• No results found

Het komt mij voor dat het in wezen geen verschil zal maken of de Duitschers de oorlog winnen of verliezen: in geen van beide gevallen zullen zij één vriend ter wereld meer

bezitten of één volk wat hen eenigerlei achting toedraagt, een achting die zij

toch zo gemakkelijk zouden kunnen verwerven.1

In augustus 1939 werd Emma door de neutrale, apolitieke (lees: libe-rale) Algemene Vereniging Radio Omroep (avro) benaderd om on-der de naam ‘Politiek voor vrouwen’ wekelijks op dinsdag- of don-derdagochtend ‘een radiocauserie voor huisvrouwen’ te houden over de buitenlandse politiek. Haar expertise bestond eruit dat ze dertien jaar eerder haar kandidaatsexamen geschiedenis had ge-haald en nadien vanuit en over New York artikelen had geschreven voor Nederlandse media, waaronder De Groene Amsterdammer en

Propria Cures. Bij terugkeer uit New York was ze recensent van

Ameri-kaanse literatuur geworden bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Bij elkaar leek het een mooie basis voor een radiorubriek, maar zelf vond ze het nog niet voldoende. Om goed beslagen ten ijs te komen, had ze diverse abonnementen genomen op buitenlandse kranten; die waren in haar ogen beter geïnformeerd dan de Nederlandse pers ‘die van onze regering geen berichten mocht geven die het “bevrien-de” staatshoofd Hitler niet zouden bevallen’.2

Om welke buitenlandse media het dan wel ging is niet bekend, maar gezien haar Atlantische gezindheid ging het ongetwijfeld om Amerikaanse en Britse dagbladen, al is het de vraag in hoeverre

die wél voldoende informatie naar buiten brachten om een buiten-landrubriek op te baseren. Het merendeel van de Britse dagbladen bijvoorbeeld toonde zich tot 1938 tamelijk naïef tegenover de ont-wikkelingen in Duitsland. ‘Hitler werd door de meeste kranten afge-schilderd als een respectabel internationaal staatsman.’3Meer dan een informatief praatje was haar causerie dan ook niet. Bovendien had ook de radio al sinds 1929 te maken met preventieve censuur, uitgeoefend door de Radio-omroep Controle Commissie, die erop lette dat radio-uitzendingen niet in strijd waren ‘met de belangen van de staat, de openbare orde of de goede zeden’. De radiocensuur werd in de loop van de jaren dertig ‘steeds strakker’.4

In haar radiopraatje richtte Emma zich steevast tot ‘luisteraar-sters’ die een actualiteitenlesje met historische invalshoek kregen voorgeschoteld zonder al te veel opinie, analyse en pretentie. De pro-gramma’s waren naar eigen zeggen dan ook niet meer dan ‘een sa-menvatting van de gebeurtenissen van de afgelopen week’, waarbij ze er niettemin naar streefde ‘iets meer te geven dan een opsomming van nieuwsberichten’.5Maar heel veel meer dan dat kon ze toch ei-genlijk niet geven vanwege de censuur. Op het hoe en waarom van het achterwege blijven van geallieerde hulp aan Polen moest ze het antwoord schuldig blijven, want ‘de plannen van de Engelse en Fran-se legerleiding worden niet bekend gemaakt’.6Emma’s radiopro-gramma’s beperkten zich tot de haar – en veel anderen – bekende feiten, ‘daar deze op het ogenblik belangrijker zijn dan de begelei-dende verklaringen en betogen der regeringen’.7

De Duitse invasie van Denemarken en Noorwegen en de Neder-landse a≈ondiging op 19 april 1940 van de staat van beleg luidden het einde in van Emma’s carrière als radiomaakster. Die maand had-den Emma en Gijs voor het eerst het gevoel dat het in Europa echt mis zou gaan. Hadden zij de Anschluss van Oostenrijk bij Duitsland twee jaar eerder nog enigszins lacherig afgedaan als ‘een zeer speciale situatie’ die er tussen de twee landen zou bestaan, daarvan was in het geval van Noorwegen en Denemarken geen sprake en Nederland zou wel spoedig volgen. Het was natuurlijk wijsheid achteraf, maar Van Hall herinnerde zich later: ‘Wij hadden het gevoel dat ons land wel niet lang meer neutraal zou blijven.’8

Met hun jonge gezin – de meisjes waren intussen negen en vier – woonden Gijs en Emma in het Noord-Hollandse katholieke brink-dorp Laren, in het Gooi.9Bij het uitbreken van de oorlog woonden ze er al vijf jaar en Laren had zich inmiddels bewezen als een dorp met vele voordelen boven Amsterdam: het was goedkoper en het buiten-leven was zeer geschikt voor een gezin met jonge kinderen. De regio-nale stoomtram, bus, trein en auto maakten bovendien een echt fo-rensenleven mogelijk op een steenworp afstand van de hoofdstad. ‘De stoomtram heeft Laren uit zijn middeleeuwse isolement gehaald en mede het dorp gemaakt tot wat het is.’10Naast praktische voorde-len paste de verhuizing naar het landelijke Laren helemaal in de nieuwe forensentraditie van de gegoede burgerij en alles wat zich daarmee vergeleek, om naar buiten te trekken en de overlast, stank, drukte en kosten van het stadsleven achter zich te laten, daarbij gefa-ciliteerd door snelle (elektrische) tramverbindingen met de hoofd-stad. De ouders van Gijs woonden in het duingebied rond Aerden-hout en Emma’s ouders waren naar Laren vertrokken. Haar zus Maria en Gijs’ broer Floor vestigden zich er ook.

Maar Laren was niet zomaar een forensendorp. Het koesterde de artistieke erfenis van de negentiende-eeuwse kunstschilder Anton Mauve, een aangetrouwde neef van Vincent van Gogh. Mauve woon-de aan het einwoon-de van zijn leven enige tijd te Laren en schilwoon-derwoon-de er be-roemd geworden doeken als Heide bij Laren, Larens binnenhuis en De

Torenlaan te Laren. Het brinkdorp was van oorsprong een tamelijk

armoedig weversdorp, omgeven door heidevelden en daarop gra-zende schaapskuddes, maar had glans, aantrekkingskracht en prestige gekregen door de schildersgroep rond Mauve en diens tijdge -noten Wally Moes en Albert Neuhuys. Ze werden er bezield door de geheimzinnige eenvoud en de mystieke en inspirerende stilte van heide, zand en bos. Dit ‘land van Mauve’ trok niet alleen kunstschil-ders, maar ook schrijvers, dichters, zweverige figuren en wereldver-beteraars, die hunkerden naar ‘een hoger bewustzijn’. In Laren en Blaricum zouden ‘de gevoelsgolven langer dan elders blijven han-gen, doordat de twee dorpen in een kom tussen de heuvels liggen’. Rond de eeuwwisseling stonden Laren en Blaricum in sommige kringen dan ook bekend als ‘een museum van menselijke rariteiten’, waar de ‘Lari-Blari-geest’ rondwaarde.11Wie er gevoelig voor was,

woonde en werkte er graag: Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, Adriaan Roland Holst, Carry van Bruggen, Victor van Vriesland en Martinus – ‘de wandelende dichter’ – Nijhoff, de favoriete neef van Emma. Met haar belangstelling voor spiritualiteit voelde Emma zich ongetwijfeld thuis in het dorp waar de kunstzinnige en esoterische sfeer nog altijd heerste.

Gijs en Emma woonden aan een grenslaantje tussen Laren en Bla-ricum, in een vrijstaande cottage-achtige villa met tuin voor de rela-tief lage huurprijs van 65 gulden per maand.12Met zo’n huur kon het goede leven, ondanks de oorlogsdreiging, nog wel even worden voortgezet.13 Met een vast jaarsalaris van 4100 gulden – plus een eventuele tantième – was deze huur gemakkelijk te betalen.14Als een echte bankier hield Gijs de inkomsten en uitgaven bovendien minu-tieus bij in jaarlijkse kasboeken van kantoorboekenfabriek en hofle-verancier Blikman & Sartorius op het Rokin. Gedetailleerd hielden Gijs en Emma bij wat ze uitgaven aan de slager, de bakker, postzegels en kaarten, de stomerij, een stuk zeep, sigaretten, de kapper, schoen-reparatie en de tram.15De administratie werd sowieso nauwgezet ge-voerd en bewaard: er werd een register bijgehouden van door hem opgenomen geld, loonstaten van de huishoudelijke hulpen en reke-ningen en kwitanties.16

Veel mogelijkheden tot vertier bood het Gooise dorp in relatie tot Amsterdam of New York natuurlijk niet, al stond het mondaine hotel Hamdorff van oudsher bekend om zijn dansavonden. Gijs en Emma hielden het op vertier in eigen kring met familie en vrienden: had-den zij in de Amsterdamse Cliostraat aan huis de ‘Clio-bar’ ingericht, in Laren richtten zij in januari 1939 de besloten huisbar ‘Gooi-Savooi

– formerly Clio-bar’ in, een ‘nightclub die volgens geheel nieuwe

prin-cipes zal worden geëxploiteerd, namelijk géén leden, géén bestuur, géén introducés en géén consumptieprijzen. U bent allen de gasten der directie,’ schreven ze in de uitnodiging.17

Hoewel zij verwachtten dat ook Nederland onder de voet gelopen zou worden door de Wehrmacht – ‘wij hadden in ons hart de over-tuiging dat Hitler Holland niet ongemoeid zou laten’ – stonden Gijs en Emma, zoals zoveel Nederlanders, toch raar te kijken in de vroege ochtend van de tiende mei. Hoewel het Gooi wel niet direct tot het

eerste doelwit van het vijandige leger zou behoren, vreesde Gijs toch dat het huis dat zij bewoonden niet al te veel bescherming zou bie-den tegen een eventuele aanval. ‘Ik begon achter in onze tuin tussen de dennenbomen een schuilkelder te graven.’18

Het was oorlog, maar voorlopig zou er nog niet zo veel veranderen in het leven van Gijs en Emma. Toch zou Gijs in de oorlog een be-langrijke verzetsrol spelen en zou hij meerdere familieleden aan het oorlogsgeweld verliezen. De vroegere hoop van Emma dat haar man in een oorlog niet dapper zou hoeven te zijn, zou ijdel blijken.19

Na de capitulatie

De oorlog had vijf dagen geduurd toen het Nederlandse leger zich op 15 mei – een dag nadat de Luftwaffe haar bommen op Rotterdam had afgeworpen – overgaf en de bezetting een aanvang nam. Zoals vele Nederlanders verkeerden ook Gijs en Emma in shock over wat er was gebeurd. Zelf herinnerden ze het zich later als ‘een soort van verdo-ving’.20Maar door het voortdurende geluid van schietende soldaten in de verte was de verdoving tamelijk snel uitgewerkt. In de loop van de meimaand schreef Emma haar schoonmoeder: ‘Soms heb ik het gevoel dat ik direct wel wakker word en dan is alles toch niet waar. Maar wat onwezenlijk was, wordt iedere dag reëler.’21Toch nam ook het ‘normale’ leven al vrij spoedig weer zijn loop. ‘Op kantoor gingen de zaken min of meer gewoon door.’22

Op 14 mei had de Amsterdamse burgemeester De Vlugt nog het – ta-melijk merkwaardige – voorstel aan zijn wethouders gedaan om niet akkoord te gaan met de capitulatie. Alsof dit een gemeentelijke beslissing zou kunnen zijn. De wethouders, onder wie ook Gijs’ oom Walrave Boissevain, waren realistischer dan hun baas: ze vreesden dat als ze niet akkoord zouden gaan met de capitulatie ‘Utrecht en Amsterdam het lot van Rotterdam zouden deelen’ en stemden niet in met het naïeve voorstel van De Vlugt: ook Amsterdam legde zich bij de capitulatie neer.23Toen die beslissing eenmaal genomen was, was het volgens De Vlugt zaak dat het stadsbestuur – ook in ‘bange en zware tijden’ – de gemeentelijke belangen zo goed mogelijk bleef

dienen. ‘Niet door een karakterlooze serviliteit te toonen, waarvoor niemand achting heeft, maar door een vastberaden plichtsbetrach-ting, die zich ook kenmerkt door stipte en getrouwe nakoming van hetgeen in de verordeningen van de Duitsche Autoriteiten en in onze wet en verordeningen is voorgeschreven of vast gelegd.’24

Het was fraai geformuleerd, maar hoe nu verder, nu het land was bezet, koningin en ministers naar Londen waren uitgeweken, de pers was gecensureerd, collaborateurs en/of nsb’ers overal aanwezig wa-ren en veel Joden – en andewa-ren – met angst en beven de toekomst te-gemoet zagen. Het antwoord op die vraag was voorlopig even kort als eenvoudig: het leven ging gewoon door. Dit gold niet alleen voor ‘de zaken’ op het Amsterdamsch Trustee’s Kantoor, maar voor de he-le stad: de inval had iedereen geschokt en iedereen was verontwaar-digd, maar daar leek alles op korte termijn ook mee gezegd. Sterker nog: bepaalde delen van het bedrijfsleven leken bij de inval alleen maar baat te hebben. ‘De bezetting had de industrie verlost van de Duitse beperkingen in de handel met het buurland. De industrie werd al snel overspoeld met opdrachten.’25

Toch waren er ook mannen van gezag die het somber inzagen, zoals de Amsterdamse hoofdcommissaris van politie Hendrik Versteeg, die op langere termijn maatschappelijke problemen voor-zag als gevolg van de bezetting. ‘Allerlei maatregelen – toenemende werkloosheid, schaarste aan levensmiddelen, kleding, schoeisel enz., eventuele steunvermindering – verbitteren langzamerhand het pu-bliek dat, in wanhoop, mogelijk de een of andere dag zijn bezinning kwijt raakt en hier ter stede tot excessen overslaat.’26

Er ontstonden inderdaad al snel opstootjes en relletjes, waarbij verschillende nationaalsocialistische en daarmee sympathiserende groeperingen betrokken waren. ‘Radicale elementen in de nsb wil-len niets liever dan de orde schenden. Aan een [algemeen in Neder-land geldend] uniformverbod storen ze zich niet.’27Het uniformver-bod werd overigens opgeheven, maar ordeverstoringen waren ook zonder uniformverbod aan de orde van de dag. Daarnaast werd de sfeer in de stad bepaald door de aanwezigheid van Duitse soldaten, oªcieren en manschappen, die bij particulieren en in hotels werden ingekwartierd. Met het oog op een geplande Duitse invasie van En-geland – die via Nederland zou verlopen – liep het aantal

ingekwar-tierde Duitse militairen op van 3500 in mei tot 5700 in juni en tot bij-na 14.000 in augustus. Toen werd besloten dat de aanval op Engeland niet door zou gaan, zakte het aantal weer, maar eind december van dat jaar waren er altijd nog 9600 militairen die met hun aanwezig-heid een stempel op de stad drukten.28

Ieder probeerde op zijn manier eventuele militaire inkwartiering te voorkomen. Gijs en Emma hadden daar in Laren vooralsnog geen last van en namen geen maatregelen, maar in Amsterdam vreesde oom Walrave inkwartiering en bereidde zich daarop voor. ‘Ik besloot mijn wijnkelder op te ruimen. In geval van inkwartiering wenste ik geen dronken soldaten of oªcieren in mijn huis te hebben. Vele fles-sen kostelijke wijn, cognac enz. door de gootsteen geworpen.’29

Maar ook Laren kon de inkwartiering uiteindelijk niet voorkomen. Duitse soldaten werden veelal in scholen ingekwartierd. ‘Het pa-troon is steeds hetzelfde: er stopt een auto van het Duitse leger waar militairen uitstappen. Die komen zonder pardon de school binnen om de lokalen te inspecteren. Kort daarop volgt de mededeling dat een deel van de school, of soms zelfs de hele school, wordt gevorderd. Alle scholen zijn van tijd tot tijd gevorderd geweest.’30Die moesten na de vordering op zoek naar noodlokalen waarbij, geluk bij een on-geluk, het artistieke verleden van Laren te pas kwam.

Veel kunstschilders hadden Laren vanaf het begin van de jaren dertig al weer verlaten of waren overleden, maar het kunstzinnige karakter van het dorp was gebleven, onder meer zichtbaar aan de (schilders)ateliers in veel tuinen. Het waren flinke ruimtes die voor veel meer konden worden gebruikt dan alleen schildersezels en pot-ten verf. De voormalige ateliers stonden vaak leeg of werden gebruikt als opslag of garage en konden zodoende gebruikt worden als nood-lokaal. Ook Gijs en Emma hadden een dergelijk atelier in de tuin, dat werd ingericht als noodlokaal. Hun oudste dochter volgde er met klasgenoten enige schooljaren.31In het voormalige schildersatelier werd daarnaast ook geborreld en gefuifd, gegeten en gekletst met buren, vrienden en familie en er werd gebridged, gedebatteerd en lexicon gespeeld. ‘De tijdsomstandigheden beperken ons tot zoo -danige “uitgangetjes”, hetgeen ook zijn voordelen heeft,’ noteerde Gijs in zijn dagboek.32

Tegenover de gezelligheid in de avonduren stond de prozaïsche werkelijkheid van overdag: (benzine)distributie, een tekort aan ko-len en levensmiddeko-len, smakeloze ersatzkoªe, het zorgen voor een onderduiker, en Joodse leerkrachten die uit hun functie werden gezet. Dat laatste overkwam de jongste dochter van Gijs en Emma: op de dovenschool in Amsterdam ‘verloor’ zij haar Joodse juf, van wie de lesbevoegdheid werd ontnomen. Hoe triest ook: didactisch werd het er wellicht alleen maar beter op: grootpapa Aat van Hall betaalde 200 gulden ‘als bijdrage in kosten privaatlessen door schor-sing onderwijzeres’. Op het gezinsbudget gaf dit ‘een groote verlich-ting’.33

Ondanks de schok van de invasie en de capitulatie kon de bezetting ook een positief bijeffect hebben: het was mogelijk om eindelijk eens ‘over de zuilen heen’ na te denken over de toekomst van het land en de politieke inrichting ervan. Vooruitstrevende jonge mensen wilden na de bezetting een radicale breuk met het vooroorlogse be-stel dat door de verzuiling en de versnippering van belangen weinig daadkrachtig zou zijn geweest waardoor de nationale belangen in het gedrang waren gekomen. De opvatting dat daaraan iets gedaan moest worden kreeg weerklank in een volksbeweging die al een paar maanden na de Duitse invasie werd opgericht en waarbij vele Neder-landers – inclusief de Van Halls – zich al spoedig aansloten: de Ne-derlandse Unie.

De Nederlandse Unie

Een verzetsorganisatie was de Nederlandse Unie niet, eerder een or-ganisatie die in het politieke gat sprong dat was ontstaan door de be-zetting en de lauwe reactie daarop door de gevestigde politieke par-tijen. Er was sprake van ‘een afwachtende houding van de reguliere democratische partijen enerzijds en het enthousiasme van de Nazi-splinters anderzijds, dat zorgde voor een gat in het politieke midden’, een vergaarbak van hen ‘die verstoken zijn van een fatsoenlijk alter-natief ’ voor de bezetter.34Er was ‘een leemte’ te vullen die zou leiden tot de op dat moment grootste politieke beweging in Nederland aller

tijden.35 Binnen enkele maanden zou deze nationale concentratie ‘honderdduizenden betalende leden’ tellen, waarmee zij ‘alle Neder-landse politieke partijen verre overtrof ’.36

Op 24 juli 1940 werd de Unie opgericht door een driemanschap: de Rotterdamse politiecommissaris Louis Einthoven, de Groningse commissaris van de Koningin Hans Linthorst Homan en de Til -burgse hoogleraar Jan de Quay. Overigens was de bezetting eerder aanleiding voor de oprichting van de Unie dan oorzaak. Al eerder was immers onder jonge en ambitieuze bestuurders, studenten en opiniemakers een verlangen ontstaan naar daadkracht en gemeen-schapszin en een breuk met het bestaande (verzuilde) politieke be-stel. ‘De opvattingen van de aanhangers en de functionarissen van de Nederlandsche Unie werden in de jaren dertig gevormd.’37Het drie-manschap putte inspiratie ‘uit een pluriform hervormingsstreven en een bijeengesprokkeld nationaal gevoel, waarbij de trefwoorden waren gezag, sociale verantwoordelijkheid, corporatieve organisatie en nationale eenheid’.38

Onder de honderdduizenden leden van de Unie bevonden zich ook Gijs en Emma van Hall, evenals een groot deel van hun familie-leden en verwanten. Door het politiek vacuüm dat was ontstaan na de capitulatie en door het optreden van de nsb was de oprichting van de Unie als alternatief volgens Gijs ‘een verademing’.39Dit alter-natief kwam er in essentie op neer dat de Unie streefde ‘naar een nieuwe Nederlandsche saamhorigheid’. Nationale samenwerking, harmonische economische opbouw, sociale rechtvaardigheid en be-zieling van de jeugd ‘in vaderlandschen zin’ zouden verwezenlijkt moeten worden, aldus het oprichtingsmanifest. Hier konden na-tuurlijk weinigen iets op tegen hebben en de discussie ging dan