• No results found

Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/49505 holds various files of this Leiden University dissertation

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/49505 holds various files of this Leiden University dissertation"

Copied!
433
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

The handle http://hdl.handle.net/1887/49505 holds various files of this Leiden University dissertation

Author: Wolthekker, Dirk

Title: Alleen omdat ik een Van Hall ben : Gijs van Hall 1904-1977

Issue Date: 2017-06-06

(2)

alleen omdat ik een van Hall ben

(3)

Copyright © 2017 Dirk Wolthekker/Uitgeverij Balans, Amsterdam Omslagontwerp Marjo Starink

Omslagfoto Gijs van Hall in de loge van de Tweede Kamer, 12 maart 1963

© Anefo, Nationaal Archief Foto auteur © David Finato Typografie en zetwerk Irma Hornman

Druk Bariet, Steenwijk

Alle rechten voorbehouden.

(4)

Alleen omdat ik een Van Hall ben

GIJS VAN HALL 1904-1977

Proefschrift

ter verkrijging van

de graad van Doctor aan de Universiteit Leiden, op gezag van Rector Magnificus prof. mr. C.J.J.M. Stolker,

volgens het besluit van het College voor Promoties te verdedigen op dinsdag 6 juni 2017

klokke 15.00 uur door Dirk Wolthekker geboren te Groningen in 1959

(5)

Promotor:

Prof. dr. H. te Velde

Promotiecommissie:

Prof. dr. R.A.M. Aerts – Universiteit van Amsterdam Prof. dr. C.W. Bosch – Rijksuniversiteit Groningen Prof. mr. dr. M.J. Cohen – Universiteit Leiden Dr. H.G.J. Kaal – Radboud Universiteit Nijmegen Prof. dr. W. Otterspeer – Universiteit Leiden

(6)

inhoud

Inleiding – 9 Biografische notities – 13

Theorievorming – 17 Thema’s en onderzoeksopzet – 24

Het archief Van Hall – 27

Deel i

Een jongeman van stand

1 In welgestelde kringen – 35 Van oude families en dynastieën – 36 Patriciaat en haute bourgeoisie na 1850 – 40

Aristocratisering – 45

2 Rond de eeuwwisseling – 48 De Van Hall-Boissevain clan – 53

Kuren als levensstijl – 58 Een reizend effectencommissionair – 62

3 Jongensjaren – 68 Standseer en een moord – 70

‘Gemoedelijke luiheid’ – 75 Emma Nijhoff – 81 Amsterdam-Leiden vice versa – 84

(7)

Deel ii

Bankieren overzee, ondergronds en in Amsterdam

4 Amsterdam – New York – Amsterdam – 95 Het stoomschip ‘Rotterdam’ – 97

Wall Street – 99 Miljoenenspeculatie – 108 Vertrouwen en geldsores – 112 Politiek in Amsterdam en elders – 117

5 Ondergronds bankieren – 122 Na de capitulatie – 126 De Nederlandse Unie – 129

Partners in crime – 134

‘Van de eene stand naar de andere’ – 143

6 Bankier in de politiek – 150 Verkaveld vermogen – 155 De constructie van een held – 159

Tussen bank en parlement – 164

‘Een kort interbellum’ – 171 Twee Leidse juristen – 179

Deel iii De burgemeestersjaren

7 Lobbyist en manager – 185 Burgemeestersechtpaar in de media – 189

De apolitieke citymanager – 196 Nogmaals: Emma – 201 Twee onervaren mannen – 208

De pontenmisère en een ‘doorbraak naar de Amerikaanse markt’ – 214 Onder professoren – 221

(8)

8 Polders, Portugezen en Provo’s – 227 Een lastig wetsvoorstel – 229 Opnieuw een beloning – 235 De jeugd aan zet: Provo – 243

Regenten onder vuur – 249

9 Anni horribili – 255 Het Huwelijk – 257

Bij Mies – 267 Traangas en karabijnen – 275

‘Dank vom Haus Habsburg’ – 284

Deel iv

Naspel en slotbeschouwing

10 Burgemeester buiten dienst – 295 Een ‘onbillijk’ en ‘onbegrijpelijk’ ontslag – 298

Haags tin en Amsterdams goud – 306 Eindelijk een politicus aan het roer – 309

Naspel in de Eerste Kamer – 314 Gemankeerde memoires – 319 Afscheid van twee burgemeesters – 322

Slotbeschouwing – 326

Summary – 343 Nawoord – 349 Noten – 353 Bronnen en literatuur – 399

Personenregister – 409 Over de auteur – 415 Illustratieverantwoording – 416

(9)

‘Iemand als Gijs van Hall moest dan wel aftreden na het bouwvakkersprotest tegen De Telegraaf in 1966, maar hij heeft

óók geweldige dingen gedaan voor de stad. De IJ-tunnel, het Hilton, de ontwikkeling van de Bijlmer, hoe je het ook

bekijkt een groots project.’

Eberhard van der Laan, Vrij Nederland, 18-07-2013

(10)

Inleiding

‘Hij is geen politicus en ook geen ambtenaar. Hij loopt niet in de rails van de ambtenaar en werkt niet aan zijn imago, zoals de politicus. Hij is een zakenman.’1

Aldus Emma van Hall-Nijhoff in een ‘exclusief interview’ in mei 1967, vlak na het gedwongen aftreden van haar man Gijs van Hall als bur- gemeester van Amsterdam. De regering had hem – ‘met dank voor de vele en gewichtige diensten’ – eervol ontslag verleend na een reeks uit de hand gelopen rellen en de ermee samenhangende ge- zagscrisis in de jaren daarvoor. Zelf vond Van Hall zijn ontslag aller- minst eervol. ‘Barbertje moet hangen,’ had hij het journaille toege- beten, voorafgaand aan het laatste gesprek met premier De Jong.2 Deze zou inderdaad onverbiddelijk zijn en aan Van Halls burge- meesterschap rücksichtslos een einde maken. Al was Van Hall het er niet mee eens, in het interview dat zijn echtgenote gaf over het ont- slag van haar man school haar impliciete opvatting dat hij in het verkeerde metier terecht was gekomen: hij hoorde helemaal niet thuis in de politiek, maar hij had wel, zei ze in hetzelfde interview,

‘een enorm gevoel voor heel veel andere dingen: rotzooi opruimen, nieuwe dingen maken, plezier hebben in teamwork’. Aan zijn imago had hij niet gewerkt nee. Maar was dat niet juist een voordeel? ‘Je moet niets geven om populariteit, want dan ga je al binnen twee jaar kapot.’3Het had tien jaar geduurd.

Het burgemeesterschap van Gijs van Hall ving aan op 1 februari 1957, toen hij op 52-jarige leeftijd eerste burger van de hoofdstad werd nadat zijn voorganger, de bij de bevolking zeer populaire Ar- nold d’Ailly, een maand daarvoor tussentijds was teruggetreden. Van

(11)

Halls burgemeesterschap zou tragisch aflopen, hoewel hij tijdens zijn eerste ambtstermijn verschillende mooie wapenfeiten op zijn naam had gezet: de bouw van de Bijlmermeer, de financiering en bouw van de IJ-tunnel en de verzelfstandiging van de universiteit.

Maar tijdens zijn tweede ambtstermijn ging het mis: hij bleek een controversieel politiebeleid te voeren, het kroonprinselijk huwelijk was omgeven door geweld, demonstraties liepen uit de hand en er ontstond een sterke roep om meer democratie waar Van Hall onvol- doende antwoord op had. De ordeverstoringen die erop volgden, werden nauwgezet geregistreerd door de oprukkende televisie, het nieuwe medium dat Van Hall midden in de publiciteit zette en waar hij geen raad mee wist. Het net aangetreden kabinet had genoeg van Van Halls politieke en publieke optreden en nam de unieke beslis- sing de burgemeester van de hoofdstad aan de kant te zetten.

De val van Gijs van Hall als burgemeester van Amsterdam staat cen- traal in dit boek. Die val en de daaraan voorafgaande jarenlange or- deverstoringen in de hoofdstad roepen vragen op als: waarom was deze man burgemeester geworden? Wat ging er precies mis tijdens zijn burgemeesterschap? Lag dit echt allemaal aan Van Hall zelf of was hij ook slachtoffer van de omstandigheden, slachtoffer van een nieuwe tijd en van de snel aan invloed winnende beeldcultuur? Van Hall meende dat zijn ontslag te maken had met hemzelf, of liever ge- zegd: met zijn a≈omst als telg van het negentiende-eeuwse regen- tengeslacht Van Hall. Hij meende dat hij symbool was geworden van de verwerpelijke regentenklasse en haar paternalistische regenten- mentaliteit en het slachtoffer van verzet daartegen. Alle kritiek die hij kreeg, het was in zijn eigen ogen allemaal ‘alleen omdat ik een Van Hall ben’. De vraag of dat inderdaad zo was, zal in dit boek worden beantwoord.

Gijs van Hall – zijn oªciële naam was ‘Gijsbert’, maar zijn hele leven werd hij door iedereen ‘Gijs’ genoemd – was zoals gezegd telg uit het bekende geslacht Van Hall. Daartoe behoorde bijvoorbeeld ook de negentiende-eeuwse minister en staatsman Floris Adriaan baron van Hall. In tegenstelling tot Floris Adriaan, een halfbroer van Gijs’

overgrootvader Anne Maurits, had Gijs van Hall allesbehalve erva-

(12)

ring in de praktische politiek toen hij geroepen werd tot het open- baar bestuur. Hij had in de jaren twintig rechten gestudeerd in Lei- den en was tijdens zijn studententijd verschillende keren met zijn vader, bankier en effectenhandelaar Aat van Hall, mee geweest op zakenreis naar de Verenigde Staten, waar hij diep onder de indruk was geraakt van de American way of life, waar ieder zijn individuele droom in alle vrijheid leek te kunnen waarmaken. Na zijn huwelijk met uitgeversdochter Emma Nijhoff vertrok hij in 1928 met haar naar New York, waar hij enige jaren werkte op een beleggingskantoor op Wall Street. De vrijheid in de Verenigde Staten leek grenzeloos, te meer daar de afstand tot Nederland hem vrijstelde van familiever- plichtingen aan deze kant van de oceaan en de vrijheid dus des te meer kon worden beleefd. Het verblijf in Amerika werd een succes en Gijs van Hall deed er – zonder het toen nog te weten – inspiratie op voor zijn visie op het latere burgemeesterschap. Midden in de economische crisis van de jaren dertig keerde hij, met vrouw en dochter, toch terug naar Nederland, waar hij directeur werd van het Amsterdamsch Trustee’s Kantoor. Zij streken als forensen neer in het Noord-Hollandse Laren. Daar bleek eens te meer hoe het Ameri- kaanse vooruitgangsdenken hen had veranderd: de benauwde en verzuilde Nederlandse samenleving stond hun niet meer aan. Met generatiegenoten voerden zij geregeld gesprekken over een nieuwe inrichting van het politieke bestel en doorbreking van de verzuiling, die de Nederlandse samenleving domineerde.

In de Tweede Wereldoorlog speelde Gijs van Hall samen met zijn broer Walraven een belangrijke rol in de financiering van het Neder- landse verzet door in geheime samenwerking met functionarissen van De Nederlandsche Bank, die onder toezicht stond van de nsb’er Meinoud Rost van Tonningen, schatkistpromessen te vervalsen en deze bij nacht en ontij in de kluizen van de bank om te ruilen tegen authentieke schuldbewijzen, waarmee het verzetswerk werd gefi- nancierd.4Zijn broer moest het verzetswerk met de dood bekopen.

Na de oorlog nam Gijs zitting in vele besturen van organisaties die zich bezighielden met de afloop en verwerking van de oorlog. Bij de oprichting van de PvdA in 1946 werden hij en zijn vrouw direct lid.

Zoals Emma later zei: ‘De PvdA is gedeeltelijk voortgekomen uit het

(13)

verzet. Mijn man en ik hebben de Tweede Wereldoorlog heel intens meegemaakt, wij waren er met hart en ziel bij betrokken. In 1945 was er voor ons maar één weg. De PvdA heeft een gevoelsklimaat waarin ik mij thuis voel, al is de verwerkelijking natuurlijk nooit wat de idealen beogen.’ Een opvallende bekentenis van twee mensen die beiden uit liberale families kwamen en in liberale kringen verkeer- den. ‘De meesten van onze vrinden zijn vvd-lid of neutraal, wij accepteren dat van elkaar.’5Gijs zette in die periode een nieuwe stap in zijn bankcarrière: hij werd directeur van de Bank Labouchere en werd bovendien toezichthouder of commissaris van vele commer - ciële ondernemingen en (semi)publieke organisaties.

Enige politieke betekenis kreeg Gijs van Hall pas toen hij namens de PvdA in 1956 lid werd van de Eerste Kamer, een half jaar later ge- volgd door het burgemeesterschap van Amsterdam. Een man uit een zeer goede Amsterdamse familie met een geweldig oorlogsverleden, het was bijna logisch dat deze man tot burgemeester was benoemd, was het veel gehoorde commentaar. Van Hall was ‘een telg uit een oud Amsterdams patriciërsgeslacht, dat reeds vele vooraanstaande figuren in stad en landsbestuur heeft opgeleverd. In de late achttien- de eeuw was reeds een Maurits van Hall hoofdschout van Amster- dam. De bekende financier van Willem ii, Floris Adriaan van Hall, behoort ook tot zijn voorgeslacht.’6Hij werd getypeerd als ‘een sym- pathieke patriciër en kapitalist onder de aegide van de Partij van de Arbeid’, een man in wie men ‘veel vertrouwen’ had. ‘Vóór alles, om- dat hij gedurende de bezetting getoond heeft een man te zijn, een man van nationale gezindheid.’7

Maar het burgemeesterschap zou jammerlijk eindigen. Wat daar- na restte was een zwaar geschonden politiek blazoen, al bleef Van Hall nog vijf jaar lid van de Eerste Kamer, waar tot zijn frustratie zijn disfunctioneren als burgemeester nog geregeld aan de orde kwam.

Meer plezier leek hij – als fervent voorstander van de Europese ge- dachte – te beleven aan zijn zetel in de Raad van Europa en de West- Europese Unie, maar ook dat viel uiteindelijk tegen. In mei 1977 overleed hij plotseling op 73-jarige leeftijd.

(14)

Biografische notities

Dit onderzoek poogt het burgemeesterschap van Gijs van Hall en het tragische einde daarvan nader te duiden aan de hand van de periode die eraan voorafging. De patriciër Van Hall wordt in dit boek neer - gezet als student, bankier, verzetsstrijder en bestuurder, maar ook als representant van een groep Amsterdamse burgers en families, die vanaf de negentiende eeuw geld, macht en invloed verwierven en zich mengden met het zittende patriciaat en de oude regenten – voor zover nog niet uitgestorven – uit de tijd van de Republiek.

Deze groep nieuwe burgers gaf het economisch en bestuurlijk le- ven van de hoofdstad aan het einde van de negentiende eeuw een flinke versnelling. De Grondwet van 1848 schiep daarvoor belangrij- ke voorwaarden: de adel had geen standsprivileges meer en de adel- lijke stand kon niet langer automatisch aanspraak maken op deelna- me aan het openbaar bestuur. Nieuwe groepen burgers dienden zich daar vervolgens voor aan, onder wie de (niet-adellijke) familie Van Hall. Die zal in een biografische omlijsting worden gepresenteerd als entourage rond het leven van Gijs van Hall. Aldus kon zijn burge- meesterschap in perspectief worden geplaatst.

‘De biografie zet het individu neer in de kring van zijn familie en vrienden, plaatst hem in de traditie van zijn voorouders, in de ge- schiedenis van zijn stad en land en toetst zijn waarden aan die van de cultuur waarvan hij [de hoofdpersoon] deel uitmaakt.’ Aldus neer- landicus Jan Fontijn, gelauwerd biograaf van Frederik van Eeden, in een essaybundel over de biograaf en zijn held.8Historicus en neer- landicus Hans Renders betoogt iets vergelijkbaars, namelijk dat de biograaf moet aantonen ‘dat iemands persoonlijke achtergrond van invloed is geweest op zijn publieke wapenfeiten’.9In grote lijnen is het precies deze taakopvatting van de biograaf, die het uitgangspunt was bij dit onderzoek naar het burgemeesterschap van Gijs van Hall.

‘Wil de biograaf zijn held werkelijk benaderen,’ zegt Sam Dresden,

‘dan moet hij diens leven “hebben” en “zijn”.’10Het eerste impliceert dat de biograaf de hele levensloop van de hoofdpersoon moet ken- nen en ‘hebben’. Hij moet met andere woorden een goed beeld en overzicht hebben van leven en werk van zijn hoofdpersoon, een op-

(15)

gave die met het beschikbare bronnenmateriaal over Van Hall te vol- brengen was. Lastiger was het om hem ook te ‘zijn’. Terecht werpt Fontijn de vraag op in hoeverre een dergelijk ‘inbezitneming’, een zekere verinnerlijking dus van de biograaf met de hoofdpersoon, mogelijk is.11Een lastige kwestie voor een biograaf die zonder te psy- chologiseren iets wil zeggen over een man die zijn innerlijke gevoels- leven slechts in geringe mate heeft prijs gegeven.Zoals Jan Romein terecht beweert, is de psychologie ‘als zodanig ahistorisch’ en hoort gepsychologiseer derhalve niet thuis in de biografie.12Toch kan er zonder te psychologiseren, maar met behulp van het vele materiaal dat over Gijs van Hall beschikbaar was, wel een visie worden gepre- senteerd op Van Hall, inclusief zijn innerlijke leven. Daarbij vormde het Van Hall-archief een zeer goede bron en waren de dagboeken die Emma van Hall-Nijhoff naliet, en waarin zij ook inzicht gaf in het le- ven van haar man, zeer bruikbaar. De ‘inbezitneming’ van Gijs van Hall kon zodoende toch gestalte krijgen.

In de hausse van biografieën die de afgelopen jaren is verschenen – waaronder vele van politici en topbestuurders – is ook de burge- meestersbiografie in opmars, al gaat het daarbij vooral om biogra- fieën van de burgemeesters van de grote steden. Ook van Amsterdam zijn de afgelopen jaren burgemeestersbiografieën verschenen.

Opvallend bij het Amsterdamse burgemeesterschap is dat de hoofdstad niet de traditie kent van de ‘rondreizende’ burgemeester, die als ‘bourgmestre de carrière’ van stad naar stad trekt.13De hoofd- stad kent voornamelijk ‘gelegenheidsburgemeesters’, die slechts één maal het burgemeesterschap bekleden. Van verschillende Amster- damse ‘gelegenheidsburgemeesters’ zijn inmiddels biografieën ver- schenen. In 2008 promoveerde historicus Harm Kaal op het burge- meesterschap van Willem de Vlugt (1921-1941), maar het persoonlijk archief van De Vlugt was ‘niet heel omvangrijk’, zodat de maatschap- pelijke context en de stedelijke cultuur noodgedwongen veel aan- dacht kregen.14Van latere Amsterdamse gelegenheidsburgemeesters als Wim Polak (1977-1983) en Ed van Thijn (1983-1994) verschenen autobiografische geschriften of herinneringen.15 De journalisten Hugo Logtenberg en Marcel Wiegman schreven in 2010 de burge- meestersbiografie Job Cohen. Burgemeester van Nederland. Ze kozen, niet geheel verwonderlijk, voor een tamelijk journalistieke aanpak

(16)

en interviewden tientallen personen uit Cohens omgeving.16Recen- telijk verscheen het boek Van der Laan. Biografie van een burgemeester van politicoloog Kemal Rijken, die voor zijn boek eveneens een jour- nalistieke aanpak koos.17

Ook Gijs van Hall was een gelegenheidsburgemeester, maar om- dat Van Halls gehele leven in dit boek in beeld is gebracht, is dit geen burgemeestersbiografie, maar een gewone biografie, die echter wel een speciale focus heeft: Van Halls unieke val als burgemeester van Amsterdam en de vele facetten uit zijn persoonlijke en werkzame le- ven die op zijn burgemeesterschap en het gedwongen einde daar- van, van invloed zijn geweest.

Gijs van Hall presenteerde negen jaar na zijn aftreden als burge- meester zijn memoires onder de titel Ervaringen van een Amsterdam- mer. Het zijn herinneringen waarin juist die facetten uit zijn per- soonlijke leven ontbreken. Ze vormen voornamelijk een tamelijk beperkt feitenrelaas zonder al te veel diepgang en duiding omtrent zijn eigen persoon. In het voorwoord schreef hij zelf dat hij vooral op papier had willen zetten ‘wat ik in mijn leven heb meegemaakt’.18Het was, achteraf geredeneerd, een volkomen ‘verzakelijkte biografie’, een term die de historici Henk te Velde en Mieke Aerts gebruiken om vroege biografieën van onder meer Marga Klompé en Willem Drees te typeren. In bijvoorbeeld interviews construeerden deze politici ie- der hun eigen biografie, waarbij in een zakelijke stijl steeds hetzelfde repertoire aan anekdotes werd opgedist. ‘De stijl was onpersoonlijk, passend overigens bij politici uit de jaren vijftig, een periode waarin politiek meer een kwestie was van “hebben” (bestaanszekerheid, in- komen), dan van “zijn” (identiteit).’19Klompé en Drees streefden met die stijl overigens een politiek doel na, waarbij zij zichzelf neerzetten als politici met wie men in zee kon gaan, als wilden zij aangeven er te zijn voor ‘de zaak’ en niet wegens henzelf. Van Hall was overigens een groot bewonderaar van Drees, schrijft hij in zijn memoires. ‘Als er één man in Nederland is, die ik boven allen hoogacht, is dit Drees.’20 Of Van Hall er ook was voor ‘de zaak’ (Amsterdam) of ‘wegens hem- zelf ’, zal in dit boek blijken.

Voor Willem Drees lag de legitimatie van de politiek ‘in de geboek- te resultaten, niet in de band tussen politici en achterban’.21Hetzelfde gold voor Gijs van Hall. Het soort zakelijke memoires waartoe deze

(17)

opvatting leidde, vinden we bij beiden terug. In Drees. Weerslag van een werkzaam leven, verschenen in 1972, treffen we een in toon, stijl en opzet vergelijkbaar feitenrelaas aan als in Ervaringen van een Amster- dammer, dat enige jaren later verscheen, al is de vraag of Van Hall net zo had nagedacht over de politieke houding en stijl die hij met zijn memoires wilde overbrengen als Drees. Waarschijnlijk niet: Van Hall was noch politicus, noch een groot stilist, noch een groot regisseur van zijn eigen burgemeesterschap en schreef gewoon op wat hij op basis van bewaarde documenten geschikt en van belang achtte voor het publiek en voor het nageslacht. In de tijd dat zij elkaar nog brie- ven schreven had Emma hem ‘een episch schrijver’ genoemd: niet over emoties en ‘niet over wat je dacht en zo’.22

Om een nieuwe inkleuring van Gijs van Halls burgemeesterschap gestalte te geven, is zijn persoonlijke geschiedenis belicht, waarbij is onderzocht in hoeverre die geschiedenis doorwerkte in zijn burge- meesterschap en de tragische afloop ervan. Van Halls eigen opvat- ting dat hij slechts was ontslagen omdat hij ‘een Van Hall’ was, werd gedeeld door een deel van de Provo-beweging, de culturele en poli- tieke vernieuwingsbeweging van dat moment, dat meende dat in Amsterdam een representant van ‘een oeroud regentengeslacht’ aan het roer stond, die alleen al om die reden van het burgemeestersto- neel moest verdwijnen. Provo meende overigens dat alle regenten moesten verdwijnen en waarom dan niet beginnen met Gijs van Hall, als hoofdstedelijk symbool van regentenbestuur.

Maar had de familie Van Hall niet juist zo’n solide reputatie in po- litiek-bestuurlijke kringen en in kringen rond het oorlogsverzet? En had Van Hall het burgemeesterschap niet juist gemoderniseerd door een zakelijke, effectieve bestuursstijl na te streven? Ook Provo wilde toch vooruitgang en een modern openbaar bestuur? Werd Van Hall echt alleen geofferd vanwege zijn familiegeschiedenis en bestuurs- stijl of was hij ook slachtoffer van de omstandigheden, zoals een on- derzoekscommissie later constateerde. Tegen die achtergrond is ge- probeerd nieuw licht te werpen op het ontslag van Gijs van Hall in mei 1967.

(18)

Theorievorming

Regentenbestuur en de bijbehorende bestuursstijl – de zogenoem- de ‘regentenmentaliteit’ – vormen geregeld terugkerende thema’s in de Nederlandse politieke geschiedenis, waarmee overigens niet is ge- zegd dat regentenbestuur uitsluitend een Nederlands verschijnsel is.

De regentenmentaliteit is relevant voor dit onderzoek omdat Gijs van Halls burgemeesterschap en zijn stijl van besturen er onlosma- kelijk mee zijn verbonden, met dank aan Provo, in het bijzonder aan schrijver Harry Mulisch. Deze wijdde zijn in 1966 verschenen ambi- tieuze pamflet Bericht aan de rattenkoning, door Emma van Hall ‘dat rotboekje’ genoemd, geheel aan kritiek op de regentenstand. Dit was volgens Mulisch ‘een gesloten, patricische kaste van kooplui, die on- der elkaar de ekonomische en politieke baantjes verdeelden, van de bankiersbaantjes tot de burgemeestersposten’. Dat Mulisch het zo formuleerde was waarschijnlijk niet helemaal toevallig: het regen- teske, als arrogant, wereldvreemd en autistisch getypeerde optreden van de patricische bankier-burgemeester Gijs van Hall was in Mu- lisch’ ogen wel het ultieme bewijs van nepotisme en corruptie. Maar hoewel hij Van Hall beschouwde als ‘een rasechte regent’, gingen die kwalificatie en het bijbehorende gedrag volgens Mulisch feitelijk op voor ‘vrijwel iedere Nederlander die een leidende positie bereikt’.23 Drees werd door de schrijver zelfs ‘het archetype van de regent’ ge- noemd.24

Niet alleen bij Mulisch, maar ook bij veel van zijn tijdgenoten be- stond het beeld dat Gijs van Hall, met zijn negentiende-eeuwse re- gentenmentaliteit, het niet zo nauw nam met de beginselen van de twintigste-eeuwse democratie. Of dat beeld ook een feit is of wellicht aanvulling behoeft, zal in dit boek nader worden onderzocht. Van Halls bestuursstijl verhinderde immers niet dat hij óók voorop liep bij de modernisering van het burgemeesterschap. Zijn tamelijk in- getogen, deftige en plechtstatige bestuursstijl – ook kenmerkend voor zijn negentiende-eeuwse voorgangers – ging gepaard met een twintigste-eeuwse zakelijke managementstijl, waarbij het bereiken van bestuurlijk resultaat voorop stond. In die zin was hij óók een overgangsfiguur naar een nieuwe tijd en niet enkel een relict uit een voorbije tijd. Politiek gezien dus wel degelijk een product van de een-

(19)

heidsstaat met een centrale beleidsaansturing en zeker geen repre- sentant van louter eigenbelang in een lokale context, zoals men dit kende ten tijde van de Republiek.

In dezelfde jaren dat het begrip ‘regentenmentaliteit’ voor in de mond lag bij de culturele en politieke avant-garde van Amsterdam, werd het in Leiden geïntroduceerd in de wetenschap. Politicoloog Hans Daalder presenteerde het begrip in 1964 tijdens zijn oratie aan de Leidse universiteit. Hij verstond onder een regentenmentaliteit de gedachte onder Nederlandse bestuurders ‘dat gezag zichzelf legiti- meert’ en dus geen politieke basis hoefde te hebben. Deze mentaliteit leidde er volgens Daalder toe dat er een grote afstand bestond tussen bestuurder en bestuurde, die argwanend tegenover elkaar stonden.

‘Waar de bestuurder zich geenszins de dienaar van het volk en de po- litiek-niet-onmondige burger zich verre van mederegeerder voelt, ontstaat een sfeer van wantrouwen en onwelwillendheid.’

De verklaring voor deze bestuurscultuur was volgens Daalder ge- legen in de geschiedenis van het Nederlandse openbaar bestuur, dat sinds de Gouden Eeuw was gebaseerd op wat hij noemt ‘het huwelijk van particularistische regententradities en Napoleontisch-étatisti- sche centralisatie’. Door een dergelijke blend van bestuursmodellen was weliswaar voorkomen dat er een ambtenarenstaat naar Frans model was ontstaan, maar kon de Nederlandse elite wel de bestuur- lijke touwtjes in handen houden en besturen in de vermeende zeker- heid van natuurlijk recht. De daaraan verbonden regentenmentali- teit had, evenals de regenten zelf, de eeuwen overleefd en zou volgens Daalder ook de komende generaties wel overleven: eenmaal geves- tigde bestuurlijke tradities zouden volgens hem niet veranderen, doordat zij ‘een sterk conformerende druk op nieuwkomers uitoefe- nen’.25

Ook de Leidse historicus Henk te Velde wijdde verschillende beschouwingen aan de begrippen, te beginnen met zijn oratie in 2006.26Die werd later opgenomen in een bundel beschouwingen over politieke tradities in Nederland. Hij concludeerde onder meer dat de term ‘regent’ tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw ‘vaak positief bedoeld’ was, al hing er ook het aura van ijverige eenvoud, saaie fantasieloosheid, deftige degelijkheid en verzuild paternalisme

(20)

omheen.27Precies die bevoogding en betutteling en vooral de strijd daartegen brachten de term ‘regent’ onherstelbare schade toe en de regentenmentaliteit in eeuwig diskrediet. Rehabilitatie van de term zou zelfs ‘onbegonnen werk’ zijn: de negatieve lading ervan was te sterk geworden. ‘Sinds het verzet van de jaren zestig tegen het pater- nalisme van verzuilde bestuurders staat het begrip “regent” voor on- geveer alles wat er verkeerd is aan de Nederlandse politiek.’28Niette- min hoeft regentenbestuur volgens Te Velde niet per se een bestuur te zijn dat een ‘ongenaakbaar autisme’ praktiseert, ‘maar eerder een wat zelfgenoegzaam bestuur, dat als het erop aankwam de bakens verzet. Regentendom is dan niet de harde lijn van de arrogantie, maar het pragmatisme van het meebuigen.’29

Een onderzoek naar regentendom leidt bijna automatisch naar een beschouwing over het patriciaat en de adel in Nederland. Immers, regenten behoorden in het verleden vaak tot de ene of de andere ca- tegorie. Tussen hen bestaat een groot kwalitatief verschil: leden van de adel staan oªcieel geregistreerd bij de Hoge Raad van Adel, waar- bij uitsluitend a≈omst telt, tenzij er bij Koninklijk Besluit adeldom is verleend.30Overerving van adeldom gaat uitsluitend via de man- nelijke lijn. De leden van de Nederlandse adel staan vermeld in het Nederland’s Adelsboek, ook genoemd het ‘rode boekje’. Het hier on- derzochte geslacht Van Hall komt daar niet in voor. De negentiende- eeuwse minister Floris Adriaan van Hall werd in 1856 – toen hij mi- nister van Staat was geworden – wegens zijn verdiensten voor het Rijk weliswaar in de adelstand verheven met het predicaat ‘baron’, maar deze Van Hall overleed kinderloos, zodat de adellijke titel na zijn dood niet werd doorgegeven aan een volgende generatie.

Anders staat het met het Nederlands patriciaat. Daartoe behoort men niet op basis van a≈omst dan wel verheªng, maar uitsluitend op basis van (maatschappelijke) prominentie. In de reeks Neder- land’s Patriciaat – bekend onder de naam ‘blauwe boekje’ – zijn vol- gens het Centraal Bureau voor Genealogie (cbg) stamreeksen opge- nomen ‘van families die ten minste gedurende de laatste 150 jaar onafgebroken een vooraanstaande rol in de Nederlandse samenle- ving hebben gespeeld’. Volgens het cbg betreft het families waarvan de leden ‘tot op de huidige dag op de voorgrond treden met promi-

(21)

nente bestuurders, wetenschappers, oªcieren of zakenlieden’.31Over de precieze criteria waaraan deze groep moet voldoen alvorens te worden geregistreerd in het ‘blauwe boekje’ is onder wetenschappers discussie. Zo hanteert politicoloog Meindert Fennema een tijdspan- ne van drie generaties, veel minder dus dan 150 jaar. De registratie van patricische families is volgens hem ‘tot op zekere hoogte ar - bitrair’, juist vanwege het ontbreken van heldere criteria.32

Over het algemeen geldt dat patriciërsfamilies die staan geregis - treerd in het ‘blauwe boekje’, dat in beginsel jaarlijks wordt geactuali- seerd, tevens behoren tot de groep van enige duizenden Nederlandse families van aanzien. Naast de familie Van Hall spelen of speelden onder meer de families Boissevain, Calkoen, Delprat, Van Eeghen, Heldring, Kalff, Van Oyen en Van Tienhoven generaties lang een rol in de recente geschiedenis, in het bijzonder in die van Amsterdam.

Zij allen staan geregistreerd in één of meerdere edities van het ‘blau- we boekje’. Wat de rol van de familie Van Hall is (geweest) binnen de- ze groep van aanzienlijke families en hoe de families – meestal via onderlinge huwelijken – aan elkaar geparenteerd waren, zal in dit boek nog nader worden uitgewerkt.

Socioloog Cees Schmidt haalt in zijn boek over de familie Teding van Berkhout de term ‘regentenmechanisme’ aan, waarbij deftig- heid en rijkdom als het ware de as vormden van de macht en elkaar aanvulden, waarbij regentendochters trouwden binnen de eigen stand of met vermogende kooplieden buiten hun eigen stand en re- gentenzonen rijke koopmansdochters trouwden, ‘waarbij de voor- keur werd gegeven aan meisjes wier moeder van patricische bloede was’.33Zo ontstond accumulatie van aanzien, macht en geld.

Algemeen onderzoek naar elites is op de kaart gezet door verschil- lende negentiende- en twintigste-eeuwse sociologen, onder wie de Duitse socioloog Max Weber. Zijn elite-indeling geldt als klassiek en wordt sinds Weber haar construeerde ook door veel andere sociolo- gen en historici gehanteerd. Weber maakte onderscheid tussen be- stuurlijke elites met politieke macht en invloed, financieel-econo- mische elites met geld en vermogen en sociaal-culturele elites die hun positie danken aan geboorte en/of door de samenleving toege- kende status, aanzien en invloed. Vooral de vraag wie er behoort tot de sociaal-culturele elite is soms moeilijk te beantwoorden, want las-

(22)

tig kwantificeerbaar. Toch vormt deze elite volgens vele onderzoe- kers de enige echte elite. Immers: zonder status, aanzien en invloed stellen geld en ambten weinig voor. In dit boek zal blijken wat nu eigenlijk de sociaal-culturele positie was van het geslacht Van Hall en de positie van Gijs en Emma van Hall-Nijhoff in het bijzonder.

De Frans-Italiaanse econoom Vilfredo Pareto, een tijdgenoot van Weber, deed ook onderzoek naar elitevorming. Zijn ‘theorie van de circulatie van elites’ gaat ervan uit dat status, macht en invloed van elites a≈alven naarmate leden van zo’n elite langer aan de macht zijn. Des te langer elites aan de macht zijn, hoe meer ze aan dynamiek en ambitie inboeten met als gevolg dat ze in status, macht, aanzien en/of geld worden opgevolgd door nieuwe elites. Interessant is de vraag of dit ook voor het geslacht Van Hall gold: in de negentiende eeuw komt het geslacht boven drijven, maar vijf generaties later is de familie grotendeels verdwenen uit de Nederlandse bestuurderskrin- gen. Zo zijn er intussen al lang geen burgemeesters of ministers meer met de naam Van Hall en is de familie al bijna vijftig jaar niet meer vertegenwoordigd in het Nederlandse parlement.34De familie werd voor het laatst opgenomen in de 61ste jaargang (1975) van het ‘blau- we boekje’.35

Na Weber en Pareto was ook de twintigste-eeuwse Franse socio- loog Pierre Bourdieu actief in het onderzoek naar elitevorming. Zijn theorie is een uitbreiding op de theorie van Weber. Bourdieu ontwik- kelde de ‘distinctietheorie’: het idee dat groepen zich formeren op basis van een gedeelde habitus waaronder smaak, omgangsvormen, gewoonten, rituelen en taalgebruik. Wie wil behoren tot een groep met een gedeelde habitus, zal volgens Bourdieu moeten beschikken over economisch, cultureel en sociaal kapitaal om toetreding tot die groep te realiseren en te bestendigen.36

Volgens Fennema kent onderzoek naar elites twee centrale invals- hoeken, de zogenoemde ‘horizontale’ en ‘verticale’ integratie, waar- bij vooral de horizontale integratie voor deze biografie interessant lijkt. Daarbij wordt gekeken naar de mate waarin elites met elkaar sa- menwerken en onderling met elkaar zijn verbonden. De overstap van bestuurlijke elites naar topposities in het bedrijfsleven of an- dersom is hiervan een voorbeeld.37Dit zal ook zichtbaar blijken bij Gijs van Hall.

(23)

Een bekend onderzoek naar specifiek de Amsterdamse elite, is de klassiek geworden tweedelige genealogische studie De Vroedschap van Amsterdam 1578-1795, van Johan Elias, autodidactisch historicus en zelf telg uit een deftige patriciërsfamilie. Historica Barbara van Vonderen onderzocht schetsmatiger, biografischer en vooral anek- dotischer hetzelfde als Elias, maar dan voor de tweede helft van de negentiende eeuw.38Historica Boudien de Vries deed in haar disser- tatie uitgebreid onderzoek naar verschuivingen in de sociale strati - ficatie en baseerde zich daarbij vooral op fiscale bronnen en kiezers- lijsten voor de verkiezingen van de Tweede Kamer. Ze concludeerde dat er onder invloed van de economische expansie in de tweede helft van de negentiende eeuw een nieuwe financieel-economische elite ontstond die nog niet het aanzien genoot van de traditionele sociaal- culturele elite met netwerken en invloed, maar wel ‘de top’ vormde van een nieuwe maatschappelijke hiërarchie, namelijk die in klas- sen. De statische standenmaatschappij, waarin ieder zijn plaats ken- de op basis van a≈omst en geboorte, brokkelde geleidelijk af en werd vervangen door een dynamische klassenmaatschappij. ‘Het stands- bewustzijn prevaleert bij de traditionele elite, het klassenbewustzijn ontstaat bij de nieuwe elite.’39Historicus en archivaris Peter Hofland stelde over 125 jaar gemeentelijk leven een repertorium samen van de Amsterdamse gemeenteraad, met een inleidende studie naar de bestuurlijke elite.40In het naslagwerk van Elias komt het geslacht Van Hall niet voor: tot de regenten van de Republiek behoorden de leden niet. Wel hoorde Maurits Cornelis van Hall (1768-1858) vanaf de Bataafse tijd tot de liberale notabelen van Amsterdam. In de studies van Van Vonderen en Hofland – beide over de negentiende eeuw – komt de naam wel voor.

De laatste jaren zijn talrijke onderzoeken verricht naar het Neder- lands burgemeesterschap en naar het benoemingenbeleid van bur- gemeesters vanuit de rijksoverheid en lagere overheden. Dergelijk onderzoek is vooral juridisch en bestuurskundig van aard. Zo heeft socioloog Wim Derksen vele publicaties op zijn naam staan over het burgemeesterschap, waaronder het overzichtswerk De burgemeester.

Van magistraat tot modern bestuurder, over de geschiedenis van de burgemeester als publiek figuur. De Groningse staatsrechtsgeleerde

(24)

en historicus Douwe Jan Elzinga leidde eind jaren negentig een com- missie van onderzoek naar de dualisering van het lokaal bestuur en de positie van de burgemeester daarin. De uitkomsten daarvan zijn sindsdien veel gebruikt, ook voor dit onderzoek. Historicus Stefan Couperus verrichtte recentelijk onderzoek naar theorie en praktijk van de vooroorlogse organisatie van het Amsterdamse stadsbestuur.

Hij besteedt onder meer aandacht aan het idee van ‘apolitiek stads- bestuur’, dat naar Amerikaans voorbeeld met citymanagers de pro- blemen van de grote stad te lijf gaat.41

De meest recente studie naar staat en stand van het burgemees- tersambt is de studie Majesteitelijk en magistratelijk van de Tilburgse bestuurskundige Frank Hendriks. Uit het rapport blijkt vooral dat er de afgelopen 100 jaar niet zo veel is veranderd in de rol die burge- meesters zichzelf toedichten; het is vooral de context die is veran- derd. Hendriks betoogt op basis van gesprekken met burgemeesters dat het Nederlands burgemeesterschap in de kern is gericht op ‘wa- ken en binden, de boel bestuurlijk en maatschappelijk bij elkaar houden en brengen’. Daarbij onderscheidt hij zeven burgemeesters- rollen.

De burgemeester is ten eerste voorzitter van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en wethouders. Daarnaast is hij verbinder ‘voorbij de formele besluitvorming’, dat wil zeggen de verbindende schakel tussen verschillende (in)formele besluitvor- mingscircuits. Hendriks noemt hem ‘het oliemannetje tussen ge- meentebestuur en samenleving’, een burgemeester moet aanvoelen wat er in de samenleving ‘speelt’. Ten derde vervult de burgemeester de rol van burgervader (m/v): hij is ‘staatshoofd der stad met een be- tekenisvolle rol van steun en toeverlaat’, een bestuurder met een

‘quasi-monarchale’ rol, waarbij hij ‘vaderlijk-streng’ kan optreden richting burgers. Als vaandeldrager van de gemeente is hij – ten vierde – de publicrelationsoªcer van de gemeente, het visitekaartje naar buiten toe, stadsambassadeur in buitengewone dienst. Ten vijf- de is hij kwaliteitsbewaker van bestuurlijke processen, een functio- naris die procedures bewaakt, waarbij de juistheid van de procedure en de integriteit waarmee die is omgeven belangrijker zijn dan de uitvoering (waarmee immers vooral het ambtelijk apparaat en/of de wethouders zijn belast). Ten zesde is de burgemeester de bewaker

(25)

van de openbare orde, waarbij hij verantwoordelijk is voor de porte- feuilles veiligheid, politie en brandweer. Last but not least is de bur- gemeester ‘bestuurder in algemene dienst’, de bestuurlijke ‘troef- kaart’ die wordt uitgespeeld bij crises en grote evenementen.42 Tijdens zijn burgemeesterschap kreeg Van Hall te maken met al deze verschillende rollen. Aan de hand daarvan kon Van Halls burge- meesterschap worden beoordeeld en in verband worden gebracht met zijn ontslag.

Thema’s en onderzoeksopzet

Dit boek poogt de persoonlijke achtergrond en het publieke leven van Gijs van Hall met elkaar te verbinden en in historisch perspectief te plaatsen met als doel nieuw licht te werpen op zijn burgemeester- schap en zijn val als burgemeester nader te duiden. Daarbij komt een vijftal historische thema’s aan de orde:

– Stand en aanzien van de Amsterdamse sociale bovenlaag.

– Verzet en heldendom tijdens en na de oorlog.

– Netwerken en de onderlinge verwevenheid van elites.

– Privé en publiek in het openbaar bestuur.

– Het burgemeesterschap – omslag en continuïteit

Dat juist voor deze thema’s is gekozen, heeft twee redenen. Enerzijds zijn het thema’s die nauw met Van Halls leven verweven zijn, ander- zijds zijn de thema’s breed genoeg om aan de hand van ‘de case-Van Hall’ ook iets te kunnen zeggen over andere burgemeesters. Aan de hand van deze thema’s konden onderzoekvragen worden geformu- leerd, die dus als het ware onder de thema’s ‘hangen’ en dit boek in zekere zin zo ordenen dat nieuwe inzichten over het burgemeester- schap van Gijs van Hall kunnen worden verkregen en een goed zicht kan worden gepresenteerd op zijn opkomst en ondergang als burge- meester.

Zo kan de keuze voor het thema ‘Stand en aanzien’ leiden tot de beantwoording van de vraag hoe een man met politieke belangstel- ling maar zonder politieke ervaring, eerste burger van zijn geboorte- stad kon worden. Zijn a≈omst als telg van het geslacht Van Hall

(26)

speelde hierbij zeker een belangrijke rol. Maar waarom ging Van Hall in op het aanbod burgemeester te worden? Wilde hij een dienst be- wijzen aan Amsterdam? Of aan zijn familie, stand of klasse? Waar en bij wie lag zijn machtsbasis ten tijde van en na zijn benoeming tot burgemeester? Bij zijn eigen stand van aanzienlijken? In de politiek?

Of miste hij een politieke achterban? Welke rol speelde zijn a≈omst bij zijn val?

Het thema ‘Verzet en heldendom’ leidt tot de beantwoording van de vraag wat precies zijn rol in het verzet was geweest en hoe die ver- zetsrol cruciaal bleek bij zijn benoeming tot burgemeester en zijn invulling van het burgemeesterschap. Juist door dit verzetsverleden werd zijn val extra beladen en tragisch.

Door te kiezen voor het thema ‘Netwerken’ kan inzicht worden verkregen in de onderlinge verwevenheid van elites, de positie van de familie Van Hall binnen die elites en de rekrutering van bestuur- ders. Gijs van Hall beschikte over een groot en uitgebreid netwerk in binnen- en buitenland. Welke rol speelde dit netwerk bij zijn benoe- ming en zijn herbenoeming? Had hij dit netwerk niet kunnen inzet- ten ter voorkoming van zijn val?

Het thema ‘Privé en publiek’ maakt het mogelijk de rol van zijn echtgenote en familie te belichten, waardoor er een man van vlees en bloed en soms emoties kan worden gepresenteerd. Een man boven- dien die a≈omstig was uit de besloten bankwereld, maar opeens een publiek figuur werd. Had hij niet beter in die besloten wereld van bankiers kunnen blijven, ver weg van de oprukkende massamedia die de politieke dynamiek uitvergrootten tot politieke dynamiet? En speelde zijn privéleven een rol bij zijn val? Zijn echtgenote liet zich in elk geval geregeld in de media uit over het publieke leven van haar man, waardoor het soms leek alsof zij het negatieve beeld dat over hem ontstond bevestigde.

Het thema ‘Burgemeesterschap’ helpt bij de beantwoording van de vraag wat zijn eigen visie op het burgemeesterschap eigenlijk was en in hoeverre zijn opvattingen en optreden een rol speelden bij zijn gedwongen ontslag. Klopte zijn visie op het ambt en wat vonden anderen van die visie? Werkten conflicterende visies op het burge- meesterschap zijn val in de hand? Hoe werkte de afloop van zijn bur- gemeesterschap door in zijn optreden in de Eerste Kamer en in Euro-

(27)

pa? En hoe bracht zijn opvolger het ervan af? Deed die het beter? En:

hoe kan uiteindelijk dit van hogerhand beëindigde burgemeester- schap worden beoordeeld?

Dit boek is zowel chronologisch als thematisch van opzet en telt drie lagen: de geschiedenis van Gijs van Hall, de geschiedenis van zijn directe familie en de politiek-maatschappelijke context waarbinnen de geschiedenis van de Van Halls zich afspeelde vanaf de negentiende eeuw. Elk van de vier delen en tien hoofdstukken vertegenwoordigen een zekere tijdspanne in leven en werk van Gijs van Hall.

In deel één wordt ingegaan op het regentschap ten tijde van de Re- publiek, op het patriciaat en de hogere burgerij na 1850 en op de aris- tocratisering van nieuwe notabelen. Daarnaast wordt een inleiding gegeven op de aan elkaar verzwagerde families Van Hall en Boisse- vain. Ook in dit deel: de jongensjaren van Gijs van Hall, zijn eerste kennismaking met Emma Nijhoff en zijn studententijd in Leiden.

In deel twee maken we kennis met Gijs van Hall als bankier op Wall Street ten tijde van de Great Depression, die al snel na zijn aan- komst uitbrak. Na terugkeer in Nederland ving een nog veel grotere depressie aan: de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog en de oorlog zelf, waarin Gijs als schaduwbankier het verzet tegen de Duitsers fi- nancierde en een flinke voet aan de grond kreeg in belangrijke na- oorlogse politiek-juridische en financieel-economische netwerken.

In deel drie komen de burgemeestersjaren aan bod, waarin de sterren van Gijs van Hall en zijn echtgenote aanvankelijk verder ste- gen: hij was zowel burgemeester als Eerste Kamerlid, zij speelde een bestuurlijke rol in een grote landelijke vrijwilligersorganisatie, was aanwezig in de media en had de ambitie zich tot wetenschapper te ontwikkelen, terwijl zij ook haar rol als burgemeestersvrouw serieus opnam. In de tweede ambtsperiode van Van Hall – vanaf 1963 – pak- ten zich echter al spoedig donkere wolken samen boven zijn burge- meesterscarrière. Hij maakte die periode dan ook niet vol en ver- dween gedwongen van het burgemeesterstoneel.

Deel vier gaat over de periode na Van Halls burgemeesterschap. In die jaren bleek er niettemin genoeg te doen: hij was nog steeds lid van de Eerste Kamer, waar hij nota bene moest stemmen over belangrijke wetswijzingen die waren ingevoerd naar aanleiding van zijn eigen

(28)

vertrek als burgemeester. Ook in dit deel opgenomen zijn Van Halls jaren als lid van de Raad van Europa en zijn opvattingen over Europa en de Europese samenwerking. Eveneens in dit deel een slotbeschou- wing over het burgemeesterschap van Gijs van Hall én een vergelij- king tussen Van Hall en zijn opvolger, Ivo Samkalden.

Op de gestelde vragen zal een antwoord worden geformuleerd op basis van gepubliceerde en ongepubliceerde bronnen, algemene (wetenschappelijke) literatuur, periodieken en tijdschriften en een enkel achtergrondgesprek. Daarnaast is onderzoek verricht in diver- se archieven in onder meer Den Haag, Leiden en Amsterdam, in het bijzonder het archief van de familie Van Hall, beheerd door het Stadsarchief Amsterdam.

Het archief Van Hall43

Het archief van de familie Van Hall beslaat een periode van bijna 300 jaar, heeft een omvang van 32 meter en bevat de nalatenschap van tientallen afstammelingen van Floris Allertzoon (of Alertszoon of Alertsz) van Hall (1669-1709) en zijn echtgenote Aaltje de Wilde. Dat het Van Hall-archief zo’n omvang heeft kunnen bereiken, komt niet alleen door de tijd, maar ook door de aard en samenstelling van de familie. Floris en Aaltje van Hall-de Wilde kregen slechts één zoon, maar deze Adriaan – een lakenbereider – zou al vier kinderen op de wereld zetten. In de generaties daarna zou het geslacht zich enorm uitbreiden, met als absoluut recordhouder advocaat, auteur en poli- ticus Maurits Cornelis (1768-1858), die bij twee vrouwen zestien kin- deren voortbracht. Onder hen de (eerste) minister Floris Adriaan ba- ron van Hall (1791-1866).

Ook kwalitatief maakte de familie een flinke sprong voorwaarts.

Naast Maurits Cornelis van Hall en zijn zoon, de minister, waren bekende telgen in het geslacht bankier en Eerste Kamerlid Maurits Cornelis van Hall (1836-1900), de Amsterdamse wethouder en loco- burgemeester Jacob Nicolaas van Hall (1840-1918), hoogleraar plant- kunde Herman Christiaan van Hall (1801-1874), verzetsheld Walra- ven van Hall (1906-1945) en de protagonist van dit boek: verzetsheld, bankier en burgemeester Gijs van Hall (1904-1977).

(29)

In dit uitgebreide archief uiteraard ook de nagelaten geschriften van Gijs’ ouders Adriaan Floris (Aat) van Hall (1870-1959) en Petro- nella Johanna (Nel) Boissevain (1873-1970) en zijn negen broers en zusters Johanna (Nelleke), Deborah (Dea), Maria (Mia), Floor, Wal- raven (Wallie of Wally), Suzelène (Suzie of Suzy), Vera, Hester en Jo- han Bernard (Beppo). De nalatenschap van Gijs’ echtgenote Emma Nijhoff bevindt zich ook in dit archief, evenals (een deel van) de na- gelaten papieren van een aantal aanverwante families.44

Vanaf het eind van de achttiende eeuw wisten de Van Halls zich op te werken tot de invloedrijke handels- en bestuurselite van Amster- dam, die onderling verzwagerd was. Invloed en aanzien zouden er volgens Schmidt toe leiden dat in dergelijke families een bewustwor- dingsproces ontstond om te behoren tot een geslacht, waarvan de geschiedenis moest worden bewaard voor volgende generaties, fa- milies bij wie ‘het besef van superioriteit van de eigen stand en fami- lie’ groeide; een dergelijk bewustwordingsproces had zich volgens hem ‘bij alle Hollandse regentengeslachten’ voorgedaan.45

Antropoloog Yme Kuiper merkt overigens op dat de liberale elite – waartoe ook de Van Halls intussen behoorden – rond de eeuwwis- seling in het defensief raakte door het geleidelijk verdwijnen van de standenmaatschappij. Niet status en ‘aanzienlijkheid’ zouden de reden zijn geweest voor notabele families om hun geschiedenis te boekstaven, maar juist het dreigende verlies daarvan. ‘Opvallend is dat dit [het openbreken van de traditionele standensamenleving]

samenviel met veel genealogische bedrijvigheid in families die van oudsher aanzien bezaten of voornaamheid ambieerden.’46

De drang om een familiearchief aan te leggen deed zich ook bij de Van Halls voor: rond 1900 startte Eylard van Hall – een oom van Gijs – met het inventariseren van de familiepapieren en het maken van korte levensbeschrijvingen van de familieleden.47De familie- stukken kwamen na de vroege dood van Eylard (1872-1915) terecht bij neef Maurits Cornelis (1901-1965), die de papieren heel veel later gebruikte om een familieboek samen te stellen. Niet alle leden van het geslacht Van Hall voelden de urgentie om bij te dragen aan het vastleggen van de familiegeschiedenis: van sommige leden zijn nau- welijks of geen gegevens in het archief aanwezig, maar zij hebben

(30)

binnen het toegangsnummer (382) wel een eigen inventarisnummer gekregen.

Een groot aantal familieleden droeg echter wel bij aan het archief, daartoe aangemoedigd door bibliothecarissen, archivarissen, schrij- vers en publicisten in de familie. De belangrijkste onder hen is Mau- rits Cornelis van Hall, de man met de zestien kinderen. Hij liet auto- biografische geschriften na onder de titel ‘Levensberigten van Mr.

M.C. van Hall, door hem zelven opgetekend’, een manuscript dat la- ter in bewerkte vorm werd uitgegeven onder de titel Herinneringen van Mr. Maurits Cornelis van Hall, 1787-1815.48

Ook Beppo van Hall (1916-1995) en Deanna van Hall (1936-2015) droegen bij aan het archief. De eerste bracht een groot aantal familie- herinneringen bij elkaar in de publicaties Bloemlezing uit de Zonne- hoofsche Courant (een soort ‘familiekrant’) en Dat doet me denken aan….Familieoverleveringen geboekstaafd door J.B. van Hall. Deanna van Hall leverde een bijdrage aan de inventarisatie en ordening van het archief.49Als voorzitter van de Van Hall Stichting heeft Aad van Hall (*1936) zich jaren om het archief bekommerd. De stichting heeft inmiddels een eigen Facebook-pagina waar de onderlinge contacten worden onderhouden.50Maurits Cornelis van Hall maakte het eer- der genoemde familieboek, getiteld Drie eeuwen. De kroniek van een Nederlandse familie, een boek vol petite histoire en anekdotes. Gijs van Hall schreef zijn memoires en over het werkzame leven van zijn echtgenote Emma van Hall-Nijhoff (1905-1990) werd het boek Mo- mentopnamen samengesteld.

Ook buitenstaanders schonken aandacht aan de familie, onder hen Gera Kraan-van den Burg. Zij schreef het boek Brandende harten, een geromantiseerde biografie over het leven van de overgrootou- ders van Gijs van Hall: Anne Maurits van Hall, advocaat der Afge- scheidenen, en zijn vrouw Suzanna. In 1998 maakte regisseur Hans Keller voor de vpro-televisie de gedramatiseerde documentaire De ondergang van burgemeester Van Hall, met in de hoofdrollen André van den Heuvel als Gijs van Hall en Anne-Wil Blankers als Emma van Hall-Nijhoff, door een recensent getypeerd als ‘de ietwat ondoor- grondelijke vrouw van Van Hall’.51

(31)

Al deze publicaties en activiteiten duiden erop dat de familie zich be- wust was van haar positie in de samenleving en de ermee samenhan- gende status en tradities wilde doorgeven aan volgende generaties.

In Drie eeuwen wordt er nog eens op gewezen dat ‘de voornamen van de voorouders in ere worden gehouden. In elke tak zijn jongeren die Floris, Maurits of Adriaan heten.’52Tot op de dag van vandaag is dit het geval, soms verbasterd tot Maurice of vervrouwelijkt tot Adriën- ne of Adriana.

Dat de familie een archief wilde nalaten om haar historische con- tinuïteit zeker te stellen, wordt misschien het best geïllustreerd door een kattebelletje van Aat van Hall aan zijn zoon Gijs en schoondoch- ter Emma ter gelegenheid van hun koperen huwelijk in 1940. Aat van Hall schreef hun:

Jullie hebt al mondeling een uitnodiging van moeder en mij gekregen om a.s. zondag 3 november aan een feestlunch te komen aanzitten in hotel Gooiland in Hilversum. Ik wil deze uitnodiging schriftelijk herhalen om onder de familiepapieren te worden gerangschikt.53

Zo is er in de loop der jaren een uitgebreid familiearchief ontstaan, waaraan vooral Aat en Nel van Hall-Boissevain en Gijs en Emma van Hall-Nijhoff een substantiële bijdrage leverden. Zij schreven veel en bewaarden – bijna letterlijk – alles. Uit wat zij archiveerden blijkt een bijkans obsessieve verzamel- en bewaarwoede. Van Nel werd een lange reeks onderling vergelijkbare jammerbrieven gearchiveerd over ziekten en kwaaltjes, van geelzucht, tot zenuw-, maag-, en darmziekten, brieven van dokters die raad gaven, eindeloze brief- kaarten over vermoeienissen en hoofdpijn, verkoudheid, neusbloe- dingen en steenpuisten, roodvonk en kinkhoest. Bovendien een grote hoeveelheid brieven vanuit kuuroorden in Duitsland en Zwit- serland, waar zij vaak maanden achtereen verbleef om bij te komen en te herstellen. Van Aat werden vele brieven gearchiveerd van zijn zakenreizen naar Amerika. Van Gijs en Emma werden naast brieven en dagboeken bijvoorbeeld gearchiveerd: kwitanties van de slijter en de slager, gedetailleerde loonstaten van huishoudelijke hulpen, bankafschriften, verzekeringspolissen, tramkaarten en ansicht- en

(32)

kerstkaarten.54Daarnaast eindeloze hoeveelheden notulen van vaak onbeduidende vergaderingen en typemachinedoorslagen van uit- gaande post.

Naast oªciële en niet-oªciële stukken bevat het archief ook foto’s en fotoalbums en een lange reeks parafernalia en memorabilia, waaronder zelfs een in een envelop bewaarde haarlok van Maurits Cornelis van Hall, bij zijn dood in 1900 afgeknipt.55Een deel van het archief wekt de onterechte indruk (persoonlijke) intimiteiten te be- vatten die voorlopig niet aan de openbaarheid mogen worden prijs- gegeven. Verschillende inventarisnummers zijn om onduidelijke re- denen niet openbaar voor het publiek: een verzameling kerstkaarten pas vanaf 2027,56recensies van Gijs van Halls memoires ook pas vanaf dat jaar57en een verzameling krantenknipsels van zijn benoeming tot burgemeester pas vanaf 2199.58Het hele archief werd overigens zonder restricties en nadere voorwaarden voor deze biografie vrij - gegeven.

(33)
(34)

Deel i

Een jongeman van stand

(35)
(36)

hoofdstuk 1

In welgestelde kringen

‘Bestuurs-dynastieën’ noemt historicus Remieg Aerts ze: Amster- damse families door wie de stad vanaf de tijd van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden tot ver na de stichting van de een- heidsstaat in 1813 werd bestuurd. Zij hadden de bestuurlijke touwtjes in handen en gaven deze binnen hun eigen familie door. Aerts noemt een paar van de toonaangevende Amsterdamse bestuursdynastieën, maar de lijst – waarvan alle leden behoorden tot de hoogste wel- standklasse, in meerderheid wonend aan de Heren- of Keizersgracht – is veel langer dan het lijstje dat hij als voorbeeld noemt: de families Elias, Luden, Backer, Van de Poll, Van Lennep, Insinger, Crommelin en Boissevain.1Kooplieden, bankiers en ondernemers waren zij, die de stad bestuurden als was zij een onderneming. Het ging, zoals Van Vonderen het noemt, om ‘een kluwen van families’, door huwelijk, zaken en geld aan elkaar verbonden.2

Gedurende meerdere generaties hadden zij zich op basis van a≈omst een positie van maatschappelijk aanzien verworven en be- hoorden daarom tot de notabelen der stad, een aantal van adel, an- deren niet. Zij die van adel waren, hadden op basis van adeldom automatisch vooraanstaande posities in het openbaar bestuur ver- worven. De mannelijke leden van deze notabelenelite zaten ‘pour l’honneur de la famille, koste wat kost op het kussen’, schrijft Schmidt in zijn familiekroniek over de familie Teding van Berkhout. ‘Vervol- gens passen zij in goede onderlinge harmonie op de openbare zaak.

Immers, ware heren bestuurden niet, zij beheerden.’3Beleid werd er derhalve niet gevoerd, laat staan problemen opgelost. Tot ver in de negentiende eeuw berustte het besturen van de stad op routine en het uitvoeren van administratieve taken. ‘Voor de morrende stad

(37)

was de burgemeester de zetbaas van de minister, voor Den Haag gold hij als de vertegenwoordiger van die altijd onwillige en aanmatigen- de Amsterdamse aristocraten.’4

De familie Van Hall behoorde niet tot deze bestuursdynastieën.

Daarvoor was de familie tot ver in de negentiende eeuw bestuurlijk niet aanzienlijk en toonaangevend genoeg. Zij waren patriotten, predikanten en pleiters en nog niet doorgedrongen tot de hoogste echelons van bestuurlijk Nederland. Toch is het voor het algemeen begrip van de positie die de familie aan het eind van de negentiende eeuw innam in Amsterdam, van belang iets dieper in te gaan op deze

‘dynastieën’ omdat de stedelijke bestuurs- en notabelencultuur uit de tijd van de Republiek ten dele door zou lopen tot in de twintigste eeuw en ook Gijs van Hall er als burgemeester van Amsterdam on- derdeel van zou zijn.

Van oude families en dynastieën

De familiebanden overheersen in de regering van Amsterdam, maar steeds komen er homines novi bij in de vorm van (door de ouders) aangetrokken schoonzoons of bekwame jongeren uit andere steden. Het regentenpatriciaat is een zich vernieuwende aristocratie, die een vorm van dictatuur uitoefent, tempéré par le conseil de famille.

Bovenstaand citaat komt uit de pen van jonkheer Frans Johan Eliza van Lennep (1890-1980), historiograaf en politicus, telg van het Am- sterdams-Haarlemse regentengeslacht Van Lennep. De jonkheer schreef verschillende cultuurhistorische werken en beschouwingen over het Amsterdamse regentenpatriciaat vanaf de zestiende eeuw.5 Welke rol speelden gezeten regentenfamilies in het stadsbestuur sinds de Gouden Eeuw?

Het bestuur van Amsterdam was in de tijd van de Republiek in handen van een stedelijke vroedschap, een stadsparlement waarin rijke, notabele, respectabele en invloedrijke burgers zitting hadden.

Of, zoals de achttiende-eeuwse stadshistoricus Jan Wagenaar schreef:

het stadsbestuur was in handen van ‘de rycksten, eerbaersten ende

(38)

notabelsten’.6Naast rijkdom en aanzien was het voor regenten van de vroedschap van belang een goed lidmaat te zijn van de juiste kerk, namelijk de gereformeerde. De Republiek, die op voet van oorlog stond met het katholieke Spanje, had Spaansgezinde katholieke be- stuurders in 1578 een gevoelige nederlaag toegediend door hen uit Amsterdam te verdrijven en en passant de katholieke eredienst en katholieke organisaties te verbieden ten gunste van lidmaten van de gereformeerde kerk. Deze als ‘alteratie’ bekendstaande omwenteling had ertoe geleid dat de bestuurselite sindsdien bij voorkeur van gere- formeerde huize was. ‘Zij [de regenten] waren sterk verbonden met de gereformeerde, publieke kerk.’7Sommige historici stellen zelfs dat het onmogelijk was dat niet-gereformeerden werden opgenomen in de politiek-bestuurlijke bovenlaag: ‘Zolang leden van de financieel- economische elite zich niet bekeerden tot het “ware” geloof, konden zij niet worden opgenomen in de politieke elite.’8

De leden van de vroedschap benoemden elkaar in principe voor het leven door middel van coöptatie.9Zittende leden konden jaar- lijks nieuwe leden kiezen, wat bij overlijden of vertrek naar elders soms noodzakelijk was. Lidmaatschap van de vroedschap was niet overerfbaar, maar in de praktijk kwam het erop neer dat familie - relaties binnen de vroedschap bij de kandidaatstelling goed van pas kwamen. Ook (zakelijke) connecties met vroedschapsleden ver- grootten de kans te worden verkozen tot de bestuurlijke elite in het stadhuis. Wat oªcieel niet zo mocht heten en niet zo mocht zijn, was de facto gebruikelijk: de leden van de vroedschap benoemden elkaar op basis van wat men ‘vriendjespolitiek’ zou kunnen noemen. ‘In de praktijk kwamen alleen kandidaten uit de nabije omgeving van de stadsregeerders voor het lidmaatschap in aanmerking.’10

Wat voor de vroedschap gold, gold ook voor het hoofd van de stad: de burgemeester werd door en uit de leden van de vroedschap gekozen. Hij benoemde vervolgens de schout, belast met de handha- ving van de openbare orde, en de schepenen. Gezamenlijk vormden zij de magistraat van de stad. Geschat wordt dat de leden van vroed- schap en magistraat in West-Nederland gerekruteerd werden ‘uit hooguit enkele tientallen families’.11Omdat de burgemeesters zitting hadden in de vroedschap gold de nepotistische ‘ons kent ons-sfeer’

binnen deze stadsregering dus ook voor de verdeling van de burge-

(39)

meestersposten. ‘Goede contacten met de zittende regenten waren belangrijker dan capaciteiten.’

Jaarlijks werden er vier burgemeesters gekozen door een Oud- Raad: een kiescollege van burgemeesters, schepenen, oud-burge- meesters en oud-schepenen. Ieder van de gekozen burgemeesters vervulde steeds drie maanden het voorzitterschap. Hun macht was groot: zij hadden het exclusieve benoemingsrecht ten aanzien van een groot aantal ambtelijke en politieke functies. Dankzij dit recht konden de burgemeesters ‘een hecht en omvangrijk patronage - netwerk opbouwen’. Ook op financieel gebied waren de burgemees- ters veelal oppermachtig: schatkistbewaarders hadden toestemming van de burgemeester nodig voor het doen van grote uitgaven.12De burgemeesters vormden ‘een elite binnen een elite’.13

Hoe nauw de bestuurselite gelieerd was blijkt uit de studie van Elias.

Daarin omschrijft hij de Amsterdamse vroedschap als ‘het hecht - ste bolwerk van den oligarchischen regeeringsvorm [...] waarin het genealogisch bewustzijn zeer sterk ontwikkeld was’.14Hij stelt dat van de eerste, in 1578 aangestelde, 36 vroedschapsleden er acht bij hun overlijden werden vervangen door hun zoon, zeven door hun schoonzoon en één door hun zwager. Bij de burgemeesters was het van hetzelfde laken een pak: tussen 1578 en 1590 waren er zeventien burgemeesters. Negen van hen werden in totaal door dertien zoons of schoonzoons opgevolgd. Het onvermijdelijke gevolg van deze volgens Elias ‘aristocratische regeringsvorm’ was dat ‘hoe veelhoof- dig het bestuur ook moge geweest zijn, het opperste gezag steeds bij slechts weinigen berust heeft’.15De stad kende weliswaar verwant- schapsbepalingen die de mogelijkheden om familieleden in het stadsbestuur te kiezen beperkten, maar die bepalingen werden gere- geld geschonden.16

Waar die familiaire ons kent ons-sfeer toe kon leiden blijkt uit een van de talloze voorbeelden die Elias in zijn studie geeft:

De postmeesterschappen, die te Amsterdam gezamenlijk door elkander ƒ 168.000 zuivere winst per jaar opbrachten, waren alle in bezit van Burgemeesters of hunne zoons of neven. Uit deze bron trokken nog in 1751 bv. [...] de Van de Poll’s ƒ 35.812 en de

(40)

Hooft’s ƒ 20.670. Burgemeesterszoontjes, -kleinzoontjes en -nee∆es hadden van kindsbeen af de emolumenten van rijkbezoldigde sinecures voor het oprapen of werden als vorstentelgen met oªciersrangen in ’t leger bekleed.17

Toen de Republiek na een politieke crisis aan het eind van de acht- tiende eeuw verdampte en er twintig jaar later ook een einde kwam aan de Franse Tijd, was het ook gedaan met de autonomie van de Hollandse steden, waaronder die van Amsterdam. Onder aanvoe- ring van de uit Engeland teruggekeerde Willem Frederik van Oranje- Nassau kwam er rond 1800 een eenheidsstaat tot stand waarin de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden verenigd waren. Willem Fre- derik stond als koning Willem i aan het hoofd van deze eenheids- staat, die in 1815 een nieuwe grondwet kreeg. In die nieuwe consti - tutie was de vroedschap verdwenen en vervangen door een raad waarvan de leden op basis van (getrapt) censuskiesrecht waren ge- kozen voor het leven. Vier van hen werden aangewezen als burge- meester en zij rouleerden jaarlijks.

Beleidsvrijheid hadden de burgemeesters niet meer: het beleid werd voortaan gemaakt in Den Haag en dat diende gewoon uitge- voerd te worden, al mochten er wel plaatselijke regels en verordenin- gen worden opgesteld. Dit betekende vooralsnog geenszins dat de regenten van weleer waren verdwenen, integendeel: vertegenwoor- digers van de oude families en bestuursdynastieën zaten tot ver in de negentiende eeuw in de raadszaal. Uit het onderzoek van Hofland blijkt dat het aantal verwantschappen tussen raadsleden pas in de laatste twintig jaar van de negentiende eeuw substantieel afnam. Wel blijkt uit hetzelfde onderzoek dat jonkheren en baronnen halverwe- ge de negentiende eeuw grotendeels uit de raad waren verdwenen.18

Toen de staatsrechtelijk ‘nieuwe tijd’ in 1851 definitief aanbrak met de invoering van Thorbeckes Gemeentewet was het ook definitief voorbij met het benoemingenbeleid van burgemeesters en raads - leden: het dagelijks bestuur kwam in handen van burgemeester en wethouders, raadsleden werden voortaan rechtstreeks gekozen en bovendien niet langer voor het leven, het raadslidmaatschap was voortaan onverenigbaar met een ministerschap of andere hoge be-

(41)

stuurlijke functie en bloedverwantschap of verzwagering in de eerste of tweede graad tussen de raadsleden onderling of met de burge- meester was voortaan verboden.19Het uitdelen van lucratieve post- meesterschappen aan verwanten was dan ook voorbij.

Het bleek prompt lastig om de elite tot het burgemeesterschap van Amsterdam te verleiden. Na het slechts zes maanden durende burgemeesterschap van Hendrik Provó Kluit in 1853 duurde het meer dan een jaar voordat er een nieuwe burgemeester was gevon- den in Cornelis Boot en ook na diens vertrek nam de zoektocht naar een burgemeester steeds geregelde tijd in beslag.20Het deed het sati- risch weekblad Asmodée zuur opmerken:

Wat waren ze prettig die tijden, toen een burgemeester nog in staat was door allerlei knoeijerijen een aanzienlijk kapitaaltje bijeen te krijgen omdat niemand hem op de vingers zag of durfde zien. [...] Voordat Thorbecke Burgemeester en Wethouders met een Gemeenteraad opscheepte, was het een regt pleizierig baantje. Wat kon men arme ooms, tantes, neven en nichten niet pleizieren met postjes waarvoor zij niets behoefden te doen, maar die toch aardig wat opbragten.21

Patriciaat en haute bourgeoisie na 1850

De economische stagnatie waarin Amsterdam rond het midden van de negentiende eeuw verkeerde leidde er toe dat sociale stijging een betrekkelijk zeldzaam fenomeen was. En wie reeds hogerop was ge- komen deed zijn uiterste best zijn positie in de samenleving te hand- haven en nieuwkomers buiten de deur te houden: het conservatisme en immobilisme waarin de stad verkeerde waren tot dan toe volop gevoed door de zittende elite van met elkaar verzwagerde families die elke verandering uit welbegrepen eigen- en standsbelang tegen- hield. Van Tijn spreekt dan ook van ‘de lange tijd zo verstijfde sociale structuur’.22

De staatsrechtelijke veranderingen die Thorbecke invoerde en waartoe ook een nieuwe Gemeentewet behoorde, bood mogelijkhe- den uit de impasse te raken: nieuwkomers kregen de kans door te

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De bevrijding en de terugkeer naar Amsterdam konden echter niet verhoeden dat de oorlog nog een lange nasleep zou hebben voor Gijs: het steunfonds moest na de oorlog nog

[r]

Zijn goede vriend Daniël Delprat analyseerde achteraf niet voor niets dat Van Halls overgang van bankier naar burgemeester ‘een zware opgave’ was, te meer daar Van

39 Dat de herbenoeming zo lang op zich liet wachten, was vermoede- lijk een eenmansactie van de nijdige Toxopeus, die ongetwijfeld wil- de nadenken of er alternatieven waren voor de

Van Hall herinnerde zich later dat hij helemaal niet op de hoogte was gesteld van de manier waarop de politie die avond paraat was en had in zijn agenda – tamelijk naïef –

[r]

Hij eindigde met de woorden: ‘De betekenis van Van Hall voor onze stad, werd hier heel anders en beter gezien dan in Den Haag.’ 121 Het was een mil- de spijtbetuiging aan het

Voor zijn publieke rol had Van Hall dus wel degelijk aandacht, maar bij voorkeur voor de pr-kant daarvan, waarbij hij – vaak met Emma aan zijn zij – de