• No results found

Hoofdstuk 3 ‘Tegenstanders van formaat’

3.3 Een aanklacht zonder eind; de kwestie-Turksma, Van Wittgenstein tot

De aandacht die Vrij Nederland aan Weinreb besteedde, die tot een hoogtepunt kwam in het nummer van 14 februari 1970, nam nog niet af. Een week later stond er alweer een paginavullend artikel van Cornelissen in het weekblad. In ‘Herinneringen van F. Weinreb. Vreemde verwikkelingen rondom het dossier- Mauretania’ benadrukte Cornelissen dat men heel goed Weinreb kon verdedigen of zijn boeken goed vinden zonder het met hem op alle punten eens te zijn.199

Sprak Cornelissen hier over zichzelf? Hij was geen uitgesproken voorstander van Weinreb, althans niet meer, maar keerde zich ook niet tegen Weinreb. Het

onderstaande citaat verklaart misschien deze houding;

‘De discussies (…) noden niet erg tot deelneming daaraan. Voor het overgrote deel is het een gepeuter in details en overheerst bij de critici de drang tot verdachtmaking, waarbij men nalaat met essentieüle feiten aan te komen.’200

Cornelissen wenste er zelf vanaf nu buiten te blijven. Toch blijft zijn houding opvallend. Toen hij Weinreb in 1965 interviewde, werd hij niet door hem

197 Ibidem.

198 Kieft, Oorlogsmythen. Willem Frederik Hermans en de Tweede Wereldoorlog, 188 en 196.

199 Vrij Nederland, ‘Herinneringen van F. Weinreb. Vreemde verwikkelingen rondom het dossier-

Mauretania’, door Igor Cornelissen, 21-2-1970.

200 Vrij Nederland, ‘Herinneringen van F. Weinreb. Vreemde verwikkelingen rondom het dossier-

overtuigd, zoals Presser wel in eerste instantie. Daarbij kwam het advies van Smedts dat hij voorzichtig moest zijn met Weinreb. Desondanks bleef hij

artikelen over de zaak schrijven, die hij blijkbaar toch niet kon laten voor wat het was.

Maar ook als Cornelissen dit niet had gedaan, bleef Weinreb een

terugkerend onderwerp in Vrij Nederland. Alleen al de column van Tamar zorgde hiervoor. Er ging in deze periode geen column voorbij zonder dat ze over de zaak schreef. Als er in andere media iets negatiefs was geschreven over de zaak, kwam ze daar standaard op terug in haar column. Hermans schreef in de Haagse Post een artikel, ‘Koning Holleweinreb; Fryderyk de Vrome’, waarin hij dit gedrag van Rubinstein opmerkte;

‘Dat doet ze iedere week: iemand verdacht maken die aan Weinreb twijfelt. Moord en brand schreeuwen als men Weinreb op leugens meent te hebben betrapt. Opvallend is daarbij alleen, dat ze alles onweersproken laat, waar noch zij, noch Doctorandus Nuis, noch Igor Cornelissen, noch Professor Doctorandus Friedrich Frits Freek Fryderyk zelf een antwoord op weten. En dat is nogal wat! Maar daar komen de lezers van Vrij

Nederland niet achter, want die dingen verschijnen natuurlijk in De Telegraaf. En die krant wordt door de lezers van Vrij Nederland nooit aangeraakt’.201

Drie punten uit het citaat van Hermans springen in het oog. Ten eerste Rubinsteins manier van beschuldigingen weerleggen. In de begin fase van de Weinreb-discussie gebruikte ze weinig feitelijke argumentatie om dit te doen. Nu, enkele jaren later, nadat ze Weinrebs memoires had geredigeerd en ze de zaak volledig had bestudeerd, zou men veronderstellen dat ze argumenten tegen Weinreb wel inhoudelijk zou kunnen weerleggen. Maar dit liet ze vooralsnog na. Ten tweede valt op dat Hermans Cornelissen in het rijtje Rubinstein, Nuis en Weinreb plaatste. Cornelissen’ terughoudendheid in uitgesproken pro- of contra- Weinreb zijn, behoede hem niet om door Hermans te worden gezien als een naaste van Rubinstein en Nuis. Tot slot merkte Hermans de grote kloof tussen het leespubliek van Vrij Nederland en De Telegraaf op. De Telegraaf was door zijn foute oorlogsverleden, rechtse columnisten en populistische artikelen verre van populair bij de linkse Vrij Nederland lezers.202

Discussie in de media kreeg een onverwachtse piek door de Kwestie-Turksma. De studentensocieüteit Vindicat te Groningen organiseerde op 12 maart een debat over Weinreb. In het forum namen Nuis, Rubinstein, Boas, Hermans en prof. Th. Van Veen plaats. De laatste was hoogleraar strafrecht alsmede ex-hoofdredacteur van het socialistische dagblad Het Vrije Volk dat zich als blad voornamelijk positief over Weinreb had uitgelaten. Onder andere deed de Emmer Courant de dag erna verslag van het debat waar vijfhonderd belangstellenden op af waren

201 Haagse Post, ‘Koning Holleweinreb; Fryderyk de Vrome’, door W.F. Hermans, 4-3-1970.

gekomen. Het was voor het eerst dat de voorstanders en tegenstanders van Weinreb letterlijk recht tegenover elkaar stonden.

De verslaggever van de Emmer Courant beschreef de sfeer van het debat, wat vooral een twistgesprek was tussen Rubinstein en Boas. Rubinstein stak fel van leer maar kon rekenen op de sympathie van de aanwezige studenten. Maar de pro-Rubinstein stemming sloeg tijdens het debat zelf nog om, haar felle betogen en ongenuanceerde aanvallen, waarbij ze het vooral op Boas had gemunt, zorgde ervoor dat ze de sympathie meteen weer verloor. Haar felle uithalen stonden dan ook in schril contrast met de manier waarop Boas discussie voerde. Boas gaf tijdens de avond aan het bezwaarlijk te vinden samen met Rubinstein in een discussieforum te zitten. Ze voelde zich meerdere malen beledigd door Rubinstein, die haar reacties afdeed als ‘de frivoliteiten van een schooljuffrouw’.203

De houding van Hermans was voor de studenten verwarrend. Bij de aanvang van de discussie moest hij stelling nemen voor of tegen Weinreb maar

antwoordde hij door te zeggen dat hij niet pro of tegen rechtsherstel was. Later op de avond zei hij het absurd te vinden om 22 jaar na dato het proces te herzien. Bij de studenten was Hermans niet populair, een luid boe-geroep kwam hem toe nadat hij zei dat de studenten de zaak van Weinreb niet konden beoordelen omdat ze de oorlog niet hadden meegemaakt.204 Maar Hermans’ aanstelling aan

de Rijksuniversiteit van Groningen zorgde ervoor dat hij bij voorbaat al niet erg populair was bij de studenten.

De discussie kreeg een onverwachtse wending toen plotsklaps Turksma uit het publiek opstond. Niemand wist dat Turksma, de vrouw door wie Hermans in de discussie was beland, die avond in het publiek aanwezig was. Rubinstein verklaarde tijdens het debat verslagen te hebben ingezien van naoorlogse

verhoren van Duitse politieambtenaren en Bep Turksma, waarin was te lezen dat Turksma’s doorslaan reden was geweest voor Weinrebs arrestatie. Toen

Rubinstein dit zei, stond Turksma op vanuit het publiek en verklaarde dat ze nooit iets met Weinreb te maken had gehad en pas voor het eerst van zijn naam had gehoord toen kennissen haar hadden geattendeerd op haar naam in

Weinrebs memoires. Rubinstein stond ineens oog in oog met de vrouw die ze, zonder haar ooit te hebben gezien, keer op keer had beschuldigd. Renates mond viel open van verbazing volgens Hermans.205 Onder andere in Trouw, de

Volkskrant, Haagse Post en Vrij Nederland waren uitvoerige artikelen te lezen over de discussieavond die de boeken inging als de ‘kwestie-‘Turksma’.

Net als in Vrij Nederland was Weinreb een veelvoorkomend onderwerp in de Haagse Post. Eelke de Jong had meteen kritiek geuit op Weinrebs memoires. Een discussie tussen Rubinstein en De Jong, die zowel in Vrij Nederland als in de Haagse Post werd uitgevochten, was het gevolg. Maar vanaf 1970, op eóeón

203 Emmer Courant, ‘Fel debat over omstreden jood in studentensocieüteit Groningen. Verdedigster

Weinreb verspeelde sympathie’, 13-3-1970.

204 Trouw, ‘Nieuw proces na 22 jaar is absurd, meent Hermans’, 14-3-1970.

uitzondering na, waren alle artikelen die over Weinreb gingen niet meer afkomstig van redacteuren.206 De Haagse Post bood voor- en tegenstanders de

ruimte om stukken te schrijven over de kwestie, waarbij ze tegenstanders iets vaker aan het woord lieten. Dit is een groot verschil met hoe in Vrij Nederland het onderwerp Weinreb in het blad bleef terugkomen, alle stukken waren en bleven vanuit de redactie geschreven. In juni 1970 verscheen een interessant stuk afkomstig van de redactie van de Haagse Post waaruit bleek hoe er over de zaak werd gedacht;

‘Conclusie? Geen. Althans niet ter redactie waar pro en contra, in

genuanceerde vorm overigens, hun aanhangers hebben. Een paar grootste gemene delers zijn er wel: vrij algemeen heeft de overtuiging postgevat dat de Bijzondere Rechtspraak ook in het geval-Weinreb niet zeer zorgvuldig heeft geopereerd. De maatschappelijke conclusie uit de Weinreb-memoires, namelijk dat de Nederlandse samenleving voor en in de oorlog op allerlei punten ernstig tekort schoot, wordt ook algemeen opgehangen. Voor ouderen was dit minder nieuw dan voor de jongeren. De ouderen die de oorlog hebben meegemaakt, hebben sterke twijfels of de aangevochten figuur Weinreb het geschikte instrument is om dat falen te schilderen. De hoofdredacteur die op HP’s borrelen een impromptu twistgesprek tussen Hermans en Nuis mocht aanhoren, vond Herman’s interpretatie van een paar voorvallen uit Weinreb’s oorlogsjaren

beduidend overtuigender dan die van Nuis.’207

Aldaar de verdeelde mening van de HP redactie geschreven door hoofdredacteur W.L. Brugsma, die zelf de voorkeur aan Hermans boven Nuis gaf. Dit redactionele commentaar geeft een kijkje in de verhoudingen tussen de redactie en journalist. Op de redactie bestond een verdeelde mening, maar Eelke de Jong genoot de vrijheid steevast contra-Weinreb te schrijven.

Hermans bracht een essaybundel uit, Van Wittgenstein tot Weinreb. Het sadistische universum, van zijn artikelen over Weinreb, waarvan de meeste te lezen waren geweest in de Haagse Post. Iets wat wellicht te maken had met Brugsma’s voorkeur voor Hermans in de Weinreb-discussie. In de bundel waren stukken te lezen over Weinreb, godsdienststichters en, zoals de titel al verraadt Wittgenstein. Hij zette Weinreb als ‘verrader’ en godsdienststichters als

‘oplichters’ in schril contrast af tegen Wittgenstein die de wereld wilde zuiveren van ideologische waan.208

Uiteraard volgde en vanuit het kamp Rubinstein-Nuis een reactie op de essaybundel. In het artikel ‘Zonder plezier’ in Trouw schreef Nuis dat de discussie rondom Weinreb het absolute dieptepunt had bereikt nu Hermans zich er mee was gaan bemoeien. Hij zei de analyse van Hermans over de zaak in Van

206 Geconstateerd op basis van het NIOD knipselarchief inzake Weinreb. Eeón artikel kunnen

vinden waarbij HP-medewerker Arend-Jan Heerma van Voss op zwakke plekken in Weinrebs vonnis wees, 6-1-1970.

207 Haagse Post, 26-5-1970.

Wittgenstein tot Weinreb aan te zullen vechten maar zonder enige plezier. Over Hermans oordeel over Weinreb, Rubinstein en hemzelf schreef hij;

‘Weinreb blijkt een schijnheilige, inhalige, zielige, psychopaat met een wapperende baard, die beurtelings schrijft met de behangerskwast en de pen van een hyena. (…) Renate Rubinstein en ik zijn gewetenloze

leugenaars, die de bestaande orde willen ondermijnen, zekere regenten willen beschermen, de seksadvertenties-bladen waar zij voor schrijven willen spekken, en onschuldige bejaarde mensen in de grond willen trappen.’209

Uit dit citaat komen drie duidelijke pijlers van Hermans naar voren. Zijn waarheidsliefde; Rubinstein en Nuis waren leugenaars. Zijn afkeer tegen

linksgezinde mensen die de bestaande orde wilden ondermijnden en tot slot zijn persoonlijke strijd tegen Vrij Nederland, wat hij een ‘seksadvertentieblaadje’ noemde. Waar kwam die strijd van Hermans tegen Vrij Nederland vandaan? Hermans was niet bepaald geliefd bij Vrij Nederland. ‘In Vrij Nederland worden door mij iedere week enige literatoren onthoofd’ schreef hijzelf in 1946.210

Hermans had zelf voor Vrij Nederland geschreven en zich niet populair gemaakt. Maar dat gold niet alleen voor Vrij Nederland, Hermans maakte zichzelf vrijwel nergens geliefd door zijn harde kritieken.

Eerst klaagden, met name Rubinstein, maar ook Nuis, dat ze geen

tegenstanders van formaat in de Weinreb-discussie hadden. Maar nu ze Hermans tegenover zich hadden gekregen was ineens het dieptepunt van de Weinreb- discussie bereikt. Begin 1971 gebeurde er nog iets waar Rubinstein en Nuis waarschijnlijk niet blij mee waren. Bep Turksma bracht haar memoires uit. ‘Grandioos boek van een Moedige, Integere Vrouw’ was te lezen over de

memoires Vraag me niet waarom… van Bep Turksma in De Telegraaf. Turksma deed verslag van haar oorlogservaringen. Ze was uit Westerbork ontsnapt om vervolgens naar Engeland te vluchten. Turksma schreef haar verhaal al in de jaren vijftig maar toen was er geen uitgeverij geïünteresseerd geweest. In 1970, mede dankzij haar naamsbekendheid in de Weinreb-affaire vond ze wel een uitgever.

De inleiding werd door niemand minder dan Mathieu Smedts zelf geschreven.211 Hij beschreef Turksma als een sterke moedige vrouw, die door

niemand klein te krijgen was, al ze ging wel gebukt onder de valse

beschuldigingen aan haar adres in de Weinreb-discussie. Ze was een dierbare vriendin van Smedts geworden en daarom schreef hij voor haar de inleiding. Smedts constateerde de moeite die Turksma had met de beschuldigingen, die

209 Trouw, ‘Zonder plezier’, door Aad Nuis, 17-11-1970.

210 Willem Otterspeer, De mislukkingskunstenaar. Willem Frederik Hermans. Biografie, deel I

(Amsterdam 2013) 498.

voornamelijk en het felst afkomstig waren van Rubinstein, en maakte daarom kortte metten met haar;

‘Mevrouw Rubinstein staat achter de tekst van Weinrebs woorden, die onder haar redactie verschenen zijn. En zij heeft zich in vele bochten gedraaid om elk woord in de memoires te verdedigen, zelfs ten koste van haar integriteit, die me van haar is tegengevallen. De bewondering die ik voor haar had, is wel wat afgenomen.’212

De contra-Weinreb journalist van Het Parool Evert Werkman, schreef een lovende recensie. Hans Knoop, voormalig hoofdredacteur van het Nieuw Israelitische Weekblad, dat tijdens zijn hoofdredacteurschap openlijk de steun voor Weinreb liet vallen, deed dat eveneens in De Telegraaf. Rubinstein liet dit niet zomaar gebeuren, geheel volgens haar patroon werd Knoop, ‘afgedankt hoofdredacteur’ en Werkman in haar eerst volgende column, genaamd ‘Boterhamworst’,

aangevallen.Hier schreef ze ook over de opmerking van Smedts dat zijn bewondering voor Rubinstein flink was afgenomen; ‘Van de bewondering die Smedts voor mij had heb ik pas voor het eerst gehoord nadat hij afgenomen was en dat is al heel lang geleden, ik geloof n.a.v. een boek van mij dat hij besprak.’213

Over de memoires zelf had ze uiteraard niet veel goeds te zeggen en ze schreef een twee paginagroot beledigend stuk erover in Vrij Nederland. Hierin was te lezen dat ze het boek een niemendalletje vond, ‘vlot geschreven, wankelend op de rand van het meisjesboek’.214 Maar al had Rubinstein het wel een goed werk

gevonden, dan had ze dit niet, overtuigd van haar eigen gelijk, toegegeven. 3.4 ‘Het lijkt wel een tribunaal’ De uitgelekte conclusies van het Weinreb- rapport

‘Weinreb een gevaarlijke bedrieger’ was te lezen op de voorpagina van het Haarlems Dagblad van twee juli 1973. Sinds dat de regering opdracht had gegeven voor het instellen van een onderzoek naar Weinreb had in een rap tempo de ene na de andere gebeurtenis zich in de Weinreb-discussie opgevolgd wat uitte in de turbulente periode die in de vorige paragraaf is geschetst. Maar halverwege 1971 brak een periode aan waarin het aantal artikelen over de Weinreb-affaire strek afnam. Alleen Rubinstein en Hermans raaskalde nog bekvechtend met elkaar door. Herhaalde berichten over vertraging in het onderzoek en uitgestelde publicatie data van het rapport zorgden ervoor dat de interesse voor Weinreb wat meer naar de achtergrond was afgezwakt. Maar toen verscheen deze kop in het Haarlems Dagblad en dat was niet zomaar een

uitspraak. De journalist Frans Keijsper had de voorlopige conclusies van het

212 Inleiding van Mathieu Smedts in Bep Turksma, Vraag me niet waarom… (Baarn 1971) 8.

213 Vrij Nederland, Tamar ‘Boterhamworst’, 3-4-1971.

214 Vrij Nederland, ‘Bep Turksma en Weinreb met twee maten gemeten. Vraag me niet waarom,

Weinreb-rapport in handen gekregen. Het onderzoek tot dusver toonde aan dat Weinreb ‘een uiterst gevaarlijke bedrieger en fantast is en dat zijn optreden tijdens de bezetting van den beginnen af een bedrieglijk karakter had.’215

Minister Polak was inmiddels opgevolgd door Dries van Agt. De Weinreb- affaire was niet de enige oorlogsaffaire waar Van Agt mee te maken kreeg. Al direct bij zijn aantreden als minister deed hij een controversieüle uitspraak over de Duitse oorlogsmisdadigers die bekend stonden als de Drie van Breda. Van Agt had moeite met hun gevangenisstraf. Dit resulteerde uiteindelijk in een

hoogopgelopen Kamerdebat waarin hij pleitte voor vrijlating. Maar ook in verband met de zaak-Pieter Menten, een Nederlander die ook van

oorlogsmisdaden werd beschuldigd, kwam zijn naam in opspraak toen er van strafvervolging werd afgezien. Van Agt kreeg gedurende zijn ministerschap veel kritiek op zijn omstreden beleid in deze oorlogsaffaires.216

In juli 1972 kwam weer een bericht dat het Weinreb-onderzoek

omvangrijker was dan gedacht en toch weer later dan gepland zou verschijnen. De verwachting wanneer het rapport zou uitkomen werd nu bijgesteld naar december 1973. Maar het uitlekken van de voorlopige conclusies zorgde voor grote complicaties.

Hoe Journalist Keijsper het interim-rapport in handen kreeg is onbekend. De bijlage van het rapport ‘Overzicht van de voorlopige conclusies’ publiceerde hij in de krant. De voorlopige conclusies luidde onder andere dat van de 53 afzonderlijke gevallen van verraad en celspionage, in meer dan dertig gevallen Weinrebs schuld duidelijk was aangetoond. De onderzoekers Giltay Veth en Van Der Leeuw concludeerden dat Weinreb in 1947 door de Bijzondere

Rechtspleging terecht werd veroordeeld, en zelfs dat ‘ware de zaak volledig opgehelderd, dan zou vermoedelijk een veel zwaardere veroordeling gevolgd zijn’.217 In een begeleidende brief van de onderzoekers aan de minister van

Onderwijs en Wetenschappen schreven zij niet te zijn ingegaan op Weinrebs persoonlijkheid en het ontstaan van alle emoties rond 1947 en vanaf 1965. Zij kozen hiervoor omdat ze deze aspecten niet goed in het onderzoek vonden passen. Wel schreven ze over de ontstane emoties; de Weinreb-affaire, dat deze nooit had kunnen ontstaan zonder de ‘zeóeór singuliere persoonlijkheid’ van Weinreb. Volgens de onderzoekers lag Weinrebs merkwaardige persoonlijkheid ten grondslag aan de affaire. Verderop in de brief belichtte ze toch nog een aspect, namelijk hoe Weinreb inspeelde op anti-autoritaire gevoelens en het generatieconflict en zo mensen voor zich wist te winnen.

‘Wij willen graag toegeven dat het niet de slechtste en de minst intelligentste vertegenwoordigers van deze groep zijn, die zich in de afgelopen jaren zo hebben ingespannen voor Weinrebs rehabilitatie. Juist daarom echter kunnen wij maar moeilijk begrijpen hoe deze intelligente

215 Haarlems Dagblad, ‘Weinreb een gevaarlijke bedrieger’, door Frans Keijsper, 2-6-1973.

216 www.parlement.com, geraadpleegd op 2-6-2014.

mensen hebben kunnen voorbijzien aan de rancune, de zelfverheffing en de mensen verachting. (…) Blijkbaar was men zo gebiologeerd door de eenzame “alternatieve” strijder avant la lettre, die Weinreb ten tonele had gevoerd.’218

Hoewel de onderzoekers zich niet wensten uit te laten over de ontstane emoties deden ze hier toch een belangrijke uitspraak. Ze stelden aan de kaak hoe Weinreb zich zodanig opstelde dat hij het linkse, anti-autoritaire en progressieve deel van Nederland voor zich kon winnen. In de brief aan de minister kwam ook Presser ter sprake. Ze verweten Presser dat hij behalve de uitspraken van het Bijzonder Gerechtshof en de Bijzondere Raad van Cassatie wel kennis had genomen van