• No results found

Cliëntparticipatie maakt sterker

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cliëntparticipatie maakt sterker"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cliëntparticipatie maakt Sterker

Een onderzoek naar de meest effectieve vorm van cliëntparticipatie binnen de

organisatie Sterker.

Willem van Woezik (S4246225) November 2017

Opleiding bestuurskunde

Faculteit der Managementwetenschappen Radboud Universiteit Nijmegen

(2)

Voorwoord

Beste lezer,

Voor u ligt mijn masterthesis ‘Clientparticipatie maakt Sterker’. Dit onderzoek naar cliëntparticipatie heb ik uitgevoerd in opdracht van de organisatie Sterker en is tevens voor mij de laatste stap in de richting van mijn masterdiploma bestuurskunde.

Tijdens mijn onderzoeksproces heb ik mij niet alleen verdiept in het onderwerp cliëntparticipatie of participatie in het algemeen, maar heb ik ook kennis gemaakt met een sector en organisatie die voor mij helemaal nieuw waren. Mede door de open cultuur en de korte lijnen binnen de organisatie heb ik snel mijn draai weten te vinden en heb ik de kans gekregen met veel verschillende mensen te spreken over dit onderwerp. Dit is niet alleen een waardevolle ervaring voor mij persoonlijk, het heef ook zeker een positieve bijdrage geleverd aan het onderzoek zelf.

Verder wil ik nog een aantal mensen bedanken. Allereerst mijn begeleiders vanuit Sterker, dhr. Heurkens en mw. Besselink. Naast het feit dat zij mij de kans hebben gegeven dit onderzoek uit te voeren, hebben ze mij tijdens het proces ook van zeer nuttige input voorzien. Daarnaast wil ik mijn begeleider vanuit de Radboud Universiteit, dr. Lako hartelijk danken voor zijn waardevolle feedback en prettige samenwerking. Tot slot gaat mijn dank uit naar alle respondenten die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van dit onderzoek.

Ik wens u veel leesplezier.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding...5

1.1. Aanleiding...5

1.2. Probleemstelling...5

1.3. Voorbeschouwing theoretisch kader...6

1.4. Onderzoeksmethode...6 1.5. Relevantie...6 1.6. Omschrijving kernbegrippen...7 1.7. Leeswijzer...7 2. Beleidskader...8 2.1. Inleiding...8

2.2. Ontwikkelingen binnen de zorgsector...8

2.3. Wet- en regelgeving...9

2.4. Cliëntparticipatie binnen Sterker...10

2.5. Conclusie...11

3. Theoretisch kader...12

3.1. Inleiding...12

3.2. Cliëntparticipatie in een breder perspectief...12

3.3. De participatieladder...14

3.4. Participatieve methoden...16

3.5. Participatieve methoden van De Cock-Buning en Honing...17

3.6. Participatieve methoden van Leys...25

3.7. Participatieve methoden van het Vlaams Patiëntenplatform...30

3.8. De beslisboom...32

3.9. Criteria voor effectiviteit...33

3.10. Conclusie...37 4. Methodologisch kader...38 4.1. Inleiding...38 4.2. Type onderzoek...38 4.3. Steekproef...38 4.4. Casusselectie...41 4.5. Operationalisering...41 4.6. Validiteit en betrouwbaarheid...43 5. Resultaten en analyse...45 5.1. Inleiding...45

(4)

5.2. Agendavorming...45

5.3. Niveau informeren...48

5.4. Committeren bestuur...48

5.5. Individuele meningen of gezamenlijk advies...50

5.6. Geïnformeerd of ongeïnformeerd...53

5.7. Doorvraagmogelijkheden...53

5.8. Onderling informeren of door opdrachtgever...54

5.9. Rol participant...56 5.10. Niveau samenwerken...58 5.11. Passende participatievorm(en)...58 6. Conclusies en aanbevelingen...62 6.1. Inleiding...62 6.2. Conclusies...62 6.3. Aanbevelingen...64 7. Discussie...66 Literatuurlijst...67

(5)

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

De organisatie voor maatschappelijk werk NIM en het seniorennetwerk Swon zijn met ingang van 1 januari 2017 gefuseerd tot één organisatie genaamd Sterker die zich richt op diverse aspecten van maatschappelijke dienstverlening. Het hoofddoel van deze fusie is het tot stand brengen van een geïntegreerd spectrum van eerstelijns welzijnswerk, waarbij een dekkend aanbod ontstaat voor individuen en groepen mensen die het net niet redden (Swon-NIM, 2016). Beide organisaties kennen een eigen vorm van cliëntparticipatie. Zo heef Swon een eigen cliëntenraad die cliënten, deelnemers en mantelzorgers de mogelijkheid geef mee te praten over de kwaliteit van de dienstverlening, de activiteiten of de bejegening door medewerkers. NIM kent geen eigen cliëntenraad meer, maar maakt gebruik van cliëntparticipatie door middel van de inzet van sociale wijkteams. Echter zijn de verschillen in participatie tussen de verschillende gemeenten waarin NIM werkzaam is groot, waardoor er vanuit de organisatie behoefe is aan een continue feedbackloop. Dit is noodzakelijk voor de organisatie, omdat medewerkers zich op deze manier actief kunnen blijven verbeteren.

Dit onderzoek, dat wordt uitgevoerd in opdracht van Sterker, richt zich op het vinden van een vorm van cliëntparticipatie die past bij de kenmerken van deze organisatie en waarbij medewerkers de mogelijkheid hebben zichzelf continu te blijven ontwikkelen. Ondanks de fusie zijn de verschillen tussen beide organisaties nog duidelijk zichtbaar, waardoor deze in dit onderzoek vaak afzonderlijk worden bestudeerd.

1.2. Probleemstelling

Dit onderzoek heef als doel een voorstel te doen welke vorm van cliëntparticipatie het meest effectief is binnen de organisatie Sterker. Hiermee is het onderzoek voornamelijk ontwerpend en voor een deel beschrijven van aard. Bij deze probleemstelling is de volgende hoofdvraag vastgesteld:

‘Welke vorm van cliëntparticipatie is het meest effectief binnen de organisatie Sterker?’

Bij deze hoofdvraag zijn de volgende deelvragen van toepassing:

1. Hoe ziet de huidige situatie omtrent cliëntparticipatie binnen Sterker er uit?

2. Welke verschillende vormen van cliëntparticipatie worden in de wetenschappelijke literatuur omschreven?

3. Wat zijn de kenmerken van deze vormen van cliëntparticipatie? 4. Welke criteria voor effectiviteit kunnen hieruit worden afgeleid? 5. Hoe scoort de organisatie Sterker op basis van deze criteria?

6. Welke vorm(en) van cliëntparticipatie sluiten goed aan bij de organisatie Sterker gegeven de eerdergenoemde criteria?

(6)

1.3. Voorbeschouwing theoretisch kader

Om de mate van cliëntbetrokkenheid vast te stellen wordt er ten eerste gebruik gemaakt van de participatieladder. Door middel van dit instrument is het mogelijk vast te stellen hoe hoog de mate van participatie op dit moment is en welke mate als wenselijk wordt geacht. Hierna komen verschillende participatievormen aan bod. Vervolgens worden er criteria voor effectiviteit opgesteld en worden deze samen met de verschillende literatuurstudies gecombineerd in een beslisboom. Deze beslisboom wordt gebruikt als instrument om te bepalen welke participatievorm uiteindelijk het meest effectief is.

1.4. Onderzoeksmethode

Het onderzoek naar een meest effectieve vorm van cliëntparticipatie begint met een situatieschets, waarin de huidige situatie omtrent cliëntparticipatie binnen Sterker wordt beschreven. Hierna volgt een uitgebreide literatuurstudie, waarin verschillende participatievormen met bijbehorende kenmerken aan bod zullen komen. Vervolgens wordt op basis van deze literatuurstudies diverse criteria voor effectiviteit opgesteld. Deze criteria worden samen met de verschillende participatievormen gecombineerd in een beslisboom. Hierna volgt een empirisch deel, waarin kwalitatieve methoden van dataverzameling inzicht geven in de contextfactoren voor cliëntparticipatie binnen de organisatie Sterker. Hierbij zullen met name interviews met dienstverleners gebruikt worden als belangrijke databron. Deze data worden vervolgens geanalyseerd en getoetst op basis van de eerder opgestelde criteria. Door hierbij gebruik te maken van de beslisboom wordt gekeken welke vorm van cliëntparticipatie het meest effectief zal zijn binnen de organisatie Sterker.

Dit onderzoek kent zowel een beschrijvende als ontwerpende inslag. Het beschrijvende deel bevindt zich vooral bij de situatieschets en het eerste gedeelte van de literatuurstudie, waarbij een beschrijving wordt gemaakt van de huidige situatie omtrent cliëntparticipatie binnen Sterker en bestaande onderzoeken naar vormen van cliëntparticipatie worden beschreven. Hierna volgt een ontwerpend deel, waarbij de criteria voor effectiviteit en de verschillende participatievormen worden samengevat in een beslisboom. In het empirische deel dat hierop volgt, wordt gezocht naar een model voor participatie dat het meest effectief is binnen de organisatie Sterker.

1.5. Relevantie

Dit onderzoek kent zowel een maatschappelijke als een wetenschappelijke relevantie. De maatschappelijke relevantie is allereerst duidelijk in de vraag van de opdrachtgever. Binnen de organisatie Sterker is duidelijk behoefe aan een continue feedbackloop die vormgegeven kan worden door middel van cliëntparticipatie, met als doel het verbeteren van de dienstverlening. Dienstverleners kunnen immers makkelijker reflecteren en hun handelen verbeteren wanneer zij de

(7)

beschikking hebben over continue feedback. Hierdoor wordt de kwaliteit van de totale dienstverlening verhoogd. Naast de maatschappelijke relevantie kent het onderzoek ook een wetenschappelijke relevatie. Zo is participatie binnen de gezondheidszorg een thema dat de afgelopen jaren steeds belangrijker is geworden. Hierdoor staat het thema participatie op het gebied van onderzoek steeds meer in de belangstelling en kan nieuw wetenschappelijk onderzoek hieraan een bijdrage leveren (Grit et al., 2008). Daarnaast richt het meeste wetenschappelijk onderzoek zich voornamelijk op de ziekenhuiszorg. Participatie binnen de maatschappelijke zorg is wat dat betref nog een onderontwikkeld terrein, waardoor wetenschappelijk onderzoek hiernaar zeer welkom is.

1.6. Omschrijving kernbegrippen

Cliëntparticipatie is het kernbegrip in dit onderzoek. Dit begrip kent verschillende definities. In dit onderzoek In dit onderzoek wordt de definitie van Van Veenendaal et al. (2004) gebruikt. Deze luidt als volgt: ‘Het inbrengen van specifieke ervaringsdeskundigheid van cliënten en van de kennis van hulpverleners, met als doel een gelijkwaardige invloed te hebben op de ontwikkeling en uitvoering van een project/activiteit’. Het begrip cliëntparticipatie kent twee perspectieven: het consumentenperspectief en de democratische benadering. Uitgangspunt bij het consumentenperspectief is dat consumenten over keuzevrijheid beschikken om keuzes te maken die aansluiten bij hun behoefen, zoals het hebben van inspraak tijdens een behandeling Binnen de democratische benadering de democratische basisprincipes zoals legitimatie, transparantie en verantwoording centraal (Council of Europe, 2001). In hoofdstuk drie worden deze begrippen nader toegelicht.

1.7. Leeswijzer

Na deze inleiding volgt een beleidskader, waarin de huidige situatie omtrent cliëntparticipatie binnen Sterker aan bod komt. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de situatie binnen de organisatie Sterker, maar worden daarnaast ook de huidige ontwikkelingen binnen de zorgsector onder de loep genomen. Hierbij komt ook specifieke wet- en regelgeving aan bod. Hierna wordt in het theoretisch kader allereerst het begrip cliëntparticipatie uitvoerig besproken, waarbij ook wordt ingegaan op de verschillende participatieniveaus aan de hand van de participatieladder. Vervolgens komen de participatieve methoden aan bod en worden deze inclusief kenmerken uiteengezet. Deze participatieve methoden worden samen met criteria voor effectiviteit gebundeld in een beslisboom. In het methodologisch kader dat hierop volgt wordt dieper ingegaan op de gebruikte onderzoeksmethoden. Hierna volgt een analyse waarin de empirische bevindingen gepresenteerd en geanalyseerd worden. Vervolgens wordt er in de conclusie een antwoord geformuleerd op de hoofdvraag, waarna er enkele aanbevelingen worden gedaan. Tot slot wordt het onderzoek in de discussie nogmaals kritisch onder de loep genomen.

(8)

2. Beleidskader

2.1. Inleiding

In het beleidskader wordt de huidige situatie rondom cliëntparticipatie geschetst, waarbij de volgende deelvraag centraal staat: ‘Hoe ziet de huidige situatie omtrent cliëntparticipatie binnen Sterker er uit?' Hierbij komt eerst de organisatie Sterker zelf aan bod. Hierna wordt gekeken hoe dit past binnen de huidige ontwikkelingen in de zorgsector. Hierbij komt ook de specifieke wet- en regelgeving binnen het sociale domein aan bod. Tot slot wordt er specifiek ingezoomd op het onderdeel cliëntparticipatie.

Per 1 januari 2017 zijn de organisatie voor maatschappelijk werk NIM en het seniorennetwerk Swon gefuseerd tot één organisatie, genaamd Sterker. Het hoofddoel van deze fusie is het tot stand brengen van een geïntegreerd spectrum van eerstelijns welzijnswerk, waarbij een dekkend aanbod ontstaat voor individuen en groepen mensen die het net niet redden (Swon-NIM, 2016). Het eerstelijns welzijnswerk richt zich op zelfredzaamheid en samenredzaamheid met een focus op het ondersteunen en versterken van individuen binnen deze kwetsbare groepen. Hierbij gaat het om ondersteuning, dienstverlening, hulpverlening, coördinatie, toeleiding naar zorg en het voorkomen en uitstellen van zwaardere zorg. Deze dienstverlening wordt uitgevoerd over verschillende disciplines: algemeen maatschappelijk werk, ouderenadvies, dagbesteding, sociale wijkteams, jeugdwerk, mantelzorgondersteuning, school-, bedrijfs- en woonmaatschapelijk werk, gezinscoaching, gespreksgroepen, vrijwilligersdiensten, buurtbemiddeling, welzijnsonderzoeken, ontmoeting, praktische dienstverlening en Welzijn024. Al deze dienstverlening bevindt zich op het snijvlak tussen welzijn en zorg.

Cliënten komen op verschillende manieren bij Sterker terecht. Dit kan op eigen initiatief van een cliënt gebeuren of er kan sprake zijn van een doorverwijzing. Ook de sociale wijkteams spelen hierin een belangrijke rol. Binnen deze teams werken meerdere zorg- en welzijnsorganisaties samen binnen een bepaalde wijk. Door het multidisciplinaire karakter van deze teams kunnen cliënten snel en doeltreffend worden geholpen met hun zorgvraag. Een medewerker van deze sociale wijkteams gaat op basis van de zorgvraag van de cliënt kijken wat ervoor nodig is en start een traject. Daarnaast organiseren de sociale wijkteams ook collectieve activiteiten om de samenhang in de wijk te verbeteren. Uitgangspunt hierbij is dat de bewoners zelf de regie houden (NIM, 2015). De exacte positie van deze sociale wijkteams verschilt echter per gemeente. Zo hebben de gemeenten elk een eigen opzet van een sociaal wijkteam en ook de rol van Sterker varieert hierbinnen.

2.2. Ontwikkelingen binnen de zorgsector

De ontwikkelingen die zichtbaar zijn binnen de organisatie Sterker passen in het beeld van de huidige ontwikkelingen binnen de zorgsector. Patient centredness, waarbij de patiënt een steeds meer centrale rol krijgt in het behandeltraject is een ontwikkeling die in de zorgsector duidelijk zichtbaar is.

(9)

Het idee hierbij is dat patiënten meer inspraak moeten krijgen in het behandeltraject, omdat andere partijen onvoldoende in staat zijn om voor hen te spreken (Van de Bovenkamp et al., 2008). Hierdoor krijgt cliëntparticipatie zowel op instellingsniveau als op landelijk niveau een steeds belangrijkere rol. Een andere ontwikkeling binnen de zorgsector is het poldermodel. Dit model, dat kenmerkend is voor besluitvorming in Nederland, komt steeds nadrukkelijker terug binnen de gezondheidszorg. Het poldermodel veronderstelt de aanwezigheid van formele vertegenwoordigers die samenwerken aan het creëren van consensus. Patiënten verenigen zich steeds vaker in patiëntenorganisaties en overkoepelende bewegingen. Zo bestaan er patiëntenorganisaties die te maken hebben met een specifieke ziekte, maar zijn er ook patiëntenbewegingen die algemeen van aard zijn. Daarnaast zijn er weer overkoepelende organisaties, waardoor het poldermodel op verschillende niveaus zichtbaar is. Doordat patiëntenorganisaties een sterk collectief vormen, vormen zij een sterke macht binnen de corporatistische overlegcultuur (Van de Bovenkamp et al., 2008).

2.3. Wet- en regelgeving

Binnen het sociale domein hebben de laatste jaren een aantal veranderingen plaatsgevonden op het gebied van wet- en regelgeving. Door de decentralisaties van diverse zorgtaken naar de gemeenten in 2015, zijn er op dit moment vijf wetten binnen het sociaal domein:

1. Wet Langdurige Zorg

De Wet Langdurige Zorg regelt de zorg voor de meest kwetsbare groepen binnen de samenleving. Hieronder vallen mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking die vrijwel permanente zorg nodig hebben. Deze wet regelt onder meer het verblijf in een instelling, medische zorg, algemene zorg, het gebruik van mobiliteitshulpmiddelen en het vervoer naar de plek waar de cliënt zorg ontvangt. De indicatiestelling wordt gedaan door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op basis van zorginhoudelijke criteria (Van de Schoot & De Jong, 2014).

2. Zorgverzekeringswet

De Zorgverzekeringswet regelt de verplichte volksverzekering voor geneeskundige zorg, de wijkverpleging en de behandeling van mensen met een zintuigelijke beperking. De Zorgverzekeringswet zorgt ervoor dat iedereen in Nederland een verplichte basisverzekering afsluit. De wijkverpleging en de behandeling van mensen met een zintuigelijke beperking wordt gedaan vanuit het persoonsgebonden budget (pgb) van de zorgverzekeraar (Van de Schoot & De Jong, 2014). 3. Wet maatschappelijke ondersteuning

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) regelt de ondersteuning voor mensen met een beperking om zo lang mogelijk thuis te kunnen blijven wonen. Hieronder vallen mensen met een verstandelijke, lichamelijke of psychische beperking, chronisch zieke mensen, ouderen en mensen met psychosociale problemen. Deze wet wordt uitgevoerd door de gemeenten, waarbij zelfredzaamheid van de burgers het sleutelbegrip is (Van de Schoot & De Jong, 2014).

(10)

4. Jeugdwet

De Jeugdwet zorgt ervoor dat de gemeente verantwoordelijk is voor de preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij verschillende soorten problemen, waaronder opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. De Jeugdwet is er voor alle jeugdigen tot 18 jaar. Hiermee krijgen de gemeenten een zorgplicht (Van de Schoot & De Jong, 2014).

5. Participatiewet

De Participatiewet regelt de doorstroom van mensen met een arbeidsbeperking naar de arbeidsmarkt met als doel de arbeidsparticipatie te laten stijgen. Hierbij gaat het vooral om mensen die kunnen werken, maar wel met behulp van ondersteuning. Gemeenten hebben diverse instrumenten die ze kunnen inzetten om de arbeidsparticipatie te verhogen, zoals bijvoorbeeld het verstrekken van een loonkostensubsidie aan een werkgever. Ook omvat de Participatiewet de bijstandsregelingen, waarbij de gemeenten gebruik kunnen maken van diverse toetsen (Van de Schoot & De Jong, 2014).

Een andere belangrijke wet die naast de vijf wetten binnen het sociaal domein een belangrijke rol speelt is de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen (WMCZ). Deze wet regelt de medezeggenschap van cliënten in zorginstellingen. In eerste instantie beperkte de medezeggenschap zich binnen deze wet tot het adviesrecht. Echter is de wet in 2016 aangescherpt, waardoor er nu een verzwaard advies gegeven kan worden door de cliëntenraad over bepaalde onderwerpen. Elke zorginstelling is volgens de WMCZ verplicht om een cliëntenraad in te stellen. Ook moeten adviesprocedures vooraf worden vastgelegd en indien daarvan wordt afgeweken moet de zorginstelling dit duidelijk motiveren richting de cliëntenraad (LOC, z.j.).

2.4. Cliëntparticipatie binnen Sterker

Cliëntparticipatie is binnen Sterker op verschillende manieren vormgegeven. Dit heef ook te maken met het feit dat de organisatie pas een fusie heef doorgemaakt. Zo heef Swon de beschikking over een cliëntenraad, terwijl dit binnen NIM niet meer het geval is. Cliënten zijn namelijk relatief kort in behandeling bij NIM, waardoor het opzetten van een eigen cliëntenraad lastig is. Bij Swon zijn de cliënten relatief langer in behandeling, waardoor er wel gebruik wordt gemaakt van een cliëntenraad. NIM maakt daarom gebruik van cliënttevredenheidsonderzoeken, waarbij cliënten wordt gevraagd een korte enquête in te vullen nadat ze bij NIM in behandeling zijn geweest. Echter is er vanuit de organisatie meer vraag naar een continue feedbackloop, met name bij de ontwikkeling van de sociale wijkteams. Hierbij staat het uitgangspunt ‘wat er is en wat werkt’ centraal. Daarnaast wil Sterker niets organiseren waar geen behoefe aan is, maar wel burgers en cliënten betrekken om met hen in gesprek te gaan over het sociaal werk dat uitgevoerd wordt (NIM, 2016).

Binnen Swon heef cliëntparticipatie een meer vaste vorm in de vorm van een cliëntenraad. Deze cliëntenraad adviseert de organisatie over de verbeterpunten van de kwaliteit van de dienstverlening.

(11)

Dit gebeurt in verschillende vormen, zoals klankbordgroepen, denktanks, commissies, werkgroepen en bijeenkomsten over mantelzorg.

2.5. Conclusie

In dit onderzoek is de vraag ‘Hoe ziet de huidige situatie omtrent cliëntparticipatie binnen Sterker er uit?' behandeld. Hierbij is eerst gekeken wat de organisatie Sterker precies doet en wat de rol is van de cliënt in het zorgproces. Vervolgens zijn de ontwikkelingen in de zorgsector besproken, waarbij ook verschillende wetten en regels aan bod zijn gekomen. Tot slot is er in de laatste paragraaf ingezoomd op het onderdeel cliëntparticipatie binnen Sterker. Hierbij zijn duidelijke verschillen zichtbaar tussen beide organisaties zichtbaar. Zo maakt Swon gebruik van een eigen cliëntenraad. Cliënten van NIM kunnen daarentegen alleen participeren middels cliënttevredenheidsonderzoeken.

(12)

3. Theoretisch kader

3.1. Inleiding

In het theoretisch kader worden allereerst de verschillende vormen van cliëntparticipatie omschreven. Daarbij wordt er ingegaan op de betekenis en achtergrond van cliëntparticipatie. Vervolgens wordt er ingezoomd op de verschillende niveaus van cliëntparticipatie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de participatieladder als meetinstrument. Hierna worden diverse interactieve en participatieve methoden besproken en wordt er ingezoomd op de kenmerken van deze methoden. Vervolgens worden er op basis van deze methoden criteria voor effectiviteit vastgesteld en worden deze criteria alsmede de participatieve methoden gebundeld in een beslisboom.

3.2. Cliëntparticipatie in een breder perspectief

Participatie in de besluitvorming is een thema dat niet alleen speelt binnen de zorg en welzijnssector. Op een tal van terreinen probeert de overheid de burgers actiever te betrekken bij de besluitvorming. Hiermee beoogt de overheid een aantal voordelen te realiseren, zoals het vergroten van het draagvlak onder de burgers, een impuls te geven aan politieke vernieuwing, de kwaliteit van beleid verbeteren en het vergroten van het probleemoplossend vermogen van de overheid. Daarnaast draagt participatie bij aan het dichten van de kloof tussen overheid en burger (Raad voor het Openbaar Bestuur, 2004). Doordat Nederland een corporatistische overlegstructuur kent, spelen belangengroepen een belangrijke rol in de relatie tussen de overheid en haar burgers. Deze belangengroepen reguleren het gedrag van de leden van de groep en beschermen haar belangen tegelijkertijd (Williamson, 1989).

Ook binnen de gezondheidszorg komt de nadruk steeds meer te liggen op participatie binnen de besluitvorming. Dit heef verschillende oorzaken. In het huidige systeem van gezondheidszorg is de nadruk steeds meer komen te liggen op de keuzemogelijkheden van de patiënt (Grit et al., 2008). Daarnaast heef er ook een verandering plaatsgevonden in de relatie tussen patiënt en zorgverlener, die de laatste jaren steeds gelijkwaardiger is geworden. Participatie binnen de gezondheidssector kent verschillende voordelen. Allereerst levert participatie een inhoudelijke bijdrage aan de gezondheidszorg (Epstein, 2008). Door het bundelen van verschillende ervaringen kan er ervaringskennis worden ingebracht bij het besluitvormingsproces, waardoor de kans op nieuwe originele oplossingen wordt vergroot. Het tweede argument voor participatie is het vergroten van de legitimiteit. Doordat de cliënten worden gezien als direct betrokkenen, is transparantie bij beleidsverantwoording van groot belang (Baker, 2007). Daarnaast heef participatie een positief effect op de empowerment van cliënten. Door middel van participatie krijgen cliënten een sterker gevoel van gelijkwaardigheid in de relatie tot de zorgverlener, waardoor het sociaal kapitaal van het individu toeneemt (Caron-Flinterman, 2005). Hierdoor wordt de gezondheid en zelfredzaamheid van burgers vergroot. Het vierde argument voor participatie is het vergroten van de implementatiekansen. Participatie draagt bij aan het vergroten van het draagvlak, waardoor de kans groter is dat bepaalde

(13)

besluiten daadwerkelijk worden geïmplementeerd. Tot slot heef participatie positieve gevolgen voor de effectiviteit en efficiëntie van het zorgsysteem. Door cliënten meer zeggenschap te geven vormen zij een sterkere tegenmacht tegenover de zorgaanbieders en zorgverzekeraars om de zorg meer vraaggericht te maken (Grit et al., 2008).

De ontwikkelingen binnen de zorgsector zijn weer te plaatsen in een breder perspectief binnen de bestuurskunde. De nadruk op cliëntparticipatie en de introductie van het poldermodel binnen de gezondheidszorg zijn ontwikkelingen die passen binnen het idee van New Public Governance. Naast Classic Public Administration en New Public Management wordt New Public Governance als een van de drie paradigma’s binnen de bestuurskunde gezien. Binnen het eerste paradigma, Classic Public Administration, lag de nadruk op het beleidstheoretisch en juridisch perspectief en was er sprake van een hiërarchische sturing met de overheid als centrale actor. Met de introductie van New Public Management verschoof deze focus naar een meer economisch perspectief. De introductie van meer marktwerking, met daarbij prestatiemeting, monitoring en concurrentie zijn belangrijke elementen binnen dit paradigma. De overheid heef een meer sturende rol op afstand. Het huidige denken past meer binnen het beeld van New Public Governance, waarbij de samenwerking tussen actoren over diverse beleidsterreinen heen centraal staat. Dit paradigma gaat uit van pluraliteit van diverse actoren en een hoge mate van burgerbetrokkenheid. De overheid stelt zich hierbij op als gelijkwaardige partner en draagt bij aan het oplossen van het probleem (Brandsen, 2016). De huidige ontwikkelingen binnen de zorgsector passen goed binnen dit laatste paradigma. Inspraak van cliënten en het oprichten van verschillende belangengroepen zijn ontwikkelingen waarbij de positie van de cliënt als steeds belangrijker wordt geacht.

Wanneer er gesproken wordt over cliëntparticipatie worden er in de literatuur grofweg twee perspectieven onderscheiden: het consumentenperspectief en de democratische benadering (Leys et al., 2007). Binnen het consumentenperspectief bekleedt de cliënt de rol van consument, waarin de gezondheidszorg wordt gezien als markt waarbinnen vraag en aanbod een belangrijke rol spelen. Uitgangspunt hierbij is dat consumenten de keuzevrijheid hebben om zelf keuzes te maken die aansluiten bij hun behoefen. Hiermee wordt gehoopt dat cliënten zich meer verantwoordelijk gaan voelen over hun gezondheid en daarbij een actievere rol gaan spelen binnen het proces (Council of Europe, 2001). Marktmechanismen moeten ervoor zorgen dat het aanbod van de dienstverlening beter wordt afgestemd op de behoefe van de cliënt. Het individu staat immers centraal binnen deze benadering, waarbij de cliënt het recht heef op informatie, keuzevrijheid en het recht heef om gehoord te worden (Callaghan & Wistow, 2006; Gustafsson & Driver, 2005). De tweede benadering, de democratische benadering, gaat uit van democratische basisprincipes zoals legitimatie, transparantie en verantwoording. Door het democratisch tekort, dat ook een rol speelt binnen de gezondheidszorg, is cliëntparticipatie een steeds belangrijker thema geworden (Council of Europe, 2001). Burgers hebben immers het gevoel dat hun stem niet meer wordt gehoord. Daarom moet de burger weer inspraak krijgen in het proces om zo tot een eerlijke verdeling van publieke middelen te komen (Gustafsson & Driver, 2005; Council of Europe, 2001). Daarnaast kan de stem van burgers, al

(14)

dan niet verenigd in een belangengroep, tegenwicht bieden tegenover de professionele actoren (Simces et al., 2003). Daarnaast kan dit democratisch perspectief leiden tot vernieuwde inzichten bij de beleidsmakers, waardoor verwacht wordt dat beslissingen anders zullen worden genomen.

Cliëntparticipatie kent verschillende definities. In dit onderzoek wordt de volgende definitie van Van Veenendaal et al. (2004) over cliëntparticipatie gehanteerd: ‘Het inbrengen van specifieke ervaringsdeskundigheid van cliënten en van de kennis van hulpverleners, met als doel een gelijkwaardige invloed te hebben op de ontwikkeling en uitvoering van een project/activiteit’. Cliënten en zorgprofessionals kunnen in verschillende mate betrokken worden bij het besluitvormingsproces en de invloed die zij kunnen uitoefenen op dit proces verschilt vaak. Een veelgebruikt instrument om deze mate van participatie weer te geven is de participatieladder. Deze participatieladder omschrijf verschillende niveaus van participatie, waarbij de rol van de cliënt in verhouding tot het besluitvormingsproces per trede varieert.

3.3. De participatieladder

Binnen de literatuur over burgerparticipatie is de participatieladder een instrument dat vaak wordt aangehaald. Diverse auteurs hebben de participatieladder beschreven, waardoor deze soms onderling van elkaar verschillen. De eerste auteur die gebruik maakte van de participatieladder was Arnstein (1969), die in haar ladder acht verschillende participatieniveaus beschreef. Bij de laagste vijf niveaus op haar ladder is er echter nauwelijks sprake van participatie. Pas vanaf niveau zes (partnership) hebben burgers voldoende zekerheid dat hun inspraak wordt gehoord en meegenomen. Deze participatieladder van Arnstein (1969) vormt de basis van de participatieladder die Edelenbos en Monnikhof (1998) hebben opgesteld. Deze ladder bestaat uit de volgende zes participatieniveaus:

1. Informeren

De agenda voor besluitvorming wordt bepaald door de politiek en het bestuur. Participanten hebben geen inbreng in de beleidsontwikkeling en hebben slechts een rol als toehoorder. Middelen die hierbij gebruikt worden zijn informatieavonden en huis-aan-huisbladen.

2. Raadplegen

De agenda voor besluitvorming wordt in hoge mate bepaald door de politiek en het bestuur. Hierbij worden burgers wel betrokken als gesprekspartner bij de ontwikkeling van beleid. De participant heef een rol als geconsulteerde. De politiek verbindt zich echter niet aan de resultaten van deze gesprekken. Middelen die gebruikt worden binnen dit participatieniveau zijn inspraakavonden, peilingen, enquêtes, debatten en groepsgesprekken.

(15)

De agenda voor besluitvorming wordt in beginsel opgesteld door de politiek en het bestuur. Wel krijgen betrokkenen de gelegenheid met oplossingen te komen voor problemen die spelen. Deze ideeën spelen vervolgens een volwaardige rol bij de ontwikkeling van beleid. De participant heef hierbij de rol als adviseur. In principe verbindt de politiek zich aan de resultaten, maar heef het wel de mogelijkheid hiervan af te wijken. Middelen die bij deze participatievorm worden ingezet zijn adviesraden, wijk- en dorpsraden, expertmeetings en rondetafelgesprekken.

4. Coproduceren

De agenda voor besluitvorming wordt opgesteld door de politiek, het bestuur en de betrokkenen gezamenlijk. De participant wordt gezien als volwaardige samenwerkingspartner en de politiek verbindt zich aan de aangedragen oplossingen. Middelen die bij dit niveau van participatie een rol spelen zijn overleggroepen, convenanten, werkateliers en projectgroepen.

5. Meebeslissen

De agendavorming en de ontwikkeling van de besluitvorming wordt grotendeels overgelaten aan de betrokkenen. Het ambtelijk apparaat heef slechts een adviserende rol. De politiek toetst de resultaten aan de vooraf opgestelde randvoorwaarden en neemt de resultaten over als deze binnen de kaders vallen. De participant heef hierbij een rol als medebeslisser. Middelen die overeenkomen met dit participatieniveau zijn een medezeggenschapsraad, een (bindend) referendum en een stuurgroep.

6. Zelfbeheer

Betrokkenen nemen zelf het initiatief en brengen bepaalde voorzieningen tot stand. De politiek en het bestuur worden helemaal niet betrokken bij dit proces.

Edelenbos en Monnikhof (1998) kijken bij het indelen van de verschillende participatieniveaus naar verschillende aspecten. Het eerste aspect is de agendavorming. Hierbij wordt gekeken hoe groot de invloed van de politiek, het bestuur en de betrokkenen zijn. Vervolgens wordt er gekeken naar de rol die de participant inneemt in de besluitvorming. Tot slot wordt er ingegaan op het committeren aan de resultaten door de politiek. In onderstaand schema worden alle verschillende participatieniveaus uiteengezet met daarbij een indeling op basis van deze aspecten.

Tabel 1. De participatieladder. Ontleend aan Edelenbos en Monnikhof (1998).

Agendavorming Rol participant Mate van

committeren

1. Informeren Door politiek en

bestuur

Toehoorder Politiek verbindt zich

niet aan resultaten

2. Raadplegen Door politiek en

bestuur, met inspraak betrokkenen

Geconsulteerde Politiek verbindt zich

(16)

3. Adviseren Door politiek en bestuur, ideeën betrokkenen spelen volwaardige rol

Adviseur Politiek verbindt zich

aan resultaten, maar heef mogelijkheid hiervan af te wijken

4. Coproduceren Door politiek, bestuur

en betrokkenen gezamenlijk

Samenwerkingspartne r

Politiek verbindt zich aan resultaten

5. Meebeslissen Door betrokkenen,

politiek en bestuur hebben adviserende rol

Medebeslisser Politiek neemt

resultaten over als deze binnen randvoorwaarden vallen

6. Zelfbeheer Door betrokkenen Beheerder Politiek wordt buiten

beschouwing gelaten Hoewel de participatieladder een veelgebruikt instrument is wanneer het gaat om burgerparticipatie, zijn er ook punten van kritiek. Zo doet de participatieladder geen recht aan alle andere doelen die participatie kan hebben naast het uitoefenen van macht. Doordat participatie zo veelzijdig is moet het meer worden gezien als mozaïek bestaande uit verschillende trappen en verbanden door elkaar heen (Tritter & McCallum, 2006). Een tweede argument tegen het gebruik van de participatieladder is dat de suggestie wordt gewekt dat een hoger niveau van participatie beter is (Trappenburg, 2008). Deze roep om een hoger niveau van participatie is echter vaak in de praktijk niet haalbaar. Dit komt doordat de intensiteit van de participatie afhankelijk is van de context waardoor bijvoorbeeld een inactieve vorm van participatie in sommige omstandigheden juist heel nuttig kan zijn. Het is dus belangrijk om bij het gebruik van de participatieladder rekening te houden met de mogelijke tekortkomingen ervan. Daarnaast is het noodzakelijk om naast de participatieladder ook andere participatie theorieën te gebruiken, zodat er niet één theorie de boventoon voert.

3.4. Participatieve methoden

In de literatuur over participatie is de participatieladder een veelgebruikt instrument. Echter worden er naast deze participatieladder ook vele andere methoden gebruikt, al dan niet gecombineerd met elkaar. Voorbeelden van methoden die door Grit et al. (2008) worden aangehaald zijn de participatieve methoden van De Cock-Buning en Honingh (2006) en de participatieve methoden volgens Leys et al. (2007). Beide participatieve methoden worden in deze paragraaf verder besproken.

Participatieve methoden worden gebruikt vanuit het idee dat stakeholders nuttige kennis kunnen aandragen bij het opstellen van de agenda of in de fase van beleidsvorming (Caron-Flinterman, 2005). Voorwaarden voor succes van deze participatieve methoden is dat er een werkvorm wordt gekozen die past bij de situatie en dat er voldoende aandacht wordt besteed aan de introductie en

(17)

communicatie van deze manier van werken. Het gebruik van participatieve methoden kent verschillende voordelen. Allereerst is er een pragmatisch instrumenteel argument. Participatie zorgt namelijk voor meer draagvlak, waardoor het bestuur effectiever functioneert. Ten tweede wordt er vanuit democratisch oogpunt beargumenteerd dat beleid dankzij participatieve methoden op een meer democratische wijze tot stand komt. Tot slot zijn er functioneel inhoudelijke argumenten. Deze stellen dat een breed spectrum aan ervaringen, inzichten, kennisvormen en perspectieven de kans vergroot dat er sneller originele ideeën voor bepaalde problemen worden aangedragen (Goorden et al., 2002).

3.5. Participatieve methoden van De Cock-Buning en Honing

De Cock-Buning en Honingh (2006) hebben onderzoek uitgevoerd naar verschillende participatieve methoden en hebben daarbij een analyse gemaakt per methode. Hierin hebben zij het doel, de gebruikte technieken, de sterke en zwakke punten, de voorwaarden voor succes, de tijdsduur en frequentie, de kosten en de participanten per methode uiteengezet. Daarnaast maken zij gebruik van een instrument, de zogeheten beslisboom, waarbij aan de hand van verschillende onderscheidende vragen een keuze wordt gemaakt voor een bepaalde methode. Allereerst zal er een uiteenzetting volgen van de verschillende methoden, met daarbij de eerdergenoemde onderzochte aspecten. Vervolgens komt de beslisboom aan bod en wordt er daarbij dieper ingegaan op de verschillen tussen de methoden onderling. De Cock-Buning en Honingh (2006) onderscheiden de volgende tien participatieve methoden:

1. Consultatie document 2. Deliberative polling 3. Dialoog

4. Dilemmatraining 5. Enquête of opinion poll 6. Expert panel

7. Focusgroep 8. Policy Delphi 9. Round tables 10. Scenario analyse

Deze participatieve methoden zijn echter niet allemaal geschikt voor cliëntparticipatie binnen de organisatie Sterker. Dit heef voornamelijk te maken met het feit dat cliënten bij NIM relatief kort in behandeling zijn, waardoor een aantal tijdsintensieve participatiemethoden op voorhand al niet geschikt zijn. Deliberative polling, dilemmatraining, expert panel, focusgroep, round tables en scenario analyse zijn methoden die te veel tijd in beslag nemen en daardoor afvallen (De Cock-Buning & Honingh, 2006). Hierdoor blijf een viertal participatieve methoden over, die hieronder nader worden toegelicht.

(18)

3.5.1. Consultatie document

Beschrijving

Een consultatie document is een document dat wordt opgesteld door de opdrachtgever met daarin informatie over een onderwerp waarover feedback gewenst is. Vervolgens wordt aan belanghebbenden gevraagd te reageren op dit document.

Doel

Het doel van deze methode is feedback vergaren op een onderwerp waarbij verschillende standpunten kunnen worden ingenomen. Betrokkenen worden hierbij vooraf geïnformeerd.

Gebruikte technieken

Het verspreiden van het document kan op papier of via een speciaal ingerichte website. Betrokkenen kunnen vervolgens reageren, ook dit kan op papier of via internet.

Sterkten en zwakten van de methode

Het voordeel van deze methode is dat iedereen kan deelnemen en er zo een groot aantal diverse meningen en perspectieven kan worden verzameld. Daarnaast is het een efficiënte manier om een groot aantal respondenten te benaderen. Ook is er de mogelijkheid voor deelnemers om anoniem te reageren. Tot slot is het relatief makkelijk om het document te verspreiden.

Een nadeel van deze manier van werken is dat niet alle beoogde deelnemers zullen participeren, om wat voor reden dan ook. Ook is het lastig om alle deelnemers op een evenwichtige en objectieve manier te informeren. Daarnaast is er ook geen mogelijkheid om door te vragen op bepaalde knelpunten. Verder is er de mogelijkheid dat participanten een bepaalde bias hebben. Tot slot wordt de respons op elektronische consulatie in vergelijking met formulieren per post als laag ingeschat.

Voorwaarden voor succes

Een van de voorwaarden voor succes is dat de participanten evenwichtig geïnformeerd moeten worden. De informatie in het document moet daarom accuraat en helder zijn, aangezien deelnemers geen mogelijkheid hebben om vragen te stellen. Daarnaast moeten deelnemers voldoende reactietijd krijgen.

Tijdsduur en frequentie

De tijdsduur omvat de tijd die nodig is om het document op te stellen en de tijd die betrokkenen nodig hebben om te reageren. De methode wordt eenmalig ingezet.

(19)

Kosten

De kosten voor het versturen van een consultatie document op papier naar ongeveer 1500 betrokkenen worden geschat op € 5.000. Wanneer het document op internet wordt geplaatst, worden de kosten geschat op € 1.500.

Participanten

Het aantal participanten is afhankelijk van hoeveel er benaderd worden. Deze groep participanten is heterogeen, waarbij de interesse in het onderwerp de enige gemeenschappelijke deler is. Participanten worden geselecteerd en direct benaderd.

3.5.2. Dialoog

Beschrijving

Door middel van een dialoog worden ideeën, overtuigingen, waarden en veronderstellingen onderzocht van een groep mensen die niet op een lijn zitten. Transparantie, openheid en eerlijkheid worden in een dialoogsetting sterk benadrukt. Voorafgaand aan de dialoog is het van belang knelpunten te achterhalen. Vervolgens wordt de dialoog geleid door een facilitator die onpartijdig is. Een effectieve dialoog heef een duidelijk doel, is geschikt om vertrouwen op te bouwen, is transparant, is deliberatief en draagt bij aan het leren van participanten (Ministery of Research Science and Technology, 2003).

Doel

Het doel van de dialoog is het verhelderen van standpunten van deelnemers die met elkaar niet op één lijn zitten. Hierbij wordt gestreefd naar consensus.

Gebruikte technieken

De dialoog vindt plaats in een open en productieve omgeving. Hierbij zijn vertrouwen en respect van essentieel belang. Deelnemers dienen elkaars meningen te respecteren.

Sterkten en zwakten van de methode

Doordat men van elkaar leert in een dialoog, werkt deze verrijkend en verhelderend. Daarnaast kan door middel van een dialoog worden achterhaald waarom meningen van elkaar verschillen. Ook werkt een dialoog transparant en bouwt het vertrouwen op bij de deelnemers. Tot slot zijn de deelnemers in de dialoog gelijkwaardig en is er sprake van een veilige omgeving waarin meningen worden uitgewisseld.

Echter kent de dialoog ook een aantal zwakke punten. Zo kunnen achterliggende belangen bij de deelnemers een rol spelen, waardoor zij een oppervlakkige bijdrage leveren of vervallen in strategisch

(20)

gedrag. De dialoog is als methode sterk afhankelijk van de bereidheid van de deelnemers. Ook wordt de polariteit in de dialoog verhoogd. Verder is een dialoog kwetsbaar voor manipulatie en kan het even duren voordat er diepte wordt bereikt en de dialoog echt op gang komt (Bohm et al., 1991).

Voorwaarden voor succes

Om een dialoog te laten slagen dienst er allereerst een open en productieve omgeving gecreëerd te worden waarin iedere deelnemer vrij kan spreken. Daarnaast dient er een goede facilitator te zijn die onpartijdig een dialoog kan leiden. Tot slot is het van belang om in een dialoog te anticiperen op belangentegenstellingen, aangezien dit een van de kernpunten is van de dialoog.

Tijdsduur en frequentie

De ideale frequentie voor een dialoog is een bijeenkomst van twee uur eenmaal in de week (Bohm et al., 1991). Verder is de tijdsduur en frequentie afhankelijk van de complexiteit.

Kosten

De kosten voor het organiseren van een dialoog worden geschat op €2.500. Echter kan hier flink in gesneden worden als de organisatie de stukken digitaal verstuurd en er gebruik gemaakt kan worden van een ruimte van de organisatie zelf.

Participanten

Bij de meeste dialogen worden tussen de 20 en 40 deelnemers uitgenodigd, maar dit is ook afhankelijk van de doelen. Verder is het belangrijk om een heterogene groep participanten te hebben en zullen de participanten vaak worden geselecteerd.

3.5.3. Enquête of opinion poll

Beschrijving

Deelnemers krijgen een aantal vragen voorgelegd die vervolgens worden geanalyseerd. Elke enquête bevat een aantal demografische vragen, die worden aangevuld met meningen of feitelijke informatie. Bij het uitzetten van een enquête wordt getracht de betrouwbaarheid en validiteit zo hoog mogelijk te houden. Een opinion poll is een specifiek soort enquête waarbij het achterhalen van meningen over een bepaald onderwerp binnen een populatie centraal staat. Deelnemers worden hierbij geselecteerd door middel van een representatieve steekproef.

Doel

Een enquête heef als doel het achterhalen van kwantitatieve informatie binnen een populatie. Hieronder vallen houdingen, waarden, voorkeuren, meningen en feitelijke informatie.

(21)

Bij het opstellen van een enquête wordt de vragenlijst van tevoren gestructureerd en gestandaardiseerd. Vervolgens wordt deze voorgelegd aan de deelnemers, waarna de resultaten worden geanalyseerd.

Sterkten en zwakten van de methode

Enquêtes zijn een efficiënt middel om informatie te verkrijgen binnen een grote populatie. Verder zijn enquêtes makkelijk te verspreiden en geven ze een brede range aan informatie. Errors worden zoveel mogelijk vermeden, door gebruik te maken van gestructureerde en gestandaardiseerde vragenlijsten. Ook is het relatief makkelijk om een enquête te analyseren en bovendien wordt de anonimiteit van de respondent gewaarborgd.

Aan een enquête kleven ook enkele nadelen. Allereerst kan de respons tegenvallen. Zo is het lastig om vooraf te voorspellen hoeveel personen de enquête daadwerkelijk invullen. Daarnaast kan er sprake zijn van een selectie bias. Hierbij heef de groep geselecteerde respondenten een andere mening dan de groep respondenten die niet geselecteerd is, waardoor de representativiteit in het geding komt. Ook geven enquêtes geen volledig beeld van sociale processen en factoren. Ondanks de gestructureerde en gestandaardiseerde vragenlijsten is het vrijwel onmogelijk om enquêtes vrij te houden van errors en zijn niet alle antwoorden even betrouwbaar.

Voorwaarden voor succes

Bij het uitzetten van een enquête zijn twee belangrijke succesvoorwaarden van belang. Allereerst moet de deelnemersselectie op juiste wijze worden uitgevoerd. Representativiteit van de groep respondenten is hierbij essentieel (Pfleeger, 2002). Een tweede belangrijke voorwaarde voor succes is juiste opzet van de enquête. De vraagstelling moet namelijk zo neutraal mogelijk zijn. Ook moet de enquête begrijpelijk zijn voor de respondenten, moeten open en gesloten vragen in de juiste situatie gebruikt worden en speelt het aantal vragen en de volgorde van deze vragen een belangrijke rol (Kitchenham et al., 2002).

Tijdsduur en frequentie

Een enquête wordt vaak eenmalig gebruikt, waarbij de tijd die respondenten nodig hebben om deze in te vullen geschat wordt tussen de vijf en dertig minuten.

Kosten

De kosten voor het uitzetten van een enquête zijn grotendeels afhankelijk van de gekozen methode en gebruikte technieken. Wanneer deze door een gespecialiseerd bureau wordt uitgevoerd, worden de kosten geschat op €40.000. (Elliot et al., 2005).

Participanten

Het aantal participanten dient groot genoeg te zijn om te kunnen spreken van een representatief beeld van een populatie. Deze participanten vormen een heterogene groep. Participanten kunnen op

(22)

voorhand worden geselecteerd, maar het is ook mogelijk om de enquête open te stellen voor iedereen.

3.5.4. Focusgroep

Beschrijving

Binnen een focusgroep wordt met een klein aantal personen een discussie gevoerd over een bepaald onderwerp. Deze discussie wordt geleid door een facilitator (Krueger, 1994). Er wordt gestart met een korte introductieronde en enkele algemene vragen. Vervolgens worden er meer specifieke vragen gesteld, waarbij zoveel mogelijk meningen en attitudes van de deelnemers dienen te worden achterhaald. Hierbij kunnen ook verschuivingen plaatsvinden, doordat er interactie plaatsvindt tussen de deelnemers onderling (Van Asselt et al., 2002).

Doel

Het doel van een focusgroep is het achterhalen van verschillende waarden, meningen en voorkeuren met betrekking tot een bepaald onderwerp. Hierbij wordt er vaak niet gezocht naar consensus, maar is het de bedoeling begrip te krijgen voor een onderwerp.

Gebruikte technieken

Bij deze participatiemethode wordt een gestructureerd groepsinterview afgenomen rond een open vraag. De facilitator heef hierin een centrale rol.

Sterkten en zwakten van de methode

Een voordeel van een focusgroep is dat het veel data oplevert. Allereerst wordt er inzicht verschaf in oorzaken van bepaald gedrag en motivaties. Hierdoor gaat de methode een stap verder en legt het de achterliggende redeneringen bloot. Daarnaast vullen deelnemers elkaar aan binnen het groepsinterview, waardoor dit interactie-effect meer informatie oplevert dan individuele interviews zouden doen (Morgan, 1996). Een ander pluspunt van deze methode is dat de data door deelnemers zelf wordt geanalyseerd. Zo worden de punten van overeenstemming en verschil door de deelnemers zelf besproken. Bovendien vindt een focusgroep plaats in een veilige en vertrouwde omgeving, waardoor de deelnemers sneller geneigd zijn om open en eerlijk te antwoorden (Slocum, 2006). Tot slot worden deelnemers door deze vorm van participatie gestimuleerd om actief mee te doen (Kitzinger, 1995).

Een focusgroep kent ook enkele nadelen. Ten eerste is zijn niet alle onderwerpen even geschikt om binnen een focusgroep te bespreken. Zo kunnen mensen bij onderwerpen die gevoelig liggen wat terughoudend reageren, wat de methode minder geschikt maakt. Ook is de data over het algemeen lastig te analyseren (Krueger, 1994). Daarnaast is er het risico dat de facilitator de controle verliest

(23)

over de groepsdiscussie, aangezien deze relatief weinig structuur kent. Tot slot kan het voorkomen dat resultaten van de focusgroep tot stand zijn gekomen door groepsdenken (Slocum, 2006).

Voorwaarden voor succes

Om tot een succesvolle uitvoering van de focusgroep te komen dient er rekening te worden gehouden met diverse voorwaarden. Ten eerste dient de samenstelling van de deelnemers te kloppen. Hiervoor is een goed uitnodigingsbeleid noodzakelijk. Hierbij dienen deelnemers over voldoende kennis over het onderwerp te beschikken en dienen zij een representatief beeld van de populatie te vormen. Daarnaast moet er worden nagedacht over een goed onderzoeksdesign van de focusgroep. Open en begrijpelijke vragen zijn hierbij essentieel. Tot slot dient de facilitator over genoeg kennis van het onderwerp te beschikken en dient deze ervaring te hebben met het leiden van focusgroepen.

Tijdsduur en frequentie

Een focusgroep duurt gemiddeld tussen de twee en drie uur. De frequentie is variabel. Qua voorbereidingstijd wordt er uitgegaan van twee maanden. Daarbij wordt ook nog eens twee weken gerekend voor de analyse.

Kosten

De kosten voor een focusgroep worden geschat op €1.400 voor een enkele focusgroep (Elliot et al., 2005).

Participanten

Qua participanten wordt er uitgegaan van vijf tot twaalf personen per focusgroep. Deze participanten worden geselecteerd op bepaalde kenmerken.

3.5.5. Beleidsdelphi

Beschrijving

Bij een beleidsdelphi vullen respondenten eerst een vragenlijst in. Vervolgens krijgt elke respondent de statistieken van deze enquête toegestuurd, waarna hij deze enquête nogmaals in moet vullen. Hierbij heef de respondent de keuze om zich te conformeren aan een meerderheid of bij zijn eigen standpunt te blijven. Ook levert de respondent hierbij een duidelijke argumentatie. Dit proces wordt herhaald totdat het duidelijk is op welke punten er consensus ontstaat en op welke punten dat niet het geval is. Er zijn verschillende methoden om een beleidsdelphi uit te voeren, waaronder een schrifelijke enquête, een face-to-face interview of een telefonisch interview.

(24)

Met een beleidsdelphi wordt getracht de meningen van respondenten over bepaalde onderwerpen te achterhalen. Hiermee kan de mate waarin nieuw beleid wordt geaccepteerd beter worden ingeschat, doordat alle voor- en tegenargumenten gedurende het proces duidelijk worden gemaakt.

Gebruikte technieken

Deelnemers ontvangen een enquête die ze vervolgens opsturen. Hierop ontvangen ze feedback, waarna een nieuwe ronde wordt gestart. Dit proces wordt net zo lang herhaald totdat er duidelijkheid is over de meningen van de respondenten over bepaalde standpunten.

Sterkten en zwakten van de methode

Een beleidsdelphi kent een aantal sterke punten. Ten eerste is het mogelijk om collectieve kennis te vergaren. Een beleidsdelphi is immers een sterke methode om op gestructureerde wijze naar groepscommunicatie te kijken. Daarnaast is deze methode anoniem, objectief en hoeven respondenten niet met elkaar om de tafel.

Ook kleven er een aantal nadelen aan deze manier van werken. Zo kan het organiseren van een beleidsdelphi nogal wat tijd in beslag nemen. Zeker wanneer er meerdere ronden nodig zijn om de meningen duidelijk in kaart te brengen, kan dit enkele weken in beslag nemen. Daarnaast kan manipulatie bij deze manier van werken niet helemaal worden voorkomen. Ook zijn niet alle vragen geschikt voor een beleidsdelphi. Tot slot moet er rekening worden gehouden met uitval van deelnemers, waardoor een bepaalde bias kan ontstaan.

Voorwaarden voor succes

Aan een succesvolle beleidsdelphi zijn enkele voorwaarden verbonden. Om te beginnen moet er voldoende tijd worden uitgetrokken voor het gehele proces. Deelnemers moeten voldoende tijd krijgen om een goede argumentatie te kunnen geven. Daarnaast moet er voldoende tijd worden ingepland voor het herstructureren van de enquête. Ook is het belangrijk om een goed selectiebeleid te hanteren. Hierbij moet het doel van deze methode duidelijk worden gemaakt aan de deelnemers. Een heterogene groep deelnemers levert vaak betere uitkomsten op. Ten derde is het van belang om een goed gestructureerde vragenlijst te gebruiken waarbij de onderliggende argumenten achterhaald kunnen worden. Tot slot is het van belang de argumentatie van de deelnemers op juiste wijze weer te geven in de feedbackronde.

Tijdsduur en frequentie

Voor het invullen van de enquête wordt de tijdsduur geschat op tien tot dertig minuten. De gehele procesduur, waarbij wordt uitgegaan van drie ronden, wordt geschat op drie maanden (Elliot et al., 2005). De frequentie is afhankelijk van het doel van de methode; deze wordt net zo vaak herhaald totdat het niet meer nuttig wordt geacht.

(25)

Kosten

De kosten van een beleidsdelphi van drie ronden worden geschat op €50.000. (Elliot et al., 2005).

Participanten

Idealiter wordt er gebruik gemaakt van een groep respondenten tussen de tien en vijfig personen. Belangrijk is dat de gehele breedte van respondenten, van voor- tot tegenstanders wordt geselecteerd. Wanneer het onderwerp erg complex is, kan het nodig zijn om nog meer deelnemers uit te nodigen. Deelnemers worden binnen deze methode geselecteerd en vormen een heterogene groep.

3.6. Participatieve methoden van Leys

Leys et al. (2007) maken bij het onderscheiden van participatieve methoden gebruik van de eerdergenoemde participatieladder. Deze methoden worden ingedeeld in drie participatieniveaus: informeren, consulteren en actievere vormen van participatie. Alle participatieniveaus vanaf niveau drie (adviseren), zoals Edelenbos en Monnikhof (1998) deze onderscheiden, vallen dus onder deze actievere vormen van participatie. Per niveau bespreken Leys et al. (2007) verschillende participatieve methoden, welke hier nader worden toegelicht.

1. Informeren

Informeren wordt gezien als een passieve manier van participeren, maar kan gebruikt worden om mensen aan te sporen om deel te nemen aan verschillende vormen van participatie. Dit vindt plaats langs diverse kanalen:

Publiciteit en sociale marketing

Sociale marketing wordt ingezet om discussies aan te wakkeren, beleid te verdedigen of gedrag, waarden en opinies te beïnvloeden (Leys et al., 2007).

Een gratis telefoonnummer

Door middel van een gratis telefoonnummer kan er op een goedkope manier informatie-uitwisseling plaatsvinden. Dit werkt aan twee kanten: men kan zowel informatie verschaffen als verzamelen (Leys et al., 2007).

Een informatiebeurs

Met een informatiebeurs kan een groot aantal mensen worden bereikt, waarbij informatie kan worden verstrekt over nieuwe diensten, beleid of programma’s (Leys et al., 2007).

(26)

Werkboeken

Werkboeken worden gebruikt om informatie te verschaffen over bepaalde beleidskwesties. Deze manier van werken kan ook actief worden gebruikt door de lezer te vragen zelf met oplossingen te komen voor bepaalde problemen (Leys et al., 2007).

Geschreven informatiebronnen

Deze methode omvat een groot aantal geschreven informatiebronnen, zoals persberichten, informatiefolders, mailinglist en internetartikelen. Vaak worden deze middelen ingezet om te informeren over een bepaalde kwestie, maar daarnaast kunnen ze ook worden gebruikt om een discussie op gang te brengen (Leys et al., 2007).

Open huis

Hierbij worden mensen uitgenodigd om op informele wijze geïnformeerd te worden over een bepaalde kwestie. Dit kan door middel van geschreven informatiebronnen, maar ook door bijvoorbeeld gesprekken met gezondheidspersoneel (Leys et al., 2007).

2. Consulteren

Bij dit niveau van participatie wordt het publiek gevraagd om hun mening te geven over bepaalde kwesties. Bij deze methode kan er zowel overleg als geen overleg plaatsvinden (Harrison & Mort, 1998). Bij de overleggende variant hebben de deelnemers de mogelijkheid om met elkaar te discussiëren; bij de niet-overleggende variant is dit uitgesloten. Binnen dit participatieniveau onderscheiden Leys et al. (2007) verschillende methoden:

Vragenlijsten en surveys

Door middel van vragenlijsten en surveys kan er makkelijk informatie over meningen, houdingen en kenmerken van een doelgroep worden verzameld (Rowe & Frewer, 2000). Vaak worden surveys gebruikt om een beeld te krijgen van de verschillende perspectieven binnen een doelgroep. Echter hebben deelnemers geen mogelijkheid om meningen toe te lichten of te nuanceren (Leys et al., 2007). Over het algemeen hebben vragenlijsten en surveys weinig invloed op beleid (Rowe & Frewer, 2000).

Focusgroepen

Bij deze methode vindt er een discussie plaats binnen een kleine groep personen waarbij een facilitator de discussie leidt (Krueger, 1994). Hierdoor kunnen deelnemers uiteindelijk tot een opinie komen, waar geen consensus over bereikt hoef te worden. Over het algemeen hebben focusgroepen weinig invloed op beleid (Rowe & Frewer, 2000).

(27)

Door middel van een steekproef worden er houdingen, waarden en percepties gevraagd van mensen die een doelgroep vertegenwoordigen rondom bepaalde beleidskwesties (Health Canada, 2000). Het nadeel van deze manier van werken is dat meningen erg snel worden geregistreerd, waardoor de antwoorden vaak weinig nuance bevatten (Leys et al., 2007).

Burgerpanels

In een burgerpanel zitten ongeveer 12 tot 20 burgers die representatief zijn voor een bepaalde doelgroep. Door middel van overleg over diverse beleidskwesties onder leiding van een moderator komen deze deelnemers uiteindelijk tot een visie, die vervolgens wordt omgezet in een aanbeveling. Het burgerpanel heef dus een adviserende rol (Parkinson, 2004). Het voordeel van burgerpanels is dat je vrij snel genuanceerde informatie binnen een bepaalde doelgroep kan achterhalen. Echter willen er nog wel eens problemen voordoen met de representativiteit van deze methode en beschikken niet alle deelnemers over voldoende kennis (Abelson et al., 2003).

Community mapping

Bij deze methode wordt er aan burgers gevraagd om een profiel op te stellen van de belangen, noden, middelen, kennis en ervaring die gedeeld worden onder de gemeenschap (Amsden & VanWynsberghe, 2005). Hierdoor krijgen beleidsmakers een beter inzicht in problemen die spelen onder de bevolking en krijgen burgers op hun beurt meer duidelijkheid over veranderingen die plaatsvinden. Het afbakenen van een gemeenschap wordt door Parker (2006) gezien als grootste uitdaging binnen deze methode.

Referendum

Bij een referendum wordt er een officiële stemming gehouden waarbij burgers een stem kunnen uitbrengen over een bepaalde stelling, vaak bestaande uit twee opties. Een referendum kan zowel consulterend als bindend worden ingezet. Het voordeel van een referendum is dat een grote groep burgers direct betrokken wordt bij het beleid. Echter leent een referendum zich niet voor complexe beslissingen, aangezien er vaak maar twee antwoordmogelijkheden zijn (Rowe & Frewer, 2000). 3. Actievere vormen van participatie

Onder de actievere vormen van participatie wordt het initiatief grotendeels aan de burger gelaten. De participatieniveaus adviseren, coproduceren, meebeslissen en zelfbeheer vallen allen onder deze actievere vormen van participatie. Methoden van participatie zoals Leys et al. (2007) deze omschrijven zijn:

Petities

Petities worden ingezet om bepaalde kwesties op de beleidsagenda te zetten. Ook kan deze methode worden gebruikt om besluiten aan te vechten (Leys et al., 2007).

(28)

Een burgerjury wordt gebruikt wanneer er gekozen moet worden tussen twee concrete opties. Burgers worden hierbij van tevoren geïnformeerd en moeten door middel van het zoeken naar consensus uiteindelijk tot een oordeel komen (Kashefi & Mort, 2004).

Consensusconferentie

Bij deze methode komen burgers bijeen om consensus te bereiken een aanbevelingen te doen over een bepaalde kwestie. Hierbij worden deelnemers eerst geïnformeerd, waarna er een conferentie plaatsvindt waarbij er een dialoog wordt opgezet tussen burgers, experts en beleidsmakers. De resultaten van deze conferentie worden vervolgens gebruikt in een rapport en omgezet in aanbevelingen (Health Canada, 2000).

Overleg-polling

Met deze methode worden opiniepeilingen gecombineerd met een overleg-element. Hierbij worden eerst een representatieve steekproef van de doelgroep genomen, waarna de geselecteerden geïnformeerd worden over bepaalde kwesties. Vervolgens nemen ze deel aan kleine discussiegroepen om zo tot een tot een geïnformeerde publieke opinie te komen (Health Canada, 2000). Bij deze methode wordt een hoge representativiteit aangevuld met inhoud doordat er mogelijkheid is tot overleg (Koning Boudewijnstichting & VIWTA, 2006).

Adviserend comité, bestuur of raad

Een adviserend comité wordt samengesteld vanuit verschillende perspectieven van de doelgroep die zij vertegenwoordigen. Deze groep geef vervolgens advies met betrekking tot bepaalde problemen (Health Canada, 2000). Het risico hierbij is dat niet alle perspectieven uit de doelgroep evenredig vertegenwoordigd worden (Gollust et al., 2005).

Publieke hoorzittingen en seminaries

Bij deze methode wordt er een vergadering georganiseerd waarbij alle stakeholders worden uitgenodigd. In het debat worden alle perspectieven besproken die uiteindelijk invloed hebben op het beleid (Health Canada, 2000).

Charrette

Een charette is een bijeenkomst van ongeveer 20 tot 60 personen. Alle stakeholders worden hierbij uitgenodigd. Het doel is om deelnemers van verschillende doelgroepen tot consensus te laten komen. Een charette wordt vaak ingezet bij het ontwikkelen van lokale projecten (Koning Boudewijnstichting, 2006). Het voordeel van deze methode is dat er makkelijk steun en legitimiteit kan worden verkregen. Echter neemt de methode ook relatief veel tijd in beslag, waardoor het voor deelnemers lastig kan zijn om tijd vrij te maken (Leys et al., 2007).

(29)

Hierbij worden opinies en ideeën uitgewisseld met als doel de beleidsbeslissingen te beïnvloeden (Health Canada, 2000).

Parlementaire comités en commissies

Bij deze methode worden er commissies gevormd binnen het parlementaire proces. Burgers en stakeholders krijgen de mogelijkheid om hun mening te geven over bepaalde kwesties en wetsvoorstellen en deze voor te leggen aan het parlement (Health Canada, 2000).

Koninklijke en onderzoekscommissies

Deze onderzoekscommissies zijn aangesteld door de overheid zelf en hebben de taak om een onafhankelijk onderzoek naar bepaalde kwesties uit te voeren. In tegenstelling tot België komt deze vorm in Nederland echter niet voor. Bij dit type onderzoek kunnen ook burgers of andere stakeholders worden betrokken. Het kabinet krijgt vervolgens de resultaten van het onderzoek onder ogen (Health Canada, 2000).

Workshops

Hierbij wordt vaak op interactieve wijze een discussie georganiseerd rondom een bepaalde kwestie. Het doel hiervan is om diverse belangen samen te brengen en tot consensus te komen of oplossingen voor bepaalde problemen te ontwikkelen (Health Canada, 2000).

Retreats

Bij deze methode staat het informele karakter van de bijeenkomst centraal. Retreats bestaan uit sociale en recreatieve activiteiten met als doel de relaties tussen personen te verbeteren. Ook kunnen hierbij bepaalde thema’s worden bediscussieerd (Health Canada, 2000).

Round table

Bij een round table komen verschillende stakeholders bij elkaar bijeen. Echter is er hier geen sprake van een dominante actor, waardoor elke stakeholder een gelijkwaardige bijdrage levert aan het geheel. Het collectief neemt uiteindelijk een beslissing. Het is belangrijk dat bij deze methode de discussie wordt geleid door een actor die geen belang heef bij de uitkomst van het proces (Health Canada, 2000).

Studiekring

Middels een studiekring wordt er op gestructureerde wijze overleg gevoerd door een groep van ongeveer 10 personen. Het doel hiervan is het vinden van punten van overeenstemming. Discussies of debatten zijn binnen deze methode uitgesloten. Daarnaast vinden er vier verschillende dialoogsessies plaats. Allereerst wordt de persoonlijke ervaringen van het individu met het onderwerp besproken. In de tweede sessie wordt er gekeken welke opties er allemaal beschikbaar zijn. De derde sessie richt zich op de concrete acties en de ideeën voor verandering. Tot slot komen

(30)

alle actoren in de laatste sessie samen om de inhoud van de sessies te bespreken (Leighninger, 2002). Het voordeel van een studiekring is dat de deelnemers veel input kunnen leveren, omdat ze zijn onderverdeeld in verschillende groepen.

Studiegroep

Binnen een studiegroep vinden er discussies plaats tussen ongeveer 10 personen met bijzondere kennis op een bepaald terrein. Hierbij wordt door middel van gestructureerde en niet-gestructureerde discussies een advies gevormd dat vervolgens wordt doorgespeeld naar de beleidsmakers (Health Canada, 2000).

Denktank

Creatieve personen vormen samen met experts een denktank waarbij er gezocht wordt naar innovatieve oplossingen voor bepaalde kwesties (Health Canada, 2000).

Participatie in beleidsevaluerend onderzoek

Hierbij worden patiënten, burgers en andere belanghebbenden betrokken bij de evaluatie van het beleid. Bij interne evaluaties speelt de rol van de burger een belangrijke rol. Daarnaast moet er ook ruimte zijn voor externe evaluaties (Council of Europe, 2001).

3.7. Participatieve methoden van het Vlaams Patiëntenplatform

Het Vlaams Patiëntenplatform heef onderzoek uitgevoerd naar verschillende participatievormen binnen de ziekenhuiszorg. Naast de participatieladder gebruiken zij nog een andere manier om de participatievormen in te delen. Hierbij wordt de volgende indeling gebruikt:

1. Microniveau

Hierbij wordt gekeken naar de relatie van de patiënt tot de zorgverlener. 2. Mesoniveau

Hierbij staat participatie binnen het niveau van de afdeling of instelling centraal. 3. Macroniveau

Binnen dit niveau speelt participatie binnen een regio.

Het onderzoek van het Vlaams Patiëntenplatform richt zich op de eerste twee niveaus, waarbij de meeste aandacht wordt gevestigd op het mesoniveau. Hierbinnen wordt daarom nog een onderscheid gemaakt tussen afdelingsniveau en instellingsniveau (Vlaams Patiëntenplatform, 2011). 1. Microniveau

Binnen het microniveau worden vier verschillende participatiemethoden omschreven, die elk betrekking hebben op een eigen niveau op de participatieladder.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Doel van deze eerste workshop was om de verschillende experten en belanghebbenden in de recreatie en/of toerisme sector in De Wijers samen te brengen, elkaar te leren kennen, en hen

Tegen alle verwachtingen in zien we dat het onderzoeksgebied reeds in de 1° eeuw bewoond is en sterk stedelijke kenmerken vertoont. Vanaf de 2° eeuw wordt de inrichting en bewoning

Onder grote belangstelling las men dat een consortium van Indonesische en Nederlandse organisaties (Tauw, INDYMO, TU Delft en water & milieulab WLN Indonesia) start met

Zij zorgden gezamenlijk wel voor een gelijkblijvende productie (EKO-monitor, 2003). Slechts 85% van de biologische melk kan ook daadwerkelijk als zodanig worden afgezet. Het

Beltrum: “Onze invloed wordt groter, omdat de gemeente ons veel meer nodig zal hebben, aangezien zij zelf meer op afstand zal komen te staan.” Gemeente Hengelo: “Een deel van de

Aansluitend bij het motto van het NLA “Mensen maken de stad” kunnen de bewoners zelf initiatief nemen en beslissen, maar wordt deze situatie gecreëerd door de

In het bijzonder zal antwoord moeten worden gegeven op de vraag: wat is bepalend voor de keuze door de accountant van de middelen en methoden die doel­ matig zijn in

Deze bezorgdheden kunnen weggenomen worden door open te staan voor een wijd spectrum aan waardes en noden bij de actoren.. • Wanneer de focus te veel ligt op lokale kwesties,