• No results found

Hoofdstuk 2 ‘Het spelersveld breidt zich uit’

2.3 Andere Media

112 Vrij Nederland, ‘Weinreb’, door Janus, 31-1-1970. 113 Ibidem.

In meerdere opzichten vertoonde de ontvangst van Weinrebs Collaboratie en Verzet gelijkenissen met de ontvangst van Pressers Ondergang. Beide publicaties hadden gezorgd voor een collectief schuldgevoel en kregen veel aandacht in de media. Alle kranten en weekbladen stonden er vol van. Die gelijkwaardige aandacht in de media is opvallend gezien het verschil in oplage. Presser Ondergang was een echte bestseller; meer dan honderdduizend exemplaren waren binnen eóeón jaar verkocht en nog vele drukken zouden volgen. Fantastisch hoge cijfers, zeker voor vijftig jaar geleden. Presser zelf kende het succes toe aan een ongelofelijk goede timing,; het voorzag in steeds grote wordende behoefte naar ‘wie es gewesen war’.115 Hiertegen over stond de oplage van Collaboratie en

Verzet; in totaal zesduizend stuks verspreid over twee drukken.116 In de media

mocht de aandacht voor beide publicaties gelijk zijn, de oplages en daarmee het bereik onder de Nederlanders was geenszins te vergelijken. Weinreb was een populair onderwerp in de media en zou dat nog lange tijd blijven. Nederlanders hoefden maar een landelijk of regionaal dagblad open te slaan om

geconfronteerd te worden met de memoires, maar belangstelling om zijn omvangrijke boek daadwerkelijk te lezen bestond er nauwelijks.

De derde opvallende overeenkomst tussen de twee boeken; beide werden aanvankelijk niet of nauwelijks kritisch gerecenseerd. Cornelissen merkte na het verschijnen van het laatste deel van Weinrebs memoires op over de tot dan toe verschenen recensies:

‘Die beperkten zich grotendeels tot het geven van een beperkte

samenvatting van het boek al of niet uitlopend in een driftig uitroepen dat deze man groot onrecht is aangedaan en dat nu met alle kracht aan zijn rehabilitatie gewerkt dient te worden.’117

Evert Werkman recenseerde het eerste deel voor Het Parool en vond ‘het eóeón doorlopend, spannend verhaal, een fantastisch verhaal, een ongeloofwaardig verhaal, zoó ongeloofwaardig en fantastisch, dat het onmogelijk verzonnen zou kunnen zijn.’118 In het dagblad Trouw werden lezers ook aangemoedigd Weinrebs

memoires te lezen; ‘Weinrebs herinneringen zijn meer dan alleen uit historisch oogpunt het lezen waard.’119 Het sociaaldemocratisch dagblad Het Vrije Volk leek

geheel vergeten dat er al jaren lange discussie bestond over Weinrebs dubieuze Sperre-lijsten; ‘het lukte hem honderden joden tot zelfs in Westerbork voor deportatie te behoeden.’120 Zijn gehele memoires werd aldus als waarheid

aangenomen en geen seconde in twijfel getrokken.

115 Philo Bregstein, Gesprekken met Jacques Presser (Amsterdam 1972) 122 en 124.

116 Gruüter, Een fantast schrijft geschiedenis, 285.

117 Vrij Nederland, ‘Herinneringen van F. Weinreb. De bezetting van twee kanten gezien’, door Igor

Cornelissen, 14-2-1970.

118 Het Parool, ‘Weinrebs fantastische bluf’, 24-5-1969.

119 Trouw, ‘Friedrich Weinreb en zijn ‘guerrilla’, door Ben van der Velden, 23-5-1969.

Maarten Brands, goede vriend van Rubinstein, schreef een recensie voor De Volkskrant, en stelde de waarheidsvraag weól. Als historicus aan de

Universiteit van Amsterdam kon hij hier ook lastig omheen. Op de vraag of Weinrebs memoires als betrouwbare bron konden geleden antwoorden Brands:

‘Hij heeft ongetwijfeld een geniaal geheugen. Het hele werk wordt gekenmerkt door een minutieuze beschrijving van allerlei illustratieve details waardoor de indruk van een zekere compleetheid van de

beschrijving wordt opgeroepen. Naast een voortreffelijk geheugen moet Weinreb een enorm waarnemingsvermogen hebben.’121

Brands scheen er vanuit te gaan dat Weinrebs voortreffelijke geheugen en unieke waarnemingsvermogen garant stonden voor de waarheid van het verhaal. Niet bepaald een wetenschappelijk verantwoord antwoord. Het doet vermoeden dat zijn hechte vriendschap met Rubinstein, en haar aandringen bij vrienden om Weinreb op een positieve manier in de publiciteit te krijgen, hier achter schuilt.

Ook de Nieuwe Rotterdamse Courant was louter positief en schreef alsof Weinrebs memoires voor een baanbrekend inzicht had gezorgd.

‘Uit Weinrebs trieste relaas blijkt dat het grootste deel van de

Nederlanders zich tot een angstig nietsdoen heeft beperkt of zelfs een onverschillig toekijken. Alleen een minderheid heeft geholpen. Er is ook van de ellende van de joden geprofiteerd. Soms ging dat goed samen.’122

De ontrafeling van de verzetsmythe was sinds begin jaren zestig al in volle gang en zeker na het verschijnen van Ondergang was dit in eóeón klap bij het grote publiek overgebracht. Maar zelfs al voor dit grootschalige proces in de jaren zestig hadden verscheidene mensen de verzetsmythe ter discussie gesteld.123 Zo

vernieuwend was Weinreb niet en toch bracht een gerenommeerde krant als de Nieuw Rotterdamse Courant dit zo. Dit typeert de onkritische houding van de media ten opzichte van Weinrebs memoires. Terwijl juist aan de media in de jaren zestig een beeld wordt opgehangen als van kritisch, onafhankelijk en vernieuwend. Waarom bestond er weinig kritiek? Bij Presser was dit het geval geweest omdat hij veel gezag genoot maar dit ging niet op voor Weinreb. Het was juist voor de hand liggend geweest als in de besprekingen zijn boek zou worden geplaatst tegen de achtergrond van zijn veroordeling en de negatieve eón positieve geluiden uit de discussie die over hem was ontstaan sinds 1965. Het zou kunnen duiden op dat de persoonlijke overtuiging van journalisten voor Weinreb een kritische benadering in de weg stond.

Maar helemaal gelijk had Cornelissen niet, in juni 1969 verschenen namelijk al de eerste artikelen die Weinrebs verhaal weól in twijfel trokken. De Haagse Post nam hierin het voortouw. Haagse Post stond net als Vrij Nederland in

121 De Volkskrant, ‘Pokerspel met Duitse bezetter’, door M.C. Brands, 23-5-1969.

122 Nieuwe Rotterdamse Courant, ‘Weinrebs guerrilla met de bureaucratie’, 24-5-1969.

de jaren zestig bekend als vernieuwende opiniepers en manifesteerde zich aan de linkerzijde van het politieke spectrum. 'Links en toch leesbaar' was hoe het weekblad zich manifesteerde, suggererend dat de linkse concurrenten waarvan Vrij Nederland de grootste was, niet leesbaar waren.124 Haagse Post redacteur

Eelke de Jong schreef een groot artikel over Weinreb en zijn memoires. Hierin merkte hij op dat er vanuit de pers, radio en tv een soort goodwill tegenover Weinreb bestond en er geen enkel moment werd getwijfeld aan het

waarheidsgehalte ervan;

‘Men schijnt er voetstoots vanuit te gaan, dat men eindelijk met de volstrekte waarheid wordt geconfronteerd, maar het is opvallend, dat niemand nog uit deel I, “Het land der blinden”, eóeón feit heeft kunnen opdiepen, dat aantoont dat bij de processen in ’47 en ’48 juridische blunders zijn begaan.’125

Op de al in dit onderzoek geciteerde opmerking van Cornelissen na, miste Eelke De Jong enig relativerend geluid rond Weinreb. Volgens hem werd de memoires overal als ‘schokkend’ en ‘onthullend’ ontvangen omdat het de zelfzuchtige houding van de Nederlanders toonde. Maar Eelke de Jong wees er als enige terecht op, dat dit geen nieuw gegeven was. Als voorbeeld van de kritiekloze benadering vanuit de media haalde hij de recensie van Evert Werkman in Het Parool aan.

‘Aan het begin komt hij al tot een conclusie, die men een journalistieke salto mortale zou kunnen noemen, nl. dat “het doorlopend spannende, fantastische verhaal zo ongeloofwaardig en spannend is, dat het onmogelijk verzonnen zou kunnen zijn.”126

Iets wat Eelke De Jong nog meer onderscheidde van de andere journalisten die over Weinreb schreven, was dat hij weól over Weinrebs zedenzaken uit ’56 en ’68 schreef. Dit geeft de door Eelke de Jong geconstateerde goodwill aan, niemand anders had de zedenzaken uit de sloot willen halen. Waarschijnlijk verwachtte Eelke De Jong verschillende reacties die de relevantie van het opbrengen van deze zaken niet zouden inzien dus dekte hij zich bij voorbaat al in. Volgens hem bestond deze relevantie wel degelijk omdat er joodse vrouwen waren die bereid waren te verklaren dat ze op een soortgelijke manier door Weinreb in de oorlog zijn behandeld, waardoor Weinrebs activiteiten in de oorlog nog twijfelachtiger werden.127 De Haagse Post of in ieder geval Eelke De Jong stelde zich wel kritisch

op tegen Weinreb.

124 http://nrcboeken.vorige.nrc.nl/ , recensie over Rare Jaren. Nederland en de Haagse Post 194-

1990 door Gerald Mulders, geraadpleegd op 6-7-2014.

125 Haagse Post, ‘Het gevaarlijke spel van Frijderijk Weinreb. Wat verzwijgt Weinreb?’, door Eelke

de Jong, 7-6-1969.

126 Haagse Post, ‘Het gevaarlijke spel van Frijderijk Weinreb. Wat verzwijgt Weinreb?’, door Eelke

de Jong, 7-6-1969.

De Telegraaf volgde in het uiten van kritiek. In de titel van het artikel ‘“Fantastisch” boek van professor F. Weinreb’, werd al de spot gedreven met de geloofwaardigheid van de memoires. Een sceptisch artikel over Weinrebs boek, dat in de letterlijke zin van het woord als fantastisch moest worden opgevat. De krant kon de inhoud van het boek onmogelijk serieus nemen en ging dan ook niet over tot het schrijven van een recensie.128

In de Nieuwe Rotterdamse Courant maakten men kennis met Henrieütte Boas. Alhoewel zij al eerder ingezonden stukken schreef, nam nu de frequentie eón de interesse in haar stukken toe. Boas werd nog niet eerder in dit onderzoek genoemd, maar zij was een van de belangrijkste bestrijders van Weinreb. Zij deed langzaam haar intrede in de discussie door kleine ingezonden stukjes te sturen naar dag- en weekbladen. In al haar stukjes wees ze op feitelijke onjuistheden rond Weinreb en zijn verdedigers. Dit leverde haar de reputatie als

‘schooljuffrouw’ op, dat was ze ook maar wel een die als classica cum laude was gepromoveerd en ook haar doctoraal psychologie had gehaald.129

Boas vertelde tegenover Regina Gruüter dat haar wantrouwen tegenover Weinreb in de jaren vijftig was ontstaan nadat een vriend, die samen met Weinreb in de gevangenis had gezeten na de oorlog, Boas over Weinrebs dubieuze activiteiten in de bezettingsjaren had verteld. In tegenstelling tot de meeste andere lezers, had zij bij het lezen van Ondergang al haar bedenkingen bij Weinreb.130 Boas, was zelf van jongs af aan al betrokken geweest bij de joodse

gemeenschap en was goed op de hoogte wat er zich allemaal afspeelde. Voor Pressers boek in het algemeen had ze bijzonder weinig waardering, ze beschouwde het als erg hinderlijk dat Ondergang als een ‘heilig huisje’ werd beschouwd.131

Nadat het haar ter ore was gekomen dat Weinreb zijn memoires ging uitgeven, schreef ze direct een ingezonden stuk naar het Algemeen Handelsblad. Hierin kaartte ze aan dat in de Engelse vertaling van Ondergang het

controversieüle hoofdstuk over Weinreb niet was opgenomen. De Engelse vertaling, die onder verantwoordelijkheid stond van Loe De Jong, was een

ingekorte versie waarbij geschrapt was wat voor de Engelse lezer niet van belang zou zijn. Boas vond dit opmerkelijk, omdat haar in ziens de Weinreb-affaire voor hen juist wel interessant zou zijn, en suggereerde dat wellicht Loe De Jong het niet geheel met Presser eens was geweest.132

Enkele weken na het verschijnen van Weinrebs memoires verschenen er een reeks van ingezonden brieven van haar in de Nieuwe Rotterdamse Courant. Ze noemde het hoogst merkwaardig dat in vrijwel alle besprekingen er vanuit werd gegaan dat alles wat in Weinrebs memoires was opgetekend de volle

128 De Telegraaf, ‘”Fantastische” boek van professor F. Weinreb’, 7-6-1969. 129 Gruüter, Een fantast schrijft geschiedenis, 300-1.

130 Ibidem, 301.

131 Emmer Courant, ‘Verdedigster Weinreb verspeelde sympathie’, 13-3-1970.

waarheid zou zijn.133 En daar had ze natuurlijk gelijk in. Boas haalde Pressers

afscheidsrede als hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam aan. Deze ging over egodocumenten als bron voor de historicus. Hij betoogde dat egodocumenten, hoe belangwekkend dan ook, nimmer historisch volkomen betrouwbaar konden zijn. Dit stond niet alleen haaks op wat vrijwel alle journalisten in hun besprekingen deden, maar het was ook tegenstrijdig voor Presser zelf omdat hij in het voorwoord van Weinrebs boek schreef over een ‘historisch document’, en daarmee volgens Boas suggereerde dat het een betrouwbare bron was.134

In de zomer van 1969 was, na een korte in de publieke opinie overwegend gunstige periode voor Weinreb, de discussie weer in volle gang. Weinrebs

memoires werden door de meeste journalisten niet kritisch getoetst, maar er doemde wel steeds meer negatieve geluiden op. Dit waren slechts in kleine getale journalisten of andere opiniemakers. Vooral steeds meer mensen die op enige manier met Weinreb te maken hadden gehad en zich nu daarover wilden uitlaten, doemden op in de media.

Bij de al eerder in dit verband genoemde J. Rakower voegde zich nu N. Van Dam en B. Turksma.135 Nico van Dam had net als Weinreb gevangen gezeten in

het Oranjehotel in Scheveningen nadat hij was opgepakt door de Duitser. Van Dam vertelde niet alleen dat Weinreb speciale privileges in de gevangenis genoot maar ook dat hij een joodse schoenmaker, die eerst bij Van Dam en daarna bij Weinreb in de cel zat, had verraden. Na afloop van de oorlog deed Van Dam zijn verhaal, dat werd opgenomen in de tenlastelegging van Weinreb, en nu er weer openlijk voor Weinrebs eerherstel werd gestreden, zocht hij de media op om zijn verhaal te doen.

Dan was er nog het verhaal van Bep Turksma. Zij diende in juli 1969 een aanklacht in tegen Weinreb en Rubinstein naar aanleiding van het eerste deel van de memoires. Turksma voelde zich, nadat Weinreb haar naam had genoemd, in eer en goede naam aangetast. Volgens Weinreb had hij Turksma geholpen aan een onderduikadres en zou ze, nadat ze in ’42 door de SD was opgepakt,

Weinrebs naam hebben genoemd tegenover de SD. Maar zijzelf verklaarde nooit Weinrebs naam te hebben genoemd. Dat maar liefst 21 regionale en landelijke dagbladen het nieuws van de aanklacht van Turksma meedeelden, toont de breed gedragen interesse voor Weinreb aan. 136

De stroom van artikelen over Weinreb nam eind juli af. Tijdelijk, want in oktober verschenen alweer grote reportages. Het rechtse weekblad Elsevier, de tegenhanger van Vrij Nederland wat politieke stellingname betreft, had zich nog niet eerder over de zaak rondom Weinreb uitgelaten. In oktober verscheen er een

133 Nieuwe Rotterdamse Courant, ‘De memoires van Weinreb’, ingezonden stuk van Henrieütte

Boas, 9-6-1969.

134 Ibidem.

135 J. Rakower had reeds in 1965 middels een ingezonden brief in het Nieuw Israelitische

Weekblad feiten aangevoerd die de geloofwaardigheid van Weinreb in twijfel trokken.

vierdelige serie over Weinreb. Op een sensationele, bijna thriller-achtige wijze, werd Weinrebs spel in de oorlog beschreven. Elseviers redacteur G. Mok schotelde de lezers een spannend verhaal voor maar liet de achtergrond en discussie grotendeels achterwege. Hoe de zaken er nu voorstonden kwam pas in het laatste artikel enigszins naar voren. Hier gaf Mok ook zijn eigen visie op Weinrebs verhaal;

‘Dat Weinreb geen hekel heeft aan zichzelf, dat hij integendeel zichzelf hoogacht, blijkt ook wel uit zijn memoires. Na lezing kan men zich niet aan de indruk onttrekken dat ze wellicht niet geheel volledig zijn. Maar wat er staat, lijkt niet onwaar, kan ook niet onwaar zijn als men leest welke beschuldigingen Weinreb in zijn “poging tot ontmythologisering” uit. Vele personen zijn duidelijk te herkennen en juist omdat het meer dan

waarschijnlijk is dat de beschuldigden zich na het verschijnen van de laatste boeken van Weinreb zullen verweren, moet Weinreb wel heel zeker van zijn zaak zijn.’ 137

Het feit dat Weinreb in zijn memoires aan het adres van diverse personen

beschuldigingen plaatste, was voor Mok een reden om aan te nemen dat Weinreb het dan wel bij het juiste eind moest hebben. Hij sloot zijn artikelenreeks af door te voorspellen wat er na het verschijnen van de laatste delen van Weinrebs memoires zou gebeuren. Op nagenoeg alle punten zou hij gelijk krijgen, waaronder dat de kwestie in de politiek zou belanden.

Op achttien november verschenen de laatste twee delen van memoires en werd Weinreb opnieuw nieuws van de dag. De berichten die daags na het

verschijnen in de media verschenen waren wederom positief. De laatste twee delen zouden nog beter en belangrijker zijn dan het eerste deel. Ook werd de analyse van Nuis geprezen. Verschillende dagbladen waren door zijn ‘uitstekende essay’ overtuigd dat Weinrebs vonnis niet deugde. Nuis had aangetoond dat Weinreb veel goeds had verricht in de oorlog en zijn vonnis op drijfzand berustte.138 Weer ontbrak hier de kritische noot; Nuis had helemaal geen

juridische achtergrond, hoe kon hij tot dit oordeel komen zonder het hebben van de geschikte achtergrondkennis?

Voor Het Parool schreef Evert Werkman wederom een recensie. De kritiek die hij kreeg op zijn eerdere bespreking van Weinrebs memoires, waar hij tot de conclusie kwam dat het verhaal zo ongeloofwaardig was dat het onmogelijk verzonnen had kunnen zijn, was hem niet ontgaan. Om niet weer een

journalistieke flater te slaan, besloot hij een andere koers te varen; ‘Het is een ongelofelijk verhaal. Of het ook geloofwaardig is, is een ander hoofdstuk.’139 Deze

137 Elsevier, 5-delige serie over Weinreb tussen 18-10-1969 en 8-11-1969. Citaat uit het laatst

genoemde nummer.

138 Media die deze conclusies trokken: Leeuwarder Courant, 22-11-1969, Dagblad van het Oosten,

22-11-1969, Utrechts Nieuwsblad, 26-11-1969, Trouw, 26-11-1969, Volkskrant, 27-11-1969, Algemeen Handelsblad, 26-11-1969 en Het Vrije Volk, 28-11-1969.

139 Het Parool, ‘Memoires van Weinreb – een poging tot rehabilitatie’, door Evert Werkman, 21-11-

these staat in schril contrast met zijn eerdere uitspraken, maar Werkman deed er zelfs nog een stapje bovenop;

‘Wie niet onvoorwaardelijk achter Weinreb staat, wordt meteen op de grote hoop der rechtzinnige conformisten en gezagsgetrouwen gegooid en dat zijn –zoals bekend- in bepaalde kringen de ergste scheldwoorden, die men kan bedenken.’140

Met deze uitspraak raakte Werkman een belangrijk onderdeel uit de Weinreb- discussie. De bovenste laag van de discussie ging over de vraag of Weinreb ten onrechte was veroordeeld, en of de Bijzondere Rechtspleging van na de oorlog fouten had gemaakt. Voor het gros van de mensen hield de discussie hier op. Maar er bestond een tweede laag in de discussie. Dit ging over de gedachte dat Weinreb de autoriteiten op een slimme manier om de tuin had weten te leiden en niet gezagsgetrouw was geweest. Weinreb werd daardoor als een voorbeeld gezien hoe men in de huidige samenleving zich hoorde op te stellen,

gehoorzaamheid was hierin een kwaad. Nuis en Rubinstein waren beiden sympathisanten van de Provobeweging en manifesteerden zich als tegen het establishment zijnde. Weinreb was in hun ogen de held van de anti-

gehoorzaamheid. De discussie ging dus ook over hoe men zich in de samenleving diende op te stellen. Werkman legde deze tweede laag uit de discussie bloot. Het is goed mogelijk dat de goodwill voor Weinreb, die mogelijk onder veel

journalisten bestond, hierdoor was ontstaan.

Werkman zelf betreurde het dat er geen nuchtere, zakelijke benadering van de zaak-Weinreb bestond. Een antwoord op de kern van al het rumoer rondom Weinreb, de vraag of hij onterecht was veroordeeld, gaven de memoires niet, want het boek bevatte alleen, volgens Werkman, het oncontroleerbare relaas van Weinreb zelf. Tot slot schreef hij;

‘Niemand kan Weinreb kwalijk nemen dat hij na alles wat hij heeft meegemaakt, probeert op deze wijze zichzelf te rehabiliteren. Maar de