• No results found

RAPPORT A I. Archeologisch onderzoek natuurontwikkeling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "RAPPORT A I. Archeologisch onderzoek natuurontwikkeling"

Copied!
90
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RAPPORT A08-016-I

Inventariserend veldonderzoek met boringen en gedeeltelijke oppervlaktekartering

Archeologisch onderzoek natuur-

ontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, deelgebied 2 (DG2), fase 2 aan de Draaibrugseweg te Aardenburg - Draaibrug, gemeente Sluis

(2)

ArcheoMedia BV, Postbus 333, 2910 AH Nieuwerkerk aan den IJssel, tel.: 010-2582 360; fax: 010-2582 325

RAPPORT A08-016-I Archeologisch onderzoek natuurontwikkeling

Aardenburgsche Havenpolder Zuid, deelgebied 2 (DG2), fase 2

aan de Draaibrugseweg te Aardenburg - Draaibrug

gemeente Sluis

Inventariserend veldonderzoek met boringen en gedeeltelijke oppervlaktekartering

Opdrachtgever: Provincie Zeeland

Directie Ruimte Milieu en Water, Afdeling Water en Natuur contactpersoon: ing. K. Verhage Postbus 165

4330 AD Middelburg

(3)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2

COLOFON

Projectcode: A08-016-I

Bestandsnaam: Archeologisch onderzoek natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, deelgebied 2 (DG2), fase 2 aan de

Draaibrugseweg te Aardenburg - Draaibrug (gemeente Sluis).

Inventariserend veldonderzoek met boringen en gedeeltelijke oppervlaktekartering.

Auteur: drs. M.W.A. de Koning

Projectleider: drs. M.W.A. de Koning (senior KNA-archeoloog) Concept booronderzoek: 13 februari 2008

Toetsing door adviseur

bevoegde overheid: 24 april 2008 Definitieve versie: 28 mei 2008

Voorgaand onderzoek: drs. M.W.A. de Koning en

drs. L.C. Nijdam (fysisch geograaf/ KNA-prospector) Gespecificeerde archeologisch

verwachting: drs. M.W.A. de Koning

Inventariserend veldonderzoek: drs. S. Diependaele (KNA-archeoloog), ir. R. Nijdam en B. Nieland m.m.v. leden van de AWN-afdeling Zeeland

Archeologische interpretatie/

toetsing gespecificeerde

archeologische verwachting: drs. M.W.A de Koning Digitale uitwerking tekeningen: ir. R.J. Nijdam

Advisering drs. M.W.A. de Koning

Redactie: ing. A.J. Vermeulen

Autorisatie

drs. M.W.A. de Koning

senior-archeoloog ArcheoMedia BV e-mail: koning@arnicon.nl

ArcheoMedia bv, archeologisch onderzoeks- en adviesbureau, 2008, Capelle aan den IJssel ISBN/EAN: 978-90-5970-498-5

Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.

Betrouwbaarheid van archeologisch booronderzoek

Het onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en richtlijnen, zoals vastgelegd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (versie 3.1) van het Centraal College van Deskundigen Archeologie.

Bij ieder bodemonderzoek wordt gestreefd naar een optimale representativiteit. Het onderzoek is gebaseerd op het verrichten van een beperkt aantal boringen tot een beperkte diepte. Daardoor blijft het mogelijk dat lokaal archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn, die tijdens het onderzoek niet naar voren zijn gekomen. Bovendien laten bepaalde archeologische resten, zoals grafvelden, akkers en steentijdvindplaatsen, zich lastig ontdekken met behulp van grondboringen. Indien andere

methoden, zoals geofysisch onderzoek of het graven van proefsleuven, betere resultaten leveren, kan tot de uitvoering daarvan in overleg besloten worden. In dat geval zal een aanvullende offerte worden uitgebracht. ArcheoMedia bv acht zich niet aansprakelijk voor de eventueel uit bovengenoemde afwijkingen voortvloeiende schade of gevolgen.

Certificering

ArcheoMedia bv heeft sinds 1994 een veiligheidsbeheerssysteem dat voldoet aan de eisen van de VCA. Sinds 1996 voldoet het kwaliteitssysteem van ArcheoMedia bv aan de eisen van de NEN-EN-ISO 9001. Sinds 2003 voldoet het kwaliteitssysteem aan de eisen van de NEN-EN-ISO 9001:2000.

ArcheoMedia bv is door het College voor de Archeologische Kwaliteit en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten geschikt bevonden voor het verrichten van vergunningsgebonden opgravingswerkzaamheden.

(4)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2

INHOUDSOPGAVE

1. SAMENVATTING ... 1

2. ADMINISTRATIEVE GEGEVENS... 3

3. AANLEIDING ONDERZOEK EN BELEIDSKADER ... 5

4. SPECIFIEKE ARCHEOLOGISCHE VERWACHTING ... 10

5. ONDERZOEKSOPZET INVENTARISEREND VELDONDERZOEK... 26

6. RESULTATEN INVENTARISEREND VELDONDERZOEK ... 33

7. TOETSING GESPECIFICEERDE ARCHEOLOGISCHE VERWACHTING ... 53

8. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN... 57

GERAADPLEEGDE BRONNEN EN LITERATUUR... 63

BIJLAGEN BEGRIPPEN EN AFKORTINGEN... 67

OVERZICHT VAN GEOLOGISCHE PERIODEN ... 65

ARCHEOLOGISCHE PERIODISERING ... 66

VOORLOPIGE WAARDERING ... 70

BOORSTATEN ... 72

(5)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 1 1. SAMENVATTING

Naar aanleiding van de plannen van de Provincie Zeeland om in de Aardenburgsche Havenpolder Zuid, deelgebied 2 (DG2) natuurontwikkeling te realiseren is, na het archeologisch bureauonderzoek, een inventariserend veldonderzoek met boringen en gedeeltelijke oppervlaktekartering uitgevoerd. Het plan om de toplaag tot 0,5 à 0,7 m –mv af te graven, 14 poelen tot 1,1 m minus huidige maaiveld aan te leggen en de slootkanten van de voormalige havengeul tot maximaal 0,7 m –mv te ontgraven, kan verstoringen van de archeologisch resten opleveren. Archeologische resten ter plaatse van de poelen dienen zo goed als mogelijk in kaart gebracht te worden en de specifieke archeologische verwachting dient getoetst en eventueel bijgesteld te worden.

Op basis van analyse van de REGIS-kaarten, historische gegevens, de archeologische vondsten en onderzoeken in de directe omgeving geldt een hoge verwachting voor resten uit het Mesolithicum en Neolithicum op intacte pleistocene dekzandkoppen. Op de top van intact veen is er een hoge trefkans voor resten uit de Romeinse tijd. Voor middeleeuwse resten uit de 9e tot 14e eeuw geldt op intacte, niet-geërodeerde, Duinkerke II-afzettingen een hoge trefkans.

Door het uitvoeren van 32 karterende en 27 aanvullende karterende boringen t.p.v. de te graven poelen en haaks op de geul in drie boorraaien is de specifieke archeologische verwachting getoetst.

Ter plaatse van 9 van de 14 poelen is sprake van een (deels) intact, (in de Nieuwe tijd) niet- geërodeerd bodemprofiel.

Opvallend is dat in meerdere monsters uit de intacte pleistocene toplaag stukjes houtskool en kleine fragmenten vuursteen zijn gevonden. Ter plaatse van een deel van poel 6 en een deel van poel 7 is een vindplaats uit het laat Paleolithicum - Mesolithicum (- Neolithicum) gedefinieerd. Ook is ter plaatse van poel 9 een vindplaats uit deze periode onderkend. Ook kunnen nog andere vindplaatsen op andere intacte dekzandkoppen aanwezig zijn. Vindplaatsen uit deze periode met een dergelijke goede conservering (organische component) zijn zeldzaam.

In 8 van de 9 poelen met een intact bodemprofiel werd een middeleeuwse antropogene laag

aangeboord, die bestaat uit een kalkarme sterk humeuze donkergrijze kleilaag (Duinkerke II) met o.a.

stukjes baksteenpuin en enkele fragmenten aardewerk. Op basis van het vondstmateriaal dateert de laag minimaal uit de 12e-14e eeuw. Op basis van een waarneming in een sleuf gegraven ten behoeve van het verwijderen van een gasleiding kan geconcludeerd worden dat de archeologische laag zich uitstrekt over een groot deel van het onderzoeksgebied. De betekenis van de laag blijft vooralsnog onduidelijk. Mogelijk dat deze te maken heeft met havenactiviteiten van het zuidelijker gelegen Aardenburg, dat in de 13e eeuw een welvarende handelsstad was. Behalve het gebruikelijke laatmiddeleeuwse vondstmateriaal en een fragment Karolingisch aardewerk, is in de sleuf uit de middeleeuwse laag ook een aardewerkfragment uit de 4e-5e eeuw verzameld. De vondst is zeer bijzonder, ook al is de context niet duidelijk, want het betreft een periode waaruit nog geen vondsten bekend waren uit Aardenburg.

In de noordwesthoek van de onderzoekslocatie zijn resten van de Bordeelschans aanwezig (ARCHIS- waarnemingsnr. 37479), die tussen ca. 1604 en ca. 1640 functioneerde en onderdeel vormde van de (Spaans-)Staatse linie. Voor een geoefend oog zijn de resten van de schans nog zichtbaar in het veld aan de hand van de begroeiing en geringe niveauverschillen. Bij de oppervlaktekartering werd naast een kleine hoeveelheid vondsten, die met de schans in verband kunnen worden gebracht, een grote hoeveelheid laatmiddeleeuwse scherven gevonden, alsook enkele vroegmiddeleeuwse. De

middeleeuwse laag bevindt zich hier direct onder het maaiveld, is niet afgedekt door postmiddeleeuwse sedimenten en is daardoor zeer kwetsbaar bij bodemingrepen.

De boring in raaien haaks op de geul leveren een homogeen beeld op van kalkrijke zand- en kleilagen (Duinkerke IIIb). De Duinkerke II-havengeul is in later tijd door overstromingen en militaire inundaties (DIIIb) flink verbreed. Echter, ook vlak langs de huidige sloot, die een restgeul is van de Duinkerke IIIb-kreek, bevindt zich op één locatie nog een intact bodemprofiel met archeologisch waardevolle lagen.

Hoewel strikt genomen in gebieden met en lage en zeer lage verwachtingswaarde geen onderzoek uitgevoerd hoeft te worden, heeft de provincie Zeeland laten zien dat aan de archeologie en de historie van het gebied belang gehecht wordt. Door adequaat optreden kan door planaanpassing kostbaar vervolgonderzoek achterwege blijven. Belangrijker is dat de resten, die niet alleen voor Aardenburg van groot historisch belang zijn maar ook voor heel Zeeland, in situ behouden blijven.

(6)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 2 Afbeelding 1: regionale overzichtskaart met de ligging van de onderzoekslocatie Aardenburgsche Havenpolder

Zuid, DG2 (gesloten rode lijn) en Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG1 (onderbroken zwarte lijn). In het zuidoosten is de rand van de vesting Aardenburg nog net zichtbaar; in het noorden ligt het gehucht Draaibrug.

(7)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 3 2. ADMINISTRATIEVE GEGEVENS

Soort onderzoek (met data): Inventariserend veldonderzoek met boringen (16-17 januari 2008) gedeeltelijke oppervlaktekartering (16 en 21 januari 2008), waarneming (18 februari 2008)

aanvullende boringen (19 februari 2008)

Provincie: Zeeland

Gemeente: Sluis

Plaats: Aardenburg – Draaibrug

Adres/ straatnaam: Draaibrugseweg

Toponiem: Aardenburgsche Havenpolder Zuid (deelgebied 2) Projectnaam: Natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid,

deelgebied 2 (DG2), fase 2.

RD-coördinaten: De onderzoekslocatie wordt omsloten door de volgende coördinaten

(met de klok mee): x: 017.798/ y: 369.611;

x: 017.971/ y: 369.554; x: 018.290/ y: 369.381;

x: 018.188/ y: 369.155; x: 018.739/ y: 368.293;

x: 018.503/ y: 368.171; x: 018.022, y: 369.169

Kadastrale perceelnummers: Gemeente Aardenburg, sectie S, perceelnrs. 409, 546, 589, 590, 591, 594, 595, 596, 903, 905, 906, 908, 910, 938, 988.

Oppervlakte onderzoekslocatie: Circa 30 hectare

AMK-monumentnrs.: Status terrein: (momenteel) geen

ARCHIS-waarnemingnr.: Op noordelijke deel plangebied 37479 (resten Bordeelschans NTA) Overige vondstmelding(en): Zeeuws Archeologisch Archief: geen

Voorgaand onderzoek: Bureauonderzoek nov-dec 07 (onderzoeksmeldingsnr. 24754) Koning, M.W.A. de en L.C. Nijdam, 2007: Archeologisch

onderzoek natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, deelgebied 2 (DG2), fase 2 aan de Draaibrugseweg te Aardenburg – Draaibrug (gemeente Sluis). Bureauonderzoek (ArcheoMedia- rapport A07-389-F).

ARCHIS-onderzoeksmeldingsnr.: CIS-code: 26341 (IVO-boren)

ARCHIS-vondstmeldingsnrs.: 406733: vuursteen en houtskool op intact pleistocene dekzandkop;

datering: MESO (PALEOL-NEO); complextype: mogelijk extractiekamp/ nederzetting.

406734: aardewerkvondsten (schansterrein);

datering: VMEC-LMEB; complextype: mogelijk nederzetting.

406735: aardewerkfragmenten (in ‘middeleeuwse’ cultuurlaag);

datering: ROML-VMEA (4e-5e eeuw) en VMEC (7e-8e eeuw) complextype: onbekend, mogelijk nederzetting.

406736: aardewerk en baksteenpuin in ‘middeleeuwse’

cultuurlaag; datering: LMEA-LMEB (13e-14e eeuw), complextype:

nederzetting, infrastructuur.

406737: oppervlaktevondsten op terrein van schans;

datering: NTA-NTB (17e-18e eeuw), complextype:

verdedigingswerk/ schans.

406738: vuursteen en houtskool op intact pleistocene dekzandkop;

datering: MESO (PALEOL-NEO); complextype: mogelijk extractiekamp/ nederzetting.

Opdrachtgever: Provincie Zeeland

Directie Ruimte Milieu en Water, Afdeling Water en Natuur contactpersoon: ing. K. Verhage

Postbus 165

4330 AD Middelburg

tel: 0118-631728; e-mail: k.verhage@zeeland.nl Bevoegde overheid: Provincie Zeeland,

Directie Samenleving, Bestuur en Organisatie, Afdeling Welzijn Postbus 6001

4330 LA Middelburg

contactpersoon: drs. M. Geerts

tel: 0118-631380; e-mail: m.geerts@zeeland.nl

(8)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 4 Begeleiding onderzoek,

beoordeling en toetsing namens bevoegde overheid:

Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) Postbus 49;

4330 AA Middelburg

contactpersoon: drs. R.M. van Dierendonck

tel: 0118-670877; e-mail: rm.van.dierendonck@scez.nl Beheer en plaats van

documentatie na deponering:

Zeeuws Archeologisch Archief van de SCEZ Postbus 49;

4330 AA Middelburg

beheerder: dhr. J.J.B. Kuipers

tel: 0118-670879 ; e-mail: jjb.kuipers@scez.nl Beheer en plaats van vondsten

na deponering:

Provinciaal Archeologisch Depot (PAD) Zeeland Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland

Armeniaans Schuitvlot 1 4331 NL Middelburg

Depotbeheerder: dhr. H. Hendrikse 0118-623732

e-mail : h.hendrikse@zeelandnet.nl

Plaatsing e-depot De definitieve versie van dit rapport zal digitaal opgenomen worden in het e-depot: www.edna.nl

Afbeelding 2: satellietopname situatie 2007 (google-earth).

(9)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 5 3. AANLEIDING ONDERZOEK EN BELEIDSKADER

Bepalen onderzoeks- kader

(afbeelding 1, 2 en 3):

Het bepalen van het onderzoekskader bestaat uit het vaststellen van de kaders waarbinnen het onderzoek plaatsvindt. Hierbij wordt het onderzoeksgebied

afgebakend. Tevens worden het mogelijke toekomstige gebruik van het terrein en de consequenties daarvan voor het archeologisch erfgoed aangegeven.

De Aardenburgsche Havenpolder vormt een langgerekte polder ten noorden van Aardenburg. De gehele Aardenburgsche Havenpolder (99 ha) is, evenals het gebied ten noorden van Aardenburg, in het Natuurgebiedsplan 2005 van de Provincie Zeeland begrensd.1 Een deel van de begrenzing betreft nieuwe natuur als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Daarnaast is een deel van de Aardenburgsche Havenpolder begrensd in het kader van het project Duurzaam Veilig Verkeer, ter compensatie van landschaps- en natuurwaarden bij de aanpassing van

verschillende wegen in west Zeeuws-Vlaanderen. Na inrichting wordt het gebied overgedragen aan de Stichting Het Zeeuwse Landschap. De nieuwe natuur in de Aardenburgsche Havenpolder biedt kansen voor onder andere de zeldzame Boomkikker. De Aardenburgsche Havenpolder wordt in tweeën gedeeld door de Draaibrugseweg. Het gebied ten zuiden van de Draaibrugseweg, de Havenpolder Zuid, is wederom in tweeën gedeeld in deelgebied 1 (DG1) en deelgebied 2 (DG2).

De hele polder krijgt een kleinschalig aanzien door het herstel van de oude

havendijken aan beide zijden. Door de aanwezigheid van struwelen en beplanting in de polder en op de dijken wordt het landschap verder verdicht. Veel van de in Zeeuws-Vlaanderen voorkomende diersoorten, waaronder amfibieën als de Boomkikker, maar ook vogels, kleine zoogdieren, vleermuizen en insecten zijn gebonden aan een kleinschalig, grazig landschap met bosschages, beplanting en kleine open wateren. In de Aardenburgsche Havenpolder wordt dit kleinschalige en besloten landschap hersteld. Ter vergroting van de variatie aan biotopen en met name voor de voortplantingsmogelijkheden voor amfibieën worden in het gebied drinkpoelen gecreëerd. Deze voortplantingswateren vormen in combinatie met doornstruweel B-basisbiotopen voor de Boomkikker.

In de Aardenburgsche Havenpolder Zuid DG2 (fase 2) zullen in het kader van de natuurontwikkeling de toplaag van de akkers ontgraven worden tot ca. 50 cm –mv en een 18-tal drinkpoelen naast de thans nog watervoerende kreek uitgegraven worden tot 90 à 110 cm –mv (40 tot 60 cm in het nieuwe maaiveld). De slootkanten van de voormalige havengeul zullen tot maximaal 70 cm –mv ontgraven worden, om zodoende minder steile kanten te creëren. Het waterpeil zal van 80 cm –NAP naar 40 cm +NAP verhoogd worden.2 Onderzocht dient te worden waar de toplaag van het kleipakket (bouwvoor) kan worden weggegraven en waar poelen aangelegd kunnen worden, zonder dat daarbij archeologische waarden vernietigd worden. De top van het veen en onderliggende pleistocene afzettingen zullen niet geroerd worden.

1 Natuurgebiedsplan, Beheersgebiedsplan en Landschapsgebiedsplan voor de provincie Zeeland Vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 27 september 2005.

2 Mondelinge mededeling ing. K. Verhage Prov. Zeeland, directie Ruimte Milieu en Water, Afdeling Water en Natuur, d.d. 11 december 2007. De eerder genoemde kleiwinning is niet meer aan de orde. Bij booronderzoek in de Havenpolder is op basis van bodemkenmerken bepaald dat bij de meeste locaties de GLG, omgerekend naar NAP, tussen 0,6 m - NAP en 0,3 m - NAP ligt. De GHG is bepaald ten opzichte van het maaiveld. Op de hoge delen ligt de hoogste grondwaterstand ca. 1 m -mv (ca. 0,6 m + NAP tot 1,0 m + NAP). In lagere delen ter plaatse van de geul blijft de grondwaterstand dichter onder het maaiveld (50 tot 70 cm -mv, ca. 0,1 m - NAP tot 0,5 m + NAP).

(10)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 6 Voor de Havenpolder Zuid DG1 is in het voorjaar van 2007 een bureauonderzoek uitgevoerd.3 Na overleg tussen de opdrachtgever (de provincie Zeeland, afdeling Landelijk Gebied en Water), provinciaal archeoloog drs. R.M. van Dierendonck en ArcheoMedia BV is een vervolgonderzoek (IVO) uitgevoerd, te weten inspectie van de deels geschoonde slootkanten en een booronderzoek. Dit onderzoek is in het begin van de zomer van 2007 uitgevoerd.4 Bij dit onderzoek zijn vindplaatsen uit de perioden de laatste fase van de prehistorie (het laat Paleolithicum, Mesolithicum of Neolithicum), Romeinse tijd en late Middeleeuwen aangetroffen. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek zijn planaanpassingen doorgevoerd, zodat de archeologische vindplaatsen in situ behouden kunnen worden. Op basis van de planontwikkeling kon volstaan worden met een Archeologische Begeleiding van de graafwerkzaamheden.5 Na afloop hiervan, werden na vondstmeldingen door de heren S. Diependaele en M. Bil werden archeologische waarnemingen verricht door J. Jongepier (SCEZ) en S. Thier (AWN).6 Op diverse plaatsen zijn donkere

verkleuringen waargenomen. Dit zijn in de meeste gevallen laat-middeleeuwse sporen waarin soms baksteenpuin en/of aardewerkscherven zijn ontdekt,

voornamelijk uit de 14e eeuw. Op een locatie bevond zich een kleine huisplattegrond van ca. 8 x 6 meter. Hiervan werd slechts een kleine strook muurwerk in verband aangetroffen. Deze bestond uit nog maar één steenlaag. Het baksteenformaat bedraagt ? x 13 x 6 cm. De breedte van de muren kon niet meer worden bepaald.

De constructie was zo goed als geheel weggegraven. Rondom het gebouwtje bevonden zich over een grote oppervlakte diverse afvallagen. Verder werd een mogelijk sel-as pakket (restafval middeleeuwse zoutraffinage) en een mogelijke baksteenoven uit de late Middeleeuwen gedocumenteerd.

Onderhavig onderzoek heeft betrekking op het noordelijk deel van de polder Havenpolder Zuid, deelgebied 2 (DG2). Het voorgaande bureauonderzoek is afzonderlijk gerapporteerd. Voor een uitgebreide weergave van de resultaten van het bureauonderzoek wordt verwezen naar het rapport Koning, M.W.A. de & L.C.

Nijdam, 2007: Archeologisch onderzoek natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, deelgebied 2 (DG2), fase 2 aan de Draaibrugseweg te

Aardenburg - Draaibrug (gemeente Sluis). Bureauonderzoek (ArcheoMedia-rapport A07-389-F). De belangrijkste resultaten van dit bureauonderzoek worden eveneens als de belangrijkste vondsten uit de directe omgeving en de resultaten van het onderzoek in de Havenpolder Zuid, deelgebied 1 (DG1) hier verkort weergegeven, omdat het onderhavige inventariserend veldonderzoek als doel heeft de specifieke archeologische verwachting van het bureauonderzoek te toetsen.

3 Tump en De Koning 2007.

4 Engelse en Wagner 2007.

5 De Archeologische Begeleiding werd uitgevoerd door het ARC. Resultaten van dit onderzoek zijn nog niet bekend.

6 Informatie op basis van dagrapporten van drs. J. Jongepier (assistent provinciaal archeoloog) d.d. 15 en 20 mei 2008, waarvoor hartelijk dank.

(11)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 7 Beleidskader: Op basis van het Verdrag van Valletta (Malta) is besloten dat archeologisch

onderzoek een onderdeel vormt van bestemmingsplanvoorbereidingen en/of uit te voeren projecten waarbij ingrepen in de bodem plaatsvinden. Het verdrag is per 1 september 2007 vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ, aangepaste Monumentenwet 1988).7 Door archeologie tijdig in de planvorming te betrekken, kunnen de archeologische waarden hierin eventueel worden ingepast. Het uitgangspunt ten aanzien van de aanwezige archeologische waarden in de planvorming is, volgens rijks- en provinciaal beleid, behoud in situ.8 Pas na de uitvoering van archeologisch vooronderzoek is het mogelijk een integrale afweging te maken, waarbij de nieuwverkregen archeologische gegevens betrokken dienen te worden.

De provincie Zeeland stelt in de Nota Archeologie 2006-2012 dat in gebieden met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde op de Indicatieve kaart Archeologische Waarden en in gebieden met of in de directe omgeving van bekende vindplaatsen, bij nieuwe ontwikkelingen ter bescherming en behoud van archeologische resten, voorafgaand aan de planontwikkeling archeologisch

vooronderzoek dient te worden uitgevoerd.9 Op grond van de recente vondsten in de directe omgeving is door de bevoegde overheid besloten om voor dit plangebied DG2 eerst een bureauonderzoek uit te voeren om te bezien of verder archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Directe archeologische aanleiding is ook de

aanwezigheid van een in ARCHIS opgenomen vindplaats (waarnemingsnr. 37479, mogelijke resten van een schans). Bovendien is de IKAW/ CHS (met in DG2 een overwegend lage en zeer lage verwachtingswaarde), zoals gebleken bij onderzoek in Havenpolder Zuid DG1, niet betrouwbaar/ niet bruikbaar bij het voorspellen van archeologische resten in dit gebied.10

7 In kort bestek: de Wet op de archeologische monumentenzorg, 2007.

8 Zie: Begrippen en afkortingen.

9 Provincie Zeeland Nota Archeologie 2006-2012, bijlage 1 toetsingskader. Actiepuntenlijst/ ambities: Kennis voor Beleid; Behoud in situ & Ontsluiten archeologisch erfgoed.

10 Het veldonderzoek toont onomstotelijk de beperkte waarde van de IKAW aan. Daarom geldt dat bij

grootschalige inrichtingen van gebieden met een zeer lage of lage indicatieve waarde, minimaal een gedegen bureauonderzoek uitgevoerd dient te worden, dat zich ook richt op laatmiddeleeuwse resten en gebruik maakt van alle historisch-geografische bronnen. Een verkennend booronderzoek kan de lage verwachting, i.e. de veronderstelde erosie van oudere afzettingen toetsen, op basis waarvan adequate maatregelen genomen kunnen worden t.a.v. het al dan uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek.

(12)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 8 Beleidskader: Op basis van het bureauonderzoek, waaruit blijkt dat archeologische resten te

verwachten zijn, werden de volgende aanbevelingen gedaan. Gezien de kans op bijzondere archeologische resten langs de havenkreek wordt geadviseerd om geen diepgaande werkzaamheden langs de kreek uit te voeren. De slootkanten van de voormalige havengeul zullen tot maximaal 70 cm –mv ontgraven worden, om zodoende minder steile kanten te creëren. In overleg met de Provincie Zeeland is besloten om het gebied met de schans voorlopig uit de planontwikkeling te nemen.

Archeologisch veldonderzoek (bestaand uit een oppervlaktekartering, gedetailleerde hoogtemetingen, geofysisch onderzoek en dicht grid van boringen en/ of

proefsleuven) dient separaat met een apart Programma van Eisen (PvE) of Plan van Aanpak te worden uitgevoerd. Ter plaatse van de schans dient gestreefd te worden naar behoud in situ. Mogelijk kan natuurontwikkeling hier gecombineerd worden met het vergroten van de cultuurhistorische beleving. Eventuele reconstructie-

werkzaamheden dienen gericht te zijn op het behoud van de archeologische waarden. Op basis van de specifieke archeologische verwachting en de voorgenomen bodemingrepen dient een inventariserend veldonderzoek (IVO) uitgevoerd te worden, bestaand uit een oppervlaktekartering, slootkantinspectie (hele plangebied) en een IVO-booronderzoek (ter plaatse van de te graven poelen).

Op basis van de hoge archeologische verwachting ter plaatse van een aantal te graven poelen is, op basis van overleg tussen de provinciaal archeoloog en de opdrachtgever, besloten de locaties van deze poelen iets op te schuiven. Indien op de nieuwe locaties daadwerkelijk archeologische resten worden aangetroffen, dienen de locaties van de poelen nogmaals te verschuiven. De exacte plaats voor de poelen is voor de biotoop van de boomkikker niet zo belangrijk. Door het schuiven met de poelen kunnen kosten voor aanvullend archeologisch onderzoek wèl beperkt worden.

Op basis van de aanbevelingen is een Plan van Aanpak opgesteld, op basis waarvan door de provincie Zeeland offertes zijn aangevraagd en vervolgens aan ArcheoMedia bv opdracht is verleend.11 Op basis van de resultaten van het eerste veldonderzoek werd besloten een beperkt aantal aanvullende boringen (27 stuks in totaal) uit te laten voeren.12

Het onderzoek is afgestemd op het toekomstige grondverzet en de daarmee samenhangende verstoring van het bodemarchief met de daarin opgeslagen archeologische resten en waarden. Pas na de uitvoering van archeologisch vooronderzoek is het mogelijk een integrale afweging te maken, waarbij de nieuwverkregen archeologische gegevens betrokken dienen te worden. Het onderzoek en de adviezen hebben betrekking op archeologische vindplaatsen binnen het plangebied. Vooraf was reeds bepaald dat, indien tijdens het IVO- proefsleuven (behoudenswaardige) resten worden aangetroffen, deze in situ behouden dienen te worden.

Afbeelding 3 (volgende pagina): planontwikkeling met de aan te leggen poelen 1 t/m 14, maaiveldverlaging en verbreding van de kreek.

11 Aanvraag 21 december 2007. offerte B07-600-I, ArcheoMedia BV, d.d. 28 december 2007; opdrachtverlening 14 januari 2008, briefkenmerk Provincie Zeeland 08001473.

12 Voor de aanvullende werkzaamheden werd een offerte uitgebracht, B08-080-I ArcheoMedia BV, d.d. 15 februari 2008. Op 19 februari 2008 werd voor het meerwerk opdracht verleend, Provincie Zeeland Directie Ruimte Milieu en Water, Afdeling Water en Natuur briefkenmerk 08005578.

(13)
(14)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 10 4. SPECIFIEKE ARCHEOLOGISCHE VERWACHTING

Algemeen: Voor het bureauonderzoek zijn gegevens verzameld, die inzicht geven in geologische en landschappelijke ligging, de bekende en de te verwachten archeologische waarden, het historische gebruik en het huidige gebruik van het terrein. Daartoe zijn diverse bronnen geraadpleegd. Specifiek voor dit onderzoek geraadpleegde bronnen zijn o.a. geologische kaarten uit REGIS/ Dino-loket, de bodemkartering door Ovaa, ARCHIS, het BO en IVO-boren Rondweg Aardenburg,13 het BO en IVO-boren in de Aardenburgsche Havenpolder Zuid DG1,14 het archief van de gemeente Sluis, de atlas van historische vestingwerken, oude kaarten, luchtfoto’s en het AHN.15

Alleen door alle geologische, fysische geografische, archeologische en historisch geografische bronnen kritisch, in een geïntegreerde aanpak, te gebruiken kan goed onderzoek verricht worden naar verdronken cultuurlandschappen, nederzetting en infrastructuur.16Op basis van de in het bureauonderzoek verworven informatie vindt een proces plaats van analyse en interpretatie t.b.v. het opstellen van een

gespecificeerde verwachting. Hiervoor is een grondige achtergrondkennis vereist van de landschapsontwikkeling en de geschiedenis van de archeoregio. Het opstellen van de archeologische verwachting is de synthese van de voorgaande processtappen. Bij de onderbouwing van de verwachting wordt aangegeven welke informatie van welke processtap gebruikt is (huidige situatie, historische situatie, bekende waarden, landschapsgenese en locatiekeuzefactoren) en ook welke informatie niet gebruikt is, of als onbetrouwbaar terzijde gelegd. Van belang voor de keuze van de juiste onderzoeksmethode van het inventariserend veldonderzoek is een nadere specificatie van de verwachte archeologische waarden, in:

- datering; minimaal in hoofdperioden;

- complextype (zoals nederzetting, grafveld, akkerlaag etc.);

- omvang;

- diepteligging (ook zichtbaar/ niet-zichtbaar);

- locatie (met eventueel aanduiding in welk deelgebied);

- uiterlijke kenmerken (artefacten en type indicatoren);

- mogelijke verstoringen (waaronder ook veranderingen, veroorzaakt door postdepositionele processen).17

IKAW/ CHS: De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW), die geïntegreerd is in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zeeland (CHS), is gebaseerd op de geologische kaart. Voor het grootste gedeelte van de onderzoekslocatie geldt op de IKAW een zeer lage archeologische trefkans. Het betreft hier de globale en zoals zal blijken de veel te ruimbemeten loop van de voormalige Duinkerke IIIb-kreek. Langs de

westgrens van de onderzoekslocatie geldt een lage archeologische verwachting volgens de IKAW. Voor het noordwestelijke deel van de onderzoekslocatie geldt een middelhoge archeologische verwachting volgens de IKAW. De IKAW is voor de onderzoekslocatie volledig gebaseerd op de geologische kaart uit 1977.18 Uit onderzoek in de Aardenburgsche Havenpolder Zuid DG1 is gebleken dat deze geologische kaart niet correct is en dus de IKAW/ CHS niet bruikbaar is voor het voorspellen van archeologische resten.19 In DG1 blijkt dat de DIIIb-geul binnen grote delen van de Havenpolder niet voor erosie heeft gezorgd, maar dat oudere

afzettingen juist afgedekt zijn. Ook blijkt dat de middeleeuwse nederzettingsstructuur zich weinig aantrok van de geologische ondergrond en nederzettingsresten ook aangetroffen worden op gronden die in eerste instantie niet zo geschikt lijken voor bewoning. De IKAW heeft een zekere waarde als er tenminste ook op bodemkaarten gekeken wordt, het REGIS/ Dino-loket geraadpleegd wordt en historisch-geografisch onderzoek gedaan wordt en alle archeologische vondsten en meldingen gecheckt

13 Schute 1998 en Diependaele 2006.

14 Tump en De Koning 2007 en Engelse en Wagner 2007.

15 Zie Geraadpleegde bronnen en literatuur en De Koning en Nijdam 2007.

16 Het in 2002 door de universiteiten van Gent en Wageningen gestarte interdisciplinaire VNC-onderzoeksproject

‘Verdwenen cultuurlandschappen in het grensgebied van Vlaanderen en Nederland’ is een schoolvoorbeeld voor een dergelijke studie, zie Vervloet en Thoen 2005 & De Boer 2005 & Lehouck 2005.

17 KNA versie 3.1: protocol bureauonderzoek, specificatie LS05 Opstellen gespecificeerde verwachting.

18Geologische Kaart van Nederland, Zeeuwsch-Vlaanderen (Westblad) 1977.

19 Engelse en Wagner 2007. Archeologisch onderzoek elders (bijv. Westdorpe, Oostkapelle) bevestigt dit.

(15)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 11 worden. Per periode en per bodemsoort is een verwachting voor het aantreffen van complextypen en indicatoren op de diverse delen binnen de onderzoekslocatie geformuleerd (zie afbeelding 4).

Afbeelding 4: specifieke archeologische verwachting per deelgebied op basis van het bureauonderzoek en REGIS-kaarten. Schaal ca. 1: 12.500.

Paleogeografie: De paleogeografische kaarten van Vos en Van Heeringen uit 1997 reconstrueren het landschap van Zeeland vanaf het Mesolithicum tot in de Moderne tijd. In het Mesolithicum t/m laat Neolithicum was sprake van pleistoceen zand aan het oppervlak. Uit Aardenburg is een aantal vindplaatsen uit deze perioden bekend. In de vroege bronstijd t/m late ijzertijd/ vroeg Romeinse tijd was de regio rond Aardenburg onderdeel van een uitgestrekt veenmoeras, dat geen mogelijkheden bood voor bewoning. Pas in de midden Romeinse tijd lijkt de regio rond

Aardenburg, door de verbeterde afwatering van het veenpakket, weer geschikt voor bewoning. Uit deze periode dateren de bekende versterking (=castellum) in

(16)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 12 het centrum van Aardenburg, maar ook enkele vindplaatsen in de omgeving. In de laat Romeinse tijd neemt de invloed van de zeespiegelstijging toe. Ook in de Merovingische tijd is de invloed van het getijdengebied in Aardenburg merkbaar. In de daaropvolgende Karolingische tijd neemt de invloed van de zee hier sterk af. In het gebied ten noorden van Aardenburg ontstaan vanaf deze periode getijdengeul- inversieruggen, die geschikt waren voor bewoning. Aardenburg lijkt vanaf de 7e eeuw na Chr. weer bewoond. Het oude getijdengebied (met wadplaten/ slikken en kwelders/ schorren) en getijdengeulinversieruggen werd vanaf de late

Middeleeuwen door het dichtslibben (en afdammen) van de geulen en de

bedijkingen uitermate geschikt voor bewoning.20 Op basis van een snelle blik op de geologische data uit REGIS/ Dino-loket kan in hoofdlijnen gesteld worden, dat de pleistocene dekzandkopjes een hoge trefkans hebben voor vondsten uit de Prehistorie en dat voor intact veen een middelhoge verwachting geldt voor resten uit de Romeinse tijd en voor het gebied buiten de loop van de postmiddeleeuwse kreek een hoge verwachting geldt voor resten uit de Middeleeuwen.

ARCHIS AMK-terreinen, waarnemingen &

vondstmeldingen (afbeelding 5)

Afbeelding 5: AMK-terreinen (oranje en geel), ARCHIS-waarnemingen en –vondstmeldingen (zwarte stippen met nummers), met de met de ligging van de

onderzoekslocatie Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 (gesloten lijn) en Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG1 (onderbroken lijn).

Bron: ARCHIS 2. Schaal 1:40.000.

Laat

Paleolithicum t/m laat Neolithicum (35.000 – 2.000 v. Chr.)

In een boring in het zuidelijke deel van de Havenpolder DG1 zijn houtskool en een vissenbotje op de top van het pleistocene zand uit een zeefresidu gekomen (ARCHIS-vondstmeldingsnr.405267: mogelijke nederzetting uit de vroege prehistorie).21 De top van het pleistocene zand werd aangetroffen tussen 1,4 m – mv en 3,4 m –mv (0,7 m NAP en 1,8 m –NAP). Bij het booronderzoek in DG1 is gebleken dat ter plaatse van en langs de Duinkerke IIIb-geul de top van het

20 Vos en van Heeringen 1997b.

21 Engelse en Wagner 2007. Een datering in de vroege prehistorie (dus ook incl. Neolithicum) is mogelijk, maar niet zeker.

29

(17)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 13 pleistocene zand over het algemeen geërodeerd is. Echter, in bepaalde boringen op de rand van de kreek is de top van het pleistocene zand nog wel intact. In één boring is de toplaag van het pleistocene zand bemonsterd. In dit monster werden schelp- en visresten, alsmede een brokje houtskool gevonden. De boring ligt vlak onder de top op de flank van een plaatselijke zandopduiking. Deze ligging in aanmerking nemende, kunnen de archeologische indicatoren duiden op de aanwezigheid van een site uit de vroege Prehistorie (het laat Paleolithicum, Mesolithicum of Neolithicum). Daarnaast laat de reconstructie van het

paleolandschap meer naar het noorden toe enkele hoogtes zien die eveneens als mogelijke vindplaatsen in aanmerking komen. De vroegste, in situ aangetroffen bewoningssporen bij Aardenburg gaan terug tot in het vroeg Mesolithicum en het midden Mesolithicum. Het betreft sporen van enkele jachtkampementen van nomadische jager-verzamelaars in de vorm van vuursteenconcentraties en haardkuilen.22 Zeldzamer zijn sporen uit het Neolithicum. Bij Aardenburg is een aantal vuurstenen artefacten aangetroffen. Onderhavige locatie DG2 is verder van de grote dekzandrug, waarop Aardenburg ligt, verwijderd. Wel zijn pleistocene opduikingen (dekzandkopjes) aanwezig, waarop dus resten verwacht kunnen worden. De top van de opduikingen kan vanaf 0,0 m en 1,0 m –NAP (1,4 à 2,9 m – mv) verwacht worden.23 Het huidige maaiveld bevindt zich tussen 1,4 en 1,9 m +NAP. Ter plaatse van de op de archeologische verwachtingskaart aangeduide top dekzand is het veen waarschijnlijk grotendeels geërodeerd. Onder het op de archeologische verwachtingskaart aangeduide top veen kunnen nog andere dekzandkopjes aanwezig zijn. Archeologische complexen uit de periode laat Paleolithicum - Mesolithicum kunnen bestaan uit resten van (haardplaatsen van) jacht-, extractie- of basiskampjes, met visfuiken/ visweren. Archeologische

complexen uit het Neolithicum kunnen bestaan uit permanente nederzettingen, met akkers, visfuiken/ visweren, begravingen (grafheuvels/ circulaire structuren) of tijdelijke kampementen. Grondsporen kunnen bestaan uit archeologische lagen (afvalpakketten), paalkuilen (van gebouwplattegronden), afvalkuilen,

haardplaatsen, etc. Het te verwachten vondstspectrum omvat vuursteen (afslagen, gereedschappen en overige gebruiksvoorwerpen van vuursteen), natuursteen, hout, bot, gewei en vanaf het Neolithicum ook aardewerk, maar ook organisch vondstmateriaal, zoals (onbewerkt) hout en bot (zoogdieren, vogels en vissen), houtskool, leem en botanische resten (pollen, verkoolde en onverkoolde vruchten en zaden). Resten uit deze perioden zijn in de boringen vaak slechts herkenbaar als licht houtskoolhoudende lagen, soms met minuscule indicatoren (in

zeefresiduen), zoals (vuur)steen, bot/ vissenbotjes en vanaf het Neolithicum ook aardewerkfragmentjes. De resten uit deze perioden worden door de huidige ontwikkelingen, naar verwachting, niet of nauwelijks bedreigd.

Op grond van de geologische kaart REGIS NAWAz3-basis zijn er drie pleistocene opduikingen te verwachten: één bij de zuidgrens van DG2, één deels onder de Draaibrugseweg op de splitsing met de verbindingsweg naar de N58 en één deels onder de verbindingsweg van de Draaibrugseweg/ N251 naar de N58, in het noordelijke deel van de onderzoekslocatie. Ook onder het niet-geërodeerde veenpakket op de westelijke helft van de onderzoekslocatie kunnen nog dekzandkopjes aanwezig zijn (zie afbeelding 4).

Conclusie: hoge trefkans op niet-geërodeerde pleistocene dekzandkopjes.

Bronstijd t/m vroeg Romeinse tijd (2.000 v. Chr.

– 70 na Chr.)

Bewoningssporen uit de bronstijd en ijzertijd zijn tot op heden in en rond Aardenburg nog niet aangetroffen. In de vroege bronstijd t/m late ijzertijd/ vroeg Romeinse tijd was de regio rond Aardenburg onderdeel van een uitgestrekt veenmoeras, dat geen mogelijkheden bood voor bewoning. 24

Conclusie: lage trefkans.

Midden Romeinse tijd (70-270 na Chr.)

Pas in de midden Romeinse tijd lijkt de regio rond Aardenburg, door de verbeterde afwatering van het veenpakket, weer geschikt voor bewoning. Uit deze periode dateren de bekende versterking in het centrum van Aardenburg (castellum met grafvelden en zones met allerlei activiteiten daarbuiten, AMK-terrein 13461 e.v.),

22 Jongepier 1994.

23 Dino-loket, kaart NAWA-z3-basis (top pleistoceen).

24 Vos en van Heeringen 1997b.

(18)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 14 maar ook enkele vindplaatsen in de directe omgeving van DG2. In de top van het veen en in een (cultuur)laag) op het veen is ten zuiden van de onderzoekslocatie een opvallende vindplaats aangeboord. In 2004 is voor de aan te leggen

Aardenburgse rondweg op specifieke deellocaties een archeologisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van een bureauonderzoek, oppervlaktekartering en karterend booronderzoek. De zuidelijke punt van de onderzoekslocatie Aardenburgsche Havenpolder Zuid DG1 grenst aan deellocatie III uit het onderzoek t.b.v. de rondweg. Tijdens het booronderzoek ter plaatse van de rondweg Aardenburg werden in het westelijke deel van onderzoekslocatie III veel archeologische resten in de intacte top van het veen en in de (cultuur)laag

daarboven aangetroffen. In de cultuurlaag werd terra sigillata, terra nigra, geverfde waar, reducerend en oxiderend gebakken aardewerk, zeer veel verbrande leem- en kalkbrokjes, mortelfragmenten, zeer veel leisteen, verkoold graan, resten van ijzeren voorwerpen, glas, mossel- en oesterresten en houtskool aangetroffen. De vondsten duiden op een vindplaats of nederzettingsstructuur van bijzondere aard uit de Romeinse tijd. Tevens kunnen de vondsten van verbrande leem, kalkbrokjes en schelpresten in verband worden gebracht met kalkproductie door middel van het branden van schelpen in kalkovens (ARCHIS-vondstmeldingsnr. 405739).

Tijdens het IVO-boren t.p.v. de rondweg werd reeds geconcludeerd dat het goed mogelijk is dat de vindplaats uit de Romeinse tijd zich uitstrekt tot in de

onderzoekslocatie Aardenburgsche Havenpolder Zuid DG1.25 Resten hiervan zijn ook in de Havenpolder Zuid DG1 aangetroffen (ARCHIS-vondstmeldingsnr.

405268: nederzetting/ ambachtelijke activiteiten uit de Romeinse tijd).26 In het zuiddeel van de onderzoekslocatie is intact veen aangeboord, op enkele plaatsen direct ten oosten van de bestaande kreek. De diepteligging waarop het veen werd aangetroffen, vertoont in DG1 een aanmerkelijk grote spreiding (0,35 m +NAP – 0,9 m –NAP). Bij de slootkantinspectie is, in het meest zuidelijk deel van de Havenpolder Zuid DG1, op de bodem van een recent gegraven bermsloot, de bovenkant van een Romeinse cultuurlaag aangesneden. Dit niveau is aangetroffen op een diepte van ca. 0,5 m +NAP (1,0 m –mv). Naast vondsten uit de

slootkantprofielen ten westen van de huidige kreek, zijn er ook in vijf boringen ten oosten van de kreek archeologische indicatoren aangetroffen, die duiden op bewoning uit de Romeinse tijd. De indicatoren in de boringen zijn aangetroffen in een (cultuur)laag in de intacte top van het veen en in een kleilaag daar direct boven. Op basis van de thans beschikbare gegevens kan de vindplaats (kunnen de vindplaatsen) slechts aan de noordkant globaal worden begrensd. Naar het oosten toe sluit de vindplaats aan op de tijdens het archeologisch booronderzoek aan de Rondweg Aardenburg ontdekte vindplaats. De zuid- en westgrenzen van de vindplaats(en) zijn op dit moment nog niet bepaald. Volgens de REGIS-kaart bevindt zich in DG2 ten westen en deels ook ten oosten van de kreek een strook (intact?) veen. De top van het veen wordt daar verwacht tussen 0,0 m en 0,5 m – NAP. Het huidige maaiveld bevindt zich tussen 1,4 en 1,9 m +NAP. Het veen wordt dus verwacht op ca. 1,4 à 2,4 m –mv. De kans is groot dat ook op onderhavig gebied sporen van bewoning op intact veen aanwezig zijn. Archeologische complexen uit de Romeinse kunnen bestaan uit nederzettingen, infrastructuur, ambachtelijke activiteiten, begravingen en akkerareaal, maar ook sporen die samenhangen met militaire activiteiten (bijv. i.v.m. aanvoer/ bewerken van

bouwmaterialen voor het castellum). Sporen die met nederzettingen samenhangen zijn die van hout- en eventueel steenbouw, (water)putten, afvalkuilen, ovens, stookplaatsen, etc. De resten van wegen kunnen bestaan uit een vaak moeilijk herkenbaar verhardingspakket, met grind-, schelpresten en hout. Het

25 Diependaele 2006.

26 Engelse en Wagner 2007.

27 Als er tijdens het booronderzoek geen vondsten of sporen in de veraarde veenlaag worden gevonden, wil dat niet zeggen dat ter plaatse van de onderzoekslocatie geen resten van bewoning uit de ijzertijd/ Romeinse tijd aanwezig kunnen zijn. Dergelijke vindplaatsen bevatten dikwijls weinig scherven of andere vondsten. Bij deze vindplaatsen gaat het soms om resten van huizen waarvan palen bewaard zijn gebleven. Een duidelijke

cultuurlaag ontbreekt soms, waardoor het mogelijk is dat nederzettingsresten gelegen in de toplaag van het veen door booronderzoek worden gemist. Een goed voorbeeld hiervan is de opgraving van een nederzetting uit de Romeinse tijd bij Ellewoutsdijk, waar tijdens graafwerkzaamheden een aanzienlijk aantal nieuwe archeologische vindplaatsen is aangetroffen (Sier 2003). Het voorgaande booronderzoek had toen weinig informatie opgeleverd, omdat een echte vondstlaag ontbrak.

(19)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 15 vondstmateriaal kan bestaan uit aardewerk (handgevormd en Romeins gedraaid/

import), botmateriaal, natuursteen, metaal en organisch materiaal, bijvoorbeeld hout(skool) en botanische resten. In de boringen kunnen vindplaatsen herkend worden als een humeuze laag (in de top van het veen en/ of in de laag hier direct boven) met aardewerkfragmentjes, bot, houtskool en fosfaten (uitgespoelde en neergeslagen mestlagen). In het donkere veen zijn indicatoren, zoals houtskool en handgevormd aardewerk, soms moeilijk herkenbaar. Derhalve dienen intacte en veraarde veenlagen met de nodige aandacht bekeken en bemonsterd te worden.27 Op basis van de geologische kaart REGIS NIHOv1-Top is het veenpakket niet geërodeerd op de westelijke helft van de onderzoekslocatie en in een smalle strook langs de oostzijde (zie afbeelding 4). Het IVO-booronderzoek in DG1 toont echter aan dat ook dichter langs de havengeul nog intact veen te verwachten is. De delen met niet-geërodeerd veen, zoals op de geologische kaart van REGIS staan, zullen op de onderzoekslocatie aanmerkelijk breder zijn. Op basis van het veldonderzoek kan dit getoetst worden. Indien inderdaad sprake is van intact veen, dan geldt ook hier een hoge verwachting.

Conclusie: hoge trefkans op intact veen.

Laat Romeinse tijd en vroege Middeleeuwen A (270-525 na Chr.)

In de laat Romeinse tijd nam de invloed van de zeespiegelstijging toe. Ook in de Merovingische tijd was de invloed van het getijdengebied in Aardenburg merkbaar.

Na 270 na Chr. werd de omgeving van Aardenburg door de stijgende zeespiegel- en grondwaterspiegelstijgingen grotendeels onbewoonbaar. Wel staat voor deze periode Aardenburg nog als vindplaats aangeduid. Aardenburg lag toen op de grens van het getijdengebied en het achterliggende kustveenmoeras.

Conclusie: lage trefkans (eventueel op afdekkende kleilaag boven het veen).

Vroege

Middeleeuwen B t/m vroege Middeleeuwen D (525 – 1050 na Chr.)

Vanaf deze periode ontstonden getijdengeulinversieruggen, die geschikt waren voor bewoning. Aardenburg zelf lijkt weer vanaf de 7e eeuw na Chr. bewoond.

Nederzettingen uit de vroege Middeleeuwen (6e/8e-10e eeuw) zijn zeldzaam in Zeeland. Aardenburg wordt vermeld in de vroege Middeleeuwen.28 Uit deze periode zijn enkele vondsten bekend, waaronder een gouden triens uit de 7e eeuw29 en vondsten uit de 9e eeuw.30 Tijdens het onderzoek voor de rondweg Aardenburg is ook een scherf Mayen-aardewerk gevonden.31 De kans op het aantreffen van vroegmiddeleeuwse vondsten en sporen op intacte Afzettingen van Duinkerke II geldt voor die gebieden waar de oudere lagen niet geërodeerd zijn door Duinkerke IIIb-afzettingen. De top van het veen ligt op 0,0-0,5 m –NAP. Het archeologisch niveau uit de vroege Middeleeuwen bevindt zich hier dus (kort) boven, vanaf ca. 1,0 à 1,5 m –mv. Hoewel vondsten uit deze periode relatief schaars zijn, is niet uit te sluiten dat zich met name op de oevers van de kreek resten uit deze perioden bevinden; met name moet gedacht worden aan nederzettingen. Vindplaatsen uit deze perioden kunnen in boringen getraceerd worden aan de hand van vaak zeer bescheiden hoeveelheden handgevormd en gedraaid import aardewerk (bijv. Mayen en Badorf), dierlijk botmateriaal, eventueel in een humeuze houtskoolhoudende laag, met soms nog wat fosfaten. Resten uit deze perioden kunnen door de huidige ontwikkelingen, te weten de aanleg van poelen, bedreigd worden, zeker op plaatsen waar zich slechts een dun Duinkerke IIIb-kleidek heeft gevormd. Bij het bodemkundig onderzoek door AGROWA op Havenpolder Zuid DG1 zijn kalkloze Duinkerke II-afzettingen aangeboord op een diepte vanaf 1,0 m à 1,4 m –mv. Hierin en in de laag hierboven werden een bewoningslaag met aardewerkfragmenten aangeboord. Daar het zowel boringen betreft ver van de geul, als ook enkele kort daarop, kan niet gesteld worden dat de geul in het aangrenzende gebied (overal) voor erosie gezorgd heeft. Op basis van het IVO-booronderzoek in DG1 werd in sommige boringen direct op de top van het Hollandveen een (donker)grijze zwak zandige, zwak siltige kleilaag aangetroffen die het begin markeert van de overstromingen. In vijf boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen die, op basis van de diepte waarop deze zijn

aangetroffen, mogelijk op bewoning of landgebruik in de periode 900–1350 duiden.

Het karakter van de gevonden indicatoren is echter te algemeen en de

28 De Vries 1968.

29 Zadoks-Josephus Jitta, A.N., 1962-3: 5.

30 Trimpe Burger 1985.

31 Diependaele 2006.

(20)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 16 verspreiding te heterogeen om op basis van deze waarnemingen één of meer vindplaatsen te definiëren.

Conclusie: middelhoge trefkans op intacte DII-afzettingen.

Late

Middeleeuwen (LMEA-LMEB:

1050-1500 na Chr.)

Uit de eerste helft van de late Middeleeuwen, de bloeiperiode van Aardenburg, zijn met name ondergronds nog veel resten bewaard. Het oude getijdengebied en de getijdengeulinversieruggen aan de noordzijde van Aardenburg werd vanaf de late Middeleeuwen door het dichtslibben (en afdammen) van de geulen en de

bedijkingen uitermate geschikt voor bewoning. In deze periode heeft de bewoning zich waarschijnlijk langs of in de directe omgeving van de (voormalige) kreek bevonden. De kreek lijkt in een rustig milieu gevormd te zijn. Het bochtige karakter en de hoge ligging van de oeverwallen op het AHN suggereren dat na de vorming er weinig erosie heeft plaatsgevonden buiten de huidige geul, behalve dan dat oude meanders zijn afgesneden. Langs de huidige kreek zijn reeds tijdens eerdere onderzoeken in de Havenpolder Zuid DG1 bewoningresten aangetroffen (ARCHIS- vondstmeldingsnr. 405269), die in verband kunnen worden gebracht met de nederzetting Odelinsbrugge en/ of havenactiviteiten van de ten zuiden gelegen stad Aardenburg. De noordelijke begrenzing van deze resten is in DG1nog niet duidelijk. Wel is duidelijk geworden dat de middeleeuwse laag in het noordelijke deel van de onderzoekslocatie Aardenburgsche Havenpolder Zuid DG1 langs de kreekgeul lag en niet meer tot aan de Draaibrugseweg reikte. Het is goed mogelijk dat de (donker) grijze laatmiddeleeuwse (cultuur)laag doorloopt tot in (het

zuidoostelijk deel van) de Havenpolder Zuid DG2. De resten werden daar op een diepte vanaf ca. 0,4 m –mv aangetroffen. De in de voorgaande paragraaf

besproken indicatoren op de DII-afzettingen kunnen een vroegmiddeleeuwse ouderdom hebben (vanaf de 9e eeuw). Het is evenwel waarschijnlijker dat een groot deel van deze resten op DG1 uit de eerste helft van de late Middeleeuwen dateert. De archeologische laag op de DII zou immers pas na 1375 door kleilagen van DIIIb zijn afgedekt.

De Afzettingen van Duinkerke II zijn lokaal binnen de onderzoekslocatie DG1 vastgesteld. In het bovenste deel van deze afzettingen is een humeuze laag aangetroffen waarin zich resten (o.a. puin en aardewerk) uit de late 12e tot 15e eeuw bevinden. Dezelfde vondstrijke humeuze bewoningslaag was reeds eerder tijdens archeologisch onderzoek t.b.v. de rondweg aan de Draaibrugseweg waargenomen en werd destijds al op basis van de vondsten in de Middeleeuwen gedateerd. Tijdens dat veldwerk kon de bewoningslaag tot ca. 300 m voorbij de kruising van de Draaibrugseweg met de Olieweg worden gevolgd. Tijdens het onderzoek DG1 werd de bewoningslaag tijdens de slootkantinspectie slechts aangetroffen tot ca. 100 m voorbij de Olieweg. Het plaatselijk ontbreken van de humeuze bewoningslaag in de profielen kan, gelet op het feit dat de bestaande kreek daar een flauwe bocht vertoont en de genoemde profielen aan de buitenkant van die bocht liggen, erop duiden dat de kreek de laag op deze plaats heeft geërodeerd.32 Tijdens de slootkantinspectie werd vanaf circa 0,7 m –mv in de klei de 20 tot 40 cm dikke laatmiddeleeuwse bewoningslaag aangetroffen. Naast veel houtskoolfragmenten en botmateriaal werden ook 84 fragmenten aardewerk verzameld, waarvan het merendeel grijsbakkend aardewerk (13e-14e eeuw). Op de oever van de bestaande kreek werd de humeuze puinhoudende bewoningslaag eveneens aangeboord. In enkele van deze boringen bevond zich het puin op een diepte van ca. 0,7 m –mv. In de monsters die uit de boringen genomen zijn, werden naast puin ook houtskool, steenkool, visresten, leem en slakmateriaal aangetroffen. Op basis van het in dezelfde monsters aangetroffen grijsbakkend aardewerk, ongeglazuurd roodbakkend aardewerk en roodbakkend geglazuurd aardewerk) wordt de laag in de 13e tot 15e eeuw gedateerd. Ten noorden hiervan werd eveneens een humeuze bewoningslaag aangeboord die de loop van de kreek volgde. Deze laag bevatte echter aanzienlijk minder (plaatselijk geen) puin

waardoor het onduidelijk is of deze laag een voortzetting betreft van de eerder beschreven humeuze puinhoudende bewoningslaag, dan wel dat het gaat om een tweede, afzonderlijke cultuurlaag/ vindplaats. Bij de onderzoeken rondom de voormalige Olieschans, de Rondweg Aardenburg en de Aardenburgsche Havenpolder Zuid DG1 duikt steeds weer een (donker) grijze laatmiddeleeuwse

32 Diependaele 2006, aanvullend op archeologische verwachtingskaart Schute 1998.

(21)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 17 cultuurlaag op. Deze laag bevat hoofdzakelijk 13e/14e tot 15e eeuwse indicatoren en kan worden beschouwd als behorende tot één complex van vindplaatsen die zich over vrijwel de gehele onderzoekslocatie Havenpolder Zuid DG1 uitstrekt en mogelijk doorloopt tot in de Havenpolder Zuid DG2. Dit complex kan enerzijds (deels) gerelateerd worden aan de nederzetting Odelinsbrugge en anderzijds aan de handelsstad Aardenburg. De langgerekte strook met vondsten en sporen kan mogelijk de weerslag zijn van een steeds opschuivende nederzetting/ voorhaven van Aardenburg en daarmee ook van allerlei havenactiviteiten, mogelijk i.v.m. de toegang voor grotere schepen. De laag langs de geul kan geïnterpreteerd worden als een jaagpad waarop verder van de geul af een zone aansloot die voor andere, voorlopig onbekende, activiteiten kan zijn gebruikt. Deze nederzetting kan zich tijdens het proces van verzanden van de haven c.q. het verlanden van de geul, gedurende 300 à 400 jaar (van de 13e tot in de 16e eeuw), zijn opgeschoven om tenslotte in de 16e eeuw wellicht te eindigen bij de toenmalige Odelinsbrugge.

Het is mogelijk dat zich ook in DG2 resten van een nederzettingscomplex met havenfaciliteiten (met beschoeiingen, steigers en overslagpunten) en infrastructuur bevinden. Hierdoor lijkt een zeer grote langgerekte nederzetting aanwezig te zijn, terwijl sprake kan zijn van bescheiden havenposten, die zich gedurende twee eeuwen of langer verplaatsten. In de nederzetting vonden mogelijk ook bepaalde ambachtelijke of industriële activiteiten plaats, die niet binnen de stad zelf

plaatsvonden. Het middeleeuwse Aardenburg groeide in de 10e tot 14e eeuw uit tot een bloeiende handelsstad. Het profiteerde van de slechte bereikbaarheid van Brugge en van de eigen gunstige hoge ligging en infrastructuur. In de 13e eeuw overvleugelde Aardenburg bij tijd en wijle zelfs Brugge (Sluis bestond toen nog niet). De toegang van Aardenburg (toen Rodenburg geheten) tot het Zwin liep via het riviertje de Ee. Dit moet wel de kreek, de vaarweg, zijn die door de

Aardenburgsche Havenpolder liep. In 1244 werden hier al werkzaamheden uitgevoerd. De vaarweg werd uitgediept en gekanaliseerd. Er was sprake van bruggen en een sluis. Langs de haven ontstonden nederzettingen, het hele havengebied werd één zone van commerciële activiteiten.33 In de late 14e en 15e eeuw was naast alle bedijkingsactiviteit weer sprake van landverlies door

stormvloeden. Westelijk Zeeuws Vlaanderen werd in 1375, 1404 (de Eerste Sint- Elisabethsvloed), 1477 (de Eerste Cosmas en Domianusvloed) door stormvloeden getroffen. Gezien de vele andere laatmiddeleeuwse vindplaatsen in de directe omgeving van de onderzoekslocatie bestaat er een gerede kans op het aantreffen van andere, rurale, nederzettingsterreinen. Ten oosten van de onderzoekslocatie Havenpolder Zuid DG2 komen resten van verschillende moated sites (omgrachte terreinen/ omgrachte, eventueel versterkte, laatmiddeleeuwse hofsteden) voor (AMK-terrein 2435, ARCHIS-waarnemingsnr. 21087 en 20912, AMK-terrein 16015, ARCHIS-waarnemingsnr. 100023 en AMK-terrein 2446). Het AMK-terrein 2435 (67A–13) wordt in het bureauonderzoek MER Rondweg Aardenburg34 aangeduid met vindplaatsnr./ catalogusnr. 28 (Ovaa-17). Het zou hier gaan om resten van het dorpje Vinckebroeck, dat uit de 14e eeuw of eerder dateert. Deze vindplaats ligt op de rand van de Duinkerke II-kreekrug, overdekt met lichte klei. Ten westen van vindplaats 28 ligt, net ten oosten van de onderzoekslocatie Havenpolder Zuid DG2 nog een vindplaats, met catalogusnr. 29 (zie afbeelding 5, nr. 29 in rood

aangeduid). Evenals de vorige vindplaats ligt deze op de rand van de Duinkerke II- kreekrug, overdekt met een dunne laag lichte klei. Ovaa beschrijft zijn vindplaatsen in algemene zin als: oude donkergrijze cultuurgronden, welke op de hogere

poelklei-, overgangs-, kleiplaat- en kreekruggronden onder een dun nieuwlanddek worden aangetroffen. Vaak bezitten ze geelgroene fosfaatvlekken en

aardewerkresten.35 Ten noorden van de Langeweg zijn oppervlaktevondsten van grijsbakkend aardewerk gedaan (ARCHIS-waarnemingsnr. 50939). Tevens zijn ten zuidoosten van de onderzoekslocatie aan de Olieweg de resten van een huisterp uit de late Middeleeuwen aangetroffen (AMK-terrein 2437, waarnemingsnr. 20906).

Iets ten zuiden daarvan zijn op een luchtfoto contouren van een weg met

33 Beijersbergen & Verhage 2004, naar Gottschalk 1955, 40-42. Gottschalk 1955 en 1958 geeft een zeer gedegen en uitgebreid historisch overzicht van de verschillende polders, overstromingen, bedijkingen en positie van de steden in westelijk Zeeuws-Vlaanderen.

34 Schute 1998. Deze vindplaats is niet in ARCHIS opgenomen.

35 Ovaa 1957, nr. 17 en 23.

36 Van Dierendonck 2005, 104-105.

(22)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 18 onbekende ouderdom waargenomen (ARCHIS-waarnemingsnr. 20863).

Ten noorden van Draaibrug liggen de resten van het verdronken dorp Hannekenswerve (AMK-terreinen 2424 en 2425 en diverse ARCHIS-

waarnemingen), waarvan de 1e vermelding uit 1169 dateert. In 1583 zijn de dijken doorgestoken waardoor het dorp onderwater kwam te staan. Gedurende lange tijd bleef het dorp onder water staan. In 1660 is het dorp geheel verdwenen. De resten van de kerk met grafzerken, grafkelders en begravingen uit de 12e–14e eeuw zijn door de AWN o.l.v. Jan van Hinte blootgelegd.36 Opvallend is dat het dorp ook dicht tegen de geul aan gelegen was, net zoals Odelinsbrugge. Grondsporen kunnen bestaan uit hout- en steenbouw, (water)putten, afvalkuilen, houten constructies, ovens/ stookplaatsen, etc. Het vondstmateriaal kan bestaan uit aardewerk, (keramisch) bouwmateriaal, natuursteen, hout, metaal, glas en organisch materiaal, bijvoorbeeld leer, hout(skool), dierlijk botmateriaal en paleo- ecologische resten. In de boringen zijn vindplaatsen herkenbaar aan cultuurlagen:

donkere humeuze lagen met aardewerkfragmenten (uit LMEA met name Pingsdorf, Andenne, Paffrath en kogelpotaardewerk en uit LMEB met name grijsbakkend en roodbakkend aardewerk en (proto) steengoed), bot, houtskool en fosfaten/

mestlagen. Brokken leem, zachte en sterk versinterde bakstenen kunnen wijzen op een veldoven, om bakstenen te produceren. De resten kunnen afgedekt zijn door Duinkerke IIIb-afzettingen en op een diepte liggen vanaf ca. 0,4 à 0,8 m -mv.

Resten uit latere perioden kunnen echter, afhankelijk van het moment waarop het DIIIb-kleidek ter plaatse is gevormd (kort na 1350 of pas in de Nieuwe tijd), ook bovenop de DIIIb-afzettingen liggen, direct onder of op het huidige maaiveld. Ook oudere resten kunnen, indien ter plekke geen dik DIIIb-kleipakket is afgezet, ook direct onder het maaiveld liggen. Tijdens een oppervlaktekartering zouden

dergelijke resten, bij een gunstige vondstzichtbaarheid, aan het maaiveld zichtbaar moeten zijn. Resten uit deze perioden kunnen door de huidige ontwikkelingen, te weten de aanleg van poelen, bedreigd worden. Indien resten kort onder het maaiveld liggen zijn ze uiterst kwetsbaar, ook bij het afgraven van de toplaag.

Op basis van analyse van het AHN geldt voor het hele gebied buiten de huidige geulbedding een hoge verwachting op bewoningssporen uit de 9e tot 14e/15e eeuw.

De noordoosthoek van de onderzoekslocatie krijgt een lage verwachting. In en langs de geul geldt een kans op resten van infrastructurele waterwerken (beschoeiingen, sporen van kanalisatie/ afsnijden oude meanders, steigers, bruggen, sluizen, etc.) en scheepswrakken/ hergebruikt scheepshout). De kans hierop zal groter zijn dichter bij Aardenburg, dan ter plaatse van de

onderzoekslocatie.

Het noordoosten van de onderzoekslocatie krijgt een lage verwachting, omdat hier blijkens de REGIS- kaarten een andere geul voor diepe erosie heeft gezorgd. Een restgeul daarvan is nog op de kaarten uit de 19e eeuw zichtbaar.

Conclusie: hoge verwachting op Duinkerke II-afzettingen Nieuwe tijd

(1500-1850 na Chr.)

De fatale vloed van Sint Felix quade Saterdach uit 1530 en daaropvolgende overstromingen van 1532 veranderden Zeeland voorgoed. Ook de Pontiaansvloed van 1552 en de Allerheiligenvloed van 1570 troffen Zeeuws-Vlaanderen. Ook de vloeden van 1606 en 1682 lieten het niet ongemoeid. Behalve een natuurlijke oorzaak werden de landverliezen ook veroorzaakt door menselijk ingrijpen. De militaire inundaties van West-Zeeuws-Vlaanderen beginnen in 1583 door de dijken bij Sluis door te steken. Het water liep tot bij Damme in Vlaanderen. Ook het ten noorden van Draaibrug gelegen dorp Hannekenswerve kwam, samen met een aantal andere dorpen en het gebied rond Aardenburg, onder water. Na enige reparaties van dijken en droogmaking aan de zuidkant van het geïnundeerde gebied, waarbij ontwateringssluizen werden aangebracht, liet Prins Maurits in 1604 de herstelde dijken en sluizen weer vernielen om de stad Sluis in te kunnen nemen. Een nog groter gebied dan voorheen werd door water bedekt.37 Het middeleeuwse landschap kwam onder water te staan en werd met een laag zand en klei bedekt. In de Tachtigjarige Oorlog kwam Zeeuws-Vlaanderen in Staatse handen. Omdat het in de voorste linie lag en een bruggenhoofd vormde, veranderde Zeeuws-Vlaanderen in één grote militaire zone. In het huidige

37 Van Dierendonck e.a. 2004, 112-116.

(23)

Rapport A08-016-I / Archeologisch onderzoek IVO-boren natuurontwikkeling Aardenburgsche Havenpolder Zuid, DG2 19 landschap zijn nog resten aanwezig uit de Spaans-Staatse periode toen

Aardenburg en Sluis belangrijke vestingsteden waren. Tussen de vestingsteden werd de verdediging verzorgd door op regelmatige afstand gelegen omgrachte vierkante forten met op elke hoek een bastion. Op een aantal plaatsen in Zeeuws- Vlaanderen werden deze forten verbonden door linies. Een linie was een dijk met op gezette afstanden kleine versterkingen, die schans, redoute of batterij werden genoemd. Achter de liniedijk lag steeds een bedekte weg. Ook de Spaanse tegenstanders lieten zich niet onbetuigd. Aan beide zijden werd veelvuldig gebruik gemaakt van inundatiemogelijkheden. Nadat Prins Maurits in 1604 Sluis en het Land van Cadzand had veroverd, werd een linie aangelegd van het Zwin langs de noordoever van de Brugse Vaart naar IJzendijke, die later naar Biervliet werd verlengd. Tussen 1600 en 1604 was reeds door de Spanjaarden ter verdediging van de haven en de toegangsweg naar Aardenburg o.a. de Olieschans aangelegd.

Naast deze vindplaatsen is in ARCHIS een aantal waarnemingen geregistreerd, die betrekking hebben op de Olieschans gelegen op circa 400 meter ten

zuidoosten van de onderzoekslocaties (AMK-terrein 13517, terrein van hoge archeologische waarde). Deze schans werd aangelegd tijdens de Tachtigjarige Oorlog (circa 1600-1604), ter verdediging van Aardenburg. Het betreft een vierhoekige schans met bastions, die werd gesloopt na 1672. Onlangs zijn de wallen en grachten van de schans gereconstrueerd en is het vestingwerk weer een beeldbepalend cultuurhistorisch element geworden.38 Ook tussen Aardenburg en Sluis werd na 1604 een linie aangelegd. De vier fortificaties (schansen en fort) die hier van belang zijn, betreffen de Krabbeschans (ARCHIS-waarnemingsnr. 37478), de Mosselschans (AMK-terrein 13518; terrein van hoge archeologische waarde en ARCHIS-waarnemingsnr. 37477) en resten van het Buyck Fort (ARCHIS-

waarnemingsnr. 37478) en de Bordeelschans (ARCHIS (waarnemingsnr. 37479, zie afbeelding 5).

De Bordeelschans is als een archeologische waarneming opgenomen in ARCHIS (waarnemingsnr. 37479). De resten van de schans bevinden zich t.p.v. het noordwestelijk deel van de huidige onderzoekslocatie Havenpolder Zuid DG2. De Bordeelschans heeft in ARCHIS niet de juiste (niet exacte) coördinaten

meegekregen, waardoor de schans nu ten oosten van de kreek wordt geplot. De resten van de schans bevinden zich echter ten westen van de huidige kreek, zoals o.a. blijkt op luchtfoto’s, dus binnen het plangebied. De locatie is op basis van oude kaarten door historicus en amateur-archeoloog Jan van Hinte op zijn kaart van vestingwerken en andere vindplaatsen ingetekend en later in ARCHIS

geregistreerd. Op de Nieuwskaart van het beleg van Sluis uit 1604 staan behalve de Olieschans, ten oosten van de Krabbeschans nog twee vestingwerken

ingetekend (zie afbeelding 6). De ene betreft het Buyck Fort; de daarnaast gelegen schans de Bordeelschans. Op een meer gedetailleerde kaart van de Omsingeling van Sluis door Floris Balthasar uit waarschijnlijk hetzelfde jaar (1604)39 is de Bordeelschans duidelijk zichtbaar (zie afbeelding 7). De betekenis van de naam laat zich raden. Bordeel betekent evenwel niet alleen huis van lichte zeden, maar werd ook in algemene zin gebruikt voor een hut of een krot.40 Op de Caerte van t Vrije Synde een gedeelte van Vlaenderen door Claes Ians Visscher uit 1640 staat de Bordeelschans aangeduid als nr.15 (zie afbeelding 8).41 Er is nog geen

onderzoek gedaan naar eventueel bewaard gebleven archiefstukken over de aanleg en onderhoud van deze schans.

De schans heeft waarschijnlijk maar kort gefunctioneerd, tussen ca. 1604 en ca.

1640. Op de kaart van het gebied tussen Sluis en Aardenburg uit omstreeks 1650 en op de kaart van Tirion van omstreek 1740 staat de schans immers niet meer ingetekend.42 Op de luchtfoto uit 1983 is hier een lichte vlek zichtbaar (zie

38 Voor het archeologisch onderzoek op de Olieschans, zie Schifferli 2004 en Dyselinck 2007.

39 Floris Balthasar (1562-1616), Omsingeling van Sluis ongeveer 15 mei 1604, in: Oorlog in het Land van Cadzand, tentoonstellingscatalogus, 2004. Met dank aan amateur-archeoloog J.P. Schoutens, AWN-lid uit Retranchement, voor het leveren van de kaart.

40 Middelnederlandsch handwoordenboek, J. Verdam 1932.

41 Kaart uit Welvaert; F. en F. Dierickx-Vischers (red.), 1985: 2000 Jaar Zwinstreek. Met dank aan amateur- archeoloog J.P. Schoutens, AWN-lid uit Retranchement, voor het leveren van de kaart.

42 Atlas van historische vestingwerken, Willeboordse 2004.

43 Foto-Atlas Zeeland, 1989, fotonummer 53204, opname 1983.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Rapport A11-003-I / Archeologisch onderzoek aan het Erasmusplein te Vlaardingen (gemeente Vlaardingen) 15 gegevens kan bij een verkennend booronderzoek een verwachtingskaart

Naar aanleiding van het voornemen om op de onderzoekslocatie aan ’s-Gravenweg 6b-z te Nieuwerkerk aan den IJssel (gemeente Zuidplas) drie waterpartijen aan te leggen is

Rapport A11–078–I / Archeologisch onderzoek aan de Dorpsstraat 156 te Zevenhuizen (gemeente Zuidplas) 13 De terreininspectie heeft geen archeologische indicatoren opgeleverd,

Rapport A09–034–I / Archeologisch onderzoek aan de Zuidplashof te Waddinxveen (gemeente Waddinxveen) 10 Gelet op de resultaten van het historisch en historisch–geografisch

- de onderzoekslocatie zich in een gebied bevindt waar volgens de archeologische verwachtingskaart van de gemeente vanwege de ligging aan een veenontginningsas een hoge

Rapport A08-038-I / Archeologisch onderzoek aan de Anthuriumweg 4 te Bleiswijk (gemeente Lansingerland) 2 Afbeelding 1: regionale overzichtskaart Bleiswijk met de ligging van

Rapport A08-044-I / Archeologisch onderzoek Rietkreek gebied 4 en 5 te Nieuw Vossemeer (gemeente Steenbergen) 14 Oppervlaktekartering: Voorafgaand aan het uitvoeren van boringen

Rapport A13–034–I / Archeologisch onderzoek aan de Putstraat 7 te Middelbeers (gemeente Oirschot) 16 Gelet op de historisch–geografische analyse geldt voor de Nieuwe tijd een