• No results found

RAPPORT Natuurontwikkeling Horstermeerpolder Grondwaterberekeningen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "RAPPORT Natuurontwikkeling Horstermeerpolder Grondwaterberekeningen"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RAPPORT

Natuurontwikkeling Horstermeerpolder

Grondwaterberekeningen

Klant: Provincie Noord-Holland

Referentie: BE4872_WATBR002C01

Versie: 03/Finale versie

Datum: 20 september 2016

(2)

Resultaten grondwaterberekeningenResultaten grondwaterberekeningen BE4872_WATBR002C01 i HASKONINGDHV NEDERLAND B.V.

Entrada 301 1114 AA Amsterdam-Duivendrecht Netherlands Water Trade register number: 56515154

+31 88 348 95 00 info@rhdhv.com royalhaskoningdhv.com

T E W

Titel document:

Natuurontwikkeling Horstermeerpolder Grondwaterberekeningen

Ondertitel:

Resultaten grondwaterberekeningen

Referentie:

BE4872_WATBR002C01

Versie:

03/Finale versie

Datum:

20 september 2016

Projectnaam:

Projectnummer:

BE4872

Auteur(s):

C. Hesp, S. van der Linde

Opgesteld door:

C. Hesp, S. van der Linde

Gecontroleerd door:

C. Hesp

Datum/Initialen:

20-09-2016

Goedgekeurd door:

Ir. F.J. Jorna

Datum/Initialen:

20-09-2016

Classificatie Open

Disclaimer

No part of these specifications/printed matter may be reproduced and/or published by print, photocopy, microfilm or by any other means, without the prior written permission of HaskoningDHV Nederland B.V.; nor may they be used, without such permission, for any purposes other than that for which they were produced. HaskoningDHV Nederland B.V. accepts no responsibility or liability for these specifications/printed matter to any party other than the persons by whom it was commissioned and as concluded under that Appointment. The quality management system of

HaskoningDHV Nederland B.V. has been certified in accordance with ISO 9001, ISO 14001 and OHSAS 18001.

(3)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 ii

Inhoud

1 Inleiding 1

2 Referentiesituatie 3

2.1 Beschrijving van de referentiesituatie 3

3 Scenario’s 7

3.1 Beschrijving scenario’s 7

3.2 Scenario 1 8

3.3 Scenario 2 12

3.4 Scenario 3 17

3.5 Scenario 4 21

3.6 Scenario 5 26

4 Samenvatting 30

5 Conclusies 31

Bijlage 1. Maaiveldhoogten 33

(4)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 1

1 Inleiding

In 2008 heeft Royal Haskoning in opdracht van Dienst Landelijk Gebied geohydrologische

modelberekeningen uitgevoerd om de effecten te berekenen van de waterhuishoudkundige voorgestelde veranderingen van waterpeilen in de Horstermeerpolder. De voorgestelde waterpeilen zijn destijds afgestemd op natuurontwikkeling en waterberging in de polder. De kern van dit plan bestaat uit de aanleg van drie natte natuurgebieden aan de rand van de polder met een oppervlakte van 240 hectare waar bij hevige regenval water uit de Ankeveense- en Kortenhoefse Polders kan worden opgeslagen. In het plan is ook ruimte voor 80 hectare droge natuur. De resultaten van deze geohydrologische berekeningen zijn beoordeeld door een Wetenschappelijke Begeleidingscommissie (prof. de Vries en dr. Hemker) en zijn vastgelegd in een rapportage (Uitwerking aanzet tot voorkeursvariant Horstermeerpolder, Royal Haskoning,15 augustus 2008 en Bijlage rapport kalibratie grondwatermodel Horstermeerpolder, Royal Haskoning, 7 augustus 2008).

Actuele situatie

In de actuele situatie heeft het grootste deel van de polder een waterpeil van NAP -3,45 m. Alleen in het zuiden wijkt het waterpeil af. Tegen de dijk bevinden zich twee peilvakken met peilen van respectievelijk NAP -2,45 en NAP -2,30 m. In het gebied er tussen, rond het voormalig Nera gebouw, heeft elke sloot een afzonderlijk peil. Na bestuurlijk overleg is besloten de circa 20 afzonderlijke stuwen en overstorten in dit gebied te verwijderen. Voorgesteld is hier een afzonderlijk peilvak te maken met een overstortpeil van NAP -3,30 m. Het gemiddelde waterpeil blijft hetzelfde maar het peil kan beter worden gehandhaafd en het systeem wordt robuuster. Deze situatie moet worden vast gelegd in een zogenaamd consoliderend (of conserverend) peilbesluit (zie figuur 1).

Figuur 1. Peilgebieden consoliderend peilbesluit (bron: AGV, 2014)

(5)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 2

Nieuwe inzichten

Intussen zijn er in de afgelopen jaren nieuwe inzichten ontstaan.

 Uit herberekeningen van Waternet blijkt dat de waterbergingsopgave veel kleiner is dan aanvankelijk is berekend. Er hoeft geen water uit de Ankeveense- en Kortenhoefse polders in de Horstermeerpolder te worden opgeslagen. De Wetenschappelijke begeleidingscommisie adviseert, mede naar aanleiding van de kritieke situatie in oktober 2013, wel om nieuwe natuurgebieden zo in te richten dat hier water bij veel regenval kan worden vastgehouden. Het gemaal van de polder kan op die momenten specifiek worden gebruikt om bebouwd gebied en landbouwgronden in de Horstermeerpolder droog te houden;

 Het gebied in het zuiden van de polder is in 2013 aangewezen als deel van het Natura 2000 gebied Oostelijke Vechtplassen. Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen gezien vanuit een Europees perspectief;

 Peilverhoging in het zuiden van de polder is een effectieve maatregel om verdroging van natuur in de omgeving te bestrijden. In het noorden van de polder is de effectiviteit veel geringer;

 Het ‘Anko systeem’ in het zuiden van de polder functioneert naar behoren. Via dit systeem wordt opkwellend water in het zuiden van de Horstermeerpolder teruggevoerd naar de Kortenhoefse plassen zodat het watertekort hier minder wordt. Directe toevoer van kwelwater naar de plassen is weliswaar beter maar het ‘AnKo systeem’ is een redelijk alternatief;

 Van de mogelijkheid om droge natuur te ontwikkelen is in de afgelopen jaren nog geen gebruik gemaakt.

Vanwege de nieuwe inzichten is het gewenst om een nieuw plan te maken. Om dit goed te kunnen doen is geïnventariseerd wat partijen belangrijk vinden. In de gesprekken is door betrokkenen aandacht gevraagd voor:

 Een goed woonmilieu, zonder wateroverlast of toename van hinder van muggen en knutten;

 Het goed kunnen voorzetten van agrarische en andere bedrijfsactiviteiten, zonder nieuwe beperkingen;

 De aard van de natuur, de betrokken partijen hebben verschillende voorkeur voor droge of natte natuur;

 Een goede inrichting en goed beheer van natuurgebieden;

 Nieuwe en betere fiets- en wandelpaden in de polder.

Onderzoeksvraag

Uit de hiervoor beschreven inzichten, ontwikkelingen en aandachtspunten is een nieuwe

onderzoeksrichting afgeleid die rekening houdt met de wensen van alle betrokkenen en met de doelen van Natura2000 en de Kaderrichtlijn water. Hierbij wordt het (grond)waterpeil alleen in het zuiden van de polder verhoogd. De provincie Noord-Holland heeft aan Royal HaskoningDHV gevraagd om dit verder te onderzoeken via een aantal berekeningen. Aandachtspunten daarbij zijn kwel- en infiltratie intensiteiten, grondwaterstanden en waterbalansen (overschotten en tekorten) en ontgravingsdiepte om bepaalde

‘natuurtypen’ te bereiken.

Leeswijzer

In deze rapportage is de uitwerking van de nieuw ontwikkelde scenario’s samengevat. Hoofdstuk 2

beschrijft de referentiesituatie. In hoofdstuk 3 worden de effecten van de scenario’s ten opzichte van

de referentiesituatie beschreven. De resultaten worden samengevat in hoofdstuk 4.

(6)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 3

2 Referentiesituatie

2.1 Beschrijving van de referentiesituatie

De referentiesituatie betreft de peilgrenzen en peilgebieden zoals deze in het voorgestelde peilbesluit in 2014 is vastgelegd. De peilen en peilgebiedindeling staat weergegeven in onderstaande figuur 2.

Figuur 2. Peilvakken met peilen in de referentiesituatie

De in figuur 2 weergegeven peilen zijn de maximaal gehanteerde oppervlaktewaterpeilen in het

grondwatermodel. Als peilen boven dit niveau komen vindt afvoer plaats. Deze referentiesituatie is

stationair doorgerekend waarbij in figuur 3 en 4 respectievelijk de gemiddelde grondwaterstand ten

opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP wordt getoond. De kwel- en infiltratie intensiteit wordt

getoond in figuur 5.

(7)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 4 Figuur 3. Berekende gemiddelde grondwaterstand beneden maaiveld (AHN2) in de referentiesituatie

Figuur 4. Berekende gemiddelde grondwaterstand tov NAP referentiesituatie

(8)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 5 Figuur 5. Gemiddelde kwel (geel-rood) en Infiltratie (blauw) intensiteit in de referentiesituatie

De grondwaterstand varieert van ca. NAP -3.25 m in het centrum van de polder tot ca. NAP -2.50 m aan de rand. Ten opzichte van maaiveld varieert de grondwaterstand van ca. 1 meter onder tot rond maaiveld.

Door reliëfverschillen is het beeld zeer heterogeen.

De kweldruk is het hoogste aan de rand van de polder (tot plaatselijk 50 mm/dag) en het laagste aan de westzijde (ca. 2 mm/dag). Een afwijkende situatie bestaat in de twee peilvakken aan de zuidrand van de polder waar het waterpeil hoger is. Hier is alleen direct bij de dijk kwel aanwezig.

Bij de berekeningen moet worden opgemerkt dat de situatie in het noorden van de polder, aan het einde van de Machineweg waarschijnlijk niet goed is berekend. Dit is ook vermeld in het rapport ‘Kalibratie grondwatermodel Horstermeerpolder, Royal Haskoning, 7 augustus 2008’. Er staan in dit gebied

nauwelijks peilbuizen en om een betrouwbaar beeld te krijgen is hier aanvullend onderzoek nodig. Dit is in deze studie niet gedaan omdat in het noorden geen ingrepen zijn voorzien en de situatie hier niet wijzigt.

Vochtigheidsklassen en ontgravingsdiepten

Door ecologisch adviesbureau van ’t Veer & de Boer is onderzoek gedaan naar natuurontwikkeling in

de polder. In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen een drietal typen rietland: nat rietland

(met een gemiddelde waterstand van 30 cm boven maaiveld), vochtig rietland (met een gemiddelde

waterstand van 10 cm onder maaiveld) en droog rietland (met een gemiddelde waterstand van 50 cm

onder maaiveld). Aan de hand van deze klasse indeling is voor het gebied tussen de vakken met een

hoger waterpeil in beeld gebracht hoeveel nat, vochtig en droog milieu er ontstaat.

(9)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 6

Onderstaande figuur 6 toont de berekende grondwaterstand t.o.v. maaiveld. Tevens geeft de figuur aan hoe diep moet worden ontgraven om deze drie rietland niveaus te bereiken. De kleur correspondeert met de ontgravingsdiepte per type rietland. Als ontgraving niet nodig is omdat de grondwaterstand hoger is dan de aangegeven waterstand is dit met een ‘v’ weergegeven.

Bij de aangegeven ontgravingsdieptes moet de kanttekening worden geplaatst dat een deel van het te ontgraven materiaal uit strooisel en pollen bestaat. Dit bleek uit veldonderzoek dat voor deze studie is gedaan (bijlage). De dikte van deze laag bedraagt 5 tot 25 centimeter.

Figuur 6. Gemiddelde ontgravingsdiepte per natuurtype bij de berekende grondwaterstand in de referentiesituatie

In de referentiesituatie is er 1,1 ha nat gebied (voornamelijk in en aan de rand van sloten), 5,8 hectare

vochtig gebied en 24,5 hectare droog gebied (figuur 6 en tabel 3 H4).

(10)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 7

3 Scenario’s

3.1 Beschrijving scenario’s

In totaal zijn er vijf scenario’s berekend. In alle scenario’s wordt het waterpeil alleen in het zuiden van de polder verhoogd. In het eerste scenario worden de bestaande gebieden met een hoger peil verbonden. In het tweede scenario wordt daarnaast het waterpeil ten noorden van de Radioweg plaatselijk verlaagd en plaatselijk verhoogd. In het derde scenario gebeurt dit aan weerszijde van de Radioweg. Bij het vierde en vijfde scenario’s worden ten zuiden van de Radioweg, in het gebied ‘tussen de hoogwatervakken’

percelen verbreed. In scenario 4 krijgen de smalle percelen allen een gelijke breedte. De oostelijke percelen worden gelijk aan de westelijke percelen. In scenario 5 worden in het gehele gebied ‘tussen de hoogwatervakken’ de sloten gedempt waardoor de afwatering alleen nog langs de randen kan

plaatsvinden.

Een overzicht van de scenario’s is weergegeven in onderstaande tabel 1.

Tabel 1. Overzicht scenario’s

Scenario Omschrijving verandering tov referentiesituatie

1 Verbinding van zuidelijke zone op één ‘hoger’ waterpeilniveau van NAP -2,45 m

2

Verbinding van zuidelijke zone op één ‘hoger’ waterpeilniveau (NAP -2,45 m) en deels verlaging (NAP -3,45 m) / deels verhoging van het peil (NAP -3,15 m) ten noorden en ten westen van de Radioweg

3 Verbinding van zuidelijke zone tot nog iets hoger waterpeilniveau (NAP -2,35 m) en verlaging van het peil ten noorden en westen van de Radioweg (NAP -3,45 m)

4 In het gebied ‘tussen de hoogwater vakken’ ten zuiden van de Radioweg worden de percelen verbreed. Verbreding van de ‘smalle’ percelen tot dezelfde breedte als westelijke percelen

5 In het gebied (vak) ‘’ tussen de hoogwater vakken’ ten zuiden van de Radioweg worden de sloten gedempt waardoor afwatering alleen nog langs de randen plaatsvindt.

De effecten en veranderingen van bovenstaande scenario’s op de grondwaterstanden en kwel-/infiltratie intensiteit zijn berekend en weergegeven in figuren. Ook is bij de verschillende scenario’s de

ontgravingsdiepte bepaald, zodat inzicht is verkregen hoeveel afgegraven moet worden om bepaalde

‘natuurtypen’ te bereiken. De grondwatermodelberekeningen en veranderingen zijn bepaald voor een stationaire gemiddelde situatie (wat betreft neerslagoverschot).

Daarnaast zijn de aan- en afvoerhoeveelheden berekend en uitgedrukt in een waterbalans, voor de volgende gebieden:

 De gehele Horstermeerpolder;

 Het gebied rond de bebouwing;

 Het AnKo gebied;

 De Kortenhoefse Plassen.

De balansvakindeling is weergegeven in onderstaande figuur 7.

(11)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 8 Figuur 7. Balansvakken in de polder

3.2 Scenario 1

In scenario 1 vindt verhoging van het oppervlaktewaterpeil plaats in de zuidelijke zone van de polder (figuur 8). De peilvakken met overstortpeilen van NAP -2.45 m(west) en NAP -2.30 m(oost) worden verbonden en het peil van NAP -2.45 m wordt dan maatgevend.

Figuur 8. Zuidelijk vak waarin peilaanpassing plaatsvindt ten opzichte van de referentiesituatie

(12)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 9

De berekende grondwaterstand en kwel-/infiltratie intensiteit en de veranderingen hiervan ten opzichte van de referentiesituatie staan weergegeven in de figuren 9 t/m 12.

Figuur 9. Berekende gemiddelde grondwaterstand beneden maaiveld (AHN2) in scenario 1

Figuur 10. Gemiddelde kwel (geel-rood) en Infiltratie (blauw) intensiteit in scenario 1

(13)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 10 Figuur 11. Verandering van de grondwaterstand in scenario 1 tov de referentiesituatie

Figuur 12. Verandering van de kwel- en infiltratie intensiteit in scenario 1 tov referentiesituatie

(14)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 11

Grondwaterstanden

In zowel het centrale deel van de bebouwing langs de Middenweg als tussen de Middenweg en de Radioweg ten noorden van de primaire watergang zijn de berekende grondwaterstanden vergelijkbaar met de referentiesituatie.

Met name in het zuidelijk vak komt de grondwaterstand dichter aan maaiveld en bevinden grotere delen zich tussen de 0,1 en 0,25 m beneden maaiveld. In het oostelijk deel van het zuidelijk vak komt de grondwaterstand in grotere delen rond of net boven maaiveld uit (zie figuur 9).

In dit gedeelte van het vak vindt ook de grootste verhoging van het waterpeil plaats en hiervan is een duidelijk uitstralend effect te zien naar het noorden (zie figuur 11). Naar het oosten vlakt de verhoging af.

In de referentiesituatie is hier al een hoger peil aanwezig.

Kwel- /Infiltratie intensiteit

Door de opzet van het peil in het zuidelijk vak, treedt vanaf halverwege tot aan de noordelijke rand van deze zone infiltratie op in plaats van voornamelijk kwel (figuur 10). In het midden en oostelijk deel van het zuidelijk vak is voornamelijk een toename van de infiltratie en een afname van de kwel aanwezig (figuur 12). Lokaal treedt op enkele punten hier een toename van de kwel op door heterogeniteit van de bodem. Ten noorden van de Radioweg neemt ten opzichte van de referentiesituatie de kwelintensiteit toe met ca. 0,5 tot 2,5 mm/dag tot 5 mm/dag in de primaire watergangen. Tussen de primaire watergang en de Middenweg is de gemiddelde kweltoename gemiddeld 0,5 mm/dag. Rond de bebouwing bedraagt de kweltoename 0 tot 0,5 mm/dag.

Vochtigheidsklassen en ontgravingsdiepte

In figuur 13 is voor scenario 1 weergegeven waar natte, vochtig en droge milieus ontstaan en wat de

ontgravingsdiepte is om aan de verschillende natuurtypen te kunnen voldoen.

(15)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 12 Figuur 13. Gemiddelde ontgravingsdiepte per natuurtype bij de berekende grondwaterstand in scenario 1

In scenario 1 ontstaat 4,5 ha nat gebied, 17,7 hectare vochtig gebied en 9,2 hectare droog gebied (zie tabel 3, H4).

3.3 Scenario 2

In scenario 2 is naast de peilverhoging in het zuidelijk vak een gedeelte peilverlaging doorgerekend in het

peilvak 28-5 (figuur 2) en een gedeeltelijke verhoging in 28-5/28-1 ten opzichte van de referentiesituatie

(figuur 14). De natuurlijke gradiënt (hoog aan de rand van de polder, laag in het centrum) wordt zo

versterkt.

(16)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 13 Figuur 14. Peilaanpassing scenario 2 ten opzichte van de referentiesituatie

De berekende grondwaterstand en kwel-/infiltratie intensiteit en de veranderingen hiervan ten opzichte van de referentiesituatie staan weergegeven in de figuren 15 t/m 18.

Figuur 15. Berekende gemiddelde grondwaterstand beneden maaiveld (AHN2) in scenario 2

(17)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 14 Figuur 16. Gemiddelde kwel (geel-rood) en Infiltratie (blauw) intensiteit in scenario 2

Figuur 17. Verandering van de grondwaterstand in scenario 2 tov de referentiesituatie

(18)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 15 Figuur 18. Verandering van de kwel- en infiltratie intensiteit in scenario 2 tov referentiesituatie

(19)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 16

Grondwaterstanden

In zowel het centrale deel van de bebouwing langs de Middenweg als tussen de Middenweg en de Radioweg ten noorden van de primaire watergang zijn de berekende grondwaterstanden vergelijkbaar met de referentiesituatie.

De grondwaterstand komt dichter aan maaiveld ten noordwesten van de Radioweg (in de zone waar het peil wordt verhoogd) ten opzichte van de referentiesituatie. Grondwaterstanden dieper dan 0,75 m beneden maaiveld komen hier niet langer voor (figuur 15). In het zuidelijk vak zijn de grondwaterstanden vergelijkbaar met scenario 1 en bevinden zich gedeeltelijk dicht aan maaiveld in de zone tussen de 0,1 en 0,25 m beneden maaiveld. In het oostelijk deel van het zuidelijk vak komt de grondwaterstand in grotere delen rond of net boven maaiveld uit.

In het oostelijk gedeelte van het zuidelijke vak vindt ook de grootste verhoging van het waterpeil plaats.

Doordat ten noorden hiervan ook een verhoging van ca. 0,3 m optreedt ten opzichte van de

referentiesituatie is een duidelijk noordoostelijk uitstralend effect te zien (figuur 17). De uitstraling naar het noordwesten is minder groot, vanwege de peilverlaging in het peilvak 28-5 ten noorden van de Radioweg.

Rond het Nera gebouw treedt een minimale verlaging van de grondwaterstand op (figuur 15).

Kwel- /Infiltratie intensiteit

Door de opzet van het peil in het zuidelijk vak en een gedeeltelijke verhoging in het peilvak 28-5 ten noorden van de Radioweg treedt in het zuidelijk vak vanaf halverwege tot aan de noordelijke rand van deze zone infiltratie op in plaats van voornamelijk kwel (figuur 16). In het midden en oostelijk deel van het zuidelijk vak is voornamelijk een toename van de infiltratie en een afname van de kwel aanwezig (figuur 18) ten opzichte van de referentiesituatie aanwezig. Lokaal treedt op enkele punten hier een toename van de kwel op door heterogeniteit van de bodem. Dit is vergelijkbaar met scenario 1. Ten noordwesten van de Radioweg, in de zone met peilopzet, neemt ten opzichte van de referentiesituatie de kwelintensiteit af tot wel 10 mm/dag. Een kweltoename vindt plaats in de gehele strook ten noorden van het gebied met peilopzet. De kweltoename vlakt naar het noorden toe uit en veranderingen treden voornamelijk op in het oostelijk deel van de polder. Naar het noordwesten toe zijn minder

kwelveranderingen waarneembaar (figuur 16). Rond de bebouwing neemt de kwel met 0 tot 0,5 mm/dag toe.

Vochtigheidsklassen en ontgravingsdiepte

In de figuur 19 is voor scenario 2 weergegeven waar natte, vochtige en droge milieus ontstaan en wat de

ontgravingsdiepte is om aan de verschillende natuurtypen te kunnen voldoen.

(20)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 17 Figuur 19. Gemiddelde ontgravingsdiepte per natuurtype bij de berekende grondwaterstand in scenario 2

In scenario 2 ontstaat 3,8 hectare nat gebied, 17 hectare vochtig gebied en 10,6 hectare droog gebied.

3.4 Scenario 3

In scenario 3 is het waterpeil in het zuidelijk vak verhoogd tot NAP -2.35 m. Dit peil is iets onder het

maximale peil van NAP -2.27 m waardoor er nog water wordt afgevoerd. De peilverhoging in dit vak is ten

opzichte van de vorige scenario’s 0,1 m extra. In het peilvak 28-5 en een zuidelijke zone van 28-1 is een

verlaging aanwezig ten opzichte van de referentiesituatie van 0,15 m (figuur 20). Het peil in het gebied ten

noorden van de Radioweg komt dan overeen met het peil in aangrenzend landbouwgebied. Nattere en

drogere gebieden worden duidelijker gescheiden dan in scenario 1 en 2.

(21)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 18 Figuur 20. Peilaanpassing scenario 3 ten opzichte van de referentiesituatie

De berekende grondwaterstand en kwel-infiltratie intensiteit en de veranderingen hiervan ten opzichte van de referentiesituatie staan weergegeven in de figuren 21 t/m 24.

Figuur 21. Berekende gemiddelde grondwaterstand beneden maaiveld (AHN2) in scenario 3

(22)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 19 Figuur 22. Gemiddelde kwel (geel-rood) en Infiltratie (blauw) intensiteit in scenario 3

Figuur 23. Verandering van de grondwaterstand in scenario 3 tov de referentiesituatie

(23)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 20 Figuur 24. Verandering van de kwel- en infiltratie intensiteit in scenario 3 tov referentiesituatie

Grondwaterstanden

In zowel het centrale deel van de bebouwing langs de Middenweg als tussen de Middenweg en de Radioweg ten noorden van de primaire watergang zijn de berekende grondwaterstanden vergelijkbaar met de referentiesituatie.

De grondwaterstand komt in dit scenario 3 dichter aan maaiveld in het oostelijk deel van het zuidelijk vak dan in de referentiesituatie (figuur 21). In het oostelijk gedeelte van het zuidelijke vak vindt ook de grootste verhoging van het waterpeil plaats. Ten opzichte van de referentiesituatie is een duidelijk noordoostelijk uitstralend effect te zien. Deze uitstraling rijkt door de peilverlaging ten noordwesten van de Radioweg minder ver dan voorgaande scenario’s (figuur 20).

Kwel- /Infiltratie intensiteit

Door de opzet van het peil in het zuidelijk vak treedt in het zuidelijk vak vanaf halverwege tot aan de noordelijke rand van deze zone infiltratie op in plaats van voornamelijk kwel (figuur 19). Nabij het oostelijk deel van de Radioweg treedt lokaal een infiltratie intensiteit op van 10 mm/dag die in de referentiesituatie en in voorgaande scenario’s niet in deze zone voorkwam. De kwelintensiteit in het zuidelijke deel van het zuidelijk vlak is ten opzichte van de referentiesituatie en de overige scenario’s duidelijk verminderd en treedt alleen nog langs de ringdijk op (figuur 22).

In het peilvak 28-5 ten noorden van de Radioweg, waar met een peilverlaging is doorgerekend

treedt overwegend een kwel op met een intensiteit tussen de 5 tot 10 mm/dag. Ten opzichte

van de referentiesituatie en voorgaande scenario’s is dit aandeel groter (figuur 24). Ten opzichte

van de referentiesituatie treedt een duidelijke afname van de kwel en een toename van de infiltratie

op in het zuidelijk vlak. Tussen de Radioweg en de oost-west gelegen primaire watergang is een

duidelijke kweltoename waarneembaar. In de zone tussen de primaire watergang en de Middenweg

treedt een lichte toename op van de kwel. Rond de bebouwing bedraagt de toename 0 tot 0,5 mm/dag

(figuur 24).

(24)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 21

Vochtigheidsklassen en ontgravingsdiepte

In de figuur 25 is voor scenario 3 weergegeven waar natte, vochtige en droge milieus ontstaan en wat de ontgravingsdiepte is om aan de verschillende natuurtypen te kunnen voldoen.

Figuur 25. Gemiddelde ontgravingsdiepte per natuurtype bij de berekende grondwaterstand in scenario 3

In scenario 3 ontstaat 3,6 ha nat gebied, 16 hectare vochtig gebied en 11,8 hectare droog gebied (zie tabel 3, H4).

3.5 Scenario 4

In scenario 4 blijft het waterpeil gelijk aan de referentiesituatie. De verandering in dit scenario zit in het verminderen van het aantal sloten in het gebied. De slootafstand aan de oostkant van het zuidelijk vak wordt gelijk aan de afstand van de sloten in het westelijke deel van het vak (zie figuur 26). De slootafstand neemt hier toe van gemiddeld 20 naar gemiddeld 65 meter. De ontwatering in het oostelijke deel

vermindert dus ten opzichte van de referentiesituatie.

(25)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 22 Figuur 26. Gebied waar ontwateringssituatie vermindert tov referentie situatie door vergroten van slootafstand

De berekende grondwaterstand en kwel-infiltratie intensiteit en de veranderingen hiervan ten opzichte van de referentiesituatie staan weergegeven in de figuren 27 t/m 31.

Figuur 27. Berekende gemiddelde grondwaterstand beneden maaiveld (AHN2) in scenario 4

(26)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 23 Figuur 28. Gemiddelde kwel (geel-rood) en Infiltratie (blauw) intensiteit in scenario 4

Figuur 29. Verandering van de grondwaterstand in scenario 4 tov de referentiesituatie

(27)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 24 Figuur 30. Verandering van de kwel- en infiltratie intensiteit in scenario 4 tov referentiesituatie

Grondwaterstanden

In zowel het centrale deel van de bebouwing langs de Middenweg als tussen de Middenweg en de Radioweg ten noorden van de primaire watergang zijn de berekende grondwaterstanden vergelijkbaar met de referentiesituatie.

Door het verbreden van de percelen in het oostelijk deel van het zuidelijk vak komt de grondwaterstand hier dichter aan maaiveld dan in de referentiesituatie (figuur 27). Er treedt een maximale verhoging van de grondwaterstand in het vak met de ingreep op van 25 cm. Het uitstralend effect buiten het gebied met de ingreep is beperkt (figuur 29).

Kwel- /Infiltratie intensiteit

Door het verbreden van de percelen vermindert de kwelintensiteit ten opzichte van de referentiesituatie

(figuur 28). Er treden geen verschuivingen op in kwel- danwel infiltratie zones in de polder. Ten opzichte

van de referentiesituatie neemt de kwelintensiteit in het vak met de ingrepen af en neemt ten noorden en

ten westen van het vak de kwel beperkt toe (tot 2,5 mm/dag) (figuur 30).

(28)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 25

Vochtigheidsklassen en ontgravingsdiepte

In de figuur 31 is voor scenario 4 weergegeven waar natte, vochtige en droge milieus ontstaan en wat de ontgravingsdiepte is om aan de verschillende natuurtypen te kunnen voldoen.

Figuur 31. Gemiddelde ontgravingsdiepte per natuurtype bij de berekende grondwaterstand in scenario 4

In scenario 4 ontstaat 2,2 ha nat gebied, 9,9 hectare vochtig gebied en 19,3 hectare aan droog gebied

(zie tabel 3, H4).

(29)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 26

3.6 Scenario 5

In scenario 5 worden in het gehele zuidelijke vak de sloten gedempt (zie figuur 32). Het waterpeil blijft gelijk aan de referentie situatie. De ontwatering van het gebied vindt plaats via de gehandhaafde bestaande randsloten. De ontwatering in het gebied vermindert ten opzichte van de referentiesituatie.

Figuur 32. Gebied waarbinnen sloten worden gedempt

De berekende grondwaterstand en kwel-infiltratie intensiteit en de veranderingen hiervan ten opzichte van de referentiesituatie staan weergegeven in de figuren 33 t/m 37.

Figuur 33. Berekende gemiddelde grondwaterstand beneden maaiveld (AHN2) in scenario 5

(30)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 27 Figuur 34. Gemiddelde kwel (geel-rood) en Infiltratie (blauw) intensiteit in scenario 5

Figuur 35. Verandering van de grondwaterstand in scenario 5 tov de referentiesituatie

(31)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 28 Figuur 36. Verandering van de kwel- en infiltratie intensiteit in scenario 5 tov referentiesituatie

Grondwaterstanden

In zowel het centrale deel van de bebouwing langs de Middenweg als tussen de Middenweg en de Radioweg ten noorden van de primaire watergang zijn de berekende grondwaterstanden vergelijkbaar met de referentiesituatie.

De grondwaterstand komt in dit scenario 5 dichter of aan maaiveld in het gehele zuidelijk vak dan in de referentiesituatie (figuur 33). De uitstralingseffecten buiten het zuidelijk vak zijn beperkt. Alleen aan de noordzijde en in mindere mate aan de westzijde treedt buiten het vak een grondwaterverhoging op (figuur 35).

Kwel- /Infiltratie intensiteit

In het gehele zuidelijke vak vindt een afname van de kwel plaats (met uitzondering van enkele plekken met een iets andere bodemopbouw) Buiten het vak met de ingreep vindt voornamelijk naar het noorden een toename van de kwel plaats tot 2,5 mm/dag (figuur 36). Ook in de watergangen langs de Middenweg en op enkele percelen ten noorden van de Middenweg vindt een lichte kweltoename plaats.

Vochtigheidsklassen en ontgravingsdiepte

In de figuur 37 is voor scenario 5 weergegeven waar natte, vochtige en droge milieus ontstaan en wat de

ontgravingsdiepte is om aan de verschillende natuurtypen te kunnen voldoen.

(32)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 29 Figuur 37. Gemiddelde ontgravingsdiepte per natuurtype bij de berekende grondwaterstand in scenario 5

In scenario 5 ontstaat 2,9 ha aan nat gebied, 14,8 hectare vochtig gebied en 13,6 hectare droog gebied

(zie tabel 3, H4).

(33)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 30

4 Samenvatting

De veranderingen in grondwaterstroming en -standen worden in dit hoofdstuk samengevat aan de hand van waterbalansen en een overzicht van vochtigheidsklassen in het zuiden van de polder.

De verschillende scenario’s kunnen zo goed met elkaar worden vergeleken.

Waterbalans

Van de referentiesituatie en de vijf scenario’s zijn de aan- en afvoerhoeveelheden per deelgebied uitgedrukt in een waterbalans. De gehanteerde balansvakindeling is gebaseerd op de aan- en afvoergebieden en of zonering in de polder (bijv. bebouwingszone). De balansvakindeling is weergegeven in onderstaande figuur 38.

Figuur 38. Balansvakken in de polder

De totaalhoeveelheden in de referentiesituatie en de veranderingen van de aan- en afvoerhoeveelheden en de procentuele veranderingen zijn weergegeven in tabel 2. De balanshoeveelheden zijn berekend voor een gemiddelde neerslagsituatie.

Tabel 2. Totaalhoeveelheden per waterbalansvakken

Vochtigheidsklassen

Voor de referentiesituatie en de vijf onderzochte scenario’s is het oppervlak aan nat, vochtig en droog gebied bepaald in het zuidelijke vak (figuur 39).

Totalen Referentie Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 Scenario 4 Scenario 5 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 Scenario 4 Scenario 5 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 Scenario 4 Scenario 5

Horstemeerpolder 96955 95382 95215 95192 96286 95539 ‐1573 ‐1740 ‐1763 ‐669 ‐1416 ‐1,6 ‐1,8 ‐1,8 ‐0,7 ‐1,5

Bebouwing 21009 21194 21199 21177 21071 21166 185 191 168 62 157 0,9 0,9 0,8 0,3 0,7

ANKO gemaal 24786 22138 22522 22201 23761 22496 ‐2648 ‐2264 ‐2585 ‐1025 ‐2290 ‐10,7 ‐9,1 ‐10,4 ‐4,1 ‐9,2

Kortehoefseplassen ‐3393 ‐2132 ‐2021 ‐1965 ‐2860 ‐2218 1261 1371 1427 532 1175 ‐37,2 ‐40,4 ‐42,1 ‐15,7 ‐34,6

Verandering (m3/d)

Afvoer (+) of toevoer (‐) in m3/d Verandering (%)

(34)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 31

Figuur 39. Vak ten zuiden van Radioweg

In tabel 3 is voor het zuidelijke vak en per scenario het aantal hectares en de veranderingen hierin per vochtigheidsklasse aangegeven.

Tabel 3. Aantal hectares per klasse natuur voor het zuidelijke vak.

5 Conclusies

Uit de resultaten van de berekeningen kan het volgende worden geconcludeerd:

De scenario’s waarbij het waterpeil wordt verhoogd (scenario 1, 2, 3) of sloten in het vak ten zuiden van de Radioweg worden gedempt (scenario 5) verschillen in beperkte mate van elkaar:

 De afvoer uit de Horstermeerpolder neemt nauwelijks af;

 De afvoer rond de bebouwing (en de kweltoevoer) neemt nauwelijks toe;

 De beschikbare hoeveelheid water van het AnKo systeem neemt enigszins af;

 Het watertekort in de Kortenhoefse Plassen neemt duidelijk af;

 Het oppervlak nat en vochtig gebied ten zuiden van de Radioweg neemt duidelijk toe.

Het effect van verbreden van percelen in het oostelijk gebied ten zuiden van de Radioweg (scenario 4) is aanzienlijk geringer en bedraagt ongeveer 40% van het effect van de andere scenario’s.

Klasse Referentie Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 Scenario 4 Scenario 5 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 Scenario 4 Scenario 5 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 Scenario 4 Scenario 5

Nat 1,1 4,5 3,8 3,6 2,2 2,9 3,4 2,7 2,5 1,1 1,9 321 255 233 101 173

Vochtig 5,8 17,7 17,0 16,0 9,9 14,8 11,9 11,1 10,2 4,1 9,0 204 191 175 70 155

Droog 24,5 9,2 10,6 11,8 19,3 13,6 ‐15,3 ‐13,9 ‐12,7 ‐5,2 ‐10,9 ‐63 ‐57 ‐52 ‐21 ‐44

Oppervlaktes (ha) Verandering (ha) Verandering (%)

(35)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 32

Bijlagen

(36)

20 september 2016 RESULTATEN GRONDWATERBEREKENINGEN BE4872_WATBR002C01 33

Bijlage 1. Maaiveldhoogten

In dit onderzoek is voor de maaiveldhoogte gebruik gemaakt van het Algemeen hoogtebestand Nederland versie 2 (kortweg AHN2).

Het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is een bestand met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens. Deze hoogtes zijn bepaald met behulp van een laseraltimetrie vanuit een vliegtuig of helikopter. De eerste versie van het AHN (ook wel AHN1 genoemd) is gemaakt in de periode 1996 tot 2003. In 2008 is een start gemaakt met de vernieuwing van het AHN welke in 2013 afgerond is.

Het vernieuwde AHN2 heeft een breed toepassingsbereik en wordt bij de waterschappen onder meer gebruikt voor watersysteem- en waterkeringenbeheer (uit kwaliteitsdocument AHN2, versie 1.3, 2013).

Bij de vervaardiging van het AHN2 zijn criteria gesteld aan de nauwkeurigheid. De systematische hoogtefout in de gemeten hoogtedata mag maximaal vijf centimeter bedragen en de stochastische fout (1 sigma) mag ook maximaal vijf centimeter bedragen. Op de stochastische fout is de onderstaande kansverdeling van toepassing:

 Minimaal 68,2% van alle laserpunten heeft een hoogteafwijking van maximaal 10 cm;

 Minimaal 95,4% van alle laserpunten heeft een hoogteafwijking van maximaal 15 cm;

 Minimaal 99,7% van alle laserpunten heeft een hoogteafwijking van maximaal 20 cm.

Deze afwijkingen tussen data en terrein worden bijvoorbeeld veroorzaakt door onnauwkeurigheden in de lasermeting en in de GPS-plaatsbepaling van het vliegtuig (uit kwaliteitsdocument AHN2, versie 1.3, 2013). Op de data vindt vervolgens een filtering plaats voor vegetatie hoger dan 0,5 meter.

Om te bepalen in hoeverre de gebruikte AHN2 afwijkt van de daadwerkelijke maaiveldhoogte zijn in augustus 2016 een drietal testraaien in het vak ten zuiden van de Radioweg gemeten.

Uit de vergelijking tussen de individuele punten uit de testraai en het AHN2 bleek het volgende: .

 Bij de gemeten raaien was de maaiveldhoogte over het algemeen lager dan het AHN2. Dit wordt veroorzaakt door de aanwezige strooisellaag en pollen in het terrein, waar bij het landmeten ‘doorheen’

wordt geprikt;

 De verschillen tussen de gemeten maaiveldhoogte en het AHN2 bestand liggen voor het overgrote deel tussen de 5 a 15 cm;

 Op minder begroeide delen aan de oostkant is de afwijking over het algemeen rond de 5 cm.

 In de intensiever begroeide gedeelten in de rest van het gebied liggen de verschillen tussen

de 10 a 25 cm.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In the Pastoral care of meted out to caregivers, they should get assistance to make that choice, to ‘shift’ them, so that despite the suffering of patients, despite the

De allround waterbouwer kiest, beoordeelt en gebruikt bij het verwijderen van waterbouwkundige constructies het benodigde materiaal, gereedschap en materieel zorgvuldig, efficiënt

In het zuiden waar (geheel tegen het dominante beeld in de historiografie in) kern- gezinnen domineerden, waren er betrekkelijk weinig dienstboden in de bevolking, terwijl in

Hiervan werden de zaden op 4 februari uitgezaaid, de kieming was goed. Het verspenen vond plaats op 17 februari en het oppotten op 20 maart. De 24e april werden er 15 paprika's op

Bouwstenen van het bijenlandschap voor duurzame populaties wilde bijen, zweefvliegen en zweefvlinders: Een Bijenlandschap levert meer op:..

van 100 cm en hebben een hoogte van 5 cm. De monsters worden doorgaans verticaal genomen met behulp van een boor waar de monsterring is ingesloten. Nadat de grond tot de gewenste

De standdichtheid, die voor een groot deel door de hoeveelheid zaaizaad, het 1000-korrelgewicht en de kwaliteit van het zaad wordt bepaald, is voor de zaadopbrengst van erwten

Avis du Conseil Fédéral de l'art infirmier concernant l’adjonction de la compétence « informatique médicale » au. profil de compétence des praticiens de