• No results found

Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/49505 holds various files of this Leiden University dissertation

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/49505 holds various files of this Leiden University dissertation"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

The handle http://hdl.handle.net/1887/49505 holds various files of this Leiden University dissertation

Author: Wolthekker, Dirk

Title: Alleen omdat ik een Van Hall ben : Gijs van Hall 1904-1977

Issue Date: 2017-06-06

(2)

hoofdstuk 10

Burgemeester buiten dienst

In de oorlog was het al gebleken, bij de bank Labouchere al, en nu op- nieuw: Gijs van Hall wist niet van wijken als hij meende in zijn gelijk te staan. Hij had een uitgesproken mening, bracht die eventueel met kracht van stem en stijl naar voren, hield vast aan zijn eenmaal inge- nomen standpunt en verwachtte op die manier zijn gelijk te krijgen.

Het was een manier van optreden die in de oorlog en in het bedrijfs- leven effect had gehad, maar nu had hij de verkeerden tegenover zich gekregen: de jeugd die zijn stijl en mentaliteit niet accepteerde en de regering die zijn gebrek aan beleid dan wel zijn zigzagbeleid niet lan- ger tolereerde. Dat was in het voorjaar van 1967 zo urgent geworden dat van verder uitstel van vertrek ook geen sprake meer kon zijn, meende premier De Jong.

Hoe terecht de kritiek ook was op de laatste jaren van Van Halls bur- gemeesterschap, het was en bleef een vreemde zaak dat hij al de laan uit was gestuurd nog voor hij zelf het hele rapport van de commissie- Enschedé had ingezien. Hij had op 24 april 1967 onder voorwaarde van vertrouwelijkheid slechts het eerste interim-rapport van de re- gering ontvangen1, terwijl het zonneklaar was dat de regering zelfs al op de hoogte was van de inhoud van het tweede interim-rapport.

Dat was gedateerd 11 mei 1967, slechts twee dagen na het afscheidsge- sprek van Van Hall met de minister-president.2

Van Hall lichtte tijdens een persconferentie toe waarom hij gewei- gerd had zelf op te stappen: zijn wethouders waren het niet eens ge- weest met dit ‘zo rauwelijks’ ontslag en dus zag hij de noodzaak niet in om op te stappen. Daarnaast was het wachten nog op de open- baarmaking van het intussen vierenhalve maand oude eerste inte-

(3)

rim-rapport. Volgens Van Hall waren er daardoor over het eerste rap- port ‘allerlei geruchten’ ontstaan, die hem de uitoefening van zijn taak bijzonder hadden verzwaard. Van Hall wilde desnoods wel op- stappen, alleen niet op dat moment. ‘Het is het kabinet bekend, dat ik van plan was mijn taak in het najaar neer te leggen, aangezien ik meende dat dan een ander deze taak zou overnemen. Ik meen dat ik er recht op heb, dat ik dit besluit zou nemen, wanneer in de open- baarheid zou zijn gebracht op welke wijze ik mijn ambt als burge- meester heb vervuld. Het kabinet wil mij dit recht niet laten, hetgeen ik onrechtvaardig acht.’3Maar Beernink was onverbiddelijk, zo liet hij in een brief aan Van Hall weten: het tekort aan vertrouwen bij de regering was ‘zo acuut’ dat het volgens de minister ‘niet verantwoord zou zijn geweest’ publicatie van het eerste en het tweede interim- rapport af te wachten.4

De zaak stonk, concludeerde Joop van Tijn in Vrij Nederland, nota be- ne het blad dat Gijs van Hall in zo veel artikelen had verguisd en dat volgens Emma zo vooringenomen was dat zij er haar boek liever niet in gerecenseerd had gezien. Maar nu nam het progressieve weekblad het ronduit op voor Van Hall. Die was weliswaar ‘ad absurdum’ op zijn formele recht blijven staan door zijn politiebeleid niet door de gemeenteraad te laten toetsen, wat alleen formeel zijn recht was, maar dat liet volgens Van Tijn onverlet dat de democratie hier met voeten was getreden:

Het zou in een democratie ondenkbaar moeten zijn dat een dergelijk ingrijpende beslissing wordt genomen op grond van een rapport dat uitsluitend in handen is van de regering. Ook met de keuze van de getuigen is men vrij willekeurig te werk gegaan: geen enkel raadslid is gehoord en op de heer De Wit na geen enkele wethouder.5

De commentator in Vrij Nederland had het morele gelijk weliswaar aan zijn zijde, maar de politieke praktijk bleek in mei 1967 anders dan daarvoor. Premier Cals had in de zomer van 1966 Van Hall bezwaar- lijk weg kunnen sturen, zonder het risico te lopen de coalitie met de PvdA in de problemen te brengen. Zijn opvolger Zijlstra leidde

(4)

slechts een interim-kabinet dat nieuwe verkiezingen voorbereidde.

Van een dergelijk missieloos kabinet kon moeilijk verwacht worden dat men een belangrijk functionaris als de hoofdstedelijke burge- meester naar huis zou sturen.

Ook de commissie-Enschedé verbond – zoals overigens was over eengekomen met de regering – geen persoonlijke consequen- ties aan het burgemeestersbeleid van Gijs van Hall. Goed beschouwd was er keurig en beschaafd beleidsonderzoek verricht, waarin inder- daad tekortkomingen waren geconstateerd in de relatie burgemees- ter – justitie – politie. Maar de strekking was toch dat de omstandig- heden waaronder het gezag had moeten opereren ook wel heel bijzonder waren geweest.

Zo was het voor de commissie ‘allerminst zeker’ dat Amsterdam bestuurlijk gezien iets te verwijten viel nadat er ‘geen bevredigende antwoorden’ waren gekomen op de provocaties. ‘Het provoceren ontwikkelt zich in onze samenleving meer en meer als een sociale techniek die in Amsterdam vér en intelligent is ontwikkeld.’ De pro- vocaties waren, met andere woorden, op zich geen reden Van Hall slecht bestuur te verwijten. Van de bestuurlijk-ambtelijke situatie vroeg de commissie zich af of die wel zo sterk verschilde van die, wel- ke men elders in het land aantrof. ‘De commissie heeft stellig punten gevonden die daarop wijzen. Maar aan de andere kant zal men zon- der redelijke twijfel in een andere stad ándere eigenaardigheden en tekortkomingen kunnen aanwijzen in het overheidsapparaat.’ Er was volgens de commissie ‘geen reden’ te veronderstellen dat het overheidsapparaat in Amsterdam veel gebrekkiger was dan in ande- re steden. ‘Het uitzonderlijke heeft in Amsterdam eerder gelegen in de aard en de kwaliteit van de uitdaging waarvoor dat overheids - apparaat gesteld werd en waarop het geen bevredigend antwoord wist.’ Het beleid van politie, justitie en burgemeester was weliswaar niet op elkaar afgestemd, maar daar had de een niet meer last van ge- had dan de ander. ‘Er was daarmee een wisseling van dominerende beleidslijnen.’ De burgemeester had die drie lijnen moeten coördi- neren en die taak had hij verzaakt. Dat wél.6Het zag er niet a priori naar uit dat Van Hall op basis van deze bevindingen zou worden heengezonden. Daarvoor was het rapport in veel gevallen te gema- tigd en in sommige opzichten te vergoelijkend. Wel ademde het rap-

(5)

port een gebrek aan vertrouwen in de zittende burgemeester dat hij de zaak kon rechttrekken.

Voor het nieuwe kabinet onder leiding van de ferme De Jong lag de zaak anders. Als aanvoerder van het schip van staat zag de minis- ter-president kans te doen wat hij een jaar eerder al had willen doen:

korte metten maken met de situatie in Amsterdam. Al tijdens de re- geringsverklaring had de nieuwe premier aangekondigd dat het roer om moest: ‘In het algemeen zal het regeringsbeleid erop gericht zijn de voorwaarden te scheppen voor zodanige vernieuwingen in onze samenleving, dat daarin de geestelijke en culturele waarden van on- ze tijd op harmonische wijze worden verwerkt.’7Een zwalkende bur- gemeester die in beeldvorming en beleid die vernieuwing tegenhield en intussen ook in Den Haag geen goede reputatie meer genoot, werd geofferd. ‘Het kabinet-De Jong moest in de eerste plaats een antwoord formuleren op een onrustige sfeer in Nederland.’8

Een ‘onbillijk’ en ‘onbegrijpelijk’ ontslag

‘In Amsterdam eindigt de regententijd nooit,’ was het commentaar van De Telegraaf toen Van Halls benoeming begin januari 1957 naar buiten kwam.9Maar tien jaar later leek er toch een einde aan te ko- men. Al voordat Gijs van Hall oªcieel zijn ontslag kreeg, was het voor de pers zonneklaar dat het zo niet verder kon met deze burge- meester. Toen de bevindingen van de commissie-Enschedé in het voorjaar van 1967 geleidelijk uitlekten, werden de commentaren over Van Halls functioneren steeds kritischer en negatiever. Voor Van Hall zelf kwam dit niet als verrassing; hij had zich tijdens zijn hele burgemeesterschap al groen en geel geërgerd aan de in zijn eigen ogen hinderlijke, bevooroordeelde en onwetende persmuskieten van de linkse media, het weekblad Vrij Nederland en omroepvereni- ging Vara voorop. De brievenrubriek van menig medium had tijdens zijn burgemeesterschap een venijnig kattebelletje ontvangen waarin een litanie aan klachten werd gespuid over wat er zoal mis was ge- gaan met de berichtgeving.10Eindredacteur Herman Wigbold van de actualiteitenrubriek Achter het Nieuws had het geregeld moeten ont- gelden omdat hij in de ogen van Van Hall feit en fictie door elkaar

(6)

haalde, zonder dat er iets aan werd gedaan. Van Hall werd in zijn ogen

‘continu geconfronteerd’ met subjectief of zelfs subversief nieuws.

‘Maar u hoeft niet te denken dat er in de volgende aflevering van Ach- ter het Nieuws een rectificatie [komt],’ klaagde hij eind mei 1967 te- genover een verslaggever van Haagse Post.11

Een verslaggever van Vrij Nederland vertelde later hoe hij ‘die re- gent eindelijk kwaad had gekregen’, nadat er in het weekblad een ver- haal had gestaan over het politieoptreden tijden de Navo-taptoe.

‘Het blad [was] amper uit of het [werd] door een bode van het stad- huis [...] terugbezorgd met tal van vette rode strepen, die burge- meester Gijs van Hall eigenhandig bij het artikel [had] aangebracht, met in de kantlijn: “Leugens, leugens, leugens”.’12Van Hall betreurde de slechte relatie die hij had met het voormalige verzetsblad. ‘Omdat ik toch een zeker gevoel had voor vn,’ zei hij na zijn burgemeester- schap tegen een journalist van het blad. ‘Als u de oude steunlijsten van het Nationaal Steunfonds ziet, merkt u dat Vrij Nederland daar nogal eens op voor komt.’13

De pers was zeker niet uitsluitend negatief over Van Halls burge- meesterschap, maar de meeste redacties zagen wel in dat het zo niet verder kon. De gezagsgetrouwe Telegraaf concludeerde dat deze bur- gemeester een besluiteloze man was die van ordehandhaving weinig verstand had, dan wel er de persoon niet naar was om zijn rol als burgemeester naar behoren te vervullen. ‘De burgemeester mist ten enen male de eigenschappen om aan de moeilijkheden het hoofd te bieden. De ene verkeerde beslissing volgde op de andere en – erger nog – op beslissende momenten werd in het geheel geen beslissing genomen. Het onvermijdelijke gevolg was dat er in de hoofdstad een gezagscrisis ontstond.’14Maar toen het ontslag eenmaal daar was, concludeerde de krant dat de aan de kant gezette burgemeester in zijn eerste ambtstermijn toch ‘goede en grote dingen voor zijn stad had gedaan’: de tunnels onder het IJ, het inlijven van de Bijlmermeer en het afstoten van de universitaire financiën naar het Rijk. ‘De cala- miteiten van de provo’s en de nozems’ hadden hem de das om ge- daan.15De Volkskrant typeerde hem als ‘een groot bestuurder die toch faalde’. Volgens de krant had Van Hall de stad ‘met opmerkelijk elan’

bestuurd, dat wel. Hij was een burgemeester geweest die ‘in zo korte

(7)

tijd’ ongelofelijk veel voor zijn stad had gedaan, maar in minder korte tijd ‘op een enkel punt zo geweldig heeft gefaald’. Het probleem zat ook in de persoon Van Hall, meende de krant. De aan de kant ge- zette burgemeester was gespeend van enige diplomatie, was een moeilijk man om mee samen te werken en als het raadsdebat hem niet boeide, had hij zich liever afgewend. ‘Dan nam hij diep wegge- doken in zijn scheef gezette stoel liever een krantje.’16

Van Halls ‘eigen’ krant, het langzaam iets naar links opschuivende Algemeen Handelsblad, meende dat de burgemeester er van het begin af aan een potje van had gemaakt. ‘De heer Van Hall moge nog zo vol goede wil en gezonde ambitie zijn geweest toen hij zijn ambt aan- vaardde, hij heeft als burgemeester nooit kunnen overtuigen of zich een voldoende mate van gezag kunnen verwerven.’17Het liberale El- seviers Weekblad was niet minder negatief over Van Hall. Het had ont- broken aan vertrouwen in Van Hall. ‘Hij wilde pas over een half jaar weggaan. Dit is terecht niet geaccepteerd. Als gebleken is dat een ge- zagdrager geen vertrouwensbasis meer heeft, moet hij zo snel moge- lijk worden vervangen. Dit is een gulden regel in de bestuurskunde.’18 Er was ook tragiek. Het Vrije Volk prees Van Hall om alles wat hij voor Amsterdam had gedaan, maar voegde eraan toe dat het hem had gemankeerd aan bestuurlijke kracht en stevigheid, precies zoals zijn partijgenoot Nico Donkersloot in 1956 al had gesuggereerd.

Donkersloot vreesde toen al dat Van Hall ‘niet ten volle over de ge- wenste robuustheid [zou] beschikken’.19De krant oordeelde achteraf vergelijkbaar. ‘Bij zijn werkwijze paste het niet, dat hij zich naar bui- ten sterk deed gelden. Hij was en is geen gezagsdrager van nature.

Zelden is er dan ook onbillijker gespot met iemand, dan er met bur- gemeester Van Hall is gespot. Niet de regentenmentaliteit heeft hem parten gespeeld, maar daarentegen een gebrek aan onaandoenlijk- heid en een zekere weerzin tegen de mogelijkheden die het burge- meester-ambt iemand biedt om zich te laten gelden.’20

Ook Het Parool vond dat het zo echt niet verder kon ‘na alles wat er de laatste jaren in Amsterdam is gebeurd’. Maar de manier waarop het ontslag tot stand was gekomen was ‘bepaald niet een voorbeeld van zwierige elegantie’. Waarom niet even gewacht, vroeg de krant zich af? Van Hall had immers aangeboden in het najaar zijn functie ter beschikking te stellen. Vreesde de regering een herhaling van de

(8)

zomer van 1966 met al zijn rellen? ‘Als de voornaamste beweegrede- nen van het ontslag liggen in de resultaten van de commissie-En- schedé, waarom wordt publicatie daarvan dan steeds uitgesteld?’

Het abrupte ontslag had volgens de krant ‘meer weg van een dag - order dan van een behoorlijk communiqué’. Na alles wat Van Hall voor de stad had gedaan, was dit ontslag volgens de krant ‘onbillijk’.21

In gemeentelijke politieke kringen was men vooral verbijsterd over het ontslag: niet alleen omdat Van Hall aan de kant was gezet nog voor deel twee en het slotrapport van de commissie-Enschedé waren gepresenteerd, maar vooral ook omdat werd gevreesd dat zijn ont- slag niet een oplossing zou bieden voor de problemen waarmee de stad te kampen had. De zeven wethouders voelden zich bedrogen en meenden dat het ontslag van de burgemeester geen soelaas zou bie- den zolang niet gelijktijdig een oplossing zou worden gevonden voor de financiële problemen en de gezagscrisis van de stad en er een op- lossing was voor het intomen van de opstandige jeugd. De wethou- ders hadden steeds gepleit voor ‘een nieuwe aanpak’ gecombineerd met het terugtreden van Van Hall en het aantreden van zijn opvolger.

‘Van een nieuwe aanpak horen wij niets. Wel wordt burgemeester Van Hall ontslagen,’ zei locoburgemeester Koets tijdens een perscon- ferentie.22Nog afgezien van de inhoudelijke argumenten voelden de wethouders zich bovendien door het kabinet – en in het bijzonder door minister Beernink – bij de neus genomen: deze had geen klare wijn geschonken door tijdens een gesprek met de wethouders, voor- afgaand aan het gesprek tussen Van Hall en De Jong, geen enkele me- dedeling te doen over het aanstaande ontslag van Van Hall. Koets:

‘Wij voelen ons genomen en persoonlijk voel ik mij hooglijk bela- zerd.’23

De fractievoorzitters in de gemeenteraad waren verbijsterd over het tekort aan democratie: er werd een burgemeester heengezonden op basis van een rapport dat slechts bij intimi bekend was, maar niet bij hen en niet bij de hoofdrolspeler zelf. PvdA-fractievoorzitter Ed van Thijn, die zeker kritiek had gehad op het beleid van Van Hall, vond het ‘onbegrijpelijk’ dat Van Hall nog vóór de publicatie van het rapport-Enschedé op onvrijwillige basis voor ontslag was voorge- dragen. ‘Mr. Van Hall heeft grote verdiensten voor de stad Amster-

(9)

dam. Hij heeft daarom recht op een eleganter en billijker procedure.’

De fractievoorzitter van de protestants-christelijke fractie J. Boots- ma vond het lastig zich zonder kennis van het rapport een oordeel te vormen, maar concludeerde wel dat het handhaven van de openbare orde ‘een te grote uitdaging was geweest voor de persoonlijkheids- structuur van de heer Van Hall’. kvp-aanvoerder Th. Rossen vreesde dat het ontslag ‘geen oplossing’ bood voor de gezagscrisis, maar: ‘Als het rapport aanleiding is geweest voor het ontslag van de burge- meester was het voor de persoon van de burgemeester en voor de stad beter geweest als het ontslag vier maanden eerder was gevallen.’

cpn-fractieleider Wim van het Schip sprak van ‘een afgrijselijke zaak die de hele democratie geweld aandoet. Het rapport bestaat al sinds december.’ Ook de psp vond dat er eerst klaarheid had moeten ko- men voordat men Van Hall had heengezonden. Fractieleider Hans Bruggeman: ‘Het is een trieste manier. Dat de burgemeester heeft geëist dat de rapporten eerst moeten worden gepubliceerd, lijkt me zeer juist.’ De vvd liet bij monde van fractieleider Bob de Wilde ‘in het midden’ of het besluit juist was. ‘Maar als men meent dat hier- mee de misère in Amsterdam is opgelost, trekt men een onjuiste conclusie.’ Provo Luud Schimmelpennink was, weinig verbazend, blij dat Van Hall was vertrokken. ‘Hij had beter een jaar eerder kun- nen gaan.’24

Een aantal lokale politici liet in Vrij Nederland zijn licht schijnen over de persoonlijke aspecten van de zaak. Koets schetste een beeld van een goeiige, maar ook tragische man die op de verkeerde plek was beland: Van Hall was vooral op dreef geweest bij de jaarlijkse lintjesregen rond Koninginnedag. Koets: ‘Van Hall was op zijn best op 29 april. Op het stadhuis decoraties overhandigend. Voor al die mensen weet hij altijd een woord, warm en persoonlijk, te vinden.

Een regeerder is het niet. Het gekke is: Van Hall is volbloed, pur sang Amsterdammer met een brandende liefde voor deze stad. Hij is zich nauwelijks bewust dat er mensen wonen buiten Amsterdam. Er zit een groot stuk menselijke tragiek in.’25

Ook het communistische raadslid Seegers stond Vrij Nederland te woord. Volgens hem had het Van Hall vooral gemankeerd aan poli- tieke feeling. ‘Van Hall heeft altijd gevochten op de manier van een echte bankdirecteur, die zijn chefs instructies geeft. Druk op de

(10)

knop, afdeling a, b, c: allemaal opdrachten.’ Zo’n handelwijze was volgens Seegers niet goed, maar die mentaliteit betekende geenszins dat Van Hall ‘de financiële belangen’ van de zittende elite had voorge- trokken. ‘Nee, Van Hall is zeer integer.’26

In Haagse kringen waren de reacties verdeeld. Oppositiepartij PvdA zat uiteraard in haar maag met het ontslag van zo’n prominente par- tijgenoot, maar kon toch niet anders dan de zaak slikken. Fractielei- der Joop den Uyl was ‘geschokt’, niet zo zeer door het ontslag zelf, dan wel vanwege de gevolgde procedure. Immers, Van Hall had aangebo- den zijn functie dat najaar ter beschikking te willen stellen. ‘Onder deze omstandigheden is het onbegrijpelijk dat het kabinet niet een procedure heeft gekozen die recht doet wedervaren aan de bereid- verklaring van de heer Van Hall en zijn betekenis voor Amsterdam.’27

In het Kamerdebat later die maand vroeg Den Uyl zich terecht af waar de urgentie van dit ontslag precies in lag. Was hier geen sprake van paniek? Als de ordeproblemen onder Van Hall zo uit de hand wa- ren gelopen, waarom dan wachten tot 1 juli? ‘Ik acht het onverklaar- baar dat de Regering blijkbaar de periode tot 1 juli niet aandurft met een normaal fungerende burgemeester, maar er geen bezwaar tegen heeft die twee maanden in te gaan met een in feite demissionaire burgemeester.’ Of de PvdA hier geen krokodillentranen huilde, is de vraag: bij de Tweede Kamerverkiezingen van februari had de PvdA een flink aantal zetels verloren en de partij was verwikkeld in een interne opstand van progressieve jongelingen verenigd in Nieuw- Links tegen de conservatieve oude garde. Het kwam de partij onge- twijfeld goed uit dat er een lastige representant van de oude, behou- dende partijelite werd geloosd. Ook hier gold: Dank vom Haus Habsburg!

De plaatsvervangend fractievoorzitter van de vvd, tevens burge- meester van Wassenaar Molly Geertsema, had begrip voor het ont- slag. ‘Juist in een gespannen situatie als die in Amsterdam behoort een burgemeester aan het hoofd van de politie te staan, die verstand heeft van en belangstelling heeft voor politie-aangelegenheden [...], een man, van wie het korps weet, dat hij te allen tijde achter zijn mannen zal staan als zij hun plicht doen. Een zodanig man is burge- meester Van Hall niet.’ chu-fractieleider Jur Mellema had er ook

(11)

geen fiducie meer in. ‘Ik geloof dat wanneer men het gehele beleid beschouwt en de burgemeester op bepaalde onderdelen zoveel vitale kwaliteiten mist om het publiek belang goed te laten functioneren, men niet tot een andere conclusie heeft kunnen komen.’ Dat de pro- blemen met het ontslag van Van Hall niet direct opgelost waren, be- greep hij wel. ‘Ik ben [echter] van mening dat het verstandig is, in Amsterdam zo snel mogelijk tot een aflossing van de wacht te ko- men, niet omdat daarmee de Amsterdamse kwestie zou zijn opge- lost, maar wel om aan een van de voorwaarden voor een betere ge- zagshandhaving in de hoofdstad te voldoen.’28

Het nuchtere commentaar van waarnemend fractievoorzitter Willem Aantjes (arp) leek nog het dichtst bij de waarheid te zitten.

‘Het feit, dat de burgemeester zijn ontslagaanvrage alleen afhanke- lijk stelt van het tijdstip van de publicatie van het rapport-Enschedé, is voor mij een aanwijzing, dat het ontslag op zichzelf terecht is.’

kvp-voorman Norbert Schmelzer hield zich als lid van een rege- ringsfractie op de vlakte. ‘Ik heb nog geen kennis kunnen nemen van het rapport-Enschedé. Ik heb echter het vertrouwen, dat het kabinet voor een dergelijke zware beslissing goede en doorslaggevende gron- den heeft gehad.’29

Verantwoordelijk minister Beernink (chu) rechtvaardigde later het ontslag van Van Hall door te zeggen: ‘Ik wil vooropstellen dat ik de heer Van Hall altijd een goed burgemeester heb gevonden. Alleen op één punt had ik kritiek. Dat was zijn gebrek aan daadwerkelijke belangstelling voor de politie. Toen later in de Kamer het eervol ont- slag behandeld werd, heb ik met deze zaak weinig moeite gehad, om- dat vrijwel alle sprekers deze kritiek deelden.’30

Een dag na het debat in de Tweede Kamer kwam de Eerste Kamer bijeen, waarbij ook het ontslag van Van Hall aan de orde kwam. Een precair onderwerp, omdat de hoofdpersoon immers zelf senator was. Een hevig teleurgestelde PvdA-fractievoorzitter Hein Vos be- toogde dat zijn fractie ‘geheel achter de heer Van Hall staat’ in diens opvatting te weigeren zelf direct ontslag te vragen. ‘De figuur van de burgemeester van Amsterdam is voor ons door deze weigering niet kleiner, maar groter geworden.’ Vos sprak van ‘de schandelijk korte tijd’ die de regering had gegeven aan Van Hall voor eigen beraad. ‘De- ze korte tijd komt wel in een zeer merkwaardig licht te staan, nu de

(12)

regering het ontslag heeft gegeven op een termijn van zes weken. Dit zijn meer weken, dan de heer Van Hall uren heeft gekregen.’ In na - volging van andere parlementariërs meende ook Vos dat met het ontslag van Van Hall ‘geen stukje werkelijke problematiek van Am- sterdam is opgelost’.31vvd-fractieleider Harm van Riel reageerde nuchter: hoge bomen vangen nu eenmaal veel wind, meende hij.

‘Men mag als dignitaris van Staat niet verwachten, dat men wordt behandeld met de consideratie, waarmede goede ondernemingen tegenwoordig hun lagere personeel behandelen.’32Van Hall zelf, die bij het debat in de Kamer aanwezig was, nam wijselijk niet het woord, waarbij gelijk de lastige positie duidelijk werd, waarin een burgemeester kan komen te verkeren als hij gelijktijdig senator is.

Historicus Nico Cramer vroeg zich later dan ook terecht af: ‘Zou se- nator Van Hall de regering over dit – zijn – ontslag onbevangen heb- ben kunnen interpelleren?’33Dat had hij natuurlijk niet, maar sena- toren met een dubbele pet en het gevaar van belangenverstrengeling deden en doen zich bij veel Eerste Kamerleden voor, omdat het lid- maatschap ‘slechts’ een bijbaan is en senatoren in de regel ook elders een werkkring hebben.

Intussen had de familie zich om Gijs heen geschaard en de rijen ge- sloten: men was woest over wat de politiek ‘hun Gijs’ had aangedaan.

Broer Beppo:‘Het is toch wel duidelijk dat political expediency het ge- wonnen heeft van principiële besluitkracht bij de regering, die blijk- baar meer waarde hechtte aan herrie schoppende pubers en mee- huilende journalisten dan aan de grote vooruitgang die Amsterdam onder jou, na jarenlange stagnatie, eindelijk weer beleefde.’ Hij vond het ‘een blamage voor de regering dat zij voor straatterreur door de knieën gaat’.34Zus Vera: ‘Wat een waanzinnige week en wat een kabi- net! Ze hebben zich meteen goed laten kennen. Ik heb er geen woor- den voor.’ Jij ‘behoort toch tot de grootste van Amsterdams burge- meesters? Dat die rotjongetjes, die niet beseffen wat ze onder de amorfe massa en kwetsbare jeugd ontketenen en wie en wat er achter hun staat, toch kans hebben gezien om je te wippen. Ergerlijk.’35Zus Mia: ‘Ik leef hartelijk mee met de schok van die schunnige manier waarop je bent behandeld. Hou je taai, wij staan allemaal achter je.’36 Schoonzus Tilly, de weduwe van Walraven:‘Wat een afschuwelijke en

(13)

vooral onrechtvaardige tijd. Mijn bloed kookt gewoon.’37Emma van Hall gaf de pers de schuld. Ze sprak van ‘een gesloten front van caba- retiers, kranten en Vrij Nederland, de terreurgroep’, die vooral sinds het kroonprinselijk huwelijk haar man vogelvrij had verklaard. ‘Met dat huwelijk van Beatrix is het eigenlijk pas goed begonnen.’38

Nota bene Vrij Nederland maakte dezelfde analyse: met het huwe- lijk van Beatrix was Van Halls Waterloo in gang gezet: ‘zijn grootste fout [was] niet aftreden toen Cals hem de huwelijksplechtigheden in Amsterdam opdrong.’39Daniël Delprat weet Van Halls problemen en het daaruit voortkomende ontslag later aan ‘de overbelasting van zijn persoon’, een fatale combinatie van veel te veel taken en functies.

‘’s Lands financiën en het Amsterdamse belang voor zijn rekening te nemen was een te zware wissel op de geest- en werkkracht van één persoon; in de praktijk kwamen geen van beiden tot hun recht.’40

Haags tin en Amsterdams goud

In het Stedelijk Museum vond op 29 juni de oªciële afscheidsrecep- tie plaats van Gijs en Emma van Hall als burgemeestersechtpaar van de hoofdstad. De laatste keer dat ze hier samen hadden gerecipieerd, was tijdens de gemeentelijke nieuwjaarsreceptie, een half jaar eerder.

Toen was de stemming beladen en gelijktijdig ludiek geweest: Van der Molen was de laan al uitgestuurd, maar het politiebeleid was nog niet veel verbeterd. De receptie was een grappige vertoning gewor- den toen provo Guus Dijkhuizen, voorzitter en enig lid van de Ver- eniging tot bevordering van het aftreden van Van Hall, zich door het politiekordon had gedrongen en aan Van Hall had verzocht af te tre- den. De burgemeester had de zaak luchtig opgepakt en sarcastisch gezegd te vrezen dat Dijkhuizen dan wellicht zijn opvolger zou wor- den. ‘Dat zou alleen maar moeilijkheden geven.’41

Van dergelijke incidenten was op de afscheidsreceptie geen spra- ke. Politieke lastpakken en al te andersdenkenden waren niet uitge- nodigd of waren niet komen opdagen. Dit waren de recepties waar Gijs en Emma van Hall zich thuis voelden, al was het ditmaal dan een gedwongen afscheidsreceptie, met persoonlijke vrienden en beken- den, rechters, advocaten, vertegenwoordigers van studentenvereni-

(14)

gingen, schrijvers, vrienden uit het verzet en uit het bankwezen. Hun publiek dus. ‘Geen oud-hoofdcommissaris Van der Molen, geen oud-minister Smallenbroek, geen minister Beernink, geen onvrien- delijke mensen, zoals op de laatste Nieuwjaarsrecepties wel eens gebruikelijk werd,’ noteerde een verslaggever. Minzaam lachend schudde hij iedereen de afscheidshand, grote en kleine cadeaus in ontvangst nemend. Zijn rol in de oorlog werd daarbij niet vergeten:

vereniging De Joodse Invalide bood aan in zijn naam in Israël tien bomen te planten en hij en Emma werden benoemd tot ereleden van de Vereniging van oud-illegale strijders.42Er was een zware last van zijn schouders gevallen. ‘Allerlei mensen vragen mij de laatste tijd of ik de omstandigheden waaronder ik vertrek niet aller miserabelst vind. Maar ik moet bekennen, dat het voor mijn vrouw en mij heer- lijke weken zijn. Ik ga echt niet met tranen in mijn ogen weg.’43Daags voor zijn aftreden had hij nog toneelprijzen uitgereikt, waarna er een receptie had plaatsgevonden in de ambtswoning. Daar had hij de laureaten laten weten: ‘Mijn afscheid zou je als een Grieks drama kunnen beschouwen, maar desnoods ook als één grote komedie.’44

Op 30 juni namen Gijs en Emma van Hall oªcieel afscheid van de gemeenteraad. Het was volgens aanwezige verslaggevers een ‘waar- dige dag, zonder sentiment, maar ook zonder ressentiment’.45 De echtelieden wilden zich niet laten kennen, maar teleurgesteld en ge- kwetst waren zij natuurlijk wel. Het was moeilijk om dat te verber- gen, maar toch lukte het, zo liet Van Hall later in zijn memoires weten. ‘Wat mijn optreden naar buiten betreft heb ik mij steeds ge- houden aan het woord van Schopenhauer: Die echte ware Verachtung ist die, welche ganz geheim bleibt und nichts von sich lässt merken.’46

Ondanks alles wat zich de laatste jaren had afgespeeld, leek de stad toch in stijl en traditioneel afscheid te willen nemen van een geman- keerd burgemeester, die immers voor de stad ook veel goeds had ver- richt. Evenals zijn voorganger ontving hij de gouden eremedaille van de stad Amsterdam, met daarin de inscriptie ‘Aan mr. G. van Hall 1957-1967, een Amsterdammer bij uitstek’. Het gebaar was sympa- thiek, maar in hoeverre de inscriptie strookte met de werkelijkheid, was de vraag. Natuurlijk, Gijs was geboren Amsterdammer, maar was hij ook Amsterdammer onder de Amsterdammers geweest? Had

(15)

hij niet erg ver af gestaan van de wereld buiten de grachtengordel? De Amsterdamse handelselite had zich door hem steeds zeer goed ver- tegenwoordigd geweten, maar onder de Jordanezen had hij zelden verkeerd. Overigens was dat verdedigbaar, gezien het feit dat zijn voorganger dit juist te veel had gedaan.

Gijs nam de medaille in ontvangst, maar kon het toch niet laten een laatste sneer naar Den Haag uit te delen, waaruit met milde spot bleek dat de omgang met de heren in Den Haag hem niet goed was bevallen. En hun ook niet. ‘Als deze medaille uit Den Haag gekomen was, dan was hij van tin geweest en had hij ongetwijfeld als opschrift gedragen “Een lastige Amsterdammer bij uitstek”.’47Over de wijze van zijn ontslag wilde hij liever niet expliciet ingaan, maar ook daar- uit bleek dat de zaak hem dwars zat. ‘Ik houd mij liever aan de regel dat het nog nimmer tot iets goeds heeft geleid, wanneer de gal het werk van de hersenen overneemt.’48

Leen Seegers, nestor van de raad, complimenteerde Van Hall met zijn inzet voor de stad. De mannen waren het geregeld niet eens ge- weest met elkaar, maar Van Hall had ‘zeer hard gewerkt’ om de stad vooruit te brengen, daarbij vaak dwars gezeten door Den Haag, dat de gemeente te weinig financiële armslag bood. Seegers bracht nog eens in herinnering dat velen in de raad het met Van Halls politiebe- leid niet eens waren geweest, maar liet namens de raad ook weten dat de regering een fenomenale blunder had begaan door Van Hall de laan uit te sturen, een flater waar ‘een groot deel van de raad afwij- zend tegenover’ stond. Hij bood de scheidend burgemeester namens de raad een buitenboordmotor aan, ‘die u, ook als er eens tegenwind is, een goede en veilige haven kan doen bereiken’.49Van Hall vond het een zeer toepasselijk geschenk: een burgemeester en een buiten- boordmotor, ‘beide sputteren wel eens’.50

Enige maanden later nam ook de UvA afscheid van hem en onder- scheidde hem met een speciaal voor hem in het leven geroepen zilve- ren erepenning, ontworpen door Joost Baljeu.51Emma, die haar ge- schiedenisstudie aan de UvA nooit had afgemaakt, werd als dank voor de steun aan haar man tijdens diens jaren als president-curator, alsnog op het UvA-erepodium gehesen en verrast met een antiek zil- veren komfoor.52

Terugkijkend concludeerde Gijs dat het ondanks de tegenslagen

(16)

toch mooie jaren waren geweest. ‘Ik kwam als ondeskundig burger, als “vreemdeling in Jeruzalem”, het gemeentebestuur binnen, maar ik heb in die tien jaar veel geleerd en ervaringen opgedaan.’53Naast veel dankzeggingen aan iedereen en allen, had hij ook nog een advies aan zijn eigen familie. Hij greep daarvoor terug naar de Bataafse Tijd, toen zijn betovergrootvader, Maurits Cornelis van Hall, procureur der gemeente was geweest en na een conflict over het straffen van plunderaars en het vervolgen van vrijkorpsen, in 1798 door het hoge- re gezag aan de kant was gezet.54‘Met mijn ontslag erbij,’ zei Gijs,

‘moet het een waarschuwing zijn voor iedere Van Hall die deze func- tie ambieert.’55Die waarschuwing hebben de Van Halls ter harte ge- nomen: noch in het gemeentebestuur, noch in de gemeenteraad van de hoofdstad is sinds het vertrek van Gijs een Van Hall gesignaleerd.56

Eindelijk een politicus aan het roer

De stad waar het gezag intussen met een lantaarntje gezocht moest worden, had behoefte aan een snelle opvolging van de vertrokken burgemeester door een gezaghebbend en daadkrachtig figuur. Van Hall had tijdens een bezoek aan New York, enige jaren eerder, al eens laten weten wel iets te voelen voor twee burgemeesters, omdat de vele bestuurlijke, politieke en representatieve taken van een burge- meester van de hoofdstad zo groot waren geworden dat ze niet meer door één man te vervullen waren. ‘Daarom zou een zeer aantrek - kelijke oplossing zijn om naast een bestuurlijke burgemeester een tweede burgemeester voor de representatie te benoemen. Dat ge- beurt in Engeland en in Duitsland ook wel. De aanstelling van zo’n tweede burgemeester in Amsterdam zou ik zeer toejuichen.’57Nu re- fereerde hij aan die eerder gedane uitspraken. Hij vond dat de stad

‘een bredere top’ nodig had om goed te kunnen worden bestuurd.

‘Zoiets als in Duitsland: een Oberbürgermeister, een Bürgermeister en een Oberstadtdirektor, die onderling voor het burgemeesterschap een taakverdeling maken.’58

Van een gekozen burgemeester moest hij in elk geval niets heb- ben. ‘Nee, ik voel niets voor dat systeem. Voor de grote massa van kleine gemeentes zou dat heel slecht zijn, want dan kijken ze in hun

(17)

eigen kringetje. Voor Amsterdam zou het evenmin goed zijn, want de burgemeester moet onafhankelijk blijven. Wel ben ik er een voor- stander van dat een wethouder burgemeester wordt, die kent de stad.’59Tien jaar later zou die oproep gehoor vinden met de benoe- ming van Wim Polak, die jarenlang wethouder was geweest.

Volgens Van Hall zou een nieuwe burgemeester van Amsterdam pas goed aan het werk kunnen als aan drie eisen zou worden vol- daan: nieuwe en meer voorzieningen voor de jeugd, meer man- schappen voor de politie en een structuurwijziging van de hand - having van de openbare orde.60Het Duitse bestuursmodel kwam er niet, aan de drie eisen zou wel worden voldaan, zou blijken. Maar wie was bereid en capabel genoeg om de lastige burgemeesterspost over te nemen?

‘Van Hall is de telg uit een oeroud regentengeslacht; omdat een so- cialist de burgemeester van Amsterdam moet zijn, koos men onder de socialisten juist hem. Zijn voorganger heette D’Ailly; en als wij het niet op verdraaid korte termijn voor elkaar krijgen dat wij onze bur- gemeester in het vervolg mogen kiezen, zal zijn opvolger wel Six he- ten of iets in die trant.’ Aldus Harry Mulisch.61Maar aan de vrome wens van Mulisch cum suis om de burgemeester voortaan te kiezen, werd niet voldaan. De discussie daarover kwam trouwens wel op de politieke agenda, vooral door toedoen van D’66, die deze eis expliciet in het partijprogramma zette en sindsdien beschouwt als een van de kroonjuwelen van de partij.

Kort nadat het vertrek van Van Hall wereldkundig was gemaakt, liet minister Beernink tijdens de ministerraad weten dat hij door de PvdA-fractie was benaderd met de mededeling ‘dat de PvdA er prijs op stelt dat de nieuwe burgemeester van Amsterdam in haar kring zal worden gezocht’.62 Ook de gemeenteraad werd geconsulteerd:

wethouders en raadsleden werden uitgenodigd voor geheim overleg op het Provinciehuis. Daar legden zij hun eisen op tafel: ze wilden een burgemeester ‘met een grote innerlijke evenwichtigheid, een sterke persoonlijke autoriteit en iemand die geen andere functies meer ambieert’. De raad wilde ‘een zware jongen, maar geen sterke man in de ouderwetse zin van het woord’.63

Dat de gemeenteraad inspraak had gekregen alvorens een kandi-

(18)

daat naar voren te schuiven, was een nouveauté en een rechtstreeks gevolg van de problemen die waren opgetreden rond Van Hall. De inspraak was opmerkelijk, omdat het in strijd was met een voor - genomen wijziging van de Gemeentewet waarbij ‘elke vorm van inspraak van de Raad bij de benoeming van burgemeesters’ was af- gewezen, omdat zulks afbreuk zou doen ‘aan hun bovenpartijdig- heid’.64Dat de gemeenteraad toch inspraak kreeg in de burgemees- tersbenoeming duidde op de urgentie van de zaak.

Diverse namen circuleerden, onder wie de naam van Joop den Uyl.65Als lid van de Amsterdamse gemeenteraad en als PvdA-wet- houder van publieke werken, economische zaken en de haven had hij een uitstekende reputatie opgebouwd. Niet voor niets was hij door de partij naar Den Haag gehaald, waar hij sinds een paar maan- den fractievoorzitter was. Maar dit talent nu al weer uit Den Haag ha- len, leek politiek niet opportuun.

Ook de naam van Ivo Samkalden werd genoemd, indoloog en eer- der hoogleraar rechtsgeleerdheid te Leiden. Samkalden was gepokt en gemazeld in de Haagse politiek, waar hij diverse departementale functies en ministerschappen had bekleed en zowel Eerste als Twee- de Kamerlid was geweest. Met het naar voren schuiven van Samkal- den kon het nieuwe kabinet een signaal afgeven dat men genoeg had van politiek onervaren bestuurders die onvoldoende bekend waren met de Haagse mores. Hij bleek al snel de favoriete kandidaat.

Dat de voorkeur naar hem uitging, had vooral te maken met de zaak rond de oorlogsmisdadiger Willy Lages. Als minister van Justitie had Samkalden hem wegens ziekte strafonderbreking gegeven, waarna deze naar West-Duitsland vertrok en vervolgens niet terug- keerde. Samkalden had de stormen van kritiek daarop weten te weer- staan. ‘Juist de manier waarop hij zich in deze kwestie verdedigde [...]

deed Samkalden in aanmerking komen voor het burgemeester- schap van Amsterdam.’66De ministerraad leek wel iets voor hem te voelen. ‘De polsingen van de Commissaris van de Koningin [...] heb- ben uitgewezen dat alle wethouders en de tot dusver geraadpleegde fractievoorzitters – met een voorbehoud van die van de cpn – de voorkeur geven aan de benoeming van dr. Samkalden tot burge- meester van Amsterdam.’67

Ondanks de brede steun van gemeenteraad en kabinet aarzelde

(19)

Samkalden: hij wilde niet met dezelfde problemen geconfronteerd worden als Van Hall en stelde dus eisen. Er moest een driefasenplan worden opgesteld in samenwerking met het kabinet. Daarbij zou er op korte termijn financiële steun moeten komen voor jeugdvoorzie- ningen. Daarnaast zou er moeten worden geïnvesteerd in sociaal- cultureel werk in oude stadswijken, en bij saneringen en verkeers- hervormingen wilde hij de mogelijkheid hebben te ontruimen.68 Vooral die laatste kwestie was voor Samkalden van belang, gezien de voorgenomen aanleg van een metrolijn dwars door de stad, waarbij een deel van de oude Nieuwmarkt-buurt moest worden afgebroken.

Een week later bleek dat het kabinet op de eisen van Samkalden wilde ingaan: er kwam ‘een volkomen open oog’ voor de problemen van Amsterdam – ‘en dit is geen holle frase’, verzekerde minister Beernink.69Daarmee waren de bezwaren voldoende weggenomen en accepteerde Samkalden zijn benoeming tot burgemeester van de hoofdstad. Voor een salaris van 8100 gulden per maand plus een maandelijkse onkostenvergoeding van 500 gulden kwam hij naar Amsterdam.70

Eindelijk was er – na de politiek onervaren D’Ailly en Van Hall – een ervaren politicus benoemd als hoofd van de stad, maar ook een die vergelijkbare regenteske trekjes had. Samkalden werd ‘vriende- lijk en hoffelijk’ gevonden, ‘maar vriend en vijand noemen hem wel afstandelijk en formeel’. Hij had ‘een ouderwets gevoel voor fatsoen- lijk bestuur’. Samkalden behoorde, evenals Van Hall, ‘tot de regenten’, zei een oud-wethouder later.71In Haagse Post liet Samkalden opteke- nen: ‘Je kunt burgers wel betrekken bij de beleidsvorming, maar ze er niet aan laten deelnemen. De beleidskeuze moet je overlaten aan de mensen die daarvoor gekozen zijn.’72In grenzeloze demonstratie- vrijheid zag hij niets. ‘Demonstratievrijheid moet ruim zijn, maar niet onbeperkt. De aanspraken van anderen op het gebruik van de openbare weg mogen niet te zeer in het gedrang komen. Dat is een eis van goede democratie.’73Van Damslapers, Kabouters en Maagden- huisbezetters moest hij weinig hebben en een jaar voor zijn benoe- ming was hij als minister van Justitie nota bene nog verantwoorde- lijk geweest voor de vervolging van provo’s.

Aan de andere kant: een negentiende-eeuwse Amsterdamse re- gentenachtergrond zoals Van Hall, had Samkalden niet. Hij was ge-

(20)

boren en getogen in een goed Rotterdamse familie. Zijn vader had, evenals de vader van Van Hall, zijn kapitaal verspeeld door specula- tie. Samkalden moest daarom zijn studie indologie bekostigen met een beurs en promoveerde daarna ‘met van vrienden geleend geld’.

Daarna ging hij naar Nederlands-Indië, waar hij de oorlogsjaren doorbracht en was geïnterneerd in een Jappenkamp voordat hij werd gerepatrieerd. Sindsdien pendelde hij heen en weer tussen de wetenschap en de politiek.74

Dat er voor het eerst overleg was geweest over een burgemeestersbe- noeming met wethouders en fractievoorzitters was niet meer dan logisch, zei Samkalden in zijn installatierede op 21 augustus 1967.

‘Met dit overleg is aangetoond hoe democratische verrijkingen toe- gevoegd kunnen worden aan de traditioneel in ons land bestaande aanwijzing van burgemeesters.’75Een eerste beleidslijn zette hij in zijn rede ook al uit: omdat een ‘te sterke decentralisatie in de bevel- voering’ had geleid tot veelvuldige miscommunicatie tussen zijn voorganger en diens politiecommissaris Van der Molen, zou de poli- tie worden gereorganiseerd en gecentraliseerd. Ook was er een op- lossing in de maak voor ‘het klemmendste organisatieprobleem’ bij de politie: het personeelstekort. Naast nieuw politiebeleid kwam er

‘grote aandacht’ voor de jeugd en een geheel nieuw jeugdbeleid.76 Eerder al had hij aangegeven een streng, rechtvaardig, pragmatisch beleid voor ogen te hebben. ‘Als er moet worden opgetreden, dan zonder overdrijving, doelmatig en met de nodige kracht, maar “op- treden” op zich mag nimmer zwaartepunt van het beleid zijn.’77

Met de benoeming van Samkalden waren de ordeproblemen nog lang niet voorbij, al leek de druk enigszins van de ketel. Een door raadslid Ed van Thijn al in 1966 ingediend voorstel tot wijziging van de Algemene Politieverordening, werd op 10 januari 1968 in licht ge- wijzigde vorm door de gemeenteraad aangenomen. Daarbij werd besloten dat het houden van optochten en demonstraties voortaan niet meer was gebonden aan een door de burgemeester verstrekte vergunning; binnen de marges van veiligheid voor personen, goe - deren en verkeer bestond er voortaan demonstratievrijheid.78Wel moesten – en moeten – demonstraties worden aangemeld bij de burgemeester, die het houden van een demonstratie in bepaalde

(21)

gevallen kon en kan afwijzen.79In hoeverre hier dus werkelijk iets veranderde, is de vraag. Ook Den Haag droeg zijn steentje bij aan de modernisering van het gemeentebestuur: de Gemeentewet werd ge- wijzigd en de burgemeester zou voortaan wettelijk verantwoording moeten afleggen aan de gemeenteraad over het door hem gevoerde politiebeleid.80

Naspel in de Eerste Kamer

Met de benoeming en installatie van Ivo Samkalden was het burge- meesterschap van Gijs van Hall definitief geëindigd. Zelf sprak hij over ‘een terugkeer in de burgermaatschappij’.81 Daartoe had zijn werk als burgemeester kennelijk niet behoord. Een nog uitstaande uitnodiging van de burgemeester van Sydney diens bezoek aan Am- sterdam ter gelegenheid van de opening van de luchtlijn Sydney- Amsterdam, te beantwoorden met een door luchtvaartmaatschap- pij Qantas gesponsord tegenbezoek, kon ondanks Van Halls ontslag als burgemeester toch doorgang vinden. ‘Zij [de Australiërs] hadden van hun ambassadeur in Den Haag gehoord wat een vreemde zaak dat ontslag van mij was geweest en hij [de burgemeester van Sydney]

zei dat ik meer dan welkom zou zijn.’82

Van Hall was intussen 63 jaar en een nieuwe baan als burgemeester of in het openbaar bestuur lag niet voor de hand. Eerder had hij al aangegeven ‘over drie jaar met pensioen te gaan’, aan het einde van zijn tweede ambtstermijn in 1969, en daar geen traan om te laten, al was het maar omdat hij dan verlost zou zijn van zijn bemoeienis met de politie.83Maar ook de voortdurende bestuurlijke spagaat waarin hij had verkeerd tussen gemeente en Rijk, was hem langzamerhand te veel geworden. Tijdens zijn burgemeesterschap had hij met veel ministers te maken gehad, ‘waarbij steeds weer bleek dat zij niets be- grepen of niets wilden begrijpen van de problemen waarmee Am- sterdam te kampen had, [...] ik was blij dat ik, om het op zijn Amster- dams te zeggen, van ze af was’.84

Maar er was nog genoeg ander werk te doen: Van Hall pakte zijn vele commissariaten weer op, waaronder die bij de bloedtransfusie-

(22)

dienst van het Nederlandse Rode Kruis en enkele in de bancaire we- reld. Geluk bij een ongeluk was daarbij dat de Northwestern & Paci- fic Hypotheekbank, waarvan hij president-commissaris was, werd gereorganiseerd en hij naar voren werd geschoven als tijdelijk direc- teur, een baan die hem ongetwijfeld veel meer lag.85

Een man met zulke goede internationale contacten en een grote Eu- ropese gezindheid kon wellicht ook wat betekenen voor Nederland in Europa, meende de PvdA. Hein Vos, fractievoorzitter in de Eerste Kamer, benaderde hem met de vraag of hij namens de partij plaats wilde nemen in de Assemblée van de Raad van Europa in Straatsburg en van de West-Europese Unie (weu) in Parijs.86Het leek een elegan- te oplossing om Van Hall via Europa naar de zijuitgang van de Neder- landse politiek te begeleiden en hem toch ook het gevoel te geven nog iets nuttigs te kunnen doen voor de samenleving, zonder te wor- den geconfronteerd met provo’s, de steeds op de loer liggende media en de weerbarstige politieke praktijk in Den Haag.87

Beide organisaties – de Raad van Europa was opgericht ter bevor- dering van democratie en mensenrechten, de weu beoogde militai- re samenwerking – leken aan te sluiten bij de persoonlijke bele- vingswereld van de Europagezinde Van Hall. Emma had al eens gezegd: ‘Na alles wat we in Europa hebben meegemaakt, na alles wat we elkaar hebben aangedaan zijn we dankbaar dat dit samenzijn nu mogelijk is en dat dit Europa, de Europese gedachte, voor ons werke- lijk bestaat.’88Tijdens de burgemeestersjaren hadden zij en Gijs eens deelgenomen aan een burgemeestersuitwisseling van Europese hoofdsteden. ‘De Duitsers beginnen dan vaak in het Engels. Dan ant- woord ik gewoon in het Duits. Waarom niet? Dat breekt het ijs beter.

Als je met deze mensen gepraat hebt en beseft dat er ook andere Duitsers zijn geweest, dan ga je veel Europeser denken. En daar moe- ten we toch heen.’89Gijs van Hall kon die opvatting nu – mede na- mens Emma – in de praktijk brengen.

Van Halls werk voor de Raad van Europa leek beperkt en vooral een interessante ervaring voor hemzelf: hij reisde naar alle uithoe- ken van Europa en kwam op plekken waar hij niet eerder was ge- weest. ‘Ik ben drie dagen in Istanbul voor de Raad van Europa. Een geweldig interessante stad.’90 Inhoudelijk werd het werk volgens

(23)

hemzelf vooral beperkt door de vele commissies en subcommissies

‘die zich allemaal waar willen maken [...] er wordt in de Assemblée vaak uitvoerig gediscussieerd, waardoor de bijeenkomsten vaak on- nodig lang duren’.91

De weu, in 1954 opgericht na de Franse blokkering van de Euro- pese Defensie Gemeenschap en bestaande uit de zes eeg-landen plus Engeland, was naar zijn mening een ambtelijke moloch, waar weinig resultaat werd geboekt. ‘Opgericht als pis-aller voor het echec van de Europese Defensie Gemeenschap.’92Met vooruitziende blik schreef hij later: ‘Nu Engeland [sinds 1973] lid is van de eeg en de Na- to de militaire zaken behartigt, vraag ik mij wel af of de West-Europe- se Unie nog zin heeft.’93Het zou nog vijfendertig jaar duren, maar de weu werd in 2011 uiteindelijk opgeheven.

Nu Van Hall geen burgemeester meer was, bleef er naast zijn werk in en voor Europa, logischerwijs ook meer tijd over voor zijn lidmaat- schap van de Eerste Kamer. De portefeuille die hij beheerde, was niet anders dan die in de tijd van zijn burgemeesterschap: financiën. Een voor Van Hall pikant onderwerp dat aan de orde kwam in november 1969 en waarbij zijn frustratie over het Amsterdamse politiebeleid volop voor het voetlicht kwam, was wetswijzigingsvoorstel 9882, waarbij de burgemeester voortaan verantwoording verschuldigd was aan de gemeenteraad over het gevoerde politiebeleid, een voor- stel dat rechtstreeks voortvloeide uit de gezagscrisis in Amsterdam die Van Hall zijn burgemeesterschap had gekost.

Bij de beraadslagingen over dit onderwerp sprak Van Hall niet al- leen als parlementariër maar, zoals hij zelf zei, ‘mede à titre privé’. Van Hall vroeg zich bij dit wetsvoorstel af wat nu werkelijk nut en nood- zaak waren van een dergelijke wijziging van de Gemeentewet. Kon ieder raadslid in de bestaande situatie de burgemeester ook niet ge- woon ter verantwoording roepen? Hij richtte zich tot minister Beer- nink:

Ik zou hem willen vragen, of hem ook maar één geval bekend is, waarin een burgemeester een dergelijke verantwoording over politiezaken heeft geweigerd. Daargelaten dat dit dom [is], immers de verhouding met de raad zou de kans lopen grondig

(24)

verstoord te raken, zou het trouwens ook slechts een uitstel van executie betekenen. Immers, bij de begrotingsbehandeling kan ieder raadslid alles vragen en zeggen, wat hij op het hart heeft.

Volgens Van Hall bleef de bestaande situatie ‘feitelijk ongewijzigd’.

Bovendien meende hij, wat de gemeenteraad ook vindt van het door de burgemeester gevoerde politiebeleid, ‘de minister is en blijft de man [...] die doet wat hij zelf wil’. Van Hall:

De minister heeft dit ook wel bewezen, nu 2½ jaar geleden, toen de wethouders van Amsterdam [...], ongerust geworden door toespelingen in de pers, een onderhoud met hem hadden aan - gevraagd om hem mede te delen, dat zij ernstig bezorgd waren, dat de regering maatregelen tegen de burgemeester zou nemen.

Zij werden volkomen met een kluitje in het riet gestuurd. Zij voelden zich, om de locoburgemeester aan te halen ‘volkomen belazerd’.

Van Hall meende dat met deze wet ‘de goegemeente een rad voor de ogen wordt gedraaid’. Hij vreesde dat de wet ‘een doodgeboren kind- je zal blijken te zijn’. De Kamer was het daar in meerderheid niet mee eens en het wetsvoorstel haalde zonder hoofdelijke stemming de eindstreep.94Twee dagen later werd de wet in het Staatsblad afgekon- digd.95

In staatsrechtkringen werd de wet met instemming begroet.

Kleijn schreef over de nieuwe wet: ‘Het is de bedoeling dat door deze wetswijziging de raad in optima forma zal kunnen functioneren als de lens waardoor het licht der openbaarheid valt op het door b&w gevoerde beleid.’ Hij concludeerde dat de nieuwe wet ertoe zou bij- dragen dat het hoofdaccent van de raad zou verschuiven ‘van een po- litiek-legislatieve naar een in eerste aanleg controlerende functie’.96

In 1971 verliet Van Hall, intussen bijna 67 jaar, de Eerste Kamer. Na vijftien jaar vond hij het tijd voor een nieuwe generatie. ‘Ik was in 1956 lid van de Kamer geworden en er waren slechts enkelen, die deze functie langer vervuld hadden. Tijd voor een jonger iemand.’97Op 24 maart 1971 nam hij voor het laatst deel aan de beraadslagingen. Aan

(25)

de orde was de begroting van Buitenlandse Zaken, een beleidsterrein waarmee Van Hall zich in al die jaren nauwelijks had bemoeid, maar nu wilde Van Hall als atlanticus toch van de gelegenheid gebruikma- ken om minister Luns van Buitenlandse Zaken, die ook zou vertrek- ken, te bedanken voor diens aan Europa bewezen diensten, in het bij- zonder ten aanzien van de Britse toetreding tot de eeg. Daarbij had Frankrijk dwars gelegen.98Van Hall kwam er op de valreep op terug:

Nederland en West-Europa zijn hem zeer veel dank verschuldigd voor het feit dat hij voortdurend op de bres is blijven staan, soms wel als enige onder zijn buitenlandse collega’s, om te verhinderen dat het concept van een werkelijk verenigd Europa zou verzanden in een machteloze confederatie van zes landen, zonder supra - nationale bevoegdheden en onder tutelage van Frankrijk.

Naast het opgeven van zijn senaatszetel besloot Van Hall in hetzelfde jaar ook dat het moment daar was zijn lidmaatschappen te beëindi- gen van de Assemblées van de Raad van Europa en van de West-Euro- pese Unie. Met beide Europese organen was het eigenlijk treurig ge- steld, meende Van Hall: het ene was tussen wal en schip gevallen, het andere was eigenlijk niet meer relevant. Van Hall:

De Raad van Europa [...] is in de internationale politiek enigszins tussen verschillende stoelen terecht gekomen. Het Europese elan van de naoorlogse jaren is als het ware overgegaan op de Europese Gemeenschappen. De Oost-West-politiek behoort tot het ressort van de Navo.

Van Hall betreurde het zeer dat de Raad van Europa zo weinig pu- blieke en politieke belangstelling leek te genieten, want op specifieke rechtsgebieden had de Raad in zijn ogen toch wel het een en ander bereikt. Er waren op dat moment volgens Van Hall 72 Europese con- venties gesloten in het kader van de Raad van Europa, zoals de Con- ventie van Rome over de rechten van de mens en het Sociaal Hand- vest, beide ‘van eminent belang’ en ondertekend door Nederland.

Daarom stoorde het hem zo dat de Nederlandse regering zo traag en beslui teloos te werk ging bij de ratificatie. Bureaucratie en ambtena-

(26)

rij, waar Van Hall tijdens zijn burgemeesterschap al zo het land aan had gehad, leken tot zijn ergernis ook onuitroeibaar in de landelijke politieke besluitvorming. Dat het Sociaal Handvest tien jaar na de ondertekening ervan nog steeds niet was geratificeerd, vond hij ‘be- schamend’, vooral vanwege de ambtelijke excuses eromheen:

Steeds pleegt te worden geschermd met de toverformule

‘tijdrovend interdepartementaal overleg’. Ik zie niet in, waarom de procedure na ondertekening soms nog vele jaren vergt.

Wanneer wij ondershands een bewindsman of een hoofd - ambtenaar hiernaar wel eens vragen, dan krijgen wij ook wel het antwoord – dat moet dan als strikt vertrouwelijk worden beschouwd: ‘Wij hebben de Raad van State niet in de hand.’ Dat is dan weer zo’n oncontroleerbare dooddoener.99

En zo leek ook Van Halls Europese politieke carrière op een teleur- stelling te zijn uitgelopen. De snijdende opmerkingen die hij bij zijn afscheid als burgemeester had gemaakt jegens de Haagse politiek golden blijkbaar ook voor het Europese toneel. Langzamerhand kon toch wel de conclusie worden getrokken dat de politiek en de politie- ke besluitvorming, ambtelijke werkwijze en bureaucratie helemaal niets voor Gijs van Hall waren geweest. Het waren ‘ervaringen van een Amsterdammer’ geweest, dat wel. Maar ervaringen, die tot veel teleurstellingen en onbegrip en soms tot bijtend sarcasme hadden geleid bij een man die – weliswaar met de beste bedoelingen – in een verkeerde tijd in een verkeerd metier was gerold.

Gemankeerde memoires

Nu hij geen politieke functies meer had, was het ook tijd zijn lid- maatschap van de PvdA eens tegen het licht te houden, meende Van Hall. In de richtingenstrijd die binnen de partij woedde stond hij aan de rechter- en conservatieve kant. Hoewel Nieuw-Links slechts korte tijd zou bestaan, liet zijn invloed zich nog jarenlang gelden. De do- minante linkse koers en de in zwang geraakte polarisatie betreurde Van Hall zeer. Evenals oud-premier Drees een aantal jaren eerder om

(27)

dezelfde reden had gedaan, zei ook Gijs van Hall zijn lidmaatschap van de PvdA op:

De ontwikkelingen in onze partij in Amsterdam de laatste jaren, hebben mij grote zorgen gebaard. Deze zorgen betroffen niet alleen de polarisatie, die hoe langer hoe meer ontstond tussen leden van onze fractie in de gemeenteraad, maar ook door de soms onvoorstelbare manipulaties die in een aantal afdelingen plaatsvonden. Gezien de acties van Pelle Mug is het moment nu gekomen dat ik niet langer lid wens te zijn van de partij.100

Pelle Mug was op dat moment fractievoorzitter van de PvdA-fractie in de Amsterdamse gemeenteraad en ‘vader’ van het zogenoemde

‘Progressief Akkoord’ dat na de gemeenteraadsverkiezingen van 1974 tot stand was gekomen: een college van burgemeester en wet- houders bestaande uit louter linkse wethouders.101Het was Van Hall principieel te links.102Hij ging voortaan als partijloos oud-politicus door het leven, eigenlijk een logische keuze voor een man die zich- zelf immers altijd als non-politicus had bestempeld.103

Nu hij de parlementaire en partijpolitiek definitief vaarwel had ge- zegd, was het tijd voor een terugblik: Van Hall zette zich aan zijn me- moires, al had hij nauwelijks ervaring met publiceren. Na de eerste oorlogsmaanden had hij nooit meer een dagboek bijgehouden en hij moest dus grotendeels te werk gaan op basis van zijn geheugen en de losse notities die over zijn leven en werk bewaard waren gebleven, maar nog niet waren gearchiveerd.

Een schrijver was hij niet, bevreesd bovendien dat Emma verbor- gen aspecten van haar man uit diens handschrift kon aflezen. Toen hij als burgemeester eens een grafologencongres opende, had hij journalisten schertsend toevertrouwd: ‘lk ben al jarenlang getrouwd met een grafologe. Aangezien ik vrijwel alles met de hand schrijf, zal er later heel wat over mij onthuld kunnen worden.’104Als echtgenote, schrijfster en uitgeversdochter kon Emma morele en redactionele support geven bij de totstandkoming van het boek, dat natuurlijk ook was bedoeld als toevoeging aan de familiegeschiedenis.

In het jaar 1975 zat Gijs blijkens zijn agenda’s veel in het (toen nog)

(28)

gemeentearchief van Amsterdam aan de Amsteldijk.105Daar bereid- de hij zijn eerste en enige publicatie voor: Ervaringen van een Amster- dammer. Het boek werd een jaar later uitgegeven bij uitgeverij Agon Elsevier, die het boek in de markt zette als ‘markant en humoristisch’,

‘met een fijn gevoel voor anekdotische details’ en als ‘een intelligent zelfportret’ van een man die ‘zijn integriteit, vechtlust en gevoel voor humor allerminst heeft verloren’.106Het waren marketingpraatjes, die de eerder genoemde zakelijke toon en stijl van het boek verhul- den.

Van Halls memoires werpen maar een beperkt licht op zijn leven en werk. Zo wordt zijn jeugd slechts summier beschreven: drieën- halve bladzijden van zijn geboorte in 1904 tot zijn afstuderen als ju- rist aan de Rijksuniversiteit Leiden in 1928. Een groot deel van het boek gaat over zijn Amsterdamse en New Yorkse carrière in het bank- en effectenwezen. De manier waarop hij daarover schrijft benadert bovendien de stijl van een sociaaleconomisch jaarverslag. Aan zijn tien burgemeestersjaren besteedt hij slechts schetsmatig en tamelijk afstandelijk aandacht. Zelf wekte hij in het boek de indruk zich ge- woon geen details te herinneren of te willen herinneren. Hij schreef:

‘Ik zal niet proberen een aaneengesloten relaas op te schrijven van de ruim tien jaren dat ik Burgemeester ben geweest en ik zal mij beper- ken tot enkele facetten en gebeurtenissen.’107

Het boek werd zeer matig ontvangen. ‘Ervaringen van een Amster- dammer is, ondanks enkele saillante onthullingen, een rustig boek gebleven. Van Hall wilde kennelijk niet het achterste van zijn tong la- ten zien. Had hij gebruik gemaakt van zijn vertrouwelijke aanteke- ningen, brieven en documenten, dan was er wel wat meer uit de bus gekomen.’ ‘Het ware verhaal zal ooit nog wel eens geschreven wor- den,’ schreef het liberale weekblad Elseviers Magazine.108Het week- blad De Tijd: ‘De memoires van Van Hall vormen eerder een interes- sant dan een opzienbarend document. Een vlijtig bestuurder, maar geen politicus en nog minder een volksmenner, een fatsoenlijk re- gent [...] het métier waarvoor zijn familie en milieu vanouds de zo- nen opleidde. Het beeld van zo’n opvoeding en milieu is nodig om de memoires van Van Hall en vooral de tumultueuze jaren zestig beter te begrijpen.’109

De recensent van de Volkskrant was ronduit negatief: ‘Als bijdrage

(29)

aan de geschiedschrijving van Amsterdam stelt het boek teleur. Van de 250 blz. beslaan slechts zestig de tien jaar van zijn burgemeester- schap. Er zullen te weinig mensen zijn die zich interesseren voor het ruim bemeten relaas over de briljante carrière van Van Hall in het effecten- en bankwezen.’110De nrc vond het boek te afstandelijk, te weinig menselijk. ‘Van Hall blijft koel en zakelijk. Zelfs over gebeur- tenissen die hem menselijk gesproken, toch zullen hebben aange- grepen, schrijft hij gedistantieerd, deftig soms.’111Het Vrije Volk was positiever. ‘Men komt onder de indruk van de afstandelijkheid en de betrekkelijke objectiviteit waarmee hij het allemaal heeft opge- schreven. Geen haatgevoelens, nauwelijks wrok, hoogstens wrevel.

Van Hall blijft een heer, die nalaat zijn tegenstanders af te maken, ook waar dat kan.’ De krant reikte hem ‘de correctheidsprijs 1976’ uit.112 Radio Nederland Wereldomroep wijdde er een magere radiorecensie aan. ‘Geschreven als een stuk rechtvaardiging tegenover het nage- slacht van de Van Halls. Van Hall is zeer familiebewust en heeft met dit boek zijn naam willen zuiveren. Van Halls boek is een pleidooi voor hemzelf, al heeft hij ook veel voor Amsterdam gedaan.’113

Ook uit de familiekring kwam commentaar. Zijn oudste dochter schreef hem: ‘Ik ben erg trots dat je vol humor en afstandelijk over je ervaringen schreef. [...] Ik kan me wel voorstellen dat sommigen wat meer vuurwerk, wat meer details hadden willen horen rondom de beschrijving van bepaalde gebeurtenissen. Het valt op dat je globaal en schetsmatig over je burgemeestersjaren spreekt, terwijl er zóveel te vertellen zou zijn. Wel twee boeken vol.’114Een tweede druk kwam er niet. Wel liet hij een ingesproken band achter met zijn visie op de gebeurtenissen in Amsterdam tijdens zijn burgemeesterschap. De band bracht geen nieuwe feiten naar voren.115

Afscheid van twee burgemeesters

In januari 1977 werd Emma met verschijnselen van alzheimer opge- nomen in een kliniek in Amstelveen. Na zijn broer Floor, die twintig jaar eerder met dezelfde ziekte had gekampt, was dit opnieuw een ernstige medische tegenslag in de directe omgeving van Gijs. Hij rea- liseerde zich dat hij Emma geleidelijk zou moeten loslaten. Verdrie-

(30)

tig bezocht hij haar elke dag, maar hij sleet zijn dagen verder groten- deels alleen, te meer daar een van beide dochters met kinderen en man naar Boston was verhuisd, waar de laatste tot hoogleraar was benoemd. Zo was Gijs van Hall ook alleen thuis op zondag 22 mei van dat jaar, toen hij tijdens de maaltijd werd getroffen door een her- seninfarct en nadien door de huishoudhulp dood werd gevonden, 73 jaar oud.116

De treurige gebeurtenis werd de eerste dagen stil gehouden om de familie de kans te geven over te komen uit Amerika. Het duurde dus even voor het nieuws doorsijpelde tot de kranten, waarvan de redac- ties hun handen sowieso vol hadden aan ander nieuws: het was ver- kiezingstijd. De week erna zouden verkiezingen worden gehouden voor een nieuwe Tweede Kamer. De pers maakte lange dagen en de kranten hadden weinig ruimte voor ander nieuws dan de politieke actualiteit, die overigens niet alleen ging over de verkiezingen, maar bovendien over de Zuid-Molukse treinkaping en een schoolbezet- ting en gijzeling in Drenthe.

Intussen was het al tien jaar geleden dat Gijs uit zijn functie was ge- zet, maar daarmee had hij wel geschiedenis geschreven en boven- dien was hij burgemeester van de hoofdstad geweest. De pers be- steedde er dus toch aandacht aan, al waren het veelal korte zakelijke berichten. Alle kranten plaatsten necrologieën, waarin werd terug- geblikt op zijn burgemeesterschap.

De commentator van Het Parool noemde Van Halls verdiensten voor Amsterdam ‘onmiskenbaar’, maar voegde eraan toe: ‘Het is dubbel tragisch dat hij struikelde over de handhaving van de open- bare orde, een bestuurstaak die hem nu eenmaal niet lag en waar- voor hij alle kwaliteiten miste.’ Volgens de krant waren de laatste tien jaren van zijn leven ‘eenzaam’ geweest. ‘Hij schoot op het kritieke moment tekort en werd op grond daarvan een vergeten burger in zijn stad. Een eenzame, tragische figuur die het hoofd niet kón bui- gen.’117Stadschroniqueur Henri Knap, die goed bevriend was geweest met Van Hall, schreef in dezelfde krant zich een man te herinneren

‘van ouderwetse hoffelijkheid, die heeft moeten leven met de ver- drietige gedachte dat hij zoveel meer kon en wist dan hij zijn stad had kunnen geven’. Gijs en Emma waren volgens hem een stel geweest

(31)

‘dat in elke andere tijd een gracieus burgemeestersechtpaar van deze stad zou hebben gevormd’.118In Trouw werd hij getypeerd als een man die steeds ‘een stijlvolle representatie’ voor had gestaan. ‘Een soms stroef, maar integer magistraat.’119

De linkse Volkskrant was kritischer. Met Van Hall was volgens het ochtendblad een burgemeester heengegaan die ‘als een bankier in Den Haag onderhandelde’. De krant noemde hem ‘de laatste regent’, die weinig oog had gehad voor de nieuwe tijd. Provo, alle acties, alle demonstraties, de rellen, hij had het niet gezien als een signaal. ‘Een nieuwe tijd werd er door Van Hall niet in ontdekt. Door hem, maar niet door hem alleen, als vertegenwoordiger van de overheid werd niet méér in de beweging en de demonstraties [...] gezien, dan straat- schenderij, waar de politie de lat over joeg.’120

Het was een vreemde week voor Ivo Samkalden: in de week na het overlijden van Gijs van Hall zou hij wegens het bereiken van de pen- sioengerechtigde leeftijd afscheid nemen als burgemeester van de hoofdstad. Hij zou op 26 mei tijdens een zitting van de gemeenteraad niet alleen zelf een afscheidstoespraak moeten houden, maar ook de herdenking moeten leiden van zijn voorganger. Samkalden stak zonder meer de loftrompet over Van Hall, vooral vanwege diens ver- diensten voor de stad, zowel voor als tijdens zijn burgemeesterschap.

Uiteraard kwam daarbij ook zijn rol in het oorlogsverzet ter sprake.

‘Hoewel Van Hall in zijn bescheidenheid de eer voornamelijk aan zijn om het leven gekomen broer Walraven liet, meen ik toch dat hij, dankzij zijn inspanningen, het Nederlandse volk bijzonder grote diensten heeft bewezen.’ Samkalden sprak daarnaast van ‘een on- misbare rol voor de stad’, die Gijs had gespeeld in zijn burgemees- tersjaren: het afwenden van het failliet van Artis, bij de financiering van de grote infrastructurele werken, bij de bouw van de Bijlmer- meer, bij de overheveling van de UvA naar het Rijk en bij de gemeen- telijke aankoop van de Hollandse Schouwburg, die werd ingericht als monument voor de gedeporteerde Joden. Als directeur van de Amsterdamsche Trustee’s Kantoor had de overleden oud-burge- meester volgens Samkalden ‘niet alleen’ naar de belangen van grote en kleine beleggers gekeken, ‘maar ook naar het zo veel mogelijk op peil houden van de werkgelegenheid’. Van Halls mogelijke ontslag als

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met andere woorden: gelovigen rechtvaardigen hun verandering aan de hand van ervaringen en ongelovigen rechtvaardigen hun verandering aan de hand van argumenten. Deze

Gezien Flews verandering van geloofsvoorstelling moet er wel spanning zijn ontstaan tussen dit boek en zijn nieuwe positie.. Die spanning onderkende

Title: Recht en vrede bij Hans Kelsen : een herwaardering van Kelsens rechtsfilosofie : juridisch pacifisme als stilzwijgende betekenis van zijn Zuivere Rechtsleer.. Issue

In andere woorden: als het virtuele object vrij door de participant gecontroleerd kan worden en er ook visueel-tactiel gestimuleerd wordt, dan wordt het visuele voorkomen

Niet alleen de historische constellatie van het kunstwerk, zoals de iconografische betekenis en de historische context waarin het kunstwerk is ontstaan, moet

4 Topological quantum number and critical exponent from con- ductance fluctuations at the quantum Hall plateau transition 71 4.1

Het zou verhelderend zijn om te weten waarom de bestuursrechter op dit punt afwijkt van de civiele rechter door de toerekening nauwer te nemen en welke betekenis (daarnaast) toekomt

Tabel 1 geeft, met andere woorden, een overzicht van de stilistische verschijnselen die tijdens de analyse naar voren kwamen als middelen die verschillen tussen