• No results found

Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/49505 holds various files of this Leiden University dissertation

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/49505 holds various files of this Leiden University dissertation"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

The handle http://hdl.handle.net/1887/49505 holds various files of this Leiden University dissertation

Author: Wolthekker, Dirk

Title: Alleen omdat ik een Van Hall ben : Gijs van Hall 1904-1977

Issue Date: 2017-06-06

(2)

hoofdstuk 2

Rond de eeuwwisseling

Het jaar 1900 zat er bijna op toen de liberale bankier Maurits Corne- lis van Hall op 18 december op 64-jarige leeftijd zijn laatste adem uit- blies. Naast bankier was hij advocaat geweest, had hij verschillende commissariaten gehad, was hij heemraad geweest en vicevoorzitter van de Amsterdamse Kamer van Koophandel. Hij was voor het kies- district Amsterdam lid geweest van Provinciale Staten van Noord- Holland en voor hetzelfde district bijna vijf jaar senator, al waren er vermoedelijk niet veel senatoren die aan zijn lidmaatschap van de Senaat bijzondere herinneringen koesterden: keelkanker belette hem het woord te voeren en dat deed hij dan ook geen enkele keer.1

In de Staten van Noord-Holland bewaarde men wel een herinne- ring aan de overledene: enige dagen na zijn overlijden schreef het li- berale Statenlid Hendrik Joan Calkoen, wiens moeder een verre ver- want was van Maurits Cornelis, een in memoriam in het Algemeen Handelsblad waarin de ontslapene werd geroemd om zijn fatsoen, ijver en rechtschapenheid. ‘Wie van ons waardeerde niet zijn eerlijk- heid en werkzaamheid! Een vijand was hij van onoprechtheid. Men wist wat men aan hem had. Aan die rondheid van karakter paarde hij een goedheid die hem harten deed winnen en een uitgebreiden kring van vrienden en vereerders ontsloot.’2

In zijn directe familiekring waren de herinneringen ook tamelijk positief. Men had hem altijd ‘papa Van Hall’ genoemd en later ‘Opa Van Hall’. En dat had op veel meer geduid dan alleen op een vader- of grootvaderfiguur. Het had gestaan voor de patriarchale levensstijl en opvattingen van Maurits Cornelis van Hall, bij overlijden het oudste lid van de uitgebreide familie. Hij was een deftig patriarch. ‘Een ech- te, met een lange donkere baard. Een patriarch die niet bij de voor-

(3)

naam werd genoemd. Dat zou te familiaar zijn,’ meende een later fa- milielid, die Maurits Cornelis ‘het symbool van de liberale bankier’

noemde. ‘De wandelstok met zilveren handvat in de hand, zijn ken- nissen minzaam groetend met de hoge hoed.’3

Maurits Cornelis had gewoond in de even deftige als dure ‘gouden bocht’ van de Herengracht en had in de tweede helft van de negen- tiende eeuw flink geld vergaard als secretaris en later directeur van eerst de Nederlandsche Crediet- en Depositobank en later de Banque de Paris et des Pays-Bas in Amsterdam. Tot aan zijn overlijden had hij volgens schattingen het schitterende jaarinkomen van rond de 90.000 gulden, omgerekend naar 2015 een bedrag van 1,19 miljoen euro.4Van die 90.000 gulden betaalde hij volgens nazaten ‘ongeveer vijfduizend gulden belasting. Het leven in het huis aan de Heren- gracht en de twee buitenplaatsen kostte misschien een dertig à vijf- endertig duizend gulden, zodat er dan een halve ton over bleef om te beleggen in nieuwe ondernemingen.’5Om wat voor soort belasting het hier ging, is ongewis. Wel blijkt uit de kiezerslijst van 1896, de laat- ste lijst waarop de belastingaanslag werd vermeld, dat Maurits Cor- nelis een bedrag in de personele belasting betaalde van 4000 gulden.6

Het was Maurits Cornelis van Hall voor de wind gegaan in zijn leven, maar dat had hij zeker niet alleen aan zichzelf te danken gehad. Eer- der had hij het politiek en economisch tij mee gehad. Juist toen hij in de kracht van zijn leven was, kwam er een einde aan een periode van meer dan 100 jaar waarin Amsterdam op bijna elk gebied ‘een stad van kwijnen en krimpen’ was geweest, een stad waar de stilstand re- geerde en waar ‘alle energie uit vervlogen leek’.7

Aan de situatie van immobilisme en inertie kwam in het derde kwart van de negentiende eeuw een einde. Liever gezegd: heel Neder- land ging op de schop en de hoofdstad was daarvan het sprekende voorbeeld. De achttiende-eeuwse traagheid die land en hoofdstad tot dan toe had gekenmerkt, maakte vanaf de jaren 1860 plaats voor een zekere dynamiek. De effecten van industriële en economische vooruitgang werden verzilverd: de handel groeide, de wetenschap kreeg een prominente plaats, de bevolking nam toe en overal was een zeker optimisme bespeurbaar.

Voor- en tegenstanders discussieerden volop over de voor- en na-

(4)

delen van de moderniseringsslag die de stad maakte, maar onder- tussen ging deze gewoon door. Aan het eind van de negentiende eeuw had het centrum van de stad met al zijn grootstedelijke bouw- werken en brede straten een bijkans metropoolachtig karakter ge- kregen met een echte ‘city’: een zakencentrum waar niet alleen werd gewoond, maar vooral ook werd gewerkt in winkels, kantoren, wa- renhuizen, hotels en banken. De hoofdstad werd opgetuigd: grote beeldbepalende bouwwerken als het Centraal Station, het Concert- gebouw, het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum en het Paleis voor Volksvlijt. De stad kon zich in 1877 bovendien eindelijk en op eigen kosten een volwaardige universiteit permitteren: aan het hoofdste- delijk Athenaeum Illustre werd het promotierecht toegekend, zodat de stad voortaan niet alleen een centrum van universitair onderwijs, maar ook van wetenschappelijke reflectie en onderzoek was. Van ‘de nieuwe mond van het IJ’, zoals het net gegraven Noordzeekanaal aanvankelijk werd genoemd, had men hooggespannen verwachtin- gen. Gewiekste zakenlieden richtten fluks een aantal stoomvaart- maatschappijen op, die lijndiensten uitvoerden op de koloniën.

Daaronder de Stoomvaart Maatschappij Nederland, opgericht door Jan Boissevain, grootvader van moeders kant van Gijs van Hall.

De voorspoed van Maurits Cornelis van Hall was het meest zicht- baar aan het pand dat hij in 1883 kocht aan de Herengracht, huis- nummer 475. Hij betaalde er 82.000 gulden voor,8omgerekend naar 2015 een bedrag van 932.000 euro.9Ook voor die tijd was dit niet al te veel geld voor een grachtenpand dat in omvang en uitdossing veel weg had van een paleis en in familiekring schertsend ‘palazzo Van Hall’ werd genoemd: het bordes met de dubbele stoep gaf toegang tot een woning in barokarchitectuur met een trappenhuis waarin Jan van Logterens witte kunst hoogtij vierde ‘in stucversieringen van bloemen, krullend acanthusblad en godenbeelden’.10 Het was gebouwd in Louis xiv- en Louis xv-stijl met (wand)schilderingen van Gerard de Lairesse en Frederik de Moucheron. Maurits Cornelis woonde er met zijn vrouw Debora Cremer Eindhoven en hun negen kinderen, omgeven door dezelfde soort mensen van standing en stand als zijzelf.

(5)

Na zijn dood gingen de bezittingen van Maurits Cornelis over op zijn nageslacht, van wie er intussen één kinderloos was overleden, en op zijn echtgenote. Aan onroerend goed – huizen en grond – bleek er bij notaris Jan Broens een totaalbedrag te verdelen van 196.000 gul- den, waarvan de belangrijkste posten een bedrag van 85.000 voor het

‘palazzo’ aan de Herengracht en 50.000 voor een villa met landgoed in Baarn waren. Van het totaalbedrag ging een kwart naar zijn wedu- we, de rest werd verdeeld onder de acht nog levende kinderen, die ie- der dus iets meer dan 18.375 gulden ontvingen.11Omgerekend naar de huidige koopkracht (2015) een bedrag van 230.000 euro per kind.12Ook Aat van Hall, de vader van Gijs, kreeg zijn deel in de ver- deling van het onroerend goed.

Het bedrag van 18.375 gulden leek misschien niet een astrono- misch bedrag voor een vermogende familie, maar de effectenporte- feuille die Maurits Cornelis naliet was hier niet bij inbegrepen en vooral dáár zat het geld in. Alleen al van de dividenden konden de directe nazaten leven. Zo bracht een geërfd aandeel ‘in een kleine In- dische onderneming’ al gelijk een jaarinkomen op. ‘Opa heeft er in- dertijd duizend gulden voor betaald en zolang ik het heb krijg ik elk jaar tweeënhalf duizend gulden dividend. Een burgermansinko- men.’

Dat was het zeker, maar misschien niet voor lang: Maurits Corne- lis had zijn kinderen voor zijn dood gewaarschuwd dat financiële ri- sico’s op de loer lagen en het zorgeloze bestaan eindig zou zijn. ‘Mijn acht kinderen moeten niet denken dat ze veel van mij zullen erven.

Wij staan voor veranderingen. De belastingen zullen elk jaar de inko- mens en het kapitaal verder doen inkrimpen. Ik geef jullie een zo goed mogelijke opvoeding, dan heb je al een streepje voor. En voor de rest moeten jullie voor jezelf zorgen.’13

Dat moment werd nog even uitgesteld totdat in 1906 ook Maurits’

vrouw Debora stierf tijdens een verblijf in Wiesbaden. ‘Hare kinde- ren’ waren haar ‘enige erfgenamen’, al liet zij vele legaten na aan fami- lie en personeel, veelal uitbetaald ‘in contanten’. Gezelschapsdames in Wiesbaden en Amsterdam kregen ieder 5000 gulden, een zus 4000, een stoet aan bediendes ieder 1000, de strijkster 200 en de schoonmaakster 100 gulden. Ze konden er een jaar en soms jaren van leven.

(6)

Haar acht kinderen kregen de beschikking over alle roerende en onroerende goederen die zij achterliet, inclusief de nalatenschap van Maurits Cornelis. Dat was natuurlijk sowieso het ‘palazzo Van Hall’

aan de Herengracht 475, waar Debora was blijven wonen. Het werd voor 85.000 gulden verkocht aan de Hollandsche Sociëteit van Le- vensverzekeringen.14De villa te Baarn bleef vooralsnog in de familie.

Restten nog de tientallen bunders, roedes en ellen grond in Fries- land, Utrecht en ’t Gooi die zij bij haar huwelijk had ingebracht, evenals de Nederlandse, Russische, Poolse en Venezolaanse waarde- papieren.15

Hoe goed verzorgd Maurits Cornelis en Debora hun acht kinde- ren zo op het eerste oog financieel ook hadden achtergelaten, er zou- den inderdaad, zoals Maurits Cornelis vlak voor zijn dood al had voorspeld, lastige belastingtijden aankomen. Onder meer als gevolg van ‘een toenemende druk der inkomens-, overdrachts- en vermo- gensbelastingen [kon] van een salaris – hoe hoog ook – geen stads- paleis en buitengoed meer worden onderhouden’.16

In de nieuwe eeuw zou een ongekende hoeveelheid belastingwet- ten en -regels het licht zien, waar vooral vermogende burgers mee werden geconfronteerd. Enige jaren voor de dood van Maurits Cor- nelis had de liberale minister van Financiën Nicolaas Gerard Pierson een omvangrijke belastingherziening doorgevoerd en een begin ge- maakt met een beperkt progressief belastingstelsel, gebaseerd op het draagkrachtbeginsel. In 1914 kwam er bovendien voor het eerst een echte, in één wet neergelegde inkomstenbelasting tot stand, onder meer ter financiering van sociale wetgeving. In de jaren erna volgden vele andere belastingen en heªngen op rijks- of gemeenteniveau. De invoering van de verzorgingsstaat na de Tweede Wereldoorlog leidde tot een verdere stijging van de belastingdruk en het a≈alven van de kapitalen die Maurits Cornelis en andere vermogenden steeds zorg- vuldig hadden kunnen koesteren. Nazaten kregen bovendien te ma- ken met oorlogen, revoluties en economische crises, die waardepa- pieren waardeloos maakten.

(7)

De Van Hall-Boisssevain-clan

Het pand op de Herengracht 124 had weliswaar minder grandeur dan het ‘palazzo’ van Maurits Cornelis van Hall, maar het mocht er toch ook zijn: het herenhuis ‘De Coningh van Engeland’.17Het was een fraai herenhuis met bergstenen gevel, een balustrade met in het midden een Lodewijk xv-schild, een souterrain en vijf etages, een klein verhoogd bordes met één stoep bij de voordeur, naar gelang de etage drie of vier ramen aan de voorkant en aan de achterzijde een zaal met vijf ramen. Een grote tuin waarin een acacia en perenbo- men completeerde de zaak.18Het was het huis waar in 1873 Petronella Johanna Boissevain werd geboren.19

Petronella Boissevain, meestal gewoon Nel of Nella genoemd, stamde uit een hugenotengeslacht dat aan het einde van de zeven- tiende eeuw vanuit Bergerac in de Périgord naar Amsterdam was ge- komen. Een protestants geslacht, dat zich na de herroeping van het Edict van Nantes genoodzaakt zag Frankrijk te verlaten.20Het was een geslacht van ‘hardwerkende kleine grondbezitters in Frankrijk, die het leven wisten te genieten zonder excessen’, schrijft Nels zuster Mia in haar gedenkschriften over de familie.21

De Boissevains hadden zich in de loop der eeuwen en vooral tegen het einde van de negentiende eeuw weten op te werken tot succes - volle ondernemers, geïnteresseerd bovendien in politiek en samen- leving. Strategen ook, die er niet tegen opzagen om op het juiste moment de juiste huwelijken te sluiten binnen Amsterdamse regen- tenfamilies met macht, status, aanzien en geld. Als gevolg daarvan behoorden ze aan het einde van de negentiende eeuw zelf tot de grachtengordelelite. De eerder genoemde hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad Charles Boissevain behoorde ertoe, evenals het liberale Tweede Kamerlid en Amsterdams gemeenteraadslid Walrave Boissevain. Nels vader Jan Boissevain richtte enige jaren voor haar geboorte de Stoomvaart Maatschappij Nederland op en werd een zeer succesvol reder. De Boissevains waren tamelijk self - made en startten hun loopbaan op een enkele uitzondering na zon- der vooropleiding ‘op kantoor’ en vormden een ‘op de praktijk ge- richte koopliedenfamilie’.22

Nel en haar acht broers en zussen groeiden op in grote materiële

(8)

welstand. Aan het einde van de negentiende eeuw was er geld in over- vloed. ‘Maar toch werd uiterste zuinigheid betracht.’ De ‘overjassen der jongens werden verlengd en gekeerd, de jurken der oudere zus- ters langdurig door de jongeren afgedragen,’ schrijft zus Mia. Maar de financiële voorspoed werd, door zich opstapelende erfenissen en gunstige beleggingen, op den duur zo groot dat het lastig werd de zuinigheid en spaarzaamheid in stand te houden:

Moeder probeerde nog wel de eenvoud te handhaven. Zij zag iedere maand het bedrag op haar huishoudboekje angstwekkend stijgen en in haar hart vond zij dat een gedeelte van dat bedrag beter besteed zou zijn geweest aan de arme gezinnen, waarvan zij de nood van dichtbij zag. Iedere maandagmorgen ontving zij een hele stoet van oude vrouwtjes of hun nabestaanden en deelde tur≈aarten, bruine en witte bonen, meel en – zover zij daarover beschikken kon – naaiwerk uit.23

Zuinige rijkdom typeerde dus de jeugd van Nel. Toen haar moeder als weduwe overleed,24waren Nel en haar broers en zussen niet de enigen die erfden: tot de erfenis behoorde ook een pensioenfonds van 20.000 gulden in effecten. De rente daarvan moest worden ge- stort in een weldadigheidsfonds voor hulpbehoevenden, ‘bij voor- keur vroegere dienstbaren aan de familie’. Schoonmaaksters en dienstbodes ontvingen een legaat waarvan ze soms de rest van hun leven konden leven: schoonmaakster Zwaantje Likkel drie gulden per week, schoonmaakster Emmetje van Gulik 1,50 per week, de krankzinnig geworden schoonmaakster Gerritje van den Berg één gulden per week en de verlaten echtgenote Maria Elisabeth Heere 26 gulden per jaar.25Moeder Boissevain had ‘een aristocratische levens- instelling, maar haar geheele hart ging uit naar de misdeelden dezer wereld’.26

De broers en zussen Boissevain brachten hun jeugd door binnen de grachtengordel, maar in de zomer verruilde men de stinkende grachten voor het leven op de buitenplaatsen Teylingerbosch in Vo- gelenzang en Jagtlust in Bilthoven. Uit alles blijkt dat de patricische levensstijl van moeder Boissevain werd doorgegeven aan Nel en haar broers en zussen: er werden reizen gemaakt door Europa en verder,

(9)

men sprak verschillende vreemde talen – vooral Frans en Duits – en was lid van de juiste clubs. Naar inschatting van een familielid deden de broers en zussen van Nel niet zo veel met hun leven: ze waren te rijk om iets te hoeven doen. ‘Moeder [Nel] zei altijd: “Dat is de schuld van de bedonderde ton.”27Ze bedoelde daarmee dat ieder van hen 100.000 gulden had geërfd, waarvan ze rustig en comfortabel kon- den rentenieren, zonder iets te moeten doen,’ schrijft haar zoon Bep- po van Hall, broer van Gijs, in zijn gedenkschriften.28

Ook in kerkelijk opzicht behoorden de Boissevains tot de boven- laag: ze kerkten in de tamelijk elitaire en chique – want Franstalige – Waals hervormde kerk, de église wallonne, waar gevluchte en tot wel- vaart geraakte Franse protestanten sinds het eind van de zeventiende eeuw hun kerkelijk thuis hadden gevonden. Een deel van de uitge- breide familie – onder wie ‘krantenmagnaat’ Charles Boissevain – voelde zich in de negentiende eeuw aangetrokken tot het Reveil, een opwekkingsbeweging binnen de Nederlands-hervormde kerk, die vooral aantrekkingskracht had op de ontwikkelde burgerij. ‘Boisse- vain omschreef godsdienst als moraal aangeraakt door emotie.’29Nel bleef de Waalse kerk trouw, maar ethiek en emotie leken ook voor haar een belangrijke drijfveer. Ze was een kerkelijk, maar ook prag- matisch gelovige. ‘Soms gooide u ’t kind met het badwater weg en bleef er van de Bijbel alleen de Bergrede over. Maar u sprak erover.

Het leefde voor u,’ schreef haar dochter Dea haar later eens.30

Nel Boissevain beschikte al op jonge leeftijd over geld en een uitgebreid netwerk binnen het negentiende-eeuwse Amsterdamse patriciaat van klinkende namen en respectabele politieke, sociaal- culturele of financieel-economische posities in de Amsterdamse so- ciety. Zo bezien lag het voor de hand dat ze vroeg of laat een manne- lijke telg uit een van deze vooraanstaande Amsterdamse families tegen het lijf zou lopen. Zulks geschiedde inderdaad: ter gelegenheid van het lustrumbal van het Amsterdamsch Studenten Corps accep- teerde zij in 1891 een invitatie om lustrumdame te zijn van de drie jaar oudere rechtenstudent Adriaan Floris ‘Aat’ van Hall, zoon van Maurits Cornelis.31

In het kinderrijke gezin van Maurits Cornelis en Debora waren Aat en zijn tweelingbroer Floor het vierde respectievelijk vijfde kind. Het

(10)

geslacht Van Hall had allesbehalve een hugenotenachtergrond. Inte- gendeel: zij waren door en door Nederlands en hadden in tegenstel- ling tot de Boissevains juridische (doctors)graden, waarmee ze zich toegang konden verschaffen tot publieke ambten.

Het ‘palazzo Van Hall’ aan de Herengracht vormde het decor van Aats jeugd. De locatie stond bekend als plek waar het beste leven werd geleefd en de grootste feesten werden gevierd. De Van Halls wa- ren, samen met de Boissevains en de Van Tienhovens ‘de gangmakers en trendsetters’ van feestend Amsterdam rond de eeuwwisseling. ‘Zij pakten hun feestjes groots aan.’ Helemaal vreemd was dat niet: zij golden als geslaagde Amsterdammers, die het ‘hadden gemaakt’ en het zelf verdiende geld breed lieten hangen.32

Hoe daar als vanzelf ook een netwerk van contacten en (zakelijke) relaties uit voortkwam, blijkt wel uit het huwelijk van Aats broer Jan met Hester Boissevain in het voorjaar van 1895. Ter gelegenheid van het huwelijk vond er niet enkel een receptie met feest of diner plaats, maar voorafgaand aan de huwelijksdag waren er een aantekendiner, een intiem diner, een receptie, een soiree dansante, een toneel- en balletavond en een groot bal met aansluitend souper. Er was kortom eerder sprake van een reeks van feesten, die al snel enige weken duur- den. Opvallend daarbij was dat niet alleen de ouders van bruid en bruidegom inviteerden, maar ook buren, kennissen en zakenrela- ties, al dan niet geparenteerd aan de echtelieden, maar allemaal van even goede stand en smaak: zo gaven ook de families Van Tienhoven en Den Tex een soiree ter gelegenheid van het huwelijk. En de gegoe- de families die niet zelf inviteerden, behoorden minstens tot de in - vités.33

Het huwelijk van Jan en Hester gold als a≈ijkhuwelijk, immers:

van een huwelijk komt een huwelijk. Een jaar later vond er dan ook weer een huwelijk plaats, namelijk dat van Aat en zijn Nel. Het leken uitgekiende netwerkhuwelijken, waarbij twee families van aanzien en invloed aan elkaar werden gekoppeld. ‘Het huwelijk [als] een weldoordachte familietransactie,’ meent Van der Laarse.34Bedoeld wordt dat een huwelijk in elitekringen niet alleen een liefdeskwestie was, maar ook een manier om kapitaal en/of macht en invloed te ac- cumuleren. Hoe juist de opmerking van Van der Laarse op zichzelf ook is, zij impliceert bijna dat er van genegenheid of zelfs liefde dan

(11)

wel geen sprake zal zijn bij dergelijke ‘transacties’ of op zijn minst dat de liefde van ondergeschikt belang zou zijn.

Of het ‘een familietransactie’ was, is moeilijk aantoonbaar, maar over het huwelijk van Aat en Nel leek in ieder geval wel nagedacht: fa- milienetwerken werden gekoppeld en familie-invloed vergroot. Zij trouwden op huwelijkse voorwaarden, waarbij de bezittingen niet met elkaar versmolten, maar wel wederzijds werden gebruikt. Ieder hield zodoende het geld dat hij of zij had ingebracht voor zichzelf, in kringen waarin het huwelijk wordt beschouwd als ‘een transactie’

een vrij gebruikelijke procedure om het familiekapitaal te bescher- men bij een eventuele scheiding.

Zo stonden villa Zonnehof in Bentveld en het landgoed De Ebbin- ge, ook in Bentveld, op naam van Nel.35Het pand Keizersgracht 327 in Amsterdam stond op naam van Aat.36Ook het buitenhuis De Konij- nenberg in Hattem was in bezit van Aat: hij had in 1908 te Hattem een stuk gemeentegrond van tweeënhalve hectare gekocht, genaamd Conijnenbelt.37Op het stuk grond liet hij vervolgens een zomerhuis met meer dan twintig kamers bouwen, ontworpen door de Amster- damse architect Dirk Frederik Slothouwer, architect van onder meer sociëteit De Groote Club op de Dam. Hoe hoog de bouwkosten wa- ren van De Konijnenberg is niet exact te achterhalen, maar ze be- droegen ‘ten minste vijfduizend gulden’.38In werkelijkheid moet het een veelvoud van dit bedrag zijn geweest. Deze villa, waar ieder van de tien kinderen Van Hall twee kamers tot zijn beschikking had, was groot genoeg om daarnaast ook nog neven en nichten te herbergen.

Ook aan armlastige personeelsleden van Maison de Bonneterie en aan meisjes uit het Walen Weeshuis werd geregeld een vakantie aan- geboden.39

Door de gelijkwaardige materiële inzet leek het huwelijk van Aat en Nel een tamelijk evenwichtige transactie. Ook hun wederzijdse ge- negenheid leek in balans: hun jongste zoon herinnerde zich later dat Nel slechts ‘één keer’ ruziemaakte met haar man, namelijk over het al dan niet dragen van jaegerondergoed. ‘Maar dat is de enige ruzie die ik ooit met vader heb gemaakt,’ zou Nel hebben gezegd.40Aat liet zich zelf ook eens uit over de kwaliteit van zijn huwelijk met Nel. In het jaar dat zij 29 jaar getrouwd waren, schreef hij haar vanuit Washing- ton:

(12)

Negenentwintig jaar is een hele tijd en toch lijkt het mij niet zo heel lang geleden. Nu, wij hebben het best samen gehad. En jouw frischheid van geest, eerlijkheid van karakter, liefheid, with just a touch of pep thrown in the way of temperament, makes that you are still the one woman for me and will be for another 29 years!41

Vele jaren later schreef vvd-senator Harm van Riel, die gelijktijdig met Gijs van Hall lid was van de Eerste Kamer én een Leids studiege- noot van hem was geweest, een beschouwing over de succesvolle blend van de Van Halls en de Boissevains. Hij had het over ‘de Van Hall-Boissevain-clan’. Die werd volgens hem gekenmerkt ‘door een sterk gevoel van rechtvaardigheid, een sociale inslag. En dat in com- binatie met moed en het zichzelf allerminst weggooien.’42Achteraf gezien een compliment voor een geslaagd huwelijk, dat de basis vormde voor leven en werk van Gijs van Hall.

Kuren als levensstijl

In de eerste jaren van haar huwelijk baarde Nel van Hall-Boissevain achtereenvolgens drie dochters en een zoon. Ze zou tien kinderen krijgen, van wie ze er tijdens haar lange leven ook weer vier verloor.

Al die zwangerschappen, gevolgd door de drukte van een groot ge- zin, waren zware jaren. Altijd mankeerde haar wel wat: had ze geen jicht, reuma of leverpijn, dan verbeeldde ze zich wel dat ze het had.

Twijfelde ze niet aan haar huwelijk dan twijfelde ze wel aan haar moeder of aan zichzelf, en had ze geen last van melancholieke stem- mingen, dan leed ze wel aan ‘zenuwbuien’, zo blijkt uit de uitgebreide correspondentie met haar man.43Een buitenlandse gezondheids- kuur met verblijf in een luxe hotel moest in zulke gevallen uitkomst brengen. Haar schoonzoon en zenuwarts René de Monchy raadde zelfs een permanent verblijf in een hotel aan:

Moeders zenuwstelsel [kan] van huis uit weinig verdragen [en]

is niet opgewassen tegen de drukte, emoties en prikkels welke haar talrijk gezin noodzakelijk medebrengen. Zij zou moeten

(13)

leven in haar huis als in een hotel, zonder enige zorg of verantwoordelijkheid, zonder teleurstellingen of questies.44

Kuren was een geliefd tijdverdrijf voor de negentiende-eeuwse elite.

Men verbleef gewoonlijk in een kuurhotel in Midden-Europa en hoewel het kuren in eerste aanleg een medische achtergrond had, was het ontmoeten van gelijkgestemden met een vergelijkbare soci- aal-culturele, economische en financiële achtergrond minstens zo belangrijk. En die mogelijkheid bestond volop, want de hele Europe- se elite trok een of meer malen per jaar naar dergelijke kuuroorden.

Daar volgde men onder toezicht van een kuurarts een dieet met mi- neraalwater dat ter plekke uit een bron kwam en verkeerde men zo veel mogelijk in de zon en in de buiten- en/of berglucht. Door het gebrek aan medische zorg waren gezondheidsproblemen en ziektes in de negentiende eeuw natuurlijk aan de orde van de dag, maar dit betekende geenszins dat het kuren een onaangename bezigheid was, integendeel. Een deel van de dag besteedde men aan het kuur- programma inclusief het nemen van geneeskrachtige baden, maar een groot deel van de dag was beschikbaar voor vermaak en verpo- zing.

Uit brieven van Nel van Hall aan het thuisfront komt zij naar vo- ren als een neurotische, maar ook liefdevolle vrouw die tussen haar zwangerschappen door steeds haar heil zocht in vooraanstaande Eu- ropese kuuroorden als Baden-Baden, Karlsbad, Leysin en Wiesba- den. Haar kinderen nam ze mee, hoe jong deze ook waren, want ook hun zou steeds van alles mankeren. Een stoet aan dokters en specia- listen passeerde in die jaren de revue. Dan weer voor ‘bloedonder- zoek naar roode bloedlichaampjes’, dan weer voor ‘een bloed- en nieronderzoek’, dan weer voor een kind ‘met zware oogleden’, dan weer voor een kind ‘wier circulatie niet in orde is’, dan weer voor een kind dat ‘misschien lijdt aan maladie imaginaire’. En boven alles lag steeds de tuberculose op de loer. Rust- en zonnekuren en hoge berg- lucht moesten uitkomst bieden, al was het maar preventief.45

Om op de hoogte te blijven van het nieuws uit Amsterdam schreef Nel aan Aat ‘het Handelsblad [te] willen ordonneeren mij geregeld een blad te sturen’ en niet te vergeten schoeisel en sieraden mee te ne- men wanneer hij haar later zou nareizen, want zij wilde goed voor de

(14)

dag komen. ‘Wil je voor mij meebrengen mijn gouden schoenen, mijn sneeuwschoenen, mijne juweelen [en] paarlen collier.’46

In het voorjaar van 1900 verbleef Nel van Hall, 26 jaar oud en intus- sen moeder van twee dochters, met haar eigen moeder en oom Karel in Karlsbad, een tamelijk bekend kuuroord in westelijk Bohemen en in eerdere eeuwen geliefd bij Europese cultuurdragers als Goethe en Kant. Ze was drie maanden zwanger van haar derde kind en volgde een rustkuur om zwangerschapscomplicaties te voorkomen. Over haar kuur in Karlsbad schreef ze Aat:

Mijn dag ziet er als volgt uit: 7 uur opstaan, ben dan om half acht eerst klaar [...]. Dan ga ik naar mijn bron, die à deux pas is en drink daar een kwartier na mekaar (dat moet) twee glazen, wandel dan een uur, ontbijt dan met twee eieren, brood, chocolade of thee en boemel dan rond tot 1 uur, drink dan mijn derde glas en ben dan vrij. Ik oefen mij hier in die hooge lucht in het rechtop loopen, dus wie weet hoe ’n kaarsrechte vrouw je terug ziet.47

Hoe aangenaam het verblijf in zo’n kuuroord kon zijn, blijkt uit haar vrijetijdsbesteding. Over een willekeurige dag schreef ze haar man:

Vanochtend heb ik een mooie daagsche hoed gekocht. Wit, hij staat heel gezellig. Vanmiddag na het eten zijn wij naar het Posthof gegaan, waar een Wagner-concert gegeven werd. Het werd ongelukkig zeer taai en mak gespeeld. Ik had een netel - doeksche jurk aan en mijn lichtblauwe hoed op, dus piekfijn.

Na het concert deden mama en ik een toer in een Einspanner.48

Maar het waren niet alleen de vreugdes, de kuren en de ziektes waar- over werd bericht. Er was ook tijd om te reflecteren op het familie - leven en zich daaraan zo nodig te ergeren want de familiebanden wa- ren strikt en sterk. In kringen als die van de Van Halls was men slechts binnen de familie vertrouwelijk. ‘Al bestond die intimiteit [...] vaak uit een eindeloze jammerklacht over ziekte, publieke schande en ge- ruzie,’ constateert Van der Laarse op basis van geraadpleegde dag- boeken en correspondenties van families van stand. Hij spreekt van

(15)

‘een verstikkend familisme’.49Ongeacht de verstandhouding en hoe knellend of ongemakkelijk de banden tussen ooms, tantes, neven, nichten, vaders, moeders, echtelieden en kinderen vaak ook waren, men trok en famille op, zin of geen zin. Nel van Hall zinde het hele- maal niet dat zij moest kuren in aanwezigheid van haar mamá en dat liet zij tegenover haar man niet onbesproken:

Ik ga mijn hart luchten over mamá. Ze weet over niets beters te praten dan dat hier [in Karlsbad, dw] vroeger geen prostituees waren en nu wel, wat toch gek is, daar het niet ‘kürgemäss’ is. Hoe vind je die walgpraatjes van haar [...] ’s Morgens heb ik in zoverre rust, dat zij om tien uur gemasseerd wordt. Het volgend jaar mag zij op haar kop gaan staan, maar mag zij niet mee. [...] Ik hou voor geen 5 centen van haar, c’est tout dire en un mot.50

Naast kuurvakanties in Europa had Nel ook de mogelijkheid tot ver- maak door met Aat mee te gaan op zakenreis naar de Nieuwe Wereld, al was zo’n lange bootreis lastig te combineren met de voortdurende zwangerschappen en gezinszorg. Was zo’n reis niet te realiseren en lag er ook geen kuur in het verschiet, dan bestond er nog de moge- lijkheid op adem te komen in het buitenhuis te Hattem of op het landgoed De Ebbinge in de Noord-Hollandse duinen achter Haar- lem.

Ondanks ziektes, twee oorlogen, versnippering en verlies van ka- pitaal én het verlies van vier kinderen had Nel een rijk en lang leven.

Bij haar zeventigste verjaardag, midden in de oorlog, was er nog feest gevierd, waarbij zij door haar kinderen, waarvan er reeds één was overleden, werd geprezen om haar levenskunst. Tijdens het feest had ze schertsend vijftien ‘stellingen’ moeten verdedigen. Daaronder de stellingen: ‘De eerste vijf kinderen zijn heel druk, daarna gaat het vanzelf ’, ‘Er kunnen minstens 300 menschen op [landgoed] De Eb- binge kampeeren’ en ‘Wij Boissevains hebben geen vitaliteit’. Ze wist de stellingen dermate goed te verdedigen dat haar door haar kinde- ren en kleinkinderen een ‘doctoraat’ werd uitgereikt ‘in de ars viven- di’.51

Bij het feest wist Nel natuurlijk niet hoe stokoud zij wel niet zou worden, anders had zij de stelling over het gebrek aan vitaliteit van de

(16)

Boissevains nooit kunnen verdedigen. Bij haar dood roemden de achterblijvers in de familie haar als een voorbeeld voor hen allen.

‘Een voorbeeld van een echt “rasmens” en dit soort mensen heeft zo dikwijls de gave om zowel geluk als verdriet aan te trekken,’ schreef een van hen.52Een kleinkind schreef: ‘Oma was echt de mater famili- as, [...] dominant en militant, als een echte moeder, die daar was, waar vreugde en verdriet was in het leven van haar naasten.’53Petro- nella Johanna van Hall-Boissevain stierf in de winter van 1970 op de leeftijd van 96 jaar.

Een reizend effectencommissionair

Tien jaar voor het overlijden van Nel was Aat al overleden. Bijna vijf- enzestig jaar was hij getrouwd met zijn Nella, toen hij in maart 1959 op 88-jarige leeftijd te Haarlem overleed. Zijn werkzame leven had hij doorgebracht in het Amsterdamse bank- en effectenwezen: hij had gewerkt op een effectenkantoor en werd later firmant van een bankiershuis. Zaken doen op basis van bewijsstukken en concrete feiten en cijfers, dat was zijn uitgangspunt altijd geweest. Zijn zake- lijk motto luidde: ‘De stukken erbij, heren.’54

In de bank- en effectenwereld en in het openbare leven was hij een bekende verschijning geweest door zijn talrijke bestuursfuncties en commissariaten in de financiële sector. Bereikte hij een kroonjaar, dan besteedden de kranten daaraan aandacht. Bij zijn zeventigste verjaardag werd hij door De Nederlandsche Financier getypeerd als

‘een scherp jurist, in financieele zaken ten zeerste doorkneed’.55Bij zijn tachtigste verjaardag typeerde het dagblad De Tijd hem als ‘een markante figuur in de Nederlandse financiële wereld’. Hij had vol- gens de krant bovendien ‘een grote talenkennis en meeslepende wel- sprekendheid’.56In zijn ster∆aar kreeg hij als bekende Nederlander een speciale vermelding in de krant.57

In de actieve politiek had Aat geen rol van betekenis gespeeld, al was hij in de jaren tien wel penningmeester geweest van de vrijzinni- ge kiesvereniging ‘Vooruitgang’ en mengde hij zich later geregeld in het politiek debat door bankiers en effectenhandelaren op te roepen te stemmen op de Vrijheidsbond, zoals de Liberale Staatspartij (lsp)

(17)

aanvankelijk werd genoemd. In de lsp vond ‘alles wat liberaal, con- servatief, een beetje deftig en niet te christelijk was’ zijn politieke thuishaven.58Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 riep hij de leden van de Vereeniging voor den Effectenhandel door middel van een rondzendbrief op om te stemmen op de Vrijheidsbond, om- dat de afgetreden wethouder Wibaut een potje had gemaakt van de gemeentefinanciën, waardoor deze ‘in staat van ontreddering’

waren geraakt. De financiën gaven volgens Aat blijk ‘van een dusda- nig dilettantisme’ dat ingrijpen door de kiezer ‘hoog noodig’ was.59 De circulaire kwam ‘bij vergissing’ in handen van het socialistische dagblad Het Volk en werd vervolgens overgenomen door het Alge- meen Handelsblad.60Een zeker politiek engagement was Aat dus niet vreemd, al leidde dit nooit tot het pluche in Den Haag, Haarlem of Amsterdam.

Geheel in lijn met de Van Hall-traditie had Aat rechten gestudeerd.

Weliswaar niet te Leiden, maar aan de gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. Hij maakte zijn studie af en begon daarna aan een proefschrift bij professor Johannes Houwing, bij wie hij in de zomer van 1896 promoveerde.61Het was een promotie op basis van een kort literatuuronderzoek – de bibliografie bevatte slechts zeven werken – en twaalf stellingen over de zogenoemde trustakte.62Hij was de eerste Nederlandse jurist die op dit onderwerp promoveerde. Tij- dens de promotie was zijn goede vriend en zwager Gijsbert van Tien- hoven – getrouwd met zijn zus Helena Suzanna – paranimf.63Na af- loop van het promotiediner in hotel Zeiler in Baarn kon de kersverse doctor direct beginnen met de voorbereidingen van zijn huwelijk met Nel Boissevain, dat enige maanden later plaatsvond.

Overeenkomstig de verwachtingen en volgens de bankierstraditie van de familie stapte ook Aat de financiële wereld in, aanvankelijk bij het effectenkantoor Kalff & Co., later bij de firma Oyens & Zonen, een commanditaire vennootschap onder firma bij wie hij in 1910 voor een bedrag van 100.000 gulden medevennoot werd. Vijf jaar later werd de vennootschap ontbonden en opnieuw opgericht met tien vennoten, waarbij werd afgesproken dat Aat een van de vier ven- noten zou zijn die hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk zou zijn:

hij zou 22 procent van de winsten en verliezen dragen.64

(18)

Aat was weliswaar zakenman, maar ook een familieman. Als Nel in Midden-Europa kuurde, was Aat meestal thuis in Amsterdam, later in Aerdenhout. Niet dat er geen kindermeisjes en dienstbodes beschikbaar waren, maar Aat was de familieman pur sang, even pa- triarchaal als Nel matriarchaal was. ‘De Van Halls hebben altijd het patriarchaat dan wel het matriarchaat gekend. Men onderschatte niet de kracht die daarvan kan uitgaan: onderling mogen zij van me- ning verschillen, naar buiten wordt een gesloten front gevormd.’65

De zorgzame Aat temperatuurde zijn zieke kinderen zelf, ver- strekte een in financiële problemen verkerende dienstbode een dou- ceurtje en (verre) familieleden konden op financiële steun rekenen (al moesten ze de leningen met rente terugbetalen). Ook Nel werd tij- dens haar buitenlandse kuurreizen met vele persoonlijke brieven niet vergeten. Als de tijd het toeliet, nam hij de kinderen mee naar een muziekuitvoering in een van de concertzalen van de stad. Zo’n avond onderstreepte de familiezin en saamhorigheid, zo schreef hij in een verslag aan Nel:

Vanavond een schitterende uitvoering van Fidelio gehoord.

Tout Amsterdam was er. Ik ging er met de drie meisjes heen. Wij hadden twee plaatsen fauteuil de balcon en twee plaatsen boven - loge erachter. Het was enig en er was reuze enthousiasme. Ik zat eerst met Mia in de loge, Nelleke en Dea op de fauteuils de balcon.

Na de pauze met Dea in de loge en Nelleke en Mia op de fauteuils de balcon. Na de voorstelling, die om half elf uit was, gingen wij naar huis soupeeren.66

Aan het uitgaansleven kon iedere Amsterdammer min of meer mee- doen, al vertoonden de lagere standen en de kleine burgerij zich voornamelijk in variétésalons, cafés en op kermissen en zeker niet in het Concertgebouw of op feesten en partijen in de chique feestzaal van Maison Couturier aan de Keizersgracht. ‘De elite hield zich verre van de rokerige bierhuizen, waar soms zelfs door jong, vrouwelijk personeel werd bediend.’ Zelfs een bezoek aan de Stadsschouwburg

‘waar melodrama’s en spektakelstukken elkaar afwisselden’, was voor fatsoenlijke mensen uit fatsoenlijke kringen uit den boze.67

Beschaafd vermaak, het introduceren van de kinderen in de beau

(19)

monde van de hoofdstad, en de mogelijkheid te netwerken. Dat wa- ren voor de bovenlaag van de bevolking de voornaamste doeleinden van een bezoekje aan muziekzaal of opera. Het onderhouden van za- kelijke contacten vond ook plaats in de sociëteiten van de stad, waar men als lid van het aan een sociëteit verbonden genootschap of club onder elkaar verkeerde en van gedachten wisselde over kunst, we- tenschap, zaken en politiek.

Amsterdam kende een groot aantal van dergelijke genootschap- pen of clubs die de bevordering van cultuur en wetenschap als ge- meenschappelijk kenmerk hadden. Lidmaatschap vond plaats op voordracht, waarbij een ballotagecommissie besliste over de toela- ting. ‘Burgers wilden samen kunsten en wetenschappen bevorderen [...] maar ze hechtten eraan dat te doen in de veilige beslotenheid van de eigen kring.’ Lidmaatschap van een genootschap was derhalve het exclusieve voorrecht van de gegoede kringen. Bekende verenigingen en sociëteiten waren bijvoorbeeld de Maatschappij Arti et Amicitiae, De Groote Club, Het Leesmuseum, Het Casino, Felix Meritis en het Genootschap Doctrina et Amicitia. De ene club legde zich vooral toe op concerten, literaire bijeenkomsten en debatten (Felix Meritis), de andere op het lezen van lectuur en literatuur (Het Leesmuseum) of kwam op voor de belangen van kunstenaars en kunstliefhebbers (Arti et Amicitiae). De ene club was daarnaast exclusiever dan de an- dere. Zo gold Felix Meritis als zeer voornaam en eerder voor de adel dan voor het patriciaat. ‘Heren en dames verschenen er alleen in groot tenue en de koninklijke familie bezocht de concerten bij elk bezoek aan de hoofdstad.’68Felix Meritis, gevestigd aan de Keizers- gracht, was bedoeld voor ‘de meest vooraanstaande handelsfamilies, zoals de Borski’s en de Van Eeghens’.69Ook Het Casino gold als zeer exclusief, al was dit een club die van oorsprong vooral bals organi- seerde, een gunstige locatie voor het tot stand brengen van exclusie- ve verlovingen, een club ‘tot handhaving van het ras, een intermedi- air lichaam bij het sluiten van huwelijken’.70Het sociëteitsleven was

‘het Amsterdamse antwoord op de hof- en paleiscultuur in Den Haag’.71In de incomplete nagelaten ledenlijsten van Het Casino staat Aat van Hall op de ledenlijst van 1924,72zijn vader Maurits Cornelis op de lijst van 1860.73

De Van Halls waren echter vooral verbonden aan het genootschap

(20)

Doctrina et Amicitia, ‘een deftige herensociëteit van patriciërs en za- kenlieden die elkaar troffen en een voordracht aanhoorden’.74De le- den van Doctrina kwamen uit het krediet- en bankwezen. Onder hen makelaars, commissionairs in effecten en wissels, reders en as- suradeurs, maar ook de rechterlijke macht en het notarisambt. Het genootschap was een voortzetting van de achttiende-eeuwse patri- ottische Vaderlandsche Sociëteit en had een sociëteitsgebouw aan de Kalverstraat. Doctrina organiseerde volgens de statuten ‘zowel let- terkundige en wetenschappelijke werkzaamheden als gezellige bij- eenkomsten’.75Netwerken en nevenfuncties waren sinds de Repu- bliek een belangrijke manier om macht en invloed te vergaren en vooral te behouden. Clubs als Doctrina boden daartoe alle gelegen- heid. In de praktijk hadden de clubs dan ook een informele politieke functie. ‘Doctrina et Amicitia bezat inderdaad een zeldzame weten- schappelijke boekerij, maar dat diende tot camouflage, want er werd ijverig gepolitiseerd.’76

De aanstormende moderne tijd had zijn weerslag op het wat be - zadigde en deftige Doctrina. ‘De leden bleven wel lid en de oude ge- trouwen bleven niet weg van de bitter- en kletstafels, maar toch ver- plaatste het sociëteitsleven van de jongeren zich naar de moderne cafés die in een tel en een sprong de lekkerste schotels, warme lun- ches en de nieuwste American-drinks voorzetten.’77 Het genoot- schap fuseerde rond 1920 met de vereniging De Groote Club, die een vergelijkbaar ledenbestand had, maar iets jonger was van geest en sfeer. Deze club had dan ook uitsluitend tot doel ‘in goed ingerichte lokalen het gezellig verkeer te bevorderen’.78Het waren precies de clubs waar de Van Halls zich thuis voelden en gezien hun werkkring en welstand ook thuis hoorden: te goed voor de variétésalons, niet goed genoeg voor Felix Meritis. Al in de aanvangsjaren van de clubs kwam de naam Van Hall dan ook voor in de ledenlijsten van Doctri- na et Amicitiae en De Groote Club, gelegen op de Dam.79

Aat van Hall was effectenhandelaar en commissionair en reisde als internationaal zakenman over de wereld om in opdracht van (ver- mogende) klanten de mogelijkheden te onderzoeken te investeren in Russische staatsobligaties of in de Amerikaanse spoorwegen. Hij verdiende op commissiebasis veel geld, maar verloor door oorlogen

(21)

en crises ook weer veel, ondanks de mooie financiële basis die Mau- rits Cornelis en Debora hem hadden nagelaten. Investeren in Ameri- kaanse ‘railroads’ was overigens vaak kommer en kwel, zo blijkt uit onderzoek van historicus Abraham Rijxman:

Steeds weer lezen we dezelfde historie. Aanleg van de spoorwegen in vaak nog onbevolkte gebieden, grote uitgaven voor materiaal en constructie, financiële moeilijkheden, oplossingen die worden gezocht in hypotheken en speculaties en ten slotte de curator.80

Aat bracht soms maanden door in Amerika of Rusland en als gevolg daarvan verbleef hij een deel van zijn leven op lijnvaartschepen als de ss Nieuw Amsterdam of ss Rijndam naar New York en in de Wagon- Lits-treinen naar handelsstad Sint Petersburg. Onderweg in een eer- steklas hut, op het scheepsdek of in een treincoupé vermaakte hij zich al lezend, denkend aan Nel. ‘Ik heb tot mijn vreugde een reeks boeken van Anatole France ontdekt en daar amuseer ik mij zeer mee,’ schreef hij Nel vanuit de hut die zij voor de afvaart had laten opsmukken,

zodat er tijdens de reis nog iets van een familiaire sfeer hing. ‘Jullie bloemen zijn nog niet geheel weg. De cyclaam is nog goed, en de hya- cint en een deel van de sering.’81

Nel van Hall-Boissevain raakte in de zomer van 1903 weer zwanger.

Het kind werd geboren op 21 april 1904 in het pand Over-Yssel aan de Prinsengracht 681 in Amsterdam. De boreling van het manlijk geslacht zou, tegen de familiegebruiken in, niet een van de familie- voornamen Floris, Adriaan of Maurits krijgen; de eerste twee waren al vergeven, de derde voornaam werd overgeslagen. Aat en Nel maakten een gebaar naar de liberale oud-burgemeester van Amster- dam Gijsbert van Tienhoven. Diens zoon, Gijsbert junior, was een aantal jaren daarvoor plotseling en op jonge leeftijd overleden. Zijn weduwe, een zus van Aat, schreef hun na de bevalling:

Ik vind het heerlijk dat het een Gijs is, omdat ik weet hoe goed de herinnering aan hem is in jullie huis en ik hoop maar dat zijn rijke groote geest op de kleine jongen zal inwerken.82

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De bevrijding en de terugkeer naar Amsterdam konden echter niet verhoeden dat de oorlog nog een lange nasleep zou hebben voor Gijs: het steunfonds moest na de oorlog nog

[r]

Zijn goede vriend Daniël Delprat analyseerde achteraf niet voor niets dat Van Halls overgang van bankier naar burgemeester ‘een zware opgave’ was, te meer daar Van

39 Dat de herbenoeming zo lang op zich liet wachten, was vermoede- lijk een eenmansactie van de nijdige Toxopeus, die ongetwijfeld wil- de nadenken of er alternatieven waren voor de

Van Hall herinnerde zich later dat hij helemaal niet op de hoogte was gesteld van de manier waarop de politie die avond paraat was en had in zijn agenda – tamelijk naïef –

[r]

Hij eindigde met de woorden: ‘De betekenis van Van Hall voor onze stad, werd hier heel anders en beter gezien dan in Den Haag.’ 121 Het was een mil- de spijtbetuiging aan het

Voor zijn publieke rol had Van Hall dus wel degelijk aandacht, maar bij voorkeur voor de pr-kant daarvan, waarbij hij – vaak met Emma aan zijn zij – de