• No results found

Begeleiding en opvolging van de beheermonitoring van de vlaamse natuurreservaten: vademecum deel 1 en 2: concept beheermonitoring en methodiek met technische bijlagen en multisoortenlijsten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Begeleiding en opvolging van de beheermonitoring van de vlaamse natuurreservaten: vademecum deel 1 en 2: concept beheermonitoring en methodiek met technische bijlagen en multisoortenlijsten"

Copied!
205
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Kliniekstraat 25 - 1070 Brussel - T.: +32 (0)2 558 18 11 - F.: +32 (0)2 558 18 05 - info@inbo.be - www.inbo.be

inbo

Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

Begeleiding en opvolging van de

beheermonitoring van de Vlaamse

Natuurreservaten

Vademecum deel I&II: Concept beheermonitoring &

Methodiek met technische bijlagen en multisoortenlijsten

Raphaël De Cock, Maurice Hoffmann, Dirk Maes, Geert De Blust

INBO.R.2008.07

IN

B

(2)

Auteurs:

Raphaël De Cock, Maurice Hoffmann, Dirk Maes, Geert De Blust Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) is het Vlaams onderzoeks- en kenniscentrum voor natuur en het duurzame beheer en gebruik ervan. Het INBO verricht onderzoek en levert kennis aan al wie het beleid voorbereidt, uitvoert of erin geïnteresseerd is.

Vestiging: INBO Brussel Kliniekstraat 25, 1070 Brussel www.inbo.be e-mail: raphael.decock@inbo.be geert.deblust@inbo.be Wijze van citeren:

De Cock R., Hoffmann M., Maes D., De Blust G. (2008). Begeleiding en opvolging van de beheermonitoring van de Vlaamse Natuurreservaten. Vademecum deel I&II: Concept beheermonitoring & Methodiek met technische bijlagen en multisoortenlijsten. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2008 (INBO.R.2008.07).

Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. D/2008/3241/036 INBO.R.2008.07 ISSN: 1782-9054 Verantwoordelijke uitgever: Jurgen Tack Druk:

Managementondersteunende Diensten van de Vlaamse overheid. Foto cover:

Yves Adams / Vilda

(3)

Begeleiding en opvolging van de

beheermonitoring van de Vlaamse

Natuurreservaten

Vademecum deel I&II: Concept beheermonitoring &

Methodiek met technische bijlagen

en

multisoortenlijsten

De Cock, R., Hoffmann, M., Maes, D. & De Blust, G.

Opdrachtgever:

Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) - AMINAL, Afdeling Natuur Uitvoerder:

Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO)

(4)

2 Beheermonitoring: Concept & Methodiek

Project: Begeleiding en opvolging van de beheermonitoring van de Vlaamse Natuurreserva-ten

Projectleiding:

Geert De Blust, algemeen projectleider

Dirk Maes, co-projectleider partim multi-soorten Maurice Hoffmann, co-projectleider partim monitoring Projectuitvoering:

Raphaël De Cock, coördinator beheerminitoring Stuurgroep:

Inge Brichau, AMINAL afd. natuur - ANB Vlaams-Brabant

Xavier Coppens, AMINAL afd. natuur - ANB Brussel (tot begin 2007) Geert De Blust, IN - INBO

Raphaël De Cock, IN - INBO

Thomas Defoort, AMINAL afd. natuur - ANB Oost-Vlaanderen Koen Deheegher, AMINAL afd. natuur - ANB Antwerpen Lutgart Demarest, AMINAL afd. natuur - ANB West-Vlaanderen Else Demeulenaere, Natuurpunt

Maurice Hoffmann, INBO

Marc Leten, AMINAL afd. natuur - ANB West-Vlaanderen, Kust (2005) Dirk Maes, IN - INBO

Wim Slabbaert, AMINAL afd. natuur - ANB West-Vlaanderen

Elke Vandenbroeke, AMINAL afd. natuur - ANB Brussel (2005-2006) Bert Vanholen, AMINAL afd. natuur - ANB Limburg

Glenn Vermeersch, IN - INBO (2005)

Nico Verwimp, AMINAL afd. natuur - ANB Brussel (2005) Els Vints, AMINAL afd. natuur - ANB Vlaams-Brabant

An Wouters, AMINAL afd. natuur - ANB Brussel (tot begin 2007)

Opdrachtgever: Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) - AMINAL, Afdeling Natuur Opdrachthouder: Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO)

Opdrachtnummer: 2004/NVP/01 Dankwoord:

(5)

Samenvatting

Ter evaluatie van de effectiviteit en efficiëntie van het natuurbeheer is zowel op beleidsni-veau als op projectnibeleidsni-veau, monitoring nodig. Dit vademecum met het concept en een prakti-sche handleiding voor de beheermonitoring van de Vlaamse natuurreservaten, vormt een leidraad voor het opstellen en uitvoeren van toekomstige monitoringsplannen. Het uiteinde-lijke doel is te komen tot een systeem van kwaliteitsbewaking ter ondersteuning en aanstu-ring van het natuurbeleid- en beheer. Dit omvat het omschrijven van een gestandaardiseer-de, efficiënte en haalbare methode voor het verzamelen van beleidsrelevante ecologische gegevens. Direct daaraan gekoppeld wordt een vertaling van deze ecologische gegevens voorgeschreven die het effectief gebruik ervan waarborgt. Dit gebeurt onder de vorm van een “distance-to-target” of afstandsmaat tot doelbereiking. Hiermee wordt het mogelijk te controleren of de door het beleid gestelde (natuur)doelen worden gehaald onder het gevoer-de beheer en te signaleren of ontwikkelingen plaatsvingevoer-den die een herziening van het beleid noodzakelijk maken. Niet alleen evaluatie van het gevoerde beleid is in dit kader van belang, maar ook de evaluatie van de uitgevoerde maatregelen op meer lokaal niveau en eventuele bijsturing dient met de uit de monitoring voortkomende gegevens mogelijk te zijn.

Naast het uitwerken van een concept en methode omvatte dit project ook een pilootstudie. Deze pilootstudie droeg bij om de volgens het monitoringsconcept uitgewerkte protocols te evalueren en bij te sturen op basis van de ervaringen op het terrein en van de initiële gege-vensverwerking. Een deel van de taak bestond uit het uitwerken van een monitoringschema, het coördineren en begeleiden van studiebureaus bij de uitvoering van de protocols, de ge-gevensverzameling en -opslag. Een initiële gegevensverwerking en bespreking is terug te vinden in een ander deelrapport binnen deze reeks (De Cock et al. 2008a). De set van reser-vaten en meetlocaties die werden voorgesteld voor deze pilootstudie, vormen de eerste aan-zet voor de uitbouw van een meetnet.

(6)

(uit-4 Beheermonitoring: Concept & Methodiek

voerig toegelicht) en op voorkomen binnen de voorgestelde natuurreservaten van de piloot-studie. Buiten enkele abiotische aspecten die gemakkelijk tijdens de structuuropname kun-nen worden geregistreerd, is, zeker voor (grond)waterafhankelijke natuurdoeltypen, een extra opvolging van de waterkwaliteit en grondwaterstanden onmisbaar. De planning, coör-dinatie en gegevensopslag en verwerking is echter een aangelegenheid van de coördinatoren van het WATINA-grondwatermeetnet. Voor de volledigheid wordt in dit rapport wel aange-haald op welke manier de gegevens kunnen bijdragen voor een “distance-to-target” beoor-deling en wordt een handleiding voor het plaatsen van peilbuizen en het nemen van waters-talen mee opgenomen.

(7)

Engelse abstract

Monitoring is an essential tool to evaluate the effectiveness and efficiency of nature man-agement for both policy makers and local managers. This manual contains the concept and guidelines for the monitoring of the nature management in the Flanders’ nature reserves with practical instructions for the planning and execution of future monitoring projects. The final goal is to come to a control system for the support and steering of the policy making and management of nature reserves. This consists of the set-up of a standardised efficient and achievable methodology for the gathering of relevant ecological data. Immediately linked herewith we prescribe a translation of these ecological data that guarantee an effective in-terpretation in the form of a “distance-to-target” measure. This will allow to verify if the as-signed targeted nature types are indeed obtained with the currently applied management techniques and to signal if there are developments that demand for a reconsideration of icy making. The data coming forth from this monitoring are not only valuable to sustain pol-icy making, but should also offer possibilities to evaluate the management practices on a more local level and allow for steering.

Next to the preparation of a concept and methodology, this project also included a pilot study. The pilot study not only produced first data for an initial analysis, but also contributed to the evaluation and adaptation of the field protocols which were designed according to the monitoring concept. This task partly consisted of elaborating the monitoring schemes, the coordination and guidance of research agencies during fieldwork, data gathering and storage. An initial analysis and interpretation of the data can be found in another report within this series (De Cock et al. 2008a). The set of nature reserves and measuring plots used for this pilot study form the start for the elaboration of a true monitoring network.

The first part of this report deals with the monitoring approach in which extra attention goes to the limiting conditions, current bottlenecks and suggestions for the elaboration of a moni-toring network for nature management. In addition, also attention is paid how the standard methodology for network monitoring is applicable for or to be integrated within the monitor-ing and evaluation of smonitor-ingle reserves for which extra modules are provided to follow up mere local management goals (local target and aimed species, nature development or conversion projects, etc.). The standard approach in which the nature management goals are trans-formed into measurable units, consists of three steps. First, we defined the target nature types from the management plans and maps. Then, we determined the applied management approaches per target nature type. Finally, target nature types and management effects were translated into measurable units consisting of a combination of biotic and abiotic char-acteristics. The evaluation of a distance-to-target to a target nature type can be split into two main aspects: quantity and quality. Landscape and structure mapping are specially de-signed methods to monitor the quantity and changes in surface of target nature types. Measuring the distance-to-target in terms of quality is achievable by checking for the com-pleteness of the characteristic communities and abiotic conditions and by comparing these with a reference situation. A survey of structure and vegetation and an inventory of typical and indicating species (especially fauna) using a multispecies approach are the necessary tools to fulfil this aim. The strategy of species selection to come to nature type specific mul-tispecies lists is discussed in detail. Most important aspects are the relevance and feasibility of the selected species. After all, the field protocols should not only be time and budget sav-ing, but they should also allow a broad variety of potential observers, ranging from experts to initially less experienced observers, to participate in the monitoring, in the condition that some extra support is delivered. The protocols are elaborated for 13 target nature types; ponds and lakes with neutral water, reed-lands, tall herb Filipendulion communities, wet

meadows (Calthion), Cynosurion grasslands, Lolio-Potentillion grasslands, dry Agrostis

grass-lands, inland dune grassgrass-lands, dry and wet heathgrass-lands, oak and beech woods. The choice of the target nature types was based on their relevance to nature management and on their presence within the selected nature reserves of the pilot study.

(8)

moni-6 Beheermonitoring: Concept & Methodiek

toring for water quality and groundwater levels is necessary, especially in wet and moist nature types which are dependent on (ground)water. The planning, coordination, data stor-age and analysis is rather a matter of the coordinators of the WATINA groundwater network. For the completeness we mention in which way the data are relevant for the distance-to-target evaluation. Accordingly, a manual for the installation of piezometres and taking water samples has been included.

(9)

Inhoud

SAMENVATTING... 3

ENGELSE ABSTRACT... 5

DEEL 1: CONCEPT BEHEERMONITORING... 11

1 INLEIDING: WAAROM BEHEERMONITORING?... 11

2 KADERING PROJECT... 12

2.1 KORTEBESCHRIJVINGOPDRACHT ...12

2.1.1 Looptijd deelprojecten ...12

2.1.2 Plan van aanpak ...15

2.1.3 Producten ...15

2.1.4 Vergaderingen en infomomenten ...15

2.2 MEETLOCATIESENNATUURDOELTYPENVANHETPILOOTPROJECT ...16

3 AANZET TOT EEN MEETNET VOOR BEHEERMONITORING... 21

3.1 KADERING...21

3.1.1 Wat is monitoring? ...21

3.1.2 Bestaande monitoringsconcepten ...23

3.1.3 Doelstellingen programma beheermonitoring...24

3.1.3.1 Waar een meetnet voor beheermonitoring niet toe dient ...24

3.1.3.2 Bijkomende doelstellingen ...25

3.1.4 Doelstellingen pilootproject ...25

3.2 CONCRETISERINGENRANDVOORWAARDEN ...27

3.2.1 Wat is een strategisch en beleidsgericht meetnet? ...27

3.2.2 Het ontwerpen van een meetnet: vijf fasen ...28

3.2.3 Vereiste steekproefgrootte ...30

3.2.4 Bijkomende adviezen ...31

3.2.5 Formulering beheerdoelstellingen...32

3.2.5.1 STAP 1. Bepalen van natuurstreefbeelden en omzetting naar natuurdoeltypen 33 3.2.5.1.1 Eenheid van doelbereiking: Vlaamse natuurtypen ...34

3.2.5.1.2 Nieuwe hiërarchische indeling van Natuurtypen naar formaties ...34

3.2.5.1.3 Selectie natuurdoeltypen relevant voor beheermonitoring ...35

3.2.5.2 STAP 2. Nagaan van beheermaatregelen per natuurdoeltype ...37

3.2.5.3 STAP 3. Omzetting natuurdoeltypen en beheereffecten naar sets van praktisch ‘meetbare’ grootheden ...40

3.2.6 Nood aan een duidelijke uitgangsituatie indeelbaar in discrete natuur(doel)typen onder uniform beheer ...40

3.2.7 Randvoorwaarden voor de veldprotocols ...40

3.3 KNELPUNTENI.V.M. DEIMPLEMENTATIEENUITVOERINGVANBEHEERMONITORING INDEVLAAMSENATUURRESERVATEN ...40

3.3.1 Onduidelijkheden bij de formulering van beheerdoelstellingen ...40

3.3.1.1 Vermenging van centrale en lokale verwachtingen...41

3.3.2 Knelpunten met het uitgangsmateriaal: geen duidelijk overzicht van uniforme beheereenheden met discrete natuurdoeltypen...41

3.3.3 Knelpunten bij de bepaling van beheertypen ...42

3.3.4 Moeilijkheid om uniforme beheereenheden te definiëren ...43

3.3.5 Knelpunten met de steekproefgrootte...44

3.3.6 Discontinuïteit in opvolging ...44

3.3.7 Beperkingen van gebruikte methode en data...45

3.3.8 Haalbaarheid ...46

3.3.8.1 Monitoringcyclus ...47

(10)

8 Beheermonitoring: Concept & Methodiek

4 DISTANCE-TO-TARGET AANPAK: HOE EN WAAROM ...49

4.1 SCHEMATISCHOVERZICHT ... 49

4.1.1 Waarom geen doelsoorten gebruiken als maat voor doelbereiking? ... 49

4.1.2 Distance-to-target STRUCTUURVARIATIE en VEGETATIESTRUCTUUR ... 51

4.1.3 Distance-to-target FLORA ... 53

4.1.4 Distance-to-target FAUNA: Multisoortenbenadering... 56

4.1.4.1 Waarom Multisoorten? ... 56

4.1.4.2 Waarom opsplitsen per ecoregio? ... 57

4.1.4.3 Selectiecriteria voor multisoortenlijsten... 58

4.1.4.4 Hoe verliep de selectieprocedure van multisoorten in de praktijk? ... 59

4.1.4.5 Multisoortendatabank ... 61

4.1.4.5.1 Interpretatieniveau multisoorten: ... 61

4.1.5 Distance-to-target ABIOTIEK... 63

4.1.6 Toepassing voor gebiedsgerichte monitoring: basis- en gebiedseigen monitoring 66 4.1.6.1 Hoe rekening houden met gebiedspecifieke doelsoorten? ... 67

4.1.6.1.1 Gebiedspecifieke flora ... 67

4.1.6.1.2 Gebiedspecifieke fauna ... 68

4.1.6.2 Lokale abiotiek ... 68

4.1.7 overzicht “distance-to-target” metingen ... 69

4.2 BEHEERMONITORINGENINTEGRATIEMETANDEREMONITORINGSPROGRAMMA’S . 69 5 UITVOERING VAN DE VELDPROTOCOLS IN 2006 ...73

6 VOORUITZICHTEN ...73

7 ALGEMENE CONCLUSIE CONCEPT...74

DEEL 2: TECHNISCHE HANDLEIDING PROTOCOLS BEHEERMONITORING ...76

8 ALGEMENE AANPAK VOOR GEPERCELEERDE GEBIEDEN ...76

8.1 STRUCTUURKARTERING... 76

8.1.1 Doel... 76

8.1.2 Karteringscriteria structuur ... 77

8.1.3 Structuurkenmerken voor specifieke natuurdoeltypen ... 80

8.1.3.1 Heide... 80

8.1.3.2 Stuifduinen (land- en kustduinen, droge dwergstruwelen, buntgras- en dwerghaververbond) ... 80

8.1.3.3 Veen (Nat dwergstruweel, Zure (oligotrofe) waters) ... 80

8.1.3.4 Graslanden... 80

8.1.3.5 Methodiek structuur waters ... 82

8.1.3.5.1 Profiel waterloop... 82

8.1.3.5.2 Stroming ... 82

8.1.3.5.3 Oevervegetatie... 82

8.1.3.5.4 Open water ... 83

8.1.3.6 Extra variabelen voor bosstructuur ... 84

8.1.3.6.1 Structuurindex ... 84 8.1.3.6.2 Houtige vegetatie-index... 85 8.1.3.6.3 Kruidenvegetatie-index... 85 8.1.3.6.4 Dood hout-index... 85 8.1.4 Structuurfoto’s ... 85 8.1.4.1 Methodiek ... 86

8.2 INVENTARISATIEVANFLORAENFAUNA ... 87

8.2.1 Doel en inleiding... 87

8.2.2 FLORA ... 88

8.2.2.1 Vlakdekkende vegetatieopnames ... 89

8.2.2.2 Vegetatieopnames in permanente kwadraten (PQ’s) ... 94

8.2.2.2.1 Doelstelling PQ’s ... 94

(11)

8.2.2.2.3 Werkwijze vegetatieopname in PQ’s ...97

8.2.2.3 Bijzondere aanpak voor vegetatieopnames in waters ...98

8.2.2.3.1 Monitoring flora voor de stilstaande waters ...98

8.2.2.3.2 Monitoring flora voor de waterlopen ...99

8.2.2.4 Meetperiode voor vegetaties ... 100

8.2.3 Multisoorten-aanpak... 102

8.2.3.1 Fungi en (korst)mossen ... 103

8.2.3.2 Inventarisatie Fauna ... 104

8.2.3.2.1 Invertebraten en kleine vertebraten (reptielen & terrestrische amfibieën) 104 8.2.3.2.1.1 ...Algemene methodiek 105 8.2.3.2.1.2 ... Reptielen & terrestrische amfibieën 106 8.2.3.2.1.3 ...Dagvlinders & (dagactieve) nachtvlinders 106 8.2.3.2.1.4 ...Libellen 107 8.2.3.2.1.5 ... Sprinkhanen en krekels 108 8.2.3.2.1.6 ... Kevers - Lieveheersbeestjes 109 8.2.3.2.1.7 ... Mieren 109 8.2.3.2.2 Broedvogels ... 110 8.2.3.2.3 Fuikvangsten Amfibieën ... 112

9 BIJZONDERE AANPAK VOOR WASTINES OF DYNAMISCHE MOZAÏEK-LANDSCHAPPEN... 115 9.1 GEBIEDSDEKKENDEOPNAMEN... 115 9.1.1 Gebiedskartering ... 115 9.1.1.1 Doel ... 116 9.1.1.2 Karteringscriteria gebiedkartering... 116 9.2 BEMONSTERINGINPROEFVLAKCIRKELS ... 120 9.2.1 Proefvlakraster ... 120

9.2.1.1 Opname structuur, flora en fauna in Proefvlakcirkels... 120

9.2.1.2 Structuur in PVCs ... 121

9.2.1.3 Flora in PVCs ... 122

9.2.1.4 Multisoorten in PVCs ... 123

10 ABIOTISCH LUIK ... 126

10.1 ECO-HYDROLOGIE:PLAATSINGPEILBUIZENENOPMAAKBODEMPROFIEL ... 126

10.1.1 Benodigdheden ... 126

10.1.2 Piëzometer klaarmaken... 127

10.1.3 Het plaatsen ... 128

10.2 CHEMISCHESAMENSTELLINGVANGROND-ENOPPERVLAKTEWATER ... 130

10.2.1 Meetdoelstelling ... 130

10.2.2 Meetmethode en periode... 132

10.2.3 Methode grondwater: meting in piëzometers ... 133

10.2.4 Methode oppervlaktewater ... 135

11 AANVULLINGEN VOOR GEBIEDSEIGEN MONITORING ... 138

11.1 GEBIEDSPECIFIEKEPLANTEN:FLORAKARTERINGENPQ’S ... 138

11.1.1 Extra PQ’s voor gebiedspecifieke vegetaties... 138

11.1.2 Florakarteringen ... 138

11.2 GEBIEDSPECIFIEKEFAUNA ... 139

(12)

10 Beheermonitoring: Concept & Methodiek

12 ALGEMEEN OVERZICHT VAN OP TE NEMEN THEMA’S ...140

13 MATERIAAL EN DIENSTEN...142

14 SUGGESTIES BIJ UITVOERING & COÖRDINATIE ...142

15 INVOER EN DOORSTROMING GEGEVENS...144

16 REFERENTIES ...144

17 LIJST FIGUREN ...149

18 LIJST TABELLEN ...150

19 BIJLAGEN...152

BIJLAGE 1.OVERZICHT EN INDELING VAN NATUURTYPEN IN NATUURTYPEGROEPEN VOLGENS FORMATIE... 152

BIJLAGE 2:SOORTENLIJST VAN DE INHEEMSE BOMEN EN STRUIKEN IN VLAANDEREN... 159

BIJLAGE 3: MONITORINGSTIPS VELDKAARTEN... 160

BIJLAGE 4:TIPS BIJ DE CODERING VAN MEETLOCATIES EN GEGEVENS... 161

BIJLAGE 5: VELDFORMULIER STRUCTUUR ALGEMEEN... 164

BIJLAGE 6: VELDFORMULIER STRUCTUUR EXTRA VARIABELEN STILSTAANDE WATERS EN WATERLOPEN ... 169

BIJLAGE 7: VELDFORMULIER STRUCTUUR EXTRA VARIABELEN STILSTAANDE BOSSEN EN STRUWELEN ... 171

BIJLAGE 8: VELDFORMULIER FLORA: PROEFVLAKDEKKENDE INVENTARISATIE... 173

BIJLAGE 9: VELDFORMULIER PQ VEGETATIE-OPNAME... 175

BIJLAGE 10: CODETABELLEN EN BEDEKKINGSSCHALEN BIJ FLORA... 177

BIJLAGE 11: VELDFORMULIER MULTISOORTENMONITORING PROEFVLAKDEKKEND... 181

BIJLAGE 12: VELDFORMULIER MULTISOORTENMONITORING TRAJECTEN... 182

BIJLAGE 13: VELDFORMULIER MULTISOORTENMONITORING BROEDVOGELTELLINGEN... 183

BIJLAGE 14: VELDFORMULIER MULTISOORTENMONITORING FUIKEN... 184

BIJLAGE 15: VELDFORMULIEREN VOOR DE MOZAÏEKAANPAK... 185

BIJLAGE 16: MULTISOORTENLIJSTEN... 192 CIRCUMNEUTRALE WATERS (WSC) ... 192 RIETMOERAS (MErm) ... 193 DOTTERBLOEMGRASLAND (GNdb) ... 193 ZILVERSCHOONGRASLAND (GSzs) ... 194 KAMGRASGRASLAND (GVkgg) ... 194

VOCHTIG HEISCHRAAL GRASLAND (GHv) ... 195

DROOG HEISCHRAAL GRASLAND (GHdg)... 196

(13)

Deel 1: CONCEPT BEHEERMONITORING

1

INLEIDING: WAAROM BEHEERMONITORING?

Om de biodiversiteit en de natuurwaarden in de reservaten te behouden en te doen toenemen, is een juist beheer noodzakelijk. Monitoring vormt hierbij een instrument dat onlosmakelijk verbonden is aan na-tuurbeheer (Hurford 2006). Door de resul-taten van concrete beheermaatregelen in een reservaat regelmatig te beoordelen, kan men zich een beeld vormen van de gepastheid van de gebruikte technieken. Vergelijking met de resultaten die in ande-re natuurterande-reinen met gelijkaardige maat-regelen verkregen werden levert een sys-tematische kennis op over de uiteindelijke effecten van beheertechnieken. Die kennis kan dan aangewend worden om meer al-gemene besluiten te trekken over de effec-tiviteit en efficiëntie van beheermaatrege-len en uiteindelijk van het gevoerde na-tuurbeheer.

De beoordeling van beheerresultaten ge-beurt door die resultaten te vergelijken met vooropgestelde doelen die bereikt

moeten worden. Die doelen worden

meestal beschreven aan de hand van ken-merken van het ecosysteem of de levens-gemeenschap: een specifieke soortensa-menstelling, een structuur, een kwaliteit van milieuvariabelen, e.d. De “afstand” die men vindt tussen het concrete resultaat op het terrein en het uiteindelijke doel, geeft aan in hoeverre de beheerinspanning al geleid heeft tot het bereiken van dat doel (“Distance-to-target”). Uit een eenmalige vergelijking tussen beheerresultaat en doel kan meestal nog niet afgeleid worden of een maatregel het gewenste effect zal op-leveren. Daarvoor is een tijdsreeks aan waarnemingen vereist, tenminste wanneer het doel in termen van een eindtoestand beschreven is; bijvoorbeeld een bepaalde soortensamenstelling van een levensge-meenschap of natuurstreefbeeld.

De waargenomen toestand bevat echter meer informatie dan enkel die “afstand” tot het doel. De aanwezigheid van bepaalde soorten of structuren bijvoorbeeld, kan juist het bereiken van dat doel bemoeilij-ken of zelfs verhinderen. Vandaar dat de beoordeling van een terreintoestand na

beheer best niet enkel gebeurt aan de hand van de doelkenmerken alleen, tenzij die kenmerken zeer omvattend zijn en naast de positief te bereiken elementen ook aangeven wat er juist niet mag optre-den. Naast de streefwaarden die aan het einddoel gekoppeld zijn, worden dus ook variabelen bepaald die direct verband hou-den met de beheeringreep en die op zich noodzakelijke voorwaarden vormen opdat het streefdoel zich zou kunnen ontwikke-len. Deze kenmerken gaan dus in op de potenties die ontstaan na het uitvoeren van het beheer.

(14)

12 Beheermonitoring: Concept & Methodiek

2

KADERING PROJECT

2.1

KORTE BESCHRIJVING

OPDRACHT

Uit overleg tussen het IN (nu INBO) en AMINAL Afd. Natuur (nu ANB) bleek de zeer dringende nood aan een duidelijk overzicht van en planningsdocument over noodzakelijk op te starten monitoringspro-jecten, zodoende dat in de toekomst effici-ent over de resultaten van het gevoerde natuurbeheer gerapporteerd kan worden. Hiervoor moet een werkbare structuur uitgebouwd worden om op wetenschappe-lijk verantwoorde wijze de effectiviteit van het gevoerde natuurbeheer te kunnen be-oordelen.

Eind 2002 is het project “ontwikkeling van een hiërarchisch monitoringssysteem voor beheerevaluatie van natuurreservaten in Vlaanderen” afgelopen (zie Demeulenaere et al. 2002).

Dit project heeft een concept uitgewerkt voor het monitoren van zowel Vlaamse als erkende natuurreservaten. De studie resul-teerde in een wetenschappelijk rapport waarin concrete voorstellen en adviezen worden gegeven voor het opzetten van een Vlaams programma voor beheermonito-ring.

Het Vlaams programma voor beheermoni-toring op basis van hoger vermelde studie is opgesplitst in een aantal deelprojecten: Deelproject 1

opmaak dossier per natuurreservaat met de nodige beheerkaarten, kaarten met de huidige en de nagestreefde natuurtypes, etc.

Deelproject 2

begeleiding monitoringsprogramma met het opstellen van de nodige protocols en multisoortenlijsten. Bij de aanvang van het project was het oorspronkelijk de bedoeling een methodiek en multisoortenlijsten op te stellen en uit te testen voor een beperkt aantal natuurdoeltypen verspreid over een beperkt aantal reservaten. In de loop van 2005 werd de opdracht enigszins veran-derd, meer bepaald; het uitwerken van een methode en multisoortenlijsten voor zoveel mogelijk natuurtdoeltypen zonder testfase.

Deelproject 3

de dataverzameling, m.a.w. de uitvoering van de protocols.

Deelproject 4

de opvolging van de dataverzameling, de dataverwerking en de rapportage.

Deelproject 5

uitvoering kwaliteitsparameters met de staalname van grondwater, oppervlaktewa-ter en bodem en de analyse van stalen. Deelproject 6

opmeten van peilbuizen.

Dit project behelst deelprojecten 2, 3 en 4 en beoogt de start van een uitgebreider en continu monitoringsprogramma.

De principiële doelstelling van het hier aangehaalde monitoringsprogramma is op een objectieve manier een globale evalua-tie maken van de evoluevalua-tie van de Vlaamse natuurreservaten onder het gevoerde be-heer. De evaluatie van het beheer wordt gevoerd in functie van het in het beheer-plan van elk individueel natuurreservaat gestipuleerd natuurstreefbeeld. Aan de hand van objectieve criteria moet men het beheer kunnen beoordelen en indien nodig de beheerplanning bijsturen.

2.1.1

Looptijd deelprojecten

2005:

Wegens een zeer laattijdig starten van het project (wegens administratieve vertragin-gen) is er in 2004 weinig uitgevoerd en werd de planning doorgeschoven naar 2005. In 2005 is het project effectief van start gegaan met deelproject 2: het opstel-len van een gestandaardiseerde monito-ringmethode om op wetenschappelijke wijze correcte uitspraken en beoordelingen te kunnen uitvoeren en te vergelijken met een streefdoel. Voor 9 natuurdoeltypen werden veldprotocols en multisoortenlijsten opgesteld.

(15)

tijdsbe-stek van deze opdracht kon gebeuren. 2006:

Voor deelproject 3 werden de protocols opgesteld in deelproject 2 uitgevoerd per provincie. Dit gebeurde onder de vorm van een pilootstudie op een eerste set van 12 natuurreservaten die door afd. Natuur, Brussel werden voorgesteld om zodoende het monitoringsprogramma te starten. De dataverzameling gebeurde door studiebu-reaus onder de begeleiding van een coör-dinator op het INBO, Raphaël De Cock. Voor de gegevensinvoer en -opslag werd een databank ontwikkeld. Daarnaast werd ook een multisoortendatabank ontworpen waarmee zowel ecoregio- of gebiedspeci-fieke multisoortenlijsten als soortenfiches met monitoringstips opgevraagd kunnen worden. Deze databanken werden continu bijgewerkt.

2007:

De methode (deelproject 2) werd uitge-breid voor 4 bijkomende natuurdoeltypen en er werd ook een bijzondere aanpak voorzien om ook procesgeoriënteerd be-heer te kunnen monitoren.

De protocols (deelproject 3) zou in een bijkomende set van 17 natuurreservaten uitgevoerd worden om de steekproef per natuurdoeltype te vergroten en de

monito-ringsmethode voor procesgeoriënteerd

beheer uit te testen. Wegens een tekort aan budget en een vertraagde gunnings-procedure is dit niet kunnen gebeuren. De methode, planning en initiële verwer-king van de resultaten worden gerappor-teerd in verschillende deelrapporten (zie verder).

(16)
(17)

2.1.2

Plan van aanpak

Het plan van aanpak bestaat uit volgende deeltaken:

1. Opvragen informatie reservaten

2. Vertaling van streefbeelden naar

natuurtypen en beheertypen

3. Per natuurtype het opstellen van

multisoortenlijsten, systeemkenmer-ken, beheereffecten

4. Meetvariabelen per natuurtype

5. Opstellen veldprotocols

6. Monitoringsplan incl. veldwerk

7. Training en begeleiding uitvoerders

veldprotocols

8. Organisatie dataverzameling

9. Bouw databank plus archivering

10.Selectie secundaire

informatiebron-nen

11.Initiële verwerking

12.Rapportering monitoringsplan

13.Verwerking en eindrapporten 1ste

ronde

14.Interne communicatie

Tabel 1 geeft schematisch weer hoe de uitvoering van de verschillende deeltaken verliep over de duur van het project.

2.1.3

Producten

De verschillende uit dit project te verwach-ten eindproducverwach-ten zijn een reeks deelrap-porten en bestanden met volgende inhoud:

1. Concept beheermonitoring &

methodiek met technische bijla-gen (dit rapport):

- kaderbeschrijving

- argumentatie voor de methode

- aanbevelingen voor het opstellen van

een meetnet

- gedetailleerde veldprotocols

2. Rapportenreeks per natuurdoeltype: Bij de initiële verwerking van de monito-ringsgegevens werd gekozen voor een uitwerking van het natuurdoeltype “dotter-bloemgrasland” (De Cock et al. 2008a). Dit rapport bevat:

- een beschrijving van de

referentiesi-tuatie: een diagnose en conditioneren-de systeemkenmerken

van het natuurdoeltype en huidige voorkomen binnen Vlaanderen en de Vlaamse natuurreservaten.

- de op te nemen multisoortenlijst met

uitgebreide toelichting bij de soortse-lectie.

- Voorstellen voor verwerkings- en

inter-pretatiemogelijkheden.

- Een initiële verwerking met vooruitzicht

op de mogelijkheden voor evaluatie zowel op de individuele meetlocaties als op meer algemeen niveau.

3. Databank voor opslag van de

monito-ringsgegevens:

Op CD-rom met metadata (geleverd aan de opdrachtgever):

- de eerste monitoringsgegevens uit

2006 en de structuur voor de op-slag van data voor toekomstige monitoringsronden.

4. Digitale bestanden:

Op CD-rom met metadata (geleverd aan de opdrachtgever):

- GIS-lagen met de ligging van de

meetlocaties

- gedigitaliseerde resultaten

(karte-ringen en fotobestanden)

- overzichten met resultaten van

ini-tiële verwerking. De iniini-tiële ver-werking bestond uit:

• een analyse van de vegetaties

per meetlocatie

• een analyse van de

multi-soortengroepen naar de aan-/afwezigheid van soorten

2.1.4

Vergaderingen en

infomo-menten

Stuurgroepvergaderingen:

• 1ste stuurgroepsvergadering, 17 maart

(18)

16 Beheermonitoring: Concept & Methodiek

• 6e stuurgroepsvergadering, 24 januari

2007

• Voorstelling totaalprogramma

beheer-monitoring aan de ANB-leiding, 20 maart 2007

INFO-momenten en voordrachten:

• Natuurtypen: toepassing in

Beheermo-nitoring (Studiedag Natuurtypen, IN-VERDE), 23 november 2005

• INFO-moment INBO, Brussel, 15 mei

2007

• INFO-moment INBO, Geraardsbergen,

1 juni 2007

• Voorstelling methode op het

internati-onaal congres “Monitoring the Effecti-veness of Nature Conservation”, 3-6 september 2007, voordracht: Combi-ning distance-to-target criteria for ve-getation composition and characteristic multispecies lists to monitor nature management: a case study from Flan-ders’ (WSL Birmensdorf), zie

zendings-verslag EVINBO.ZV.2007.1

Vergaderingen met uitvoerders van de veldprotocols, studiebureaus (AEOLUS en ECONNECTION):

• 1ste kennismaking en overleg 27 april

2006

• Veldtraining AEOLUS 4 mei 2006

• Veldtraining ECONNECTION 8 mei 2006

• Evaluatie monitoringronde 2006, 30

november 2006

2.2

MEETLOCATIES EN

NA-TUURDOELTYPEN VAN

HET PILOOTPROJECT

Om de methodeontwikkeling voor de be-heermonitoring zo concreet mogelijk te maken, werd aangegeven dat uitgegaan moest worden van reële natuurreservaten, met hun doelen en beheermaatregelen. Daarom werd bij de aanvang van het pro-ject eerst een selectie gemaakt van meet-locaties (natuurreservaten) en natuurdoel-typen. Op de door Afd. Natuur/ANB voor-gestelde gebieden voerden we analysen uit om zo te komen tot de meest bruikbare selectie.

Twaalf Vlaamse natuurreservaten (VNR) werden aangereikt door afd. natuur / ANB om het programma beheermonitoring op te

starten. Op deze selectie werden de in deelproject 2 opgestelde veldprotocols toegepast (Tabel 2, Figuur 1).

Tabel 2. Selectie en de oppervlakte in beheer van

12 Vlaamse Natuurreservaten (VNR) verspreid over Vlaanderen voorgesteld door afd. Natuur / ANB om beheermonitoring aan te vatten.

RESERVAAT (Code) Opp

Antwerpen

Goorken - Rode Del (GK) 61 ha

Olens Broek (OB) 40 ha

Duivelskuil (DK) 16 ha Robbroek (RB) 42 ha Limburg Mangelbeekvallei (MB) 56ha Oudsberg (OU) 158 ha Vlaams Brabant Rodebos en Laanvallei (RL) 93 ha

Walenbos (WB) (sectie Sen-gensbeemd)

34 ha West Vlaanderen

Assebroekse Meersen (AM) 7 ha

IJzerbroeken – (YB) 124 ha

Oost Vlaanderen

Kraenepoel (KP) 25 ha

Drongengoed – Ursel (DG) 141 ha

Tabel 3 toont een overzicht van qua opper-vlakte meest voorkomende natuurdoelty-pen met een voldoende spreiding over de 12 reservaten. Verder geeft de tabel aan voor welke natuurdoeltypen een monito-ringsmethode met multisoortenlijsten werd uitgevoerd in 2006. De keuze voor deze natuurdoeltypen werd overeengekomen op

de 3e stuurgroepvergadering en werd

voornamelijk afgewogen op basis van de relevantie voor natuurbehoud, het beheer en de spreiding en oppervlakte beschikbaar voor monitoring (details zie 3.2.5.1.3). Uiteindelijk werd er in 2006 bemonsterd voor:

• 9 Natuurdoeltypen

• verspreid over de 12 reservaten

• binnen 76 proefvlakken met

(19)

Overzicht van geselecteerde natuurdoelty-pen voor beheermonitoring 2006:

1. Circumneutrale matig tot sterk

ge-bufferde wateren (WSC)

2. Rietmoerassen (MErm)

3. Dotterbloemgrasland (GNdb)

4. Gewoon kamgrasgraslanden

(GV-kgg)

5. Droge heischrale graslanden

(GHdg)

6. Vochtige heischrale graslanden

(GHv)

7. Halfnatuurlijke droge heiden

(DDsh)

8. Natte heide met Gewone dopheide

(DNdh)

9. Zomereiken-berkenbos (BDebz)

Tabel 4 illustreert voor de geselecteerde natuurdoeltypen het aanbod aan beheer-eenheden, de oppervlakte en de spreiding beschikbaar voor de selectie van proef-vlakken voor de uitvoering van beheermo-nitoring in 2006. Tabel 5 verduidelijkt de spreiding van de proefvlakken over natuur-doeltypen en VNR.

Details van de afbakening van proefvlak-ken, meetlocaties en te bemonitoren op-pervlakten zijn terug te vinden op CD-rom bijgeleverde aan de opdrachtgever (zie Shapefiles). Op de CD-rom is ook in meer detail terug te vinden waar en wat er voor de monitoringsrondes van 2006 en 2007 exact diende te gebeuren per proefvlak (zie toelichting monitoringslocaties en veldpro-tocols).

(20)

18 Beheermonitoring: Concept & Methodiek

Tabel 3. Overzicht van de meest voorkomende natuurdoeltypen over de geselecteerde Natuurreservaten en de na-tuur(doel)typen waarvoor multisoortenlijsten worden opgesteld.

R E S E R V A T E N A s s e b ro e k s e m e e rs e n Y z e rb ro e k e n M a n g e lb e e k v a ll e i O u d s b e rg R o d e b o s -l a a n v a ll e i W a le n b o s K ra e n e p o e l U rs e l-d ro n g e n g o e d O le n s b ro e k h e t G o o rk e n D u iv e ls k u il R o b b ro e k M U L T IS O O R T E N L IJ S T FORMATIE Natuurdoeltype AM YB MB OU RL WB KP DG OB GK DK RB Grote zeggengemeenschapp en X O O X X X Rietmoerassen S X O X S S X X X + Gemeenschap-pen van niet-houtige gras-achtige

moe-rasplanten Zure laagvenen met

Wateraardbei en Zwarte zegge X O X X X Vochtige venige graslanden met Biezenknoppen en Pijpenstrootje X O X X X X X Dotterbloemgrasland X X X O X X X X X + Gewoon kamgrasgraslanden X X O X X X + Droge heischrale graslanden X X X X X X O + Graslanden Vochtige heischrale graslanden X O X X X X +

Periodiek onder water

staande graslanden

X X O

Nitrofiele ruigten van het verbond van Look-zonder-look

X O X X S X

Ruigten

Natte ruigten van het Moerasspirea verbond X S X S S X Halfnatuurlijke droge heiden O X X O X X X X + Dwergstruwe-len

Natte heide met Gewone dopheide O O O X X X X + Gagelstruweel X X X Braamstruweel S S S S S S S X X X Struwelen Inlandse wilgenstruwelen met breedbladige wilgen S S X X X X Zomereiken-berkenbos X X X X X O X X X + Bossen Elzenbroekbos (Carici elongatae-Alnetum) X O O X X X X X Hagen S O S S S S S S Bomenrijen S O S S S S S Kleine land- schapselemen-ten Solitaire boom S O S S S S S S S S Stilstaande waters

Matig tot sterk zure wateren

O X X X X

Circumneutrale,

matig tot sterk gebufferde wateren

O O X X X X +

(21)

Tabel 4. Geselecteerde natuurdoeltypen voor de uitvoering van beheermonitoring in 2006 met per natuurdoeltype de totaal beschouwde oppervlakte in eigendom en beheer (opp), het aantal afgebakende beheereenheden (#BE), het aantal geselecteerde proefvlakken (#PV), de gemonitorde oppervlakte (opp MO), het percentage beschikbaar natuurdoeltype in monitoring (%M) en de spreiding over de 12 VNR.

Natuurdoeltypen opp #BE #PV opp MO %M N

BDebz Zomereiken-berkenbos 194,69 373 9 30.24 16% 8

DDsh Halfnatuurlijke droge heiden op

voedselarme zandgronden 73,76 194 11 37.50 51% 5

DNdh Natte heide met Gewone dopheide 14,40 55 4 9.72 68% 3

GHdg Droge heischrale graslanden 21,85 51 10 15.92 73% 6

GHv Vochtige heischrale graslanden 32,60 31 7 14.88 46% 3

GNdb Dotterbloemgraslanden 34,90 61 13 29.18 84% 7

GVkgg Gewoon kamgrasgraslanden 45,70 27 4 8.53 19% 4

MErm Rietmoerassen 27,90 53 9 20.16 72% 5

WSC Circumneutrale, matig tot sterk

ge-bufferde wateren (meso-oligotroof) 20,78 16 9 8.78 42% 10

Eindtotaal 466,56 862 76 174.906 37% 61

Tabel 5. Verdeling van proefvlakken per natuurdoeltype (NDT) over de gemonitorde reservaten be-heermonitoring VNR. Gebied Z o m e re ik -b e rk e n b o s D ro g e h e id e N a tt e h e id e D ro o g h e is c h r. g ra s l. V o c h ti g h e is c h r. g ra s l. D o tt e rb lo e m -g ra s l. K a m g ra s l. R ie tm o e ra s C ir c u m n e u -tr a a l S ti ls t. T O T A A L Assebroekse Meersen 2 1 1 4

Ursel Milit. Vliegveld 1 1 3 1 6

Duivelskuil 2 1 1 1 1 1 7 Het Goorken 1 2 2 1 2 3 1 12 Kraenepoel 1 1 Mangelbeekvallei 1 1 1 2 1 6 Olens Broek 1 2 1 2 1 7 Oudsberg 2 4 3 1 10 Robbroek 1 1 2

Rode Bos – Laanvallei 2 2 2 3 2 11

Walenbos 1 2 1 1 5

Yzerbroeken 2 1 2 5

Totaal per NDT 9 10 4 11 7 13 4 9 9 76

Voor de monitoringplanning in 2007 wer-den bijkomende proefvlakken geselecteerd om:

• de steekproef voor de

natuurdoel-typen reeds bemonsterd in 2006 uit te breiden

• 4 extra natuurdoeltypen in

be-heermonitoring op te nemen

• een methode voor

mozaïeksitua-ties uit te testen

(22)

20 Beheermonitoring: Concept & Methodiek Tabel 6. Selectie van Vlaamse Natuurreservaten gepland voor beheermonitoring in 2007

PROVINCIE RESERVAAT (Code)

Tielenheide (TH) Kijkverdriet (KV) Pomp-Poelberg (PP) Bovenloop Mark (BM) Bunders (BU)

Vallei van de Gr. Nete (VGN) Antwerpen

Vallei van de Mark (VM) Serskampse beek (VSB) Warande duinen (WD) Bovenschelde (BSV) Oost-vlaanderen

Militair Vliegveld Ursel (URSELmoz) Wolfsputten (WP) Vlaams-brabant Driebeken (DB) Paddegat-Klemskerke (PK) West-vlaanderen Heuvelland (HL) Teut (TE) Limburg Oudsberg (OUmoz)

Figuur 2. Ligging en afbakening van de reservaten in beheer van ANB gepland voor beheermonitoring in 2007. Codes reservaten zie Tabel 6.

Voor een aantal van de meest verspreid over het totaalaanbod van Vlaamse Na-tuurreservaten (2006 + 2007) voorkomen-de prioritaire natuurdoeltypen werd een

monitoringschema uitgewerkt. Voor 4

nieuw bijkomende natuurdoeltypen werden extra multisoortenlijsten opgesteld. Voor de volgende reeks van natuurdoeltypen werd een eerste ronde beheermonitoring gepland voor 2007 – de 4 nieuw bijgeko-men natuurdoeltypen staan in vet aange-duid:

1. Circumneutrale matig tot sterk

gebuf-ferde wateren (WSC: WSC(z)b(Fe))

2. Zilverschoongraslanden (GSzs)* 3. (Stuif)duingraslandencomplex (PMI8+GDsz+GDdh)* 4. Struisgraslanden (GDgk)* 5. Dotterbloemgrasland (GNdb) 6. Gewoon kamgrasgraslanden (GVkgg)

7. Droge heischrale graslanden (GHdg)

8. Vochtige heischrale graslanden (GHv)

9. Moerasspiraearuigten (RNms)*

10.Halfnatuurlijke droge heiden (DDsh)

11.Natte heide met Gewone dopheide

(DNdh)

(23)

3

AANZET TOT EEN MEETNET VOOR

BEHEERMONI-TORING

Dit pilootproject vormt de basis voor een langdurig en grootschaliger opgevat moni-toringsprogramma. Om dit project te kade-ren binnen de totaalcontext worden in de hoofdstukken onder 3.1 volgende aspecten behandeld:

1. het begrip monitoring

2. doelstellingen:

- meetnet beheermonitoring

- pilootstudie

Vervolgens wordt in deel 3.2 dieper inge-gaan op vereisten en randvoorwaarden om een dergelijk meetnet te concretiseren. Het laatste deel 3.3 gaat dieper in op de aanpak om beheerdoelen te vertalen naar meetbare eenheden die gebruikt kunnen worden voor een “distance-to-target” be-oordeling.

3.1

KADERING

3.1.1

Wat is monitoring?

Om de noodzakelijke vergelijkingen en beoordelingen wetenschappelijk correct te kunnen uitvoeren, moet een gestandaardi-seerd monitoringsysteem opgezet worden. Dat moet garanderen dat de verzamelde gegevens vergelijkbaar zijn en dat ze zo verzameld worden dat wetenschappelijk zinvolle uitspraken over beheereffecten gedaan kunnen worden. Het eerste heeft ermee te maken dat met geaggregeerde datasets gewerkt moet kunnen worden; de waarnemingen van verschillende plaatsen of jaren zullen immers dikwijls tezamen verwerkt worden. Het tweede stelt eisen aan het aantal en de representativiteit van de waarnemingen binnen een ruimte met een bepaald beheer. Natuurbeheer beoogt het behouden van een status quo, of het systeem zo te manipuleren dat een vooraf gedefinieerd doel wordt bereikt door de processen die fundamenteel zijn voor de structuur of het functioneren van een eco-systeem bij te stellen (Legg & Nagy 2006).

Het begrip Monitoring

Monitoring is het op regelmatige tijdstippen gestandaardiseerd beschrijven van varia-belen om met die verzamelde gegevens na te gaan in hoeverre er vooruitgang of een status quo werd geboekt bij het realiseren van de doelen of de normen* (Kuijken et al. 2001).

* Biodiversiteitsdoelen en natuurgerichte nor-men kunnen in natuurstreefbeelden worden vastgelegd en in het gebiedsgerichte beleid ingezet. Alleen wanneer doelen en normen dui-delijk (vooraf) gekwantificeerd zijn, kan ook een degelijke en gerichte monitoring plaatsvinden.

Trendopvolging (‘surveillance’) is de

pe-riodieke herhaling van een gestandaardi-seerde bemonstering van variabelen die toelaat de toestand en evolutie van een doelpopulatie te beschrijven.

Monitoring is te definiëren als een trendopvolging waarbij in het bijzonder de evolutie van een doelpopulatie vergeleken wordt met a priori vastgestelde nor-men, referentiewaarden of doelstellin-gen. Een erg strikte benadering van moni-toring vereist een precieze, kwantitatieve formulering van de streefwaarden. Een minder beperkende benadering hanteert de uitgangsituatie (i.e., de toestandsbeschrij-ving tijdens de eerste meetperiode) als referentiebeeld waarmee de latere metin-gen kunnen vergeleken worden. De verza-melde gegevens moeten daarom recht-streeks verband houden met die doelen en de daarin vermelde streefwaarden moeten in meetbare eenheden omgezet kunnen worden.

Daarenboven speelt monitoring een speci-fieke rol in het beleidbeslissingsproces. Meer bepaald geven de resultaten uit mo-nitoringmeetnetten signalen naar beleids-makers zodat zij kunnen fungeren als een

soort thermostaat: de beleidsmakers

(24)

terugkopplings-22 Beheermonitoring: Concept & Methodiek

schema dat aangeeft waar de essenties van het uitvoeren van monitoring liggen. Monitoring is een essentiëel instrument met drie hoofddoelen (Legg & Nagy 2006):

• Het informeren van de beheerder

wan-neer het systeem afwijkt van een ge-wenste staat

• Het succes opmeten van

beheerpraktij-ken

• Het effect van verstoring detecteren

Zowel abiotische (grondwaterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlaktewaterkwaliteit, etc.) als biotische (oppervlakte en ligging van

natuurtypen, vegetatiesamenstelling, vege-tatiestructuur, flora en fauna, etc.) varia-belen zijn potentiëel op te volgen. Daar de monitoringsresultaten moeten dienen voor wetenschappelijk onderbouwde evaluatie van de efficiëntie en effectiviteit van het natuurbeheer en toekomstige aanpassin-gen aan beheer een gevolg zouden kunnen zijn van deze evaluatie, is het essentieel dat de gegevens op een gestandaardiseer-de manier verzameld worgestandaardiseer-den.

Figuur 3. Monitoring vormt binnen het natuurbeleid en in de hiervan afgeleide beheerdoelen een terugkoppelingsme-chanisme, waarmee gestelde doelen kunnen worden getoetst en zonodig bijgesteld. Terugkoppeling heeft in eerste instantie betrekking op het projectniveau, maar kan ook van invloed zijn op het beleidsniveau. Beleidsniveau: Binnen het beleid bestaan doelen met betrekking tot natuurbeheer. Deze zijn er veelal op gericht de verspreiding van zeldzame typen ecosystemen (met bijbehorende soorten) regionaal of landelijk te stimuleren. Uitgaande van deze beleidsdoel-stellingen kunnen op basis van de specifieke kenmerken en eisen van gewenste ecosystemen, levensgemeenschappen en soorten, doelen worden gesteld ten aanzien van het beheer van zowel reeds bestaande natuurgebieden, als de inrichting en het beheer van nog te ontwikkelen nieuwe natuur (natuurinrichting). Projectniveau: alvorens in een gekozen gebied natuur kan worden ontwikkeld is het nodig een analyse te maken van de kenmerken van zo’n gebied (b.v. eco-hydrologische systeemanalyse). De kenmerken van een gebied geven de randvoorwaarden aan waarbinnen ‘nieuwe’ natuur gerealiseerd kan worden. Hieruit moet worden afgeleid welke typen natuur realiseerbaar zijn en met welke inrichtings- en/of beheersmaatregelen een ontwikkeling in die richting in gang kan worden gebracht. (naar Albers et al. 2001). Natuurbeleid Beleidsdoelen Gebiedskeuze Analyse Natuurdoelen (visie) Beheer stratificatie Parameterkeuze mo-nitoring meetnetontwerp Planning + kos-tenanalyse metingen Opslag meetgegevens (tijdreeksen)

Aggregatie meetgegevens + beoordeling Toetsingssleutels

(25)

3.1.2

Bestaande

monitoringscon-cepten

Het rapport Demeulenaere et al. (2002) leverde een eerste poging voor de uitbouw van een geïntegreerd monitoringsconcept met een coherentere visie op de mogelijke rol van monitoring voor het beleid en de daarop afgestemde instrumenten die de doorstroming van informatie en het ge-bruik ervan moesten verbeteren. Het rap-port zou een eerste aanzet geven om in de toekomst de toestand van de natuur op een meer uniforme en continue manier op te volgen en ongewenste ontwikkelingen tijdig te signaleren. Daarnaast zou de uit-bouw van het voorgestelde monitoringcon-cept inspelen op de vraagstelling en ver-wachtingen van het natuurbeleid. De voor-naamste bedoeling van Demeulenaere et al. (2002) was een raamwerk of concept voor te stellen als aanzet tot een meer hiërarchische monitoring waarbij uitspra-ken gedaan zouden kunnen worden van perceels- of gebiedsniveau tot op het ni-veau van Vlaanderen. Daarenboven was het meer toegespitst op monitoring van erkende reservaten en bleef de uitwerking van een methodologie voor veldprotocols eerder beperkt tot praktische aspecten voor vegetatie-opnamen en een eerste poging tot het inschakelen van het multi-soortenconcept sensu Van Dyck et al. (2001). De hier uitgewerkte methoden voor beheermonitoring kan gezien worden als een opvolging van het rapport Demeu-lenaere et al (2002) waarin vooral het con-cept van een meetnet voor beheermonito-ring meer in detail wordt uitgewerkt. Nog nieuw in de hier voorgestelde aanpak zijn de sterkere nadruk op de praktische aspecten en uitvoerbaarheid van het me-ten, met een meer concrete uitwerking naar de verwerkings- en interpretatiemo-gelijkheden toe voor het evalueren van de effecten van beheermaatregelen. In de hier voorgestelde aanpak ligt de nadruk ook meer op het belang van integratie van de floristische, multisoorten-, structuur- en abiotische gegevens bij de evaluatie van de toestand van de natuurstreefbeelden en van de effectivitdeit van het beheer. Verder wordt getracht bij de uitwerking van de veldprotocols zoveel mogelijk een integra-tie te voorzien van bestaande monitoring-methoden waarbij soms gekozen wordt

voor een specifieke aanpak

per biotooptype. Voorbeelden hiervan zijn het gebruik van de basisindex voor

bos-structuur (Govaere & Vandekerkhove

2005), de aanpak volgens de Kaderrichtlijn Water voor vegetatieopnames in aquati-sche milieus (Schneiders et al. 2004; Leys-sen et al. 2005), BioHab voor structuurkar-tering (Bunce et al. 2005), inschatting van de botanische kwaliteit van graslanden (Zwaenepoel 2000) en uit de aanpak voor instandhoudingsdoelstellingen voor Natu-ra2000 habitats (Heutz & Paelinckx 2005). De invulling van dit monitoringprogramma is sensu Demeulenaere et al. (2002) nog het best te omschrijven als meetnetmoni-toring (Figuur 4).

“Meetnetmonitoring dient om een globaal beeld van de ontwikkeling van de natuur in de reservaten van Vlaanderen en tegelijk een zeer gedetailleerd beeld van de be-trokken reservaten te schetsen. Hiervoor wordt een meetnet van een beperkter aan-tal, maar voor de globale Vlaamse ecologi-sche diversiteit zo representatief mogelijk

staal van natuurreservaten opgericht,

waarin een intensere monitoring wordt uitgevoerd. Dit zal een evaluatie moeten toelaten van de mate van realisatie van globale beleidsdoelstellingen in verband met natuurbeheer, uiteraard verder onder-bouwd met de resultaten uit lagere-orde-monitoring. Daarnaast moet die monitoring een evaluatie van het beheer toelaten van het reservaat waarop ze betrekking heeft. (Demeulenaere et al. 2002).”

In het kader van het sterk gelijkaardige project Monitoring Natuurinrichting werd eveneens een kwalitatief hoogwaardige, systematische en efficiënte methode voor het verzamelen van beleidsrelevante eco-logische gegevens uitgewerkt. Ook hier, was het de bedoeling om te komen tot een systeem van kwaliteitsbewaking ter onder-bouwing en aansturing van het natuurbe-leid. Niet alleen evaluatie van het gevoerde beleid, maar ook de evaluatie van de uit-gevoerde maatregelen op projectniveau en eventuele bijsturing diende met de uit mo-nitoring voortkomende gegevens te worden uitgevoerd.

(26)

mo-24 Beheermonitoring: Concept & Methodiek

nitoringplannen voor toekomstige natuurin-richtingsprojecten. Dit werk vormde even-eens een belangrijke basis bij de totstand-koming van de concepten en methoden uitgewerkt binnen dit rapport.

3.1.3

Doelstellingen programma

beheermonitoring

Totnogtoe blijft een éénduidige monitoring op Vlaamse schaal ontbreken. De hoofd-doelstelling is te komen tot een meetsys-teem dat de effectiviteit van natuurbeheer in de natuurreservaten in functie van de beheerdoelstellingen nauwkeurig en zo gestandaardiseerd mogelijk opmeet en evalueert, zodanig dat de monitoringsge-gevens onderling vergelijkbaar en inte-greerbaar zijn. De doelstelling kan in het kort omschreven worden als:

 Draagt het gevoerde beheer in de

Vlaamse Natuurreservaten bij tot het behoud of herstel van biodiversiteit?

 Is het in de Vlaamse Natuurreservaten

toegepaste beheer in globo efficiënt in functie van de gestelde natuurstreef-beelden?

3.1.3.1

Waar een meetnet voor

beheermonitoring niet toe

dient

Beheermonitoring levert geen directe bij-drage tot kosteneffectiviteits- en efficiency-onderzoek. Hiervoor dienen eventueel in een later stadium gegevens verzameld te worden over geldstromen en tariefstellin-gen. Verder leveren de gegevens uit de monitoring niet direct een idee over de effecten van het openstellen van natuur voor recreatie.

Hoewel de hier uitgewerkte veldmethodes weliswaar geschikte gegevens opleveren om het beheer binnen één welbepaald re-servaat op te volgen en te evalueren, kan een monitoringsschema voor een meet-netmonitoring niet dienen voor een sys-teem van 1:1 gerichte monitoring. Een dergelijke gebiedspecifieke beheermo-nitoring vergt immers een totaal andere aanpak wat betreft de keuze van meetloca-ties (4.1.6). Dit wordt verderop uitvoeriger beargumenteerd (zie 3.1.3.2 en 3.2.1).

Voor een meetnetmonitoring wordt er im-mers per doelhabitat onder een welbepaald uniform beheertype een random steekproef getrokken uit de hele set van Vlaamse natuurreservaten. Hierdoor zullen binnen individuele gebieden tekens maar enkele meetlocaties gekozen worden. Om alle biotoop- en beheertypes binnen een na-tuurreservaat te bestrijken zullen extra meetlocaties en dus bijkomend waarne-mingswerk uitgevoerd moeten worden. Het monitoren van soortgerichte be-heerdoelstellingen wat zich gewoonlijk ook meer op het gebiedsniveau afspeelt, vergt meestal een geheel eigen aangepaste monitoringsaanpak met soms de toepas-sing van bijzondere technieken. Het INBO kan desgewenst bijstaan om zulke waar-neminsgmethoden aan te leveren of mee helpen een soortmonitoring op punt te stellen. Strikt genomen behoort een ge-biedseigen of soortmonitoring niet tot het algemeen programma voor beheermonito-ring

Beheermonitoring is niet hetzelfde als monitoring voor Natura2000 habitats. De monitoring van de Staat van Instand-houding van Natura2000 habitats (SvIH) is een ander op stapel zijnde grootschalig

meetnet-monitoringinitiatief. Grote

ver-schillen met beheermonitoring zijn:

1. alleen habitats van internationaal

belang: de nadruk ligt voornamelijk op habitats waarvoor verplichte rapporta-ge rapporta-geldt naar Europa, terwijl in veel gevallen de beheerinspanningen ge-richt zijn op lokaal belangrijke natuur-doeltypen die niet steeds zijn opgeno-men in de habitatrichtlijn (vb. Regio-naal Belangrijke Biotopen)

2. alleen actuele habitatvlekken, geen

streefbeelden: er wordt niet specifiek gemonitord op natuurstreefbeelden of natuurdoeltypen , maar op reeds ge-realiseerde (eventueel gedegradeerde) vlekken habitat

3. geen koppeling aan beheer: er

(27)

kop-koppeling tussen huidige toestand, be-heeraanpak en evolutie tot het natuur-streefbeeld.

4. geen opvolging van evoluties ten

opzichte van een streefdoel: er wordt een signaal gegeven of de actue-le toestand voor een bepaald habitat over geheel Vlaanderen al dan niet “gunstige staat” is zondermeer. Met deze criteria zal het niet mogelijk zijn om evoluties en trends vast te stellen, zeker in suboptimale gebieden of daar waar men via omvormingsbeheer nog ver van de doelstellingen af staat. Bij beheermonitoring is het juist de bedoe-ling om te werken via “distance-to-target” criteria zodat de detectie van al dan niet positieve evoluties in de rich-ting van de natuurdoelen alsnog gede-tecteerd kunnen worden en dit onaf-hankelijk van de uitgang- of huidige status van de individuele gebieden of proefvlakken.

3.1.3.2

Bijkomende doelstellingen

Hoewel meetnetmonitoring oorspronkelijk niet de doelstelling heeft om te komen tot een systeem van 1:1 gerichte monitoring waarbij het beheer binnen één welbepaald reservaat wordt opgevolgd en geëvalueerd, bleek uit stuurgroepvergaderingen met de buitendiensten van ANB de extra vraag voor maximalisatie van de output binnen deze context. Op die manier zouden ook lokale beheerders mogelijkheden krijgen tot evaluatie van de kwaliteit en de soor-tensamenstelling van biotopen i.f.v be-heerstrategieën. Dit leidde tot de “spin-off” doelstelling om na te gaan in welke mate het natuurstreefbeeld op een welbepaalde locatie in de tijd benaderd wordt (distance-to-target), ondanks alle argumenten dat een volledige integratie van het gebiedspe-cifieke niveau niet compatibel is met het meetnetniveau (zie uitwerking over meet-netontwerpen 3.2.1).

Zoals eerder aangehaald is het wel moge-lijk om op gebiedsniveau uitspraken te doen over de algemene kwaliteit van de natuur en de doelbereiking van de natuur-streefbeelden, mits een uitbreiding van het monitoringsschema en aantal meetlocaties op basis van het aantal op te volgen (doel)biotopen en beheertypen binnen een individueel gebied (4.1.6). Demeulenaere et al. (2002) geven aan dat er extra finan-ciële ruimte voorzien zou moeten worden

om toe te komen aan de extra monitoring in functie van dergelijke lokale beheerdoel-stellingen.

De exacte uitwerking van een schema voor gebiedsgerichte monitoring wordt van re-servaat tot rere-servaat ontworpen. De lokale, meer specifieke beheerdoelstellingen zijn immers moeilijk te standaardiseren. Voor-beelden:

- wanneer specifieke soorten worden

benadrukt in beheerplan (aandacht-soorten en streefdoel(aandacht-soorten)

- wanneer voor specifieke soorten een

apart soortbeschermingsplan wordt

uitgewerkt (IHD-soorten): hiervoor

dient een extra monitoring uitgewerkt die zo gestandardiseerd mogelijk ge-beurt om de beheerdoelstellingen te kunnen testen

- beheerdoelstellingen kunnen

nage-streefde functies zijn, zoals pleister-plaasten of paaiplaatsen.

- etc.

3.1.4

Doelstellingen pilootproject

Het doel van dit pilootproject is een aanzet te geven tot de uitbouw van een meetnet voor beheermonitoring.

De voornaamste doelstellingen van dit pilootproject zijn:

1. aanleveren van een veldmethodiek

bruikbaar voor zowel meetnet- als gebiedsgerichte beheermonitoring

2. opstellen van multisoortenlijsten

voor een reeks van natuurdoelty-pen

3. eerste aanzet geven voor

meet-netmonitoring op het terrein Het is in de eerste plaats de bedoeling om, eenduidige gestandaardiseerde, consisten-te en praktisch werkbare veldprotocols op te stellen waarmee gegevens kunnen ver-zameld worden om de realisatie van be-leidsdoelen te toetsen op biodiversiteitscri-teria die de realisatie van natuurdoeltypen indiceren (Wiertz et al 2007). Hierbij den-ken we aan biodiversiteitscriteria zoals de “vegetatiekwaliteit” en aantal of trend van

doelsoorten, kensoorten, multisoorten,

(28)

26 Beheermonitoring: Concept & Methodiek

De effectiviteit van de veldprotocols komt neer op een oefening tussen de beste me-thode en frequentie tegenover de prakti-sche haalbaarheid en het beschikbare bud-get. Belangrijk is dat de toegepaste moni-toringsmethoden gestandaardiseerd zijn

zodat de gegevens verzameld door een breed spectrum aan waarnemers, alge-meen bruikbaar blijven voor de weten-schappelijk onderbouwde evaluatie (cfr. Demeulenare et al. 2002).

(29)

3.2

CONCRETISERING EN

RANDVOORWAARDEN

Uit overleg met de INBO-cel “Biometrie, Methodiek en Kwaliteitszorg” (BMK) werd duidelijk dat er rekening gehouden dient te worden met een aantal randvoorwaarden om tot een goed programma beheermoni-toring te komen.

Vereist zijn:

• het ontwerpen van een strategisch

meetnet

• het formuleren van doelstellingen:

• STAP 1: definitie eenheid van

doel-bereiking: natuurdoeltypen

• STAP 2: uniforme beheertypen:

nood aan duidelijk omschreven en

consequent toegepaste

beheer-maatregelen per natuurdoeltype

• STAP 3: kwantificeren en

“distan-ce-to-target”: omzetten van be-heereffecten en doeltypen naar sets van meetbare grootheden

• Nood aan duidelijk omschreven

uit-gangsituatie, indeelbaar in discrete na-tuurtypen en doeltypen met uniform beheer

• Nood aan tijd en kostefficiënte

veldpro-tocols

In de volgende hoofdstukken volgt een uitwerking van de hierboven aangehaalde punten.

Dit kan enerzijds dienen als een uitgangs-basis voor de verdere uitbouw van het programma beheermonitoring en ander-zijds dient het als basis om aan te geven waar de huidige knelpunten liggen om tot een dergelijk meetsysteem te komen. De hieronder volgende paragrafen over meet-netontwerp zijn gebaseerd op overleg met Dirk Bauwens (BMK-cel, INBO).

3.2.1

Wat is een strategisch en

beleidsgericht meetnet?

De vragen en verwachtingen t.a.v. het milieu- en natuurbeleid worden steeds veelzijdiger en complexer. Gedetailleerde gegevens over de tijdsgebonden verande-ringen van relevante variabelen moeten toelaten het effect van de genomen beleid- en beheermaatregelen te evalueren. Dat vereist de uitbouw van meetnetten die zorgen voor een breder, dieper en beter toegankelijk gegevensaanbod.

In de eerste plaats moet goed nagedacht worden over de omvang en de aard van de gegevens die nodig zijn om de informatie-behoefte in te vullen en bij te dragen aan de beleidswerking.

In de praktijk totnogtoe missen veel

ecolo-gische monitoringprogramma’s dikwijls

duidelijke omschreven doelstellingen (Vos et. al 2000). Vaak is “weten-wat-er-gebeurt” het enige argument dat de in-spanningen rechtvaardigt, maar dit leidt niet tot een duidelijke invulling van de doelstelling en leidt vaak tot een ongecon-troleerde datavergaring.

Het afstemmen van het informatieaanbod op de vragen vanuit het beleid vereist een nauwe en herhaalde samenwerking tussen enerzijds de opdrachtgever en anderzijds de meetnetontwerper, bijgestaan door methodologen, statistici en domeinexper-ten. Het ontwerpen van een kwaliteitsvol meetnet is dus een interactief en multi-disciplinair proces.

(30)

28 Beheermonitoring: Concept & Methodiek

waarover we met het meetnet een uit-spraak willen doen. Wanneer de metingen op een consistente manier en over een voldoende lange tijdsperiode herhaald worden, is het mogelijk evoluties in de toestand van de doelpopulatie waar te ne-men.

Meetnetten (voor milieu en natuur) worden quasi altijd uitgetekend als een steek-proef. Het is immers financieel en prak-tisch niet haalbaar om op alle plaatsen in een bepaald gebied of regio metingen uit te voeren. Bovendien is dat ook niet nodig: een doelgerichte selectie van meetpunten in functie van de vraag naar gegevens volstaat om voldoende betrouwbare infor-matie aan te leveren.

Beleid- en beheerinstanties hebben diverse informatiebehoeften. Ook vragen over een-zelfde thema (bv. biotoopkwaliteit) kunnen sterk uiteenlopen en vereisen vaak een andere aanpak en een verschillend meet-netontwerp. Het is een diepgewortelde, maar ook grote misvatting dat één meet-net de informatie kan verschaffen die nodig is om de diverse vragen t.a.v. een bepaald thema (bv. doelbereiking van beheer) te beantwoorden

Een meetnet in een strategische context baseert zich op de informatie geleverd door de totaliteit van de steekproefpunten. De steekproefpunten zijn zo gekozen dat ze samen een representatief beeld geven van de doelpopulatie in de betrokken regio of gebied. Een individueel steekproefpunt hoeft daarom niet representatief te zijn voor zijn directe omgeving. De doelgroep

van dergelijk meetnetten zijn

(be-leids)instanties die informatie willen over de globale toestand en evolutie van een bepaalde doelpopulatie.

Binnen de context beheermonitoring gaat het om een evaluatie van doelbereiking. Een meetnet dat de toestand van de doel-populatie opvolgt (signalerende functie) en de waargenomen evoluties vergelijkt met a priori geformuleerde doelen of normen (monitoring).

Het expliciet formuleren van de context, doelstelling en functie van een meetnet is een essentiële stap in het meetnetont-werp.

3.2.2

Het ontwerpen van een

meetnet: vijf fasen

Hieronder volgen enkele stappen waarmee rekening gehouden moet worden bij het opzetten van een meetnet.

Een conceptueel model voor het ont-werpen van een doordacht en doelge-richt meetnetontwerp op een weten-schappelijk geijkte manier omvat vijf fasen (zie schema):

I. Prioriteren van de

informatie-behoeften

II. Uitwerken van het

steekproef-ontwerp en de gegevensinza-meling

III. Plannen van de

gegevensver-werking

IV. Plannen van de rapportering en

communicatie

V. Laatste voorbereidingen,

im-plementatie en kwaliteitszorg

Fase I: Prioriteren van de informatie-behoeften

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Cees Tol - elektrische gitaar, soprano, fluit, akoestische gitaren, achtergrond zang Thomas Tol - elektrische gitaar, orgel, piano, achtergrond zang. Jan Tuijp

Landmerk# Uniek nummer voor een landmerk Huidige

Bij de selectie voor dotterbloemgraslanden is een zekere nadruk gelegd op weidevogels (ze- ker voor de Polders) daar natte en vochtige graslanden waarvan dit natuurtype

Waar de vegetatieopnames en opvolging van fauna-multisoorten dienen om de biotische kwaliteit van natuurtypen of de doelbereiking van het beheer in functie

broedsel die het enkel door konijnen begraasde station ontwijken, aangezien de vegetatie in dat station te hoog is door het ontbreken van grote grazers (konijnen kunnen de

Kennis hierover brengt baten met zich mee, doordat het (1) toelaat om met gegevens onderbouwde ex-post evaluaties te doen van de kosteneffectiviteit van verschillende

• Sommige beschreven handelingen worden niet uitgevoerd, bijvoorbeeld: Wij gingen naast haar zitten. / Ze haalde haar

Een andere mogelijkheid, zeker voor oudere bomen die plots in het licht komen te staan (bv. door stormschade), is het omwikkelen van de stam en de takken met jute of rietmatten.