antwoord biedt op de vraag hoe politiek de journalist werd in de jaren zeventig, naast dat de publicatie een algemene bijdrage levert aan een inzicht in het politieke landschap van destijds.31

Van den Broek laat ook zien hoe mythe- en beeldvorming over het kabinet-Den Uyl ontstonden. Dat op zich is niet heel relevant voor dit onderzoek. Maar mythe-en beeldvorming over de progressieve jarmythe-en zestig mythe-en zevmythe-entig daarmythe-entegmythe-en wel.

De jaren zestig worden geassocieerd met vernieuwing,

maatschappijkritiek, het generatieconflict, afkeer tegen burgerlijkheid, opkomst van de Provobeweging, een nieuwe kijk op de Tweede Wereldoorlog en ga zo maar door. In hoeverre hadden sommige van deze ontwikkelingen invloed op het verloop van de Weinreb-affaire? En in hoeverre waren die jaren zo vernieuwend en progressief ? Of was dat meer, zoals Van den Broek ook bij het kabinet-Den Uyl aantoont, slechts mythevorming? Een historicus die de gedachte ondersteunt dat normen en waarden van de Nederlandse samenleving op losse schroeven

kwamen te staan is James Kennedy.32 Van den Broek staat echter kritischer

tegenover dit beeld. Ten eerste waren de activiteiten en protesten, zeker in vergelijking tot het buitenland, nauwelijks politiek beladen. Waar ze dat wel waren, bijvoorbeeld bij de Provobeweging, die de autoriteiten wilde provoceren, viel deze beladenheid alsnog erg te relativeren. Bovendien was het procentueel gezien maar een zeer kleine groep die in actie kwam.33 Deze veranderingen en de

vraagstukken daarover staan niet centraal in dit onderzoek maar vormen wel deels de achtergrond waartegen de Weinreb-affaire zich heeft afgespeeld. Daarom zullen studies die hierover gaan wel worden meegenomen in dit onderzoek.

De omgang met de Tweede Wereldoorlog was eóeón van die veranderingen in jaren zestig. Over dit onderwerp is veel geschreven en gedebatteerd. In 2011 verscheen het proefschrift van Chris van der Heijden Dat nooit meer waarin hij de nasleep van de Tweede Wereldoorlog in Nederland beschrijft.34 Over het debat

dat in de jaren zestig en zeventig hierover plaats vond, neemt Van der Heijden een uitgesproken positie in. Hij uit veel weerstand tegen de goed-fout indeling

30 Jo Bardoel, Journalistieke cultuur in Nederland (Amsterdam 2002).

31 Ilja van den Broek, Heimwee naar de politiek. Herinneringen aan het kabinet-Den Uyl

(Amsterdam 2002).

32 In 1995 promoveerde Kennedy op zijn proefschrift Nieuwe Babylon in aanbouw waarin hij de

geschiedenis van Nederland in de jaren zestig beschrijft,

33 Van den Broek, Heimwee naar de politiek, 112.

34 Chris van der Heijden, Dat nooit meer. De nasleep van de Tweede Wereldoorlog in Nederland

(14)

die volgens hem sinds de jaren zestig over de bezettingstijd heerst. Hij houdt Lou de Jong hiervoor verantwoordelijk. Verder ziet hij in de jaren zestig een hoofdrol voor radicaal links in het bepalen van de publieke opinie over morele kwesties die in verband staan met de oorlog. En dat is precies waar de Weinreb-affaire om de hoek komt kijken. Volgens Van der Heijden had Vrij Nederland in het bijzonder veel invloed. Hij meent dat bij dit blad het meest in de tweede helft van de jaren zestig een ander geluid over de oorlog te horen was. De oorlog was, mede door het oorlogsverleden van het blad zelf maar zeker ook door het oorlogsverleden van menig medewerker, altijd op de voorgrond aanwezig. Dat valt meteen op bij de bestudering van de jaargangen, zeker in deze periode. Van der Heijden beweert dat dit onderwerp zorgde voor een confrontatie tussen de oudere en jongere Vrij Nederland medewerkers. Een interessante opvatting want in dit onderzoek komt ook een dergelijke confrontatie voor.

Behalve publicaties die zorgen voor goede inzichten in de journalistieke cultuur en maatschappelijke veranderingen, mag een publicatie die zich meer richt op de journalist zelf niet ontbreken. Journalisten in Nederland bleek voor dit onderzoek erg nuttig. Geschreven door iemand van binnenuit; journalist Piet Hagen. Middels een tal van portretten geeft hij een biografisch georieünteerde geschiedschrijving van de persgeschiedenis tussen 1850 en 2000. Maar voordat hij aan deze portretten begint, schetst Hagen een algemeen overzicht van de ontwikkelingen van genres en stromingen. Onder andere een beschouwing over journalisten als opiniemakers was voor dit onderzoek erg interessant. Hierin wordt onder andere aandacht besteed aan de opkomst van de persoonlijke column in de jaren zestig. In dit verband wordt Renate Rubinstein genoemd als meester in het genre van de column. Haar columns zullen veelvoudig in dit onderzoek worden aangehaald.35 Maar vooral enkele portretten die Hagen

schreef, kwamen goed van toepassing in dit onderzoek. Bibeb, W.L. Brugsma, Renate Rubinstein, Joop van Tijn en Ischa Meijer kregen een plek in Journalisten in Nederland. De portretten bieden een kijk in de persoonlijkheden van de journalisten en dat is gezien de ontwikkeling dat de journalist als individu steeds belangrijker werd, niet onbelangrijk.

De Weinreb-affaire werd, zeker naar mate de jaren voorbij streken, overheerst door enkele hoofdpersonen. Net als bij journalisten is hun

achtergrond van groot belang om hun persoonlijke drijfveren te achterhalen, om zo goed mogelijk hun handelen te kunnen begrijpen en plaatsen. In sommige gevallen deden ze hun motivatie zelf uit de doeken. In andere gevallen was hier een interview of een studie voor nodig. Zoals hierboven al is gezegd, was Jacques Presser min of meer de aanstichter van de media aandacht voor Weinreb. Over Presser is ontzettend veel geschreven maar in dit onderzoek is vooral relevant wat zijn drijfveer was over Weinreb te schrijven eón hoe hij er na de publicatie van Ondergang over dacht. Zowel Philo Bregstein, die enkele diepgaande gesprekken

35 Piet Hagen, Journalisten in Nederland. Een persgeschiedenis in portretten

(15)

met Presser over zijn leven voerde, als historicus Wim Berkelaar en historica Conny Kristel hebben met hun publicaties geholpen hier een antwoord op te krijgen.36

Renate Rubinstein en Willem Frederik Hermans zouden in de Weinreb-affaire elkaars grootste vijanden worden. Over Hermans is recentelijk veel literatuur verschenen.37 Vooral het werk van Ewoud Kieft over Hermans leende

zich goed voor dit onderzoek omdat hij in het bijzonder ingaat op Hermans polemiek over Weinreb. Hij noemt Hermans ‘de absolute morele winnaar van een van de meest opzienbarende oorlogscontroverses die Nederland heeft gekend.’38

Van de Leidse historicus Willem Otterspeer is zeer recentelijk het eerste deel van de biografie over Hermans verschenen. Dit deel beschrijft Hermans leven van 1921 tot 1952. De Weinreb-affaire zal pas in het tweede, nog te verschijnen, deel worden besproken.

Men is nog steeds in afwachting van de biografie van Rubinstein. Er zijn wel andere publicaties over haar verschenen maar daarin wordt haar rol in de Weinreb-discussie niet speciaal uitgelicht. Na haar dood publiceerden een aantal goede vrienden van Rubinstein het boekje Renate. Herinneringen van vrienden. In twee verhalen hieruit wordt wel ingegaan op de vraag waarom Rubinstein zo lang werd gegrepen door Weinreb.39

Tot slot publicaties over Vrij Nederland. In tegenstelling tot veel andere opiniebladen, is er geen geschreven geschiedenis van het blad.40 Om toch een

inzicht in de geschiedenis en de redactiecultuur van Vrij Nederland te krijgen, zijn andere publicaties bestudeerd. Over Mathieu Smedts, de hoofdredacteur van Vrij Nederland tussen 1955 en 1969, schreef Igor Cornelissen een biografie. Cornelissen werd zelf als redacteur door Smedts in 1962 aangenomen. In Mathieu Smedts, de katholiek die Vrij Nederland redde geeft Cornelissen een reconstructie van het leven van Smedts. Over zichzelf schrijvend in de derde persoon, is her en der de persoonlijke mening van Cornelissen over bepaalde zaken te ontdekken. Maar omdat Cornelissen veel gebruik maakt van bewaarde papieren en interviews met naasten van Smedts, blijft het binnen de subjectieve perken. De biografie beschrijft uitgebreid hoe onder Smedts het weekblad wederom een succes werd. Alle belangrijke personen en onderwerpen uit deze periode worden nauwkeurig uiteengezet. De Weinreb-affaire komt echter maar

36 Philo Bregstein, Gesprekken met Jacques Presser (Amsterdam 1972), Conny Kristel.

Geschiedschrijving als opdracht. Abel Herzberg, Jacques Presser en Loe de Jong over de jodenvervolging (Amsterdam 1998). Wim Berkelaar en Jos Palmen, ‘Ik wil wekken en waarschuwen’ Gesprekken over Nederlandse histirci en hun eeuw (Amsterdam 2008).

37 Willem Otterspeer, De Mislukkingskunstenaar (Amsterdam 2013) en Ewout Kieft,

Oorlogsmythen. Willem Frederik Hermans en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2012).

38 Ewout Kieft, Oorlogsmythen. Willem Frederik Hermans en de Tweede Wereldoorlog

(Amsterdam 2012) 175.

39 Renate. Herinneringen van vrienden, onder redactie van Joop en Maria Goudsblom, Laurens van

Krevelen en Tilly Hermans (1992 Amsterdam).

40 Haagse Post, De Nieuwe Linie, De Groene Amsterdammer evenals De telegraaf en deNRC

(16)

terloops ter sprake, wat misschien iets zegt over de rol die het op de redactie heeft gespeeld; geen belangrijke?41

Behalve de biografie van Smedts schreef Cornelissen zijn eigen memoires. In deze driedelige autobiografie schetst Cornelissen in het tweede deel, de

periode die zijn redacteurschap bij Vrij Nederland beslaat, een onthullend beeld over Vrij Nederland. Hij schrijft over conflicten, on-collegialiteit en een slecht werkende redactionele democratie. Veel is volgens Cornelissen te wijten aan de scheve verhoudingen die er sinds het aantreden van Smedts’ opvolger, Rinus Ferdinandusse, ontstonden. Deze interne verhoudingen, beschreven aan de hand van een persoonlijk archief, notities, brieven en agenda’s, nemen een centrale rol in dit deel van zijn memoires in.

Maar Raamgracht 4 geeft ook een levendig inzicht in de redactionele praktijken en eigenaardige journalistieke cultuur van Vrij Nederland ten tijde van de gloriejaren. Hij schrijft daarnaast niet alleen over de ‘grote zes’ op de redactie maar ook de randfiguren krijgen de aandacht. Cornelissen benadrukt

nadrukkelijk dat hij niet de geschiedenis van Vrij Nederland beschrijft, maar slechts zijn eigen geheugen oppoetst.42 En dat geheugen is wel erg rooskleurig

over zijn eigen rol op de redactie, van alle redacteuren komt hij er het best vanaf in Raamgracht 4.43 In het licht van dit onderzoek is het interessant wat

Cornelissen ook over zijn eigen ervaringen en rol in de Weinreb-discussie

schrijft. Een belangrijke noot is hierbij natuurlijk dat hij dit heeft geschreven met de wijsheid van achteraf. Want Weinreb bezat een bijzondere gave mensen als het ware te verblinden waardoor ze van hem in de ban raakten en voorbij gingen aan zijn ware aard. Het overkwam zelfs Jacques Presser.

Hoofdstuk 1 ‘Zondebok’

1.1 Het oordeel van een historicus

41 Igor Cornelissen, Mathieu Smedts. Een katholiek die Vrij Nederland redde (Amsterdam 2006).

42 Igor Cornelissen, Raamgracht 4 (Amsterdam 2002) 238.

(17)

‘AMSTERDAM, Gistermorgen om halftien zijn de laatste twee exemplaren van de eerste, elfduizend exemplaren grote, oplage van „Ondergang", verkocht. Dit bewijst, hoe het werk van prof. Presser over de beruchte jodenvervolging in Nederland, is ingeslagen.’44

Eind april 1965, enkele weken voor de twintigste 5 mei viering in Nederland, was Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945 verschenen. In vier dagen waren de eerste elfduizend exemplaren van Ondergang al verkocht. Dat ging tegen alle verwachtingen in. Onmiddellijk werden tienduizend nieuwe exemplaren bij de drukker besteld. Deze tweedelige studie van Jacques Presser over de jodenvervolging in Nederland, had hij

uitgevoerd in opdracht van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Het resultaat van zijn vijftien jaar durende onderzoek was verbijsterend. Presser, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, noemde het zelf in zijn inleiding ‘een somber relaas’ waarvan het tweede deel nog somberder was dan het eerste deel. Hij voelde het als zijn plicht om;

‘De tolk te zijn van hen, die, tot een eeuwig zwijgen gedoemd, alleen hier en nu, alleen deze eóne keer, zich nog eens konden doen horen. Nog eóeónmaal op aarde moest hun klacht, hun aanklacht weerklinken’. 45

Pressers persoonlijke ervaringen als joodse Nederlander tijdens de oorlog lagen ten grondslag aan zijn plichtsgevoel het verhaal van ‘hen die tot het eeuwige zwijgen zijn gedoemd’ op te schrijven. Hij werd geboren in een joodse familie in Amsterdam. Door in 1943 onder te duiken, had Presser de oorlog overleefd. Maar zijn vrouw en vele familieleden en vrienden verloor hij. Ondergang was daarom ook een persoonlijke afrekening met de oorlog. Hij schroomde niet om

persoonlijke ervaringen en oordelen in het boek te verwerken. Sterker nog, het was zijn overtuiging dat je als historicus verder diende te gaan dan slechts onderzoeksresultaten presenteren.46 Resultaat hiervan was dat het boek als een

aanklacht was geschreven. Een aanklacht omdat Presser verbijsterd was over de moordmachine waarmee een onschuldig volk was vermoord en waartegen vrijwel niemand in opstand was gekomen.47 De afwijkende combinatie van

feitelijke geschiedschrijving eón persoonlijke oordelen ten opzichte van

traditionele geschiedschrijving,maakte het boek uniek en indringend, en droeg in grote mate bij aan het daverende succes ervan; in nog geen half jaar werden meer dan 150.000 exemplaren verkocht.48

44 De Telegraaf, ‘Eerste oplage “Ondergang” verkocht’, 27-4-1965.

45 J. Presser, Ondergang. Vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945

(‘s-Gravenhage 1965) Aan de lezer VIII en 3 (deel II).

46 Wim Berkelaar en Jos Palem, ‘Ik wil wekken en waarschuwen’ Gesprekken over Nederlandse

historici en hun eeuw (Amsterdam 2008) 91.

47 Gruüter, Een fantast schrijft geschiedenis, 111.

48 C. Van der Heijden, Dat nooit meer. Nasleep van de Tweede Wereldoorlog in Nederland

(18)

Presser had ‘het onmogelijke volbracht’ waardoor Nederland ‘het onbegrijpelijke eindelijk kon gaan begrijpen’, aldus dagblad Het Vrije Volk.49

Ondergang liet de lezers niet alleen de jodenvervolging begrijpen, het bezorgde hen een collectief schuldgevoel. Een schuldgevoel omdat men had verzuimd zich te verzetten tegen de moordmachine. Presser had het publiek geconfronteerd met hun passieve schuld. De verhalen van verzetshelden waren groots en bekend, maar het waren er schandalig weinig. Nederland had zo goed en zo kwaad als het ging door geleefd tijdens de bezetting. Het was al bekend dat in Nederland onder de joden een zeer laag overlevingspercentage in vergelijking met andere West-Europese landen bestond, maar door Pressers relaas ontstond er in 1965, twintig jaar na de oorlog, pas echt een kritische houding tegenover de Nederlandse samenleving.50

Gezien de toegenomen interesse in het oorlogsverleden was het niet verwonderlijk dat Pressers boek veel belangstelling en publiciteit kreeg. In dag- en weekbladen was de aandacht overweldigend en overwegend positief. Presser had een onmogelijke taak volbracht en zijn boek leek onbetwistbaar. De pers waagde zich dan ook niet of nauwelijks aan een kritische recensie.51 De aandacht

die naar het boek uitging was vooral in de vorm van citaten uit het werk,

interviews met Presser zelf of het uitlichten van een bepaald onderwerp uit het boek. Dit was vooral het geval over de rol van de Joodse Raad in de

jodenvervolging waarover Presser een nadrukkelijk negatief oordeel had, .52

Een van de onderwerpen die zo opnieuw hun weg vonden naar de media was de zaak van Friedrich Weinreb. Nadat Presser de lezer voorzag van een feitelijke beschrijving van het leven van Weinreb, zijn activiteiten in de

bezettingstijd en zijn gerechtelijke procedure, volgde het hier geciteerde oordeel van Presser;

‘De Jood Weinreb is een zondebok geworden, hij heeft voor het

tekortschieten van talloze niet-Joden geboet. Hij moest gefaald hebben, oóoók gefaald, omdat zij gefaald hadden. Niet alleen zij hadden hun plicht verzaakt, ook hij. Als er geen Joodse verraders waren, moest men ze uitvinden. De paar die men na de oorlog berechtte, betekenden te weinig. Hier nu was er een van het formaat dat voldeed. Deze historicus heeft geenszins verzwegen, dat dit een veronderstelling is, maar anderzijds in voldoende mate uitgesproken, dat hij daarin gelooft. Dat het zijn

overtuiging is.’53

49 Ibidem, 388. Uit Het Vrije Volk, 22 april 1965.

50 I. de Haan, ‘Breuklijnen in de geschiedschrijving van de Jodenvervolging, Een overzicht van het

recente Nederlandse debat’, in Bijdrage en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 2008, vol 123, 37.

51 Volgens Chris van der Heijden recenseerden alleen de Volkskrant (Abel Herzberg), Vrij

Nederland (Igor Cornelissen), Algemeen Handelsblad en de NRC Pressers boek. Het Nieuw Israelietisch Weekblad geeft tweemaal een overzicht van de persreacties op Ondergang waaruit inderdaad blijkt dat er niet tot nauwelijks kritiek door recensenten werd geuit.

52 Presser uitte zich in Ondergang kritisch over de samenwerking van de Joodse Raad en de nazi’s.

(19)

Aldaar Pressers persoonlijke overtuiging over Weinreb. Het was een man die volgens hem ten onrechte een zondebok was geworden en moest boeten voor het tekortschieten van het gros van de bevolking. Presser kwam tot deze stellige overtuiging nadat hij bronnen op het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie had bestudeerd. Door zijn pleidooi verhief hij Weinreb in Ondergang tot een ‘tweeledig symbool’ dat enerzijds stond voor de jood die moest boeten voor de schuldgevoelens van de niet-joden die hadden nagelaten in te grijpen. Anderzijds verhief Presser Weinreb tot symbool voor het joodse verzet, waarover Presser zo verontwaardigd was dat de algemene opvatting hierover was dat het niet of nauwelijks had bestaan.54

Waarom bestudeerde Presser weól de zaak Weinreb en wijdde hij hieraan een uitvoerige paragraaf in Ondergang en liet Lou de Jong, die begin jaren zestig de 21-delige televisieserie ‘De bezetting´ maakte, Weinreb links liggen? De Jong beschouwde de zaak-Weinreb als afgedaan na 1948; er was geen reden meer om aandacht aan te besteden. Waarom Presser hier wel voor koos, lag volgens historicus Wim Berkelaar verscholen in zijn persoonlijkheid. Presser zag in Weinreb een moedige man die dapper genoeg was geweest om in verzet te komen, terwijl hijzelf onderdook. Deze bewondering samen met Pressers overtuiging dat de joden zich niet moedwillig hadden laten wegvoeren naar de concentratiekampen en wel degelijk verzet hadden geboden, lagen ten grondslag aan Pressers interesse en overtuiging in Weinreb.55 Pressers innerlijke drijfveer

voor alles wat hij deed was gerechtigheid. Zijn interesse in Weinreb samen met de leidraad van gerechtigheid in zijn leven, hebben geleid tot de befaamde passage over Weinreb in Ondergang56. Toen Presser de goedkopere pocketeditie

van Ondergang presenteerde, deed hij de belofte nogmaals de zaak-Weinreb te bestuderen. De stelligheid waarmee Presser over Weinreb oordeelde, zou niet onopgemerkt in de media blijven.

1.2 Vrij Nederland

Vrij Nederland toonde als eerste belangstelling voor de Weinreb na het verschijnen van Ondergang. Igor Cornelissen, redacteur bij het blad, was de eerste journalist die zich in 1965 tot Weinreb wendde voor een interview. Het artikel wat hieruit voortkwam, heropende de openbare discussie over Weinreb die in de komende decennia gevoerd zou worden. Hoewel Cornelissen zich destijds niet bewust was van wat het interview uiteindelijk allemaal teweeg zou brengen, was het niet verassend dat juist Vrij Nederland de discussie heropende.

54 Gruüter, Een fantast schrijft geschiedenis, 112-12.

55 Historisch Nieuwsblad, ‘W.F. Hermans en de Weinreb-affaire. Altijd gelijk maar eeuwig

verongelijkt’ door Wim Berkelaar, 1995, nr. 3.

(20)

De Tweede Wereldoorlog was een van de hoofdthema’s in Vrij Nederland destijds.

Cornelissen kwam in 1962 als redacteur, afkomstig van Het Parool en Het Vrije Volk, bij Vrij Nederland terecht. Hij was een van de ‘jonge honden’, jonge redacteuren die goed konden schrijven en er een eigen stijl op na hielden, die hoofdredacteur Mathieu Smedts had aangetrokken op de redactie. Cornelissen koesterde trotskistische gevoelens en was lid van de gelijknamige beweging. Zijn baan bij Vrij Nederland zag hij als een kantoorbaan die hem een inkomen

genereerde, een bekende journalist worden was niet zijn ambitie. Het liefst had hij al zijn tijd gespendeerd aan het verwezenlijken van zijn ideale trotskistische samenleving maar daarmee kon hij zijn vrouw en kind niet onderhouden.

‘Bespreek jij dat maar’ waren de woorden van Smedts die het boek van Presser op het bureau van Cornelissen neerlegde. ‘Een zware opdracht en een bewijs dat de hoofdredacteur mij voor vol aanzag’ dacht Cornelissen.57 Het was

niet de eerste keer dat hij over de Tweede Wereldoorlog schreef, maar nu was het menens. Hij was vertrouwd met het onderwerp; Cornelissen had een joodse moeder en had meerdere familieleden verloren in concentratiekampen. Waar hij meer moeite mee had, was het vellen van een oordeel over het levenswerk van de, in zijn ogen, briljante en welbespraakte hoogleraar, van wie Cornelissen zelf nog college had gehad.58

Cornelissen prees in zijn bespreking het boek vooral om de

psychologische reconstructie die Presser aan de hand van gesprekken met overlevenden had gemaakt en het gebruik van dagboekfragmenten. Het verwerken van zogenoemde egodocumenten in geschiedkundige studies was nieuw. Presser had hiermee de weg vrij gebaand voor een nieuwe vorm van geschiedschrijving. In het boekje ‘Ik wil wekken en waarschuwen’ Gesprekken over

Nederlandse historici en hun eeuw, wordt zelfs geconcludeerd dat Presser als historicus een uitvinder was; zonder Presser was de oral history ondenkbaar.59

Weinig kritiek had Cornelissen op Ondergang. Een analyse over de sociale opbouw van het Nederlandse jodendom miste hij en ook de rol van joden in het verzet had Presser onvoldoende uitgewerkt.60 Maar bij deze twee kritiekpunten

bleef het en Cornelissen verklaarde achteraf diep onder de indruk te zijn geweest van het boek. 61

Door Ondergang te recenseren maakte Cornelissen kennis met de zaak Weinreb. Hij liet zich door Pressers oordeel leiden en was overtuigd dat Weinreb groot onrecht was aangedaan en besloot hem op te zoeken. Cornelissen was daarmee de eerste die Weinreb interviewde na 1948. Cornelissen zocht Weinreb

57 Cornelissen, Raamgracht 4, 82-83. 58 Ibidem, 83.

59 Berkelaar, ‘Ik wil wekken en waarschuwen’, 86 en 91.

60 Vrij Nederland, 24-4-1965, Jaargang 25 no. 35. Cornelissen miste een analyse over de sociale

opbouw van het Nederlandse jodendom en over de rol van joden in het verzet.

(21)

op bij de Amsterdamse verzekeringsmaatschappij Providentia waar hij op dat moment werkzaam was. Cornelissen was niet onder de indruk van zowel het interview als van Weinreb zelf. Het interview was niets meer dan een vraag-antwoord gesprek en Weinreb oogde hem niet sympathiek. Desondanks schreef hij er een groot artikel over.62

Het artikel ‘Nogmaals de zaak Weinreb ‘Jetzt koünnen die mir sagen: wo ist der Schumann?” opende Cornelissen door het proces van Weinreb als een van de meest merkwaardige rechtszaken in Nederland na 1945 te bestempelen. Pressers oordeel over Weinreb werd meerdere malen aangehaald. Cornelissen deelde Pressers opvatting dat Weinrebs vonnis op enkele punten buitengewoon vreemd was. In het vonnis stond dat Weinreb werd verweten ‘en de rechtsorde dit niet gedoogt, dat enig mens in vertrouwen op eigen kunnen en naar eigen morele maatstaven aldus beschikt over leven en lot van anderen’. Presser uitte in

Ondergang kritiek hierop, want dit hield een veroordeling in op het illegale werk ‘an sich’. Maar Cornelissen noemde Pressers oordeel toch ook ‘bijzonder

interessant’, omdat het was opgenomen in een boek dat werd bekostigd door de overheid. Distantieerde de overheid zich hiermee van het vonnis van destijds, vroeg Cornelissen zich af.63

Na een beschouwing op de zaak liep het artikel over in het interview. Voor het eerst gaf Weinreb sinds de verschijning van Ondergang zijn reactie op

Pressers oordeel. ‘Een klein beetje onbillijk van Presser zo de nadruk te leggen op het schuldgevoel van de niet-joden’, aldus Weinreb, die van mening was dat de zaak ingewikkelder dan dat lag, want ook joden voelden zich schuldig over hun tekortkomingen. Cornelissen vroeg Weinreb naar zijn rechtszaken in 1947 en 1948. Wat Weinreb het meest had getroffen en uiteindelijk had verbitterd was de oppervlakkigheid waarmee de zaak werd behandeld. Er bestond weinig

inlevingsvermogen voor hoe het er in de oorlog, met name voor joden, aan toe ging. Volgens Weinreb was zijn zaak een prestigezaak van Justitie geworden, waarvoor inmiddels verschillende hooggeplaatste mensen zich schaamden. Dit zorgde er volgens Weinreb voor dat hij verschillende functies aanboden had gekregen; een hoogleraarschap in Jakarta, een functie bij de Verenigde Naties in Geneève en een betrekking aan de universiteit van Ankara. Formeel was hij dan wel niet gerehabiliteerd, maar hierin zag hij zelf een officieuze rehabilitatie.64

Na dit artikel liet Cornelissen de zaak weer los maar ondertussen was zijn collega, Renate Rubinstein, zich voor de zaak gaan interesseren en nam het stokje van hem over. Rubinstein werd in 1929 in Berlijn geboren. In de jaren dertig vluchtte ze met haar niet-joodse moeder en joodse vader naar Amsterdam. Haar vader werd in 1941 door de nazi’s opgepakt en vond in Auschwitz de dood. De dood van haar vader maakte diepe indruk op Rubinstein, ze kon dit niet

62 Interview met Cornelissen, 22-05-2014. Men moet ik ogenschouw nemen dat Cornelissen met

de kennis van achteraf zijn visie geeft.

63 Vrij Nederland, ‘Normaals de zaak Weinreb ‘Jetzt konnen die mir sagen: wo ist der Schumann?”,

22-5-1965.

(22)

verwerken en het bleef de rest van haar leven een grote rol spelen. Begaan en verwant met het joodse lot las ze Pressers studie zeer aandachtig, het greep haar enorm aan. Vooral werd ze gegrepen door de aanklacht van Presser, want als het Nederlandse volk niet had gefaald, dan had haar vader en onnoembaar veel anderen nog geleefd. En dat was precies de kern van haar eigen problematiek en frustratie over de Tweede Wereldoorlog.65

Rubinstein schreef sinds 1962 een wekelijkse column onder het pseudoniem Tamar in Vrij Nederland. Vrij Nederland redacteur Rinus

Ferdinandusse kwam naar aanleiding van bijdragen van haar hand in Propria Cures, Het Parool en ook al in Vrij Nederland op het idee dat zij een eigen column zou moeten schrijven in Vrij Nederland.66 De onderwerpen waar Tamar over

schreef liepen sterk uiteen, alles wat haar belangstelling wekte passeerde de revue. Haar columns werden gekenmerkt door haar eigen stijl en haar enthousiasme voor de dingen die zij goed vond maar bovenal door haar controversieüle uitspraken.67 Al snel groeide Rubinstein uit tot een van de

spraakmakendste columnisten van haar tijd die een krachtig stempel op de openbare meningsvorming drukte.68 Een belangrijk deel van haar leven bestond

uit provocatie en strijd tegen onrecht. Na het lezen van Ondergang, was ze net als Cornelissen gegrepen door het onrecht dat Weinreb, aldus Presser, was

aangedaan. Ze besloot werk van de zaak te maken.69 Dit deed ze samen met de

literair-criticus en eveneens opiniemaker Aad Nuis, die tevens haar voormalige echtgenoot was.

Door het interview van Cornelissen met Weinreb en Rubinsteins

vastberadenheid in de zaak, kreeg Vrij Nederland een pro-Weinreb imago. Een stuk afkomstig van de redactie dat op 12 juni 1965 in de rubriek ‘In het vizier’ werd geplaatst, leek dit nog eens te bevestigen.

‘Wij hebben trachten aan te tonen dat Weinreb destijds ten onrechte is veroordeeld wegens medeplichtigheid aan de arrestatie en dood van Nederlandse joden in de oorlog, zoals Het Vrije Volk al in 1948 zeer indringend heeft gedaan. (…) Het lijkt ons dat als er maar een nieuw feitje wordt ontdekt die revisie zou moeten komen. Velen denken dat Weinreb een zondebok is geworden, zelf het slachtoffer van antisemitisme. In ieder geval hebben zijn rechters weinig begrepen van de situatie van degenen die in oorlogsjaren hun medemensen hielpen en daarbij fouten maakten. Weinreb is daarvoor gestraft en hij is een symbool geworden van het naoorlogse onbegrip.’70

65 Gruüter, Een fantast schrijft geschiedenis, 288-89.

66 Algemeen Handelsblad, interview met Renate door Aad van der Mijn, 5-4-1969.

67 Renate. Herinneringen van vrienden, onder redactie van Joop en Maria Goudsblom, Laurens van

Krevelen en Tilly Hermans (1992 Amsterdam) 29.

68 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 339.

69 Gruüter, Een fantast schrijft geschiedenis, 288-89 70 Vrij Nederland, ‘Nog eens bekijken’, 12-06-1965.

(23)

Opmerkelijk is dat de hoofdredacteur, Mathieu Smedts, zelf niet zo zeker van de zaak was. Smedts had evenals Weinreb in de Scheveningse strafgevangenis gezeten tijdens de oorlog en schreef dat enkele details in Weinrebs verhaal niet klopten. Smedts had zijn twijfels maar hij vond het journalistiek gezien geweldig dat Cornelissen Weinreb ging interviewen, want niemand anders deed het. Bovendien had Vrij Nederland een vooruitstrevend karakter waar te maken. Rubinstein stond als columniste vrij om te schrijven over Weinreb wat ze wilde. Gedreven door zijn eigen twijfel waarschuwde Smedts wel beiden over de zaak, maar ondertussen verschenen er wel artikelen zoals hierboven aangehaald. Zo leek het dat het progressieve en veel gelezen Vrij Nederland een groot

voorstander van Weinreb werd.71

Cornelissen sloeg het advies van Smedts niet in de wind. Wat meehielp, was dat hij met regelmaat op het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) te vinden was waar het strafdossier van Weinreb lag. Van medewerkers van het instituut kreeg hij te horen dat Presser dit dossier niet volledig had ingezien en dat diens oordeel in Ondergang uiterst subjectief was. Hij trok hieruit de conclusie dat ‘Weinreb op zijn minst niet helemaal de onschuldige zondebok was.’72 Hij raadde daarom Rubinstein aan om het strafdossier in te zien alvorens

ze verder ging met de zaak. Maar ‘Renate wist het allemaal beter en luisterde niet naar Smedts en ook niet naar mij. Ze luisterde alleen naar mensen die het met haar eens waren’, aldus Cornelissen.73

1.3 Friedrich Weinreb: veroordeeld door de rechter, vrijgesproken door de historicus.

In het proefschrift van Regina Gruüter is te lezen hoe in deze beginperiode van de Weinreb-discussie, de geluiden overwegend positief over hem waren en negatief over de naoorlogse Bijzondere Rechtspleging. Zij verklaart dit met het feit dat Pressers boek bijzonder veel gezag genoot en zijn oordeel over Weinreb hierdoor door velen werd overgenomen. Bovendien kwam kritiek van juristen en historici op Pressers relaas pas in het najaar van 1965 op gang.74

De negatieve geluiden over de naoorlogse Bijzonder Rechtspleging hadden als gevolg dat men ging twijfelen aan de juistheid van Weinrebs

veroordeling en of het niet tijd was voor rehabilitatie. Dit had ook zijn weerslag in de politiek. Eerste Kamerlid F.L. Polak (PvdA) verzocht minister van Justitie Samkalden schriftelijk om een heropening van het gerechtelijk onderzoek van

71 Vrij Nederland, ‘Weinreb’, 10-7-1965. Van de redactie: ‘Zo blijven wij ervan overtuigd dat tijdens

de rechtszaak de feiten die toen bekend waren, niet zorgvuldig genoeg zijn afgewogen; dat men toen –bewust of onbewust- een zeer scherp accent heeft laten vallen voor de feiten die voor de heer Weinreb nadelig waren of leken. (…) In deze zaak lijkt toch het laatste woord nog niet gesproken.’ Igor Cornelissen schrijft in zijn memoires maar vertelde ook in een interview (22-05-2014) over de waarschuwing van Smedts.

72 Cornelissen, Raamgracht 4, 86. 73 Ibidem.

(24)

destijds.75 Dit verzoek werd afgewezen omdat de minister van mening was dat er

sprake was van een andere interpretatie van de zaak en er geen nieuwe feiten aan het licht waren gekomen.

Halverwege juli doken de eerste negatieve berichten over Weinreb op. Deze vonden plaats in de rubrieken van ingezonden stukken van kranten en weekbladen. Mensen die Weinreb persoonlijk hadden gekend lieten weten het niet eens te zijn met Pressers oordeel. Zo was er de heer J. Rakower die in het Nieuw Israeülitisch Weekblad liet weten Weinreb zeer goed te kennen uit

Scheveningen en schreef ‘Ik ben het niet eens met de opvatting van prof. Presser, dat Weinreb onschuldig is. Andere Oostjoden in Scheveningen en Den Haag beoordelen W. op dezelfde wijze.’76 Deze geluiden hadden Rubinstein al kunnen

alarmeren. Maar het had op Rubinstein een tegenovergestelde werking, het stimuleerde haar des te meer zich in de zaak te storten, alleen niet in de trant van verdieping en onderzoek.

De eerste kritische noot vanuit de wetenschap werd geplaatst door de rechtsgeleerde E. van Raalte. Volgens Van Raalte had Presser niet de beginselen in acht genomen die een historicus wel in acht hoorde te nemen.77

‘Deze historicus heeft zijn persoonlijke overtuiging te boek durven stellen, die hem de rechters in kwestie een “motief” in de schoenen doet schuiven, waarvoor hij over zelfs niet de geringste deugdelijke grond beschikte. Heeft hij beseft, dat hij met het publiceren van zijn overtuiging de betrokken rechters groot onrecht aandeed?’78

Van Raalte vond het Presser zeer aan te rekenen dat hij bij het lezende publiek het gezag van het arrest had aangetast, daarom had Presser in zijn ogen als historicus gefaald. Hij mocht best zijn persoonlijke overtuiging te boek stellen, mits het gegrond was. Presser had als man van gezag, voorzichtiger moeten zijn, aldus de kritiek van Van Raalte, op de toon van ‘hij had beter moeten weten’.

Rechtsgeleerde H. Drion ging een stap verder. In het Hollands Maandblad, een tijdschrift voor literatuur en tijdskritiek, noemde hij Pressers paragraaf over Weinreb ‘een dieptepunt in zijn boek en in de moderne Nederlandse

geschiedschrijving in het algemeen’. Presser, zelf joods, had zich volledig laten meeslepen door zijn eigen emoties waardoor deze passage nog maar weinig met echte geschiedschrijving te maken had. ‘Op zijn best zou men kunnen spreken van een zwak advocatenpleidooi, vurig maar zonder enige overtuigingskracht, behalve voor wie al bij voorbaat overtuigd is of wie zich alleen al door de

emotionele lading van een betoog laat overtuigen’.79 Drion had kritiek op Pressers

75 Het Parool, ‘Weinrebs vonnis uit 1948 weer ter sprake’, 2-6-1965. Het verzoek werd afgekeurd.

76 In Nieuw Israeülisch Weekblad verscheen op 16-7-1965 de eerste ingezonden brief van de heer J.

Rakower die 10 punten aangaf waarom Weinreb niet onschuldig was.

77 Nieuwe Rotterdamse Courant, ‘Visies op prof. Presser en de zaak-Weinreb’, door E. van Raalte

27-8-1965.

78 Ibidem.

(25)

vernieuwende manier van geschiedschrijving. Het verwerken van

egodocumenten had juist ervoor gezorgd dat heel Nederland werd gegrepen door Ondergang. Presser had de jodenvervolging aangrijpender dan ooit gemaakt. Maar deze, in zekere mate, dramatisering viel niet in goede aarde bij Drion, die hier als rechtsgeleerde niet veel in zag.

‘Ook Drion werkt met geen ander argument dan dat van de autoriteit’, was de reactie van Rubinstein op Drions kritische relaas. In het eerstvolgende

nummer van Hollands Maandblad kreeg zij de ruimte te reageren. Rubinstein nam het met grote stelligheid op voor Presser, maar vooral voor Weinreb. Wat Cornelissen al was opgevallen, benadrukte Rubinstein nog een keer; ‘zulke verschillende bladen als Het Vrije Volk, De Linie, De Groene en het Algemeen Dagblad hebben er de scherpste kritiek op gehad.’ Als zij ondanks hun

verschillende achtergronden het erover eens waren dat het proces niet deugde, moest dit wel het geval zijn, aldus Rubinstein.80

Een groot verschil in argumentatie is te constateren tussen Rubinstein enerzijds en de rechtsgeleerden anderzijds. Waar Van Raalte en Drion hun kritiek uitten waar het hun vakgebied betrof en argumenten hanteerden op basis van feitelijke gronden, nam bij Rubinstein haar emotionele overtuiging de overhand. In hetzelfde nummer reageerde Drion op zijn beurt weer op Rubinstein en de discussie tussen de twee werd opgepakt in andere media.81 Hiermee leek de

discussie zich tot een eerste polemiek te ontpoppen. Hollands Dagblad bood hiervoor een podium, maar nam zelf geen stelling. Het blad was bedoeld als platform voor dichters, schrijvers, maatschappijcritici en essayisten. De redactie, die bestond uit eóeón redactielid, hield zich afzijdig van dergelijke discussies. Maar daarin was het blad eerder een uitzondering dan de regel.

Vrij Nederland had het voortouw genomen maar was bij lange na niet het enige medium dat zich in de discussie mengde. Zoals ook tijdens het proces eind jaren veertig, nam Het Vrije Volk het voor Weinreb op. Het sociaaldemocratisch dagblad, partijkrant van de Partij van de Arbeid en onderdeel van de

sociaaldemocratische Arbeiderspers uitgeverij, benadrukte in het voorjaar van 1965 nogmaals van mening te zijn dat Weinreb onschuldig was. Kritiek werd zelfs geuit op Cornelissen omdat hij opperde dat Ondergang een aanwijzing zou kunnen zijn dat de overheid zich distantieerde van het vonnis van Weinreb omdat Ondergang door de overheid werd gefinancierd. Het Vrije Volk reageerde verontwaardigd op deze suggestie ‘stel je voor dat bij het verlenen van subsidie de staat er rekening mee moet houden, dat hij geacht wordt op de een of andere manier in te stemmen met de meningen die in het gesubsidieerde boek worden vertolkt. Dan zou je Vrij Nederland eens horen!’82 Het Parool en De Telegraaf

toonden ook meteen weer aandacht voor de zaak. Beide dagbladen hielden een interview met Weinreb en plaatsten grote artikelen over de zaak. Hoewel hieruit

80 Hollands Maandblad, ‘Het kleine gelijk van Drion’, door Renate Rubinstein, januari 1966, 7.

81 Trouw, 10-1-1966, N.I.W., 21-1-1966.

(26)

geen directe stellingname naar voren kwam, was er wel bij beide bladen sprake van een kritische houding.83

Friedrich Weinreb maakte in 1965 zijn opmars naar wat hij enkele jaren later zou worden; het middelpunt van de publieke belangstelling als omstreden, vriend en vijand verdelende figuur. Zoals uit het volgende hoofdstuk zal blijken, zette hij zichzelf, gedreven door zijn aanhangster van de eerste minuut,

Rubinstein, weer op de kaart van de publieke belangstelling waarna de media er pas echt bovenop sprongen.

83 Het Parool, De Weinreb-lijst. Luchtspiegelingen waarop Joden en hun vervolgers twintig

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Deze innovator bevindt zich in een bepaald veld van organisaties (het organisatie(relatie)netwerk) en in een bepaalde beleidssector. Nadat de innovator een innovatie heeft

Als hij/zij een ernstige fout heeft gemaakt Als hij/zij niet integer is geweest Als inwoners gemeente geen vertrouwen meer hebben Als gemeenteraad geen vertrouwen meer heeft

Dergelijke inbedding (a) onderstreept de relevantie van integriteit in het dagelijkse werk, (b) draagt bij aan verdere normalisering van het gesprek over integriteit, (c) kan

• firewalls: botsingen tussen verschillende waarden worden voorkomen door de waarden institutioneel te scheiden. Eén organisatie, afdeling of persoon wordt verantwoordelijk voor