• No results found

Wat is van waarde?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat is van waarde?"

Copied!
168
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

3

column

column

Wat is van waarde?

De Wiardi Beckman Stichting heeft het

voortouw genomen in een discussie over wat ‘van waarde’ is. Over wat ertoe doet en hoe je dat voor elkaar krijgt, in Nederland, in onze wereld. Die discussie zal enige maanden lopen, en zal bestaan uit afleveringen van s&d, bijeenkomsten, boeken en het onvermijdelijke rapport. Het doel is het sociaal-democratisch kompas opnieuw scherp te stellen ¬ om gelijkheid, vrijheid en solidariteit weer in te vullen voor de komende tien, twintig jaar. Onze samenleving verandert razendsnel. Er is meer mogelijk dan ooit, maar de kansen en zekerheden zijn ongelijk verdeeld. De veel hoger opgeleide bevolking wil het heft meer in eigen handen nemen, terwijl tegelijkertijd minder hoog opgeleiden vrezen voor hun bestaanszekerheid. Ook heerst er ongenoegen over een samenleving die we niet altijd meer herkennen en waar onveiligheidsgevoelens en venijnige tegenstellingen het streven naar een gedeelde toekomst in de weg zitten. Een samenleving waar sommigen ten onrechte van de overheid lijken te profiteren en anderen ten onrechte te weinig.

Dat vraagt om een hernieuwde doorden-king hoe solidariteit eerlijk vorm te geven. Hoe meer ruimte voor steeds beter opgeleide individuen te kunnen blijven combineren met gezamenlijke afspraken over onderwijs, cultuur, gezondheidszorg en veiligheid. Hoe de overheid in te richten, nu de ‘oude’ niet meer voldoet, terwijl de markt het in de crisis fors heeft laten afweten en we op zoek moeten naar een nieuwe balans tussen individu en gemeenschap.

Hoe verdelen we arbeid en zorg, nu mannen èn vrouwen werken? Hoe gaan we om met ver-grijzing en vergroening? En met een bevolking die zo anders van samenstelling is geworden? In een Europa, waar onze toekomst ligt maar dat zijn eigen toekomst dag na dag vorm moet geven?

Het gaat niet alleen om een sociaal-democra-tische visie op een verbeelde gemeenschap, op een visioen van een eerlijker en welvarender Nederland in de wereld. Het gaat ook om een handelingsperspectief: aan welke knoppen we willen draaien, en aan welke niet? Van het spreekgestoelte roepen dat het anders moet, werkt niet meer in onze geëmancipeerde wereld. Laat staan dat het zin heeft om vastomlijnde plannen over de wereld uit te rollen. Maar juist omdat mensen zelf zo mondig zijn, is het verstandig om hen op veel momenten in te scha-kelen. We hoeven geen instituties als olietankers zo groot meer op te richten om onze doelen dichterbij te brengen. We kunnen wel gericht en met kennis van zaken aanwijzen op welke plek-ken en op welke momenten we kunnen of zelfs moeten sturen. In nauw overleg met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Geen partij is beter in debat dan de onze, of het nu onderling is, met andere partijen of als onderwerp van discussie. Dus ik vermoed dat wij veel plezier zullen beleven aan deze reeks ge-schreven en gesproken debatten. ‘Van Waarde’ zal de sociaal-democratie het komende half jaar nieuwe perspectieven bieden.

job cohen

(2)

4

De kip met de gouden

eieren

Toen Ad Scheepbouwer vertrok bij kpn, begin april, was hij € 38 mln rijker dan toen hij daar aantrad, aldus het nrc van 23 oktober 2010. Wat is dit voor een ongehoord hoog bedrag? Hoeveel medewerkers en Nederlandse burgers zijn er niet armer van geworden? Waarom maakt niemand zich werkelijk druk over massaontslagen bij kpn? Dit is het relaas van een pijnlijke geschiedenis, die begint op 1 januari 1989, nadat Wim Dik, Ben Verwaaijen en Ad Scheepbouwer zijn benoemd als bestuurders van de verzelfstandigde ptt. De heren komen te zitten aan een mooi gedekte tafel en vinden daar de kip met de gouden eieren: de Post schrijft al enkele jaren zwarte cijfers, en Telecom zelf is goed voor een zeer behoorlijke financiële opbrengst. Bovendien is de ptt een van de groot-ste werkgevers van Nederland.

Na de privatisering (beursgang), de acquisitie van tnt en de splitsing van de kpn Holding in een Post- en Telecombedrijf, groeit met name bij ptt Telecom steeds meer een sfeer waarbij alles moge-lijk moge-lijkt. Echter, op 1 juli 1997 verliest ptt Telecom zijn monopolie op de markt van telecommunicatie. En in december 1997 wordt de kpn Holding door de overheid gedwongen haar kabelactiviteiten te verkopen. Om op de overblijvende activiteiten toonaangevend te blijven heeft kpn onder andere een Europees communicatienetwerk nodig. Een samenwerkingsverband met Unisource betekent voor kpn een belangrijke strategische alliantie. Deze alliantie mislukt uiteindelijk.

kpn probeert vervolgens via kpnqwest — vol-gens kritische toeschouwers een luchtbel vanaf de eerste dag — een pan-Europees communicatienet-werk tot stand te brengen. De kpnqwest-alliantie is gericht op datacommunicatie en internet. kpn wordt met kpnqwest gezien als een wereldspeler.

De overheid is hierbij, in de ogen van de subtop van kpn, een sta-in-de-weg. Voor wie echter het Financieele Dagblad, nrc of de financiële pagina in De Telegraaf leest — en eventueel drie achtereen-volgende jaarverslagen van het bedrijf bestudeert — begint vanaf dat moment het beeld van het bedrijf dat de kpn-top schetst te wankelen. De financiële situatie is door de te dragen last van verworven umts-licenties plus acquisities zo slecht geworden, dat in het voorjaar van 2001 de rente over de schulden niet meer kan worden betaald. Als Wim Dik op 1 maart 2000 aftreedt als voorzitter van de raad van bestuur, wordt Paul Smits zijn opvolger. kpn heeft op dat moment een schuldenlast van tientallen miljarden euro’s. Enkele maanden later spat de ict luchtbel uit elkaar. Het belangrijkste wapenfeit van Paul Smits is de alliantie met ntt DoCoMo uit Japan. Door deze samenwerking introduceert kpn als eerste telecombedrijf in Europa i-mode in Nederland, België en Duitsland. Maar Smits’ periode als topman van kpn staat verder vooral in het teken van mislukkingen. Zo spatten in 2000 en 2001 twee fusietrajecten van kpn met respectievelijk Telefónica en Belgacom uit elkaar. Ook de alliantie met het Hongkongse Hutchison Whampoa loopt spaak. kpn moet miljarden euro’s extra aan de Duitse umts-licentie betalen.

(3)

5

interventie

een bankroet voor kpn te voorkomen. Tijdens zijn voorzitterschap van de raad van bestuur verandert het bedrijf van een monopolistische Telecom Ope-rator (Vast Net) naar een commerciële ict Service Provider.’

Nu Scheepbouwer is vertrokken, en is opge-volgd door Eelco Blok, neemt volgens sommige analisten de kans op een overname weer toe. Op donderdag 21 april kondigt kpn een reorganisatie aan, waarbij in de komende vier jaar circa een kwart van het aantal banen in Nederland wordt geschrapt. De kip met de gouden eieren is ge-slacht. De vraag is alleen nog wie aan tafel komen te zitten.

andré van dokkum

Voormalig senior consultant bij kpn

Godsdienstvrijheid

Voorstanders van het schrappen van het recht op vrijheid van godsdienst uit de Grondwet (artikel 6) geven als argument voor hun standpunt dat het recht op vrijheid van meningsuiting al is geregeld in artikel 7 van de Grondwet. Uit de commotie over het voorstel om onverdoofd slachten — meestal ritueel slachten genoemd — te verbieden, is weer eens duidelijk geworden dat het apart vastleg-gen van de godsdienstvrijheid in de Grondwet wel degelijk van belang is. Dat komt doordat deze, behalve de vrijheid om je mening te uiten en van je godsdienst te getuigen, ook een zekere mate van gedragsvrijheid inhoudt. Zo mogen christenen hun kerkklokken luiden, katholieken hun processies houden en joden en moslims mogen — tot dusver — onverdoofd slachten.

De godsdienstvrijheid als privilege om op be-paalde punten af te wijken van algemeen geldende gedragsregels is omstreden. Waarom zou een levensbeschouwing die stelt op goddelijke openba-ring gefundeerd te zijn meer rechten hebben dan een die zonder bovennatuurlijke bijstand tot stand is gekomen? Respect eisen voor je godsdienst vraagt om erkenning van godsdienst als iets speci-aals, vraagt als het ware om een bekering ten halve.

Vroeger of later zal er een einde komen aan deze discriminerende ongelijkheid. De intrige-rende vraag is: op welke wijze? De gedachten gaan uit naar afschaffing van de voorrechten, ofwel gelijkschakeling naar beneden. Je zou ook kunnen denken aan nivellering naar boven. Dat zou bete-kenen dat godsdienstvrijheid wordt aangevuld met een principieel recht voor elke groep om speciale gedragsregels te vragen. Dat is niet zo ongehoord als het klinkt. Er bestaan al speciale groepsrechten voor niet-levensbeschouwelijke groepen. Denk aan het eigen tuchtrecht van professies en aan het verschoningsrecht voor journalisten; denk aan het handelsrecht en het familierecht. Zeker, dat zijn concreet uitgewerkte rechtsregels en je kunt dus niet van abstract grondrecht spreken, maar het geeft aan dat er uitzonderingen zijn op de regel van gelijk recht voor allen.

Grondrechten beogen in veel gevallen minder-heden te beschermen. Die minderminder-heden bedrijven dan praktijken die anderen ergeren (zoals klok-kenluiden en processies) of tegen de borst stuiten (onverdoofd slachten). Maar ook de vrijheid om mensen geitenneukers of knettergek te noemen, of de vrijheid om leegstaande panden te kraken, stuit veel mensen tegen de borst. De mogelijkheid van speciale groepsrechten biedt een geschikt ka-der om de tegenstrijdige belangen die bij al deze kwesties spelen af te wegen. Veel beter dan een steeds ruimer wordend begrip van meningsvrijheid dat kan doen.

Een belangrijkere reden om serieus de princi-piële mogelijkheid te overwegen om groepen spe-ciale groepseigen rechten toe te kennen, na een daartoe geëigende procedure, is dat het helpt ‘de boel bij elkaar te houden’. Je kunt hinkepoten en anderen die niet precies in de pas lopen verbieden om mee te lopen in de optocht. Je kunt ook zoeken naar oplossingen om ze op hun manier te laten meedoen. Wat je dan zou verliezen aan strakke discipline, win je terug aan diversiteit.

jan zweens

(4)

6

Over de auteur Anet Bleich is auteur van ‘Joop den

Uyl. Dromer en doordouwer’ (Amsterdam 2008) en werkt momenteel aan een biografie van Max van der Stoel

Noten zie pagina 14

Max van der Stoel heeft in zijn leven veel uit-eenlopende dingen gedaan. Als staflid van de Wiardi Beckman Stichting stelde hij een kleine zestig jaar geleden al een rapport samen over hervorming van de onderneming. Hij pleitte daarin voor meer zeggenschap van de werkne-mers en introductie van een commissaris die het algemeen belang in het oog moest houden. Het zijn ideeën die nog altijd actueel zijn. In 1958 werd Van der Stoel internationaal secretaris van de PvdA, waardoor hij zijn al lang bestaande belangstelling voor buitenlandse politiek tot gelding kon brengen. De jeugdige politicus bleek behoorlijk eigenzinnig. In 1961 schreef hij een nota over het destijds hete hang-ijzer Nieuw Guinea. Dat gebied was bij de soeve-reiniteitsoverdracht aan Indonesië, in 1949, als

enige onder Nederlands bestuur gebleven, tot woede en frustratie van de Indonesiërs. Joseph Luns, maar ook Jaap Burger van de PvdA, wilden uit alle macht vasthouden aan Nieuw Guinea, met als argument dat Nederland de Papoea’s naar zelfbeschikking moest leiden. Zo niet Max van der Stoel. In zijn nota concludeerde hij op basis van informatie uit Amerika en Engeland dat de nieuwe regering-Kennedy een anti-kolonialistische koers wilde varen en het veel belangrijker vond te voorkomen dat Indonesië hulp bij het communistische blok zou zoeken dan Nederland te steunen inzake Nieuw Guinea. In zijn aanzet tot een ¬ onvoltooid geble-ven ¬ autobiografie schrijft Van der Stoel: ‘Mijn slotconclusie was dat er voor Nederland niets anders op zat dan de beslissing over de staatkundige toekomst van Nieuw Guinea aan de Verenigde Naties over te laten. Ik kwam persoonlijk met tegenzin tot deze conclusie. Zelf was ik ervan overtuigd dat het voortzetten van het Nederlands gezag gedurende een aantal jaren de beste oplossing voor de Papoea’s zou

Activist in de diplomatie

Max van der Stoel (1924 –2011)

Max van der Stoel bouwde in zijn lange leven van links tot rechts groot

gezag op als pleitbezorger van de mensenrechten, altijd beschaafd,

altijd ambitieus. Een portret van een politicus

met sterke overtuigingen.

(5)

7 zijn geweest. “Men kan dit als verraad aan de

Papoea’s beschouwen”, schreef ik aan het slot van mijn nota, “maar een dergelijke conclusie berust op een denkfout. Wanneer voor onze politiek een onvoldoende internationaal steun-vlak bestaat, staan wij niet meer voor de vraag of wij de Papoea’s al of niet in de steek zullen laten. De keuze waarvoor wij dan in werkelijk-heid staan, is of wij vóór of ná een bij voorbaat uitzichtloze strijd ons bereid zullen verklaren de verantwoordelijkheid voor Nieuw Guinea op te geven”.’1

In juli 1962 was het zover: onder zware Ame-rikaanse druk tekende Nederland een akkoord waarin overdracht van Nieuw Guinea aan de vn en vervolgens na een interimperiode aan Indo-nesië geregeld werd. Het was op het nippertje, een Indonesische militaire aanval dreigde acuut. Van der Stoels (bescheiden) rol in de kwestie Nieuw Guinea is in drie opzichten tekenend voor zijn politieke opereren: ten eerste zijn nauwgezetheid; hij wilde het naadje van de kous weten en stelde zich open voor informatie die Nederland op dat moment niet welgevallig was. Ten tweede werpt zijn nota over Nieuw Guinea licht op het realisme en pragmatisme van Van der Stoel. Zijn hele loopbaan door,

ook als hij krachtig pleitte voor handhaving van de mensenrechten, handelde hij volgens zijn aan de legendarische Franse socialistische leider Jean Jaurès ontleende motto: ‘Je moet streven naar het ideaal, maar je baseert je op de werkelijkheid.’

Ten slotte illustreert zijn standpunt over Nieuw Guinea ’s mans onverstoorbaarheid en koppigheid. Het feit dat prominente partij-genoten het totaal niet met hem eens waren, weerhield hem er niet van vast te houden aan

zijn eigen inzichten. Die houding zou hem binnen de PvdA ook later de nodige conflicten opleveren.

navo

De grondslag voor Max van der Stoels politieke ideeën en hartstochten ¬ want ondanks zijn ingehouden wijze van optreden was hij een po-liticus met passie ¬ werd al in zijn vroege jeugd gelegd. Als jongetje mocht hij geregeld met zijn vader, die dokter was in Voorschoten, mee op huisbezoek en schrok hij van de armoede die hij daar aantrof. Zo ontstond zijn gevoel voor sociale rechtvaardigheid dat hem ertoe bracht om één dag na de oprichting van de Partij van de Arbeid lid te worden en dat zijn leven lang te blijven.

Hij was nog geen negen jaar oud toen een van zijn vaders patiënten, Marinus van der Lubbe, een radencommunist, de Duitse Rijksdag in brand stak bij wijze van protest tegen het aan de macht komen van Hitler. Van der Lubbe werd gepakt, ter dood veroordeeld en opgehangen. De jonge Van der Stoel huiverde.2 Hij hield ook een

plakboek bij over de oorlog van de Italiaanse dic-tator Mussolini tegen Abessinië en volgde in de late jaren dertig het nieuws uit nazi-Duitsland op de voet. De Duitse bezetting van Nederland vervulde hem met woede en met verlangen naar de verloren vrijheid.

Max van der Stoel werd niet alleen fel anti-nazi, maar ook anticommunist. Het schokte hem dat het nabijgelegen Sovjetleger niet te hulp schoot toen de Poolse bevolking van Warschau in 1944 in opstand kwam. ‘Het schokkende Russische optreden in de strijd om Warschau, gevolgd door het opleggen van communistische regimes in staten in Oost- en Midden Europa die door Sovjettroepen werden bezet, deed mij beseffen dat na de nederlaag van Hitler het tegengaan van verdere Sovjetex-pansie de belangrijkste taak van de vrije wereld zou worden. Het bracht mij ook ertoe (…) een sterke voorstander te zijn van de oprichting van de navo.’3

in memoriam

Max van der Stoel (1924 –2011)

(6)

8

voltooid: sociaal voelend, sterk gekant tegen rechtse en linkse dictaturen en verdediger van de rechten die burgers in democratische landen genieten, maar waarnaar ook onderdanen van dictatoriale staten verlangend uitzien, zoals hij-zelf tijdens de Duitse bezetting. De strijd voor mensenrechten zou hij nooit meer loslaten. Sterker nog, in de ogen van de buitenwereld werd hij de belichaming van die strijd.

Zijn geloof in Atlantische samenwerking, in de noodzaak van wederzijdse afhankelijk-heid van het grote democratische Amerika en (West-)Europa was naar zijn overtuiging nauw verbonden met het opkomen voor mensenrech-ten. Toch botste soms die trouw aan de navo met het democratisch humanisme. Die span-ning deed zich voor als hij te maken kreeg met bondgenoten die ‘our son of a bitch’ de hand boven het hoofd hielden, al ging het er dan niet erg democratisch toe. Maar ook de soms heftige confrontaties met delen van de eigen partij kwamen voort uit dit spanningsveld.

In de eerste twintig jaar van Van der Stoels actieve politieke leven speelden zulke conflicten nauwelijks. Hij en de PvdA zaten ideologisch op één lijn; na de zege op het fascisme moest het communisme worden ingetoomd. Van der Stoels problemen met de PvdA begonnen na de opkomst van Nieuw Links in 1966. De Koude Oorlog was over zijn hoogtepunt heen en de re-belse socialistische jongeren wonden zich meer op over de oorlog in Vietnam en het gevaar van kernwapens dan over een dreigende opmars van de Russen. Ze zwoeren bij het begrip ontspan-ning en koesterden het nogal naïeve idee dat als het Westen zich maar vriendelijker opstelde

Vooral de eis van de Nieuw Linksers om het communistische deel van Duitsland, de ddr, onvoorwaardelijk te erkennen en hun aandrin-gen om uit de navo te stappen als dictaturen als Portugal en Griekenland daar lid van konden blijven, wekten bij Van der Stoel diepe ergernis. Hij deelde de afkeer van Nieuw Links van deze rechtse dictaturen, maar bleef de navo zien als een onmisbaar instrument ter verdediging van de vrijheid tegenover de communistische regi-mes. Een uitspraak als van Jan Nagel in 1976, dat de Berlijnse Muur ‘historisch juist’ was, maakte hem woedend. Van hun kant schilderden de Nieuw Linksers Van der Stoel af als ‘rechts’ en een ‘schoothond van Amerika’. De uit Nieuw Links afkomstige partijvoorzitter André van der Louw probeerde tevergeefs te voorkomen dat Van der Stoel een post in het kabinet-Den Uyl kreeg.

De spanning tussen Van der Stoel en de linkervleugel ebde weg in de tweede helft van de jaren tachtig. Iedereen in de PvdA blikte hoopvol naar de nieuwe, hervormingsgezinde Sovjetleider Gorbatsjov en ook de steun voor de ‘fluwelen revoluties’ in Oost-Europa was algemeen. Toch zou het nog tot 2001 duren vóór de PvdA erkende dat Van der Stoel met zijn men-senrechtenbeleid iemand met grote historische verdiensten was.

dictatuur in griekenland

Op 21 april 1967 pleegde een groep kolonels onder aanvoering van George Papadopoulos een staatsgreep in Athene. Zo’n zesduizend meest links georiënteerde politieke tegenstan-ders van het nieuwe regime werden opgepakt en overgebracht naar de ‘gevangeniseilanden’ Yaros en Leros. Spoedig daarop kwam Amnesty International met een rapport over folteringen.

Van der Stoels problemen met

de PvdA begonnen na de opkomst

van Nieuw Links in 1966

(7)
(8)

10

uitgeroepen en er kwam een avondklok. Begin 1968 werd Max van der Stoel aange-steld als rapporteur voor de Raad van Europa over Griekenland. Hij maakte er meteen werk van en bracht drie keer een bezoek aan Athene. Daar wees hij het aanbod de Acropolis te bezoe-ken vriendelijk maar vastberaden van de hand en verlangde in plaats daarvan met politieke gevangenen te mogen spreken. De conclusies in zijn rapportage waren snoeihard. ‘De dictatuur in Griekenland is niet verzacht en de nieuwe grondwet komt niet overeen met de principes van de democratie.’4

De Raad van Europa nam daarop een resolu-tie aan waarin onmiddellijke terugkeer naar een democratisch en parlementair systeem werd geëist. Het regime deed ostentatief alsof het niet geraakt was. Vicepremier Pattakos vergeleek de resolutie met ‘een mug op de hoorn van een stier’.5 Van der Stoel liet niet los. Hij reisde twee

keer naar Washington om daar te proberen invloedrijke senatoren in beweging te krijgen tegen de Griekse dictatuur. De regering-Nixon oefende namelijk géén druk op Athene uit en leek best tevreden met de autoritair geregeerde bondgenoot.

Ondertussen stond Van der Stoel zelf ook onder druk. Binnen de PvdA groeide de aan-hang voor het standpunt: ‘Griekenland uit de navo of wij eruit’. Van der Stoel vreesde dat een meerderheid van het destijds binnen de partij zeer machtige PvdA-congres zich hiervoor zou uitspreken en verzon een list. Hij nodigde een Griekse opposant en geestverwant, George Mylonas, uit als gastspreker op het PvdA-con-gres. Mylonas vond net als Van der Stoel dat de Griekse strijd voor democratie binnen de navo moest worden gestreden. Jaren later glunderde Van der Stoel nog steeds bij de herinnering. ‘Hij heeft daar een vurig betoog gehouden met als strekking dat het zo verstandig was om binnen de navo tegen Griekenland te vechten. Precies wat ik vond, alleen dan door een Griek geformu-leerd. Het einde van het liedje was dat de

afge-een standpunt dat ze van mij waarschijnlijk niet hadden geslikt.’6

In juni 1973 woonde de pas aangetreden minister Van der Stoel voor het eerst een verga-dering van navo-ministers van Buitenlandse Zaken bij, in Kopenhagen. Zonder Griekenland bij naam te noemen, stelde hij dat lidstaten zich aan alle uitgangspunten in het navo-verdrag zouden moeten houden ¬ dus ook de mensen-rechten. De interventie van Van der Stoel was ongebruikelijk. Zijn voorgangers, niet alleen Luns, ook Norbert Schmelzer, hadden steeds geweigerd kwesties die verband hielden met mensenrechten in de navo aan de orde te stel-len, omdat het volgens hen daarvoor niet het geschikte podium was.

Maar Van der Stoel kreeg bijval van vijf bondgenoten en sprak aansluitend met zijn Griekse collega, een gesprek dat zich volgens hem kenmerkte door ‘enerzijds beleefdheid, anderzijds duidelijkheid’.7 Najaar 1973 maakte

het Griekse bewind aanstalten tot behoedzame liberalisering, Dat leidde tot grootscheepse studentenprotesten die op hun beurt de aanlei-ding vormden voor een nieuwe, nog radicalere machtsgreep door generaal Dimitris Ioannides, hoofd van de geheime politie. Dit ultrarechtse regime was zo onverstandig een coup van geestverwanten op Cyprus te organiseren. Dat leidde tot een Turkse interventie en bijna tot een Grieks-Turkse oorlog. Daarna was het in een paar dagen afgelopen met de Griekse dictatuur. Eind augustus 1974 werd Max van der Stoel in Athene als een held ontvangen. Zijn aandeel in het herstel van de parlementaire democratie in Griekenland was herkenbaar en niet gering.

tsjecho-slowakije

(9)

11 concessies die Engeland en Frankrijk aan Hitler

hadden gedaan ten koste van Tsjecho-Slowakije. Vervolgens was hij er getuige van dat Praag een halfjaar later door de nazi’s onder de voet werd gelopen en dat de wereldoorlog een paar maan-den daarna alsnog uitbrak. Dat was een van zijn vormende ervaringen.

Na de bevrijding ging hij met een delegatie socialistische studenten twee keer op bezoek in Praag, in 1947 en in 1948. Hij schrok van het verschil in atmosfeer, de eerste keer was Tsjecho-Slowakije nog een democratie, al waren

de communisten een belangrijke factor. In 1948 hadden ze de macht gegrepen en werd het politieke leven geleidelijk maar genadeloos door hen gelijkgeschakeld. De Tsjechische sociaal-democraten waren tot op het bot verdeeld: som-migen steunden het nieuwe bewind, anderen waren mordicus tegen en werden gearresteerd of waren gevlucht.

Op de terugreis ontmoette Van der Stoel een van de studenten die hij de zomer ervoor op een conferentie was tegengekomen, Jiri Hajek. ‘Het kwam tot een heftige discussie. Wij verweten hem verraad aan de socialistische beginselen. Hajek bezwoer ons dat het Tsjechische com-munisme niet slaafs Moskou zou volgen, maar een eigen karakter zou hebben, waarop wij weer zeiden dat Moskou dit nooit zou toestaan. Twintig jaar later, in 1968, manifesteerde zich tot mijn verrassing een duidelijke koerswijzi-ging in het Tsjechische communistische regime. De doelstelling werd nu wat communisme met een menselijk gezicht werd genoemd. Niet tot mijn verbazing bleek Hajek, inmiddels minister van Buitenlandse Zaken geworden, een van de

leidende figuren te zijn bij het uitstippelen van de nieuwe koers. Hij bleek trouw te zijn geble-ven aan wat hij in 1948 in de trein tegen ons had gezegd. Maar ik bleek helaas gelijk te krijgen in mijn pessimisme over de Sovjet-reactie op deze poging tot liberalisatie van het communisme. In de zomer van 1968 kwam een einde aan de Praagse lente. Russische troepen rukten het land binnen en de orthodoxe communistische koers kreeg weer de overhand. Het was Hajek die in de Veiligheidsraad daartegen protesteerde.’8

Negen jaar na de Praagse Lente manifes-teerde zich een groep dissidenten die een vreedzaam protest wilde laten horen tegen het gebrek aan vrijheid en de politieke willekeur. Het manifest Charta 77 verscheen in januari 1977 en was ondertekend door een reeks politici en intellectuelen die tijdens de lente een rol hadden gespeeld, onder andere Jiri Hajek, de filosoof Jan Patocka en de schrijver Vaclav Havel. Onmiddellijk ontketende het regime een felle campagne tegen de Charta-ondertekenaars. Het toeval wilde dat Max van der Stoel in maart een officieel bezoek aan Praag zou brengen. Afzeg-gen was volAfzeg-gens het kabinet geen optie, dat paste niet in de ontspanningspolitiek. Wel was Van der Stoel van plan in het gesprek met zijn Tsjechische ambtgenoot Bohuslav Chnoupek het respect voor de mensenrechten aan de orde te stellen, in het licht van de kort tevoren overeen-gekomen Akkoorden van Helsinki.

Van der Stoel was aanvankelijk niet van plan om in Praag ook met woordvoerders van Charta te spreken; zijn adviseurs hadden hem dat afgeraden omdat het provocerend zou zijn en bovendien riskant voor de betrokkenen. Wel had hij als voorwaarde voor het doorgaan van zijn bezoek bedongen dat hij mocht meenemen wie hij wilde en elk gewenst onderwerp aan de orde kon stellen. Zodoende zat onder anderen de jour-nalist Dick Verkijk die al jaren geen visum kon krijgen omdat hij bekend stond als tegenstander van het regime, in Van der Stoels gezelschap. Verkijk had goede contacten met de Charta-mensen en wist dat ze graag in contact wilden komen met de bezoeker uit Nederland. Hij

in memoriam

Max van der Stoel (1924 –2011)

(10)

12

historicus Maarten Brands in, die in een brief aan Van der Stoel diens pleidooi voor contact met Charta ondersteunde. ‘Het zou mij pijnlijk verrassen’, aldus Brands, ‘wanneer U niet een “onopvallende” gelegenheid zou aangrijpen om met hen in contact te komen. Zij zijn zeer gesteld juist op dit soort ondersteunende contacten met vertegenwoordigers uit het Westen. Daar hangt huns inziens hun hele zaak vanaf.’9

Blijkbaar heeft deze brief Van der Stoel ertoe gebracht een opening voor een ontmoeting te bieden. Want in een interview met de nos vóór het vertrek, op Schiphol, antwoordde hij op de vraag of hij ook met vertegenwoordigers van Charta zou spreken: ‘Ik zal zelf daartoe geen initiatief nemen, maar als ze contact met mij zoeken, zal ik hen ontvangen.’ Verkijk aarzelde geen seconde: ‘Ik vatte dat als een signaal op. Onmiddellijk na aankomst in Praag zocht ik Jiri Hajek op. ( …) Maar hij werd constant bewaakt en kon de deur niet uit.’10 De volgende ochtend

ging Verkijk met een paar collega-journalisten langs bij Jan Patocka en vroeg hem of hij met de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken wilde praten. ‘“Als dat kan, zou dat schitterend zijn”, antwoordde hij, en hij ging direct mee naar het hotel Intercontinental waar Van der Stoel verbleef.’11

Daar sprak hij in aanwezigheid van Neder-landse en buitenNeder-landse journalisten kort met de minister, die kon zien dat Patocka ‘zeer geëmo-tioneerd’ was. De Tsjech verklaarde dat Charta helemaal niet uit was op het omverwerpen van het regime (wat het regime beweerde), maar alleen streefde naar humanisering binnen het kader van de bestaande wetgeving. Van der Stoel onderstreepte van zijn kant dat dit gesprek niet moest worden gezien als inmenging in interne problemen van Tsjecho-Slowakije en bena-drukte verder ‘dat de Nederlandse regering de uitvoering van alle verplichtingen van de slot-akkoorden van Helsinki voorstaat’, met inbegrip dus van de mensenrechten.12

gesprek haalde de wereldpers, de officiële gast-heren van Van der Stoel waren zo woedend dat een geplande ontmoeting met president Gustav Husak werd afgelast. Meetbare positieve invloed op de politieke toestand in Tsjecho-Slowakije had Van der Stoels bezoek niet, maar de aan-dacht van een prominente Europese politicus en in zijn kielzog van westerse media werd door dissidenten in heel Oost-Europa wel als een morele ondersteuning ervaren.

de kwestie zorreguieta

(11)

13 Onder dit regime werd Jorge Zorreguieta in

1976 gevraagd voor de post van subsecretario van Landbouw. Twee jaar later promoveerde hij tot secretario, wat hij tot 1981 bleef. Zorreguieta was afkomstig uit de wereld van de landbouworga-nisaties en, volgens Latijns-Amerika-kenner Michiel Baud, die op verzoek van premier Wim Kok onderzoek deed naar de rol van de toekom-stige schoonvader van de kroonprins, een echte technocraat.

De conclusies uit Bauds onderzoek brachten Wim Kok tot de overtuiging dat aanwezigheid van Jorge Zorreguieta op het huwelijk de positie van Máxima in Nederland ernstig zou schaden. Maar hij kon de vader moeilijk verbieden het huwelijk van zijn dochter bij te wonen. Hij zou moeten worden overgehaald vrijwillig van zijn komst af te zien. Die missie vertrouwde Kok in januari 2001 toe aan Max van der Stoel. ‘Mijn familie begrijpt dit niet’, zei Zorreguieta. Nadat Van der Stoel hem in Argentinië voorzichtig had duidelijk gemaakt dat wel komen kon beteke-nen dat er geen officiële toestemming voor het huwelijk zou worden gegeven, wilde de vader er graag ‘een paar maanden’ over nadenken.14

Terug in Nederland probeerden Van der Stoel en Kok het aanstaande bruidspaar te bewerken. Willem- Alexander en Máxima hadden aller-lei tussenvoorstellen bedacht en reageerden teleurgesteld toen die van tafel werden geveegd. Met tegenzin kwamen ze tot de conclusie dat er niets anders opzat dan dat Máxima haar vader zou proberen over te halen om niet te komen. Willem-Alexander had er nog steeds de pest over in en op een persconferentie in New York beging hij daardoor een enorme blunder. Om

de stelling dat er verschillend tegen het Videla-regime kon worden aangekeken te illustreren verwees hij naar een ingezonden brief in een Argentijnse krant. Die brief bleek echter van de hand van… Videla.

Geschrokken van zijn eigen faux pas spande de prins zich vanaf dat moment in om de kwestie van Zorreguieta’s afwezigheid te helpen oplossen. En zo kwam het dan op 10 maart in Sao Paulo tijdens een onderhoud tussen Van der Stoel, Jorge Zorreguieta, Máxima en Willem-Alexander tot een happy end. Zorreguieta te-kende een verklaring met als laatste punt dat hij niet aanwezig zou zijn op het huwelijk. Op zijn 76ste bleek Van der Stoel nog prima in staat een

staaltje klassieke diplomatie tot een goed einde te brengen.

Verdediging van mensenrechten zonder aan-zien des regimes (maar wel met oog voor wat praktisch haalbaar was) was voor Van der Stoel een morele imperatief. Hij was verrast, maar vooral verheugd, toen het ook een strategisch middel bij uitstek bleek dat de vitaliteit en het zelfvertrouwen van de Oost-Europese regimes aantastte. Met de val van de Berlijnse Muur en de daarop volgende fluwelen revoluties die in Praag zijn vriend Havel aan het bewind brach-ten, kwam de droom van een vrij en vreedzaam Europa binnen handbereik.

Maar de geschiedenis bleek helemaal niet ten einde, zoals Van der Stoel toen in zijn nieuwe functie als Hoge Commissaris inzake de Minderheden met eigen ogen kon ervaren. ‘Dit werk’, aldus Van der Stoel, ‘beoogt bij te dragen aan de stabiliteit in Europa. Het was toch veertig jaar lang een droom dat er eens een Europa zou komen zonder IJzeren Gordijn, zonder tegenstelling tussen Oost en West. Toen dat werkelijkheid was geworden, braken overal intense conflicten uit. Je vraagt je dan af hoe het mogelijk is dat zoiets gebeurt. En dan begrijp je dat er een geweldige golf van nationalisme over Europa is geslagen, wat weer nieuwe gevaren oplevert. We maken ons niet meer ongerust over Sovjetraketten die op Europa zijn gericht,

in memoriam

Max van der Stoel (1924 –2011)

Op zijn 76

ste

bleek Van der Stoel

(12)

14

groeperingen.’

Dat zei Van der Stoel in 1998 en hij doelde op het nationalisme op de Balkan en elders in Oost-Europa. Sindsdien is de eenwording van Europa over de vroegere systeemgrens heen weer een

Noten

1 Autobiografie Max van der Stoel, ongepubliceerd, p. 11, in: collectie Max van der Stoel. 2 Interview met Anet Bleich, 17

april 2009, op het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag. Autobiografie Max van der Stoel, p. 1.

3 Autobiografie Max van der Stoel, p. 3.

4 Doctoraalscriptie Tinco de Goede, onder begeleiding van dr. M. Kuitenbrouwer, instituut voor Geschiedenis Rijksuniver-siteit Utrecht, mei 1991, onge-publiceerd, p. 50, in: collectie Max van der Stoel.

5 Idem.

6 Interview met Anet Bleich,

1 mei 2009, op het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag.

7 Geciteerd in een Codebericht van bz, 12 juni 1973, in: collectie Max van der Stoel.

8 Autobiografie Max van der Stoel, p.6.

9 Brief van prof. dr. M. C. Brands aan Meneer de Minister, 11 februari 1977, in: collectie Max van der Stoel.

10 Ingezonden brief van Dick Ver-kijk in Vrij Nederland, 10 maart 1990.

11 Caroline van Reedt Dortland:

Links denken of links doen? De houding van links Nederland ten aanzien van de mensenrechten-schendingen in Tsjecho-Slowakije 1968-1989. Doctoraalscriptie

eigentijdse geschiedenis, Rijks-universiteit Groningen, onder begeleiding van prof. dr. H. Ren-ner, ongepubliceerd, p. 43, 44, in: collectie Max van der Stoel. 12 Notulen Ministerraad, 4 maart

1977, punt 4f Bezoek van minis-ter Van der Stoel aan Tsjecho-Slowakije.

13 M. Baud: Militair geweld,

burger-lijke verantwoordelijkheid. Argen-tijnse en Nederlandse perspectieven op het militaire bewind in Argenti-nië (1976-1983). Den Haag, 2001,

p. 19. 14 Baud, p. 207.

15 Interview met Jan Fred van Wij-nen, Vrij Nederland, 15 augustus 1998.

(13)

15

Over de auteur Menno Hurenkamp is hoofdredacteur

van s&d

Het bloedend hart

van het cda

Zowel ‘het geloof’ als de driedeling ‘staat, markt, middenveld’ zijn

niet langer bij voorbaat geschikt om politiek mee te maken.

Het cda ziet dat wel, maar wil het liever nog niet weten.

menno hurenkamp

Hans Hillen heeft een strategie om voor het cda de kiezers op rechts terug te winnen. Hij zet het Amerikaanse conservatisme in: de over-heid maakt meer kapot dan naastenliefde kan goedmaken, in kleinschaligheid en gemeen-schappelijkheid schuilen oplossingen voor alle problemen, en wie over de macht van banken of multinationale ondernemingen begint is een communist. In deze geest liet Hillen zich tijdens een discussieavond van het cda in april ontvallen dat Jezus de grootste psycholoog ooit was. George W. Bush noemde Jezus ooit al de grootste filosoof ooit en Hillen lijkt te zoeken naar een vergelijkbare positie, solidair en toch niet duur.

Hij plaatste zijn opmerking bij de presentatie van de bundel Waardevast. Over de uitgangspun-ten van het cda. In die essaybundel bezint het Wetenschappelijk Instituut van het cda zich op de nabije toekomst. Op de vraag hoe, zoals directeur Raymond Gradus het verwoordt, ‘uitgangspunten behulpzaam kunnen zijn bij het vinden van de oplossingen voor problemen van vandaag de dag’. Gezien de recente electo-rale klappen en het oppervlakkige populisme

van Hillen als voorlopig enige antwoord, geen ontijdige oefening. En gezien de vergelijkbare problemen van de sociaal-democratie niet on-interessant om eens te zien hoe de concurrentie het doet.

De rode draad van de essays is volgens Gra-dus ‘mensen en gemeenschappen weer in hun kracht zetten’. Die zinswending komt herhaal-delijk terug. Excuus voor het zeurgehalte, maar is dat Nederlands? En zo ja, wat stáát er dan eigenlijk? Is mijn kracht zoiets als een auto, kan ik eens lekker in mijn 6-cilinder kracht gaan zitten? Kan iemand anders in míjn kracht staan, of zelfs liggen? Kracht is zoiets als vermogen. Dat heb je of krijg je, of niet. Alleen Dagobert Duck laat zich er graag in zetten. Ooit voerde de welzijnswereld ons met stukjes compassie naar de burger toe. Tegenwoordig mogen ‘senior consultants’ ons met prietpraat bestoken. Maar wegblijven bij modieus gereutel is zo niet het eerste dan toch het derde of vierde gebod voor een partij als het cda.

(14)

16

legt de nadruk sterk op de noodzaak van een nieuw ethos. ‘Een nieuwe maatschappelijke taal is nodig, binnen de overheid, binnen de door de kredietcrisis moreel desolate marktsector en binnen de door schandalen en professionele onvrede geteisterde maatschappelijke orga-nisaties, een taal waarin mensen hun diepere drijfveren kunnen articuleren en zo onderling bespreekbaar maken.’

‘Solidariteit’ in de woorden van vu-politi-coloog Jan Jacob van Dijk: ‘In tegenstelling tot de sociaal-democraten wordt de noodzakelijke levensopgave binnen de christendemocratie niet gezien als een streven naar gelijkheid, bij-voorbeeld in inkomen. Voor de christendemo-cratie geldt de waardigheid van de mens en een volwaardige deelname aan de samenleving als de levensopgave van ieder mens.’ De onzekerhe-den die mensen tegenkomen zijn tegenwoordig het gevolg van emancipatie, in plaats van een hindernis voor vooruitgang. Werk en inkomen was ooit het doel, maar het resultaat bracht de moderne mens geen duurzaam geluk, wel ver-vreemding. De oplossing is wat Van Dijk betreft uitgaan van wat mensen wel kunnen in plaats van wat ze niet kunnen. Hij noemt de wia als geslaagd voorbeeld.

De Tilburgse jurist Peter van Wijmen schrijft de derde waarde, ‘rentmeesterschap’, tamelijk precies op: ‘(…) de opdracht aan de mens om zich verantwoordelijk te maken voor de aarde en om zorgvuldig om te gaan met al hetgeen daarop voorhanden is, zowel in materiële en in

borgd is, terwijl de opbrengst op een rechtvaar-dige wijze wordt verdeeld over iedereen en tevens beschikbaar blijft voor degenen die na ons komen.’ Daar is geen woord Spaans aan. Ten slotte is de vierde waarde ‘publieke ge-rechtigheid’, zoals uiteengezet door een andere Tilburgse jurist, Sophie van Bijsterveld. Deze ‘toetssteen voor legitiem gezag’ draait om een ‘aanvullende rol van een bescheiden, zelfver-zekerde, oplossingsgerichte en betrouwbare overheid’. Die opstelling is enerzijds nodig door mondige burgers. Anderzijds door internati-onalisering van de economie en politiek. Het statelijke antwoord op emancipatie en globalise-ring moet terughoudendheid zijn, met beperkte maar transparante ambities en bereidheid tot dialoog.

ieder mens is een kind van god Het zijn gepassioneerde betogen van mensen die weten dat er iets op het spel staat. ‘Een cultuur kan wel degelijk fases van verplatting en van een “na ons de zondvloed”-mentaliteit doormaken. Als dat inderdaad het geval is, dan zal de christendemocratie niet zozeer een aanwezige humuslaag kunnen aanboren maar eerder de gestalte van een bevlogen actiegroep aan moeten nemen, die weet wat strijd is, strijd voor een ideaal’, schrijft Buys. En het rentmees-terschap van Van Wijmen drukt een verant-woordelijkheidsbesef uit, waarvan we alleen maar kunnen hopen dat cda-bestuurders, of be-stuurders van welke kleur ook, er tien procent van bezitten.

Toch knaagt er na lezing iets. ‘Het geloof’ speelt een wat curieuze rol in de essays. ‘Ieder mens is een kind van God’, heet het bij Buys, en ‘Gods liefde voor de mens is een appèl om deze liefde voor de medemens te gebruiken’, schrijft Van Dijk. Maar de één miljoen moslims in Ne-derland komen in de uitgangspunten van onze grootste religieuze partij niet voor.

(15)

17 Aan de kerken, het pastoraal werk, het

gees-telijk leiderschap van voorgangers, het bindend vermogen van mis, geloofsovertuiging en collectieve religieuze actie, maakt men weinig tot geen woorden vuil. Bij de verwoording van het rentmeesterschap krijgen de kerken in het heden en in de nabije toekomst nog een zijdelingse rol. Maar naar media en vakverbond uit de oude zuilen is het zinloos zoeken. Al met al zien de auteurs de geloofsbeleving behoorlijk als een individuele activiteit.

In het verlengde daarvan worden anonieme, ‘oudere’ maatschappelijke organisaties herhaal-delijk afgedaan als verstatelijkt dan wel vermarkt ¬ en dus ondeugdelijk. Maar wat er precies mis is aan het middenveld blijft onduidelijk. Een woningcorporatie die het aandurft met de wijkbewoners plannen te maken deugt, maar op veel andere plekken ageert de bundel tegen uiteenlopende vormen van ‘vervreemding’ (sic! De oude Karl helpt het cda bij morele herbewa-pening) die het middenveld produceert. Nieuwe maatschappelijke organisaties moeten kleinscha-lig zijn, niet van de overheid afhankelijk en liefst ook creatief, maar heel veel concreter maken de auteurs het beeld niet. Met name wanneer Van Dijk over solidariteit schrijft blijft dat onduide-lijk. Onder het veelbelovende kopje ‘Weg met de oude instituties, leve de nieuwe! Maar welke?’ vermijdt hij het antwoord op die vraag. Daarmee zitten we in het hart van het cda. Dat bestaat van oudsher uit alle clubs, vereni-gingen, vrijwilligersorganisaties, besturen en koepels die sport, onderwijs, cultuur, werkge-vers- en werknemersbelangen die op de een of andere manier een overwegend katholieke of protestante achtergrond hebben. En dat hart is een bloedend hart. Mein Herze schwimmt in Blut, heet het in Bachs cantate 199, omdat mijn zonden groot zijn in de ogen van God. Want de partij die gebouwd is rond kerk, omroep en vakvereniging bewaart onwillekeurig afstand van wat haar groot gemaakt heeft.

Aan de ene kant is het logisch dat men weinig specifiek is. Het is maar een oefening in waarden, geen electorale of strategische studie

van de achterban. Bovendien is het een aanzet tot discussie, geen eindnota. Aan de andere kant moet het gebrek aan tastbaar middenveld, aan identificeerbare leiders met een religieus denk-raam, aan concrete voorbeelden van levendige geloofsgemeenschappen, eenzaamheid afroe-pen over de cda’ers die het rapport lezen. Zijn ze er nog wel, of geldt dat als de PvdA-bestuurders van de woningbouwcorporaties met de kas verdwenen zijn, dan de cda’ers met de Bijbel? Men krijgt door dat gebrek aan concreetheid met name niet goed greep op het ‘hoe’ van de ‘gespreide verantwoordelijkheid’ en de ‘solida-riteit’. Voor welke problemen is deze vorm van solidariteit of gespreide verantwoordelijkheid precies een oplossing?

goedheid vastgelegd in een wet verdwijnt uit het hart

Wat zich ten diepste lijkt te wreken in Waar-devast is onzekerheid over de vraag of geëman-cipeerde burgers deugen ja dan nee. Is het wel oké dat burgers geen lid meer willen zijn van de kerk of van een politieke partij of van een omroep of een krant? Kunnen mensen die zon-der traditionele middenveldorganisaties leven zich wel fatsoenlijk gedragen, zich wel thuis voelen? Is er volgens het cda een gebrek aan gemeenschap of bevalt de gemeenschap niet? Gradus schetst vele varianten van vervreemding en merkt even later op dat wie goed kijkt, ziet dat de meeste mensen hun kinderen normaal opvoeden. Dat roept dus vooral een raadsel op. Want totaal vervreemd een nette burger zijn, dat gaat natuurlijk niet.

(16)

18

voortbestaan van solidariteit in samenlevingen met een aanzienlijke overheid aantonen. Hillens positie levert een tegenstelling op tussen ‘linkse’ cda’ers (vóór de overheid) en ‘rechtse’ cda’ers (tégen de overheid) die ge-kunsteld aandoet in een land waar de meerder-heid van de bevolking al eeuwen zo’n beetje getrouwd is met de overheid. Niet voor niets is de bijdrage van Van Wijmen in Waardevast

over het rentmeesterschap verreweg het meest concreet in beleid voor de toekomst; hij stelt voor de marktimperfecties te corrigeren door het invoeren van een ‘ecologische macro-econo-mie’, en grondstofgebruik en emissies drastisch te beperken ¬ geen werkjes voor spontaan burgerinitiatief.

Wat ook niet helpt, is dat de bundel over uitgangspunten zowel in sociologische zin (hoe ziet Nederland er nu uit?) als in historische zin (wat waren we tien jaar geleden van plan?) karig bedeeld is. Met de cijfers in de hand hadden de auteurs gezien dat er de afgelopen jaren een grote groep min of meer gelovigen is bijge-komen; dat er een grote groep burgers om de haverklap klaar staat voor zijn medemens, en daarbij niet maalt om de vraag of het de staat of een ‘onafhankelijke’ organisatie is die hen daarbij helpt; dat veel van de zogenaamd nieuwe maatschappelijke organisaties in gedrag tame-lijk veel tame-lijken op de oude; dat het vertrouwen in de politiek weliswaar laag is maar in de overheid helemaal niet zo laag.

Kortom, met het land is een stuk minder mis dan met de partij. Dat is geen uniek probleem van het cda. Maar het leidt wel tot een vraag die

gens electoraal opportunistisch doelgroepjes te sprokkelen, maar om een beeld te krijgen van de maatschappelijke kwesties die men te lijf wil. Ook het recente verleden komt er in Waarde-vast bekaaid af. Dat bij het verwoorden van het moderne gemeenschapsgevoel iets is blijven liggen moge blijken uit op de opkomst van Geert Wilders of, recent in Frankrijk, Marine Le Pen. De laatste liet onlangs in de New York Times optekenen dat er domeinen zijn die van zo groot belang voor burgers zijn dat ze niet in han-den van de markt mogen raken ¬ en dat zijn gezondheidszorg, onderwijs, vervoer, banken en energie. Blijft er dan nog iets over, vroeg ik me na lezing in eerste instantie af. Maar de crux is natuurlijk dat extreemrechts er niet mee zit om tegelijk met het ‘slegs vir blanke’ gemeenschaps-gevoel ook de staat weer in ere te herstellen. Oftewel, het nationalisme is de zwakke plek van het gemeenschapsdenken. Of juist de sterke plek, het hangt er maar van af waar je staat. Het cda heeft dit aan den lijve ondervonden, toen eerst Balkenende en de lpf en recent Ver-hagen en Wilders lokale broederschap onderge-schikt maakten aan nationale horigheid. Maar Waardevast gaat daar niet op in.

Het was in dat verband aardig geweest wan-neer men de vraag had beantwoord wat volgens cda’ers precies over is van het ‘communita-risme’. Dat kwam halverwege de jaren tachtig van de vorige eeuw op in reactie op het (neo)- liberalisme. Met name Jan Peter Balkenende heeft in zijn regeerperiode herhaaldelijk geput uit deze stroming, maar ook binnen de PvdA waren er altijd mensen geporteerd van het werk van Michael Walzer, Amitai Etzioni, Charles Taylor, Benjamin Barber, Cas Sunstein, Michael Sandel, William Galstone, Alisdair MacIntyre en Robert Putnam. Deze mensen zouden allen zeer boos zijn wanneer ze zichzelf in dit rijtje zagen. En wie een willekeurige Fransman communita-rist noemt heeft een vriend of kennis minder. Toch heeft het communitarisme

(17)

19 kingskracht. Rechts vond in het liberalisme een

excuus om alle vragen van samenleven via de markt op te lossen, links zag datzelfde liberalis-me als een smoes om al die kwesties via de wet op te lossen. Maar marktgedrag of het tekenen van wetten zijn geen fundamentele eigenschap-pen van de mensensoort. Het zijn niet meer dan manieren om schaarste op te lossen. En soms werkt het prijsmechanisme of de wet niet ¬ bij het milieu, bij respect voor vreemdelingen, wanneer buurtbewoners zich thuis moeten voelen, wanneer vaders hun dochters met rust moeten laten, of zoons naar hun vaders moeten luisteren, wanneer er voor het land gevochten moet worden. Dan werken andere krachten dan zogenaamde rationele overwegingen onder fictieve sluiers van onwetendheid.

Het communitarisme ging over mensen die tot hun verdriet én vreugde verankerd zijn in hun omgeving, in plaats van het liberale wezen dat via met afstandsbediening gemaakte keuzes zijn particuliere leven optimaliseert. Het richtte zich op emoties en verantwoordelijkheden die wél deel van ieder van ons uitmaken, maar die we niet kunnen terugbrengen tot particulier be-zit, zoals (nationale) identiteit, loyaliteit, thuis-gevoel, liefde, zorgzaamheid ¬ als ezelsbrug om de stroming te begrijpen helpt het om te denken aan ‘elk verschijnsel dat economen weglachen’. Het was een poging om de voor het libera-lisme vaak onbegrijpelijke inzet van geëman-cipeerde burgers te doorgronden. Maar echt een program werd het nooit. Te veel nadruk op gehoorzaamheid, een te moeizame omgang met overheidsinzet en een te weinig doordacht idee over de verhouding tussen nationale gemeen-schap en andere gemeengemeen-schappen. Daardoor pakte het eerder uit als soms vooruitstrevende, soms conservatieve cultuurkritiek, dan als koerswijziging van het liberalisme. Zelfs Frits Bolkestein leek er wel voor te voelen. Wat het communitarisme aandroeg, maar wat het cda (het geldt goedbeschouwd net zo voor de PvdA) veel te weinig heeft uitgewerkt, is het formatieve aspect van burgerschap. Niet de hondentrouw aan het gezag waar Wilders

toe verleidt. Wel het streven naar en kunnen omgaan met onafhankelijkheid. Dat betekent dat je onder lastige omstandigheden, zoals het grotestadsleven anno 2011, weet wanneer je zelf het verschil kunt maken voor je omgeving en dat je je tegelijkertijd altijd ‘gezien’ weet door anderen. En dat dit uitdelen en krijgen van res-pect een kwestie van blijven oefenen is. En dat de samenleving profiteert van dat oefenen. Dat je naar dit burgerschap streeft in gemeenschap is een open deur, dat juist dit streven kan helpen om af te komen van het zwarte odium van het huidige gemeenschapsdenken idem.

Het vergt een eenentwintigste-eeuws idee over civil society, als sfeer of als arena, niet als afgebakend terrein. Een civil society die niet draait om onafhankelijke instituties, maar om onafhankelijke mensen. Let wel, onafhankelijk betekent niet ongebonden. Dat overheid en middenveld om de haverklap in elkaar over-vloeien, is in de praktijk alleen ergerlijk voor bestuurskundigen en andere ideologen, mensen zitten er niet mee.

Sterker, mensen, waaronder zeker alle Hard-werkende Nederlanders, zouden het heerlijk vinden wanneer er betaalbare hoogwaardige vierentwintiguurs kinderopvang is, waar je, na-dat je nog een uurtje na je werk de boekhouding van je korfbalclub hebt gedaan, tussen zeven en negen uur met het gezin goed kunt eten, met zijn vieren of met bevriende gezinnen, of met een glaasje wijn, zodat de hele familie daarna opgewekt en uitgerust naar huis kan. Waar je dan dus niet uitgeput nog eens aardappelpuree uit een pak hoeft te maken terwijl de juniors elkaar de hersens in slaan of wezenloos voor Menno Hurenkamp Het bloedend hart van het cda

(18)

20

hebt om bij je ouders langs te gaan; dan ga je niet eens om acht uur naar huis vanaf de op-vang, dan blijf je lekker met zijn allen slapen in een van de ruime gezinskamers met Hastings-bedden, zodat de hele familie ook ’s ochtends volkomen ontspannen is.

Het zijn de lichte gemeenschappen die men-sen blij maken– niet de door ‘overheid’, ‘markt’ of ‘middenveld’ gedragen gemeenschappen.

voor alle nette jongens en meisjes Onzeker over middenveld en geloof ¬ het ontbreekt bij het cda aan een robuust idee over wat mensen bindt. Vandaar dat bloedend hart. Eenmaal allerlei kritiek opgetekend, steek ik nu graag de helpende hand uit. Wil men de diver-siteit koesteren ¬ Gradus noemt het de eerste uitdaging in zijn inleiding, maar het komt in de essays niet met zoveel woorden terug ¬ dan is een minder dubbelzinnige omgang met de islam, ehm, nuttig. Want de islam is hier andermaal het olifantje in de kamer. Blijft deze onvermeld omdat men denkt of hoopt dat de moslims net zo snel de moskee verlaten als de katholieken ooit de kerk, en neemt men dus het geloof niet meer zo serieus? Misschien heeft het iets te maken met de deelname aan de huidige regering? Het is verleidelijk om te speculeren, maar Waardevast zwijgt.

Met een wat algemenere pretentie over de rol van religie en een wat minder ouderwets idee over de verhouding staat-markt-samen-leving zou het cda misschien ontspannender opereren. Want de christelijke cultuur mag prominent aanwezig zijn, de manier waarop deze verankerd is in de maatschappij biedt blijkbaar weinig tot geen politiek houvast. Maar ondertussen zijn er in Nederland naast vagelijk christelijk of katholiek georiënteerde burgers genoeg moslims, boeddhisten en

wichelroede-burgers. Meer ‘a’, minder ‘c’ in cda.

Neem de eenentwintigste-eeuwse religie voor wat deze is, een ongekend breed spectrum aan opvattingen over het goede leven waarin het niet-rationele een belangrijke rol speelt. Er zijn veel mensen in Nederland die behoedzaamheid delen ten aanzien van het individualisme, die zoeken naar een bepaalde ‘volheid’ van het leven, door persoonlijke groei en opoffering aan anderen te combineren, en die dat aarden in het hogere. Door de partij op hen te oriënteren geeft men aan dat emancipatie op zijn best een gemengd genoegen is. Dat betekent dus niet pleiten voor ongedefinieerde ‘nieuwe’ organisaties wanneer het om solidariteit en gespreide verantwoor-delijkheid gaat, en ook niet à la Hillen roepen dat subsidie van de duivel komt. Maar wel heel concreet alle kerken en moskeeën en internet-ietsisten bundelen, een platform bieden. Verklaar het cliché dat ‘onafhankelijk mid-denveld’ heet dood: leeg laten bloeden dat hart en prepareren voor op de schouw. Wanneer burgers graag actief zijn met overheidsgeld is dat alleen maar mooi. Dan is het cda voor alle nette jongens en meisjes, mannen en vrouwen die houden van buurtfeesten, straat opruimen, trouwen, familiebijeenkomsten en om elf uur naar bed. Deze groep ¬ en die is groot ¬ stelt eer in fatsoen en wil daar graag aan bijdragen. Wie dat precies mogelijk maakt, dat kan deze moderne burgers niet veel schelen, want ze zijn geëmancipeerd genoeg om hun concrete doelen zelf te bepalen.

(19)

21

Dit nummer van s&d en de vier volgende nummers

zijn grotendeels gewijd van het wbs-onderzoek

Van waarde. Sociaal-democratie voor de 21

ste

eeuw.

Centraal staan hierin de vragen: wat is voor ons van

waarde (in het licht van onze gedeelde idealen en

beginselen)? Hoe staat dat onder druk? En: wat staat

ons te doen? In dit dikke mei/juni-nummer

worden deze vragen gesteld wat betreft onze

bestaanszekerheid. Daarna volgen

‘overdracht & ontplooiing’ (juli/augustus),

‘arbeid’ (september/oktober), ‘binding’ (november/

(20)

22

Wat is van waarde, en hoe krijgen we daar weer wat over te zeggen?

Dat is de leidende vraag de komende maanden voor de wbs.

Monika Sie Dhian Ho beschrijft hoe we in onvrede raakten,

en schetst de uitwegen.

monika sie dhian ho

Dit is de paradox. Aan de ene kant denken we dat onze vrijheid is gerealiseerd. Wíj hoeven niet het plein op om te demonstreren voor onze vrijheid en hebben daar ook geen enkele aanvechting tot. De vrijheid in Nederland is af, niets meer aan doen. Aan de andere kant geloven we weinig te kunnen veranderen aan de richting waarin de samenleving zich ontwikkelt. We maken ons wel eens zorgen, daar niet van, maar denken dat het geen zin heeft om onze schaarse tijd te steken in plannen voor een betere wereld, want die wereld draait toch gewoon door. Maar hoe logisch is het om deze twee over-tuigingen tegelijkertijd aan te hangen? Als we onze vrijheid hebben veroverd, hoe is het dan mogelijk dat het menselijke vermogen om ons een betere wereld voor te stellen, en die wereld naderbij te brengen, niet onderdeel uitmaakt van die overwinning? Wat voor soort vrijheid is het die dromen van verandering ontmoedigt en toestaat dat vrije mensen zich onmachtig voelen over zaken die ons allemaal hoog zitten? Met deze ongemakkelijke vragen begint Zygmunt Bauman zijn boek In search of Politics.1 En ze

lijken volledig van toepassing op Nederland.

De Nederlanders behoren tot ‘het kleine kransje van gelukkigste bevolkingen ter wereld’, zo concludeerde de Vlaamse socioloog Mark Elchardus enkele jaren geleden in s&d op basis van internationaal vergelijkend onderzoek. Maar deze grote levenstevredenheid gaat voor een aanzienlijk deel van de bevolking gepaard met maatschappelijke onvrede. Mensen voelen zich onbehaaglijk in hun samenleving, en over de richting waarin die samenleving zich volgens hen ontwikkelt.2 De onderzoekers van het

Sociaal Cultureel Planbureau trokken recentelijk vergelijkbare rode draden door hun publieke opinie-onderzoek van de afgelopen drie jaar in het rapport Stemming Onbekend. De manier waarop we met elkaar omgaan wordt als belang-rijkste maatschappelijke probleem genoemd. Mensen maken zich zorgen over de verhar-ding in de samenleving, het gebrek aan respect voor elkaar en de ik-maatschappij. Zij voelen zich onbehaaglijk over maatschappelijke kwes-ties als de integratie van allochtonen, Europese eenwording, criminaliteit en veiligheid, grote inkomensverschillen, slechte economische voor-uitzichten, en de achteruitgang van publieke voorzieningen. Dat onbehagen richt zich op de politiek, zowel vanwege haar gebrekkige aanpak van die maatschappelijke kwesties, als vanwege de manier van politiek bedrijven. Bijna veertig

Over de auteur Monika Sie Dhian Ho is directeur van

de Wiardi Beckman Stichting

(21)

23 Monika Sie Dhian Ho Van waarde

procent van de Nederlanders is somber over de toekomst. Het verleden geldt dan vaak als posi-tief contrast, als verloren paradijs. Bijna dertig procent van de Nederlanders meent geen grip te hebben op hun eigen leven en toekomst. Het gevoel heerst dat we steeds slechter met elkaar samenleven en dat we daar in wezen niets aan kunnen doen.3

nieuwe grote transformatie Interpretaties van wat Nederland denkt te voelen wijzen op een moderniseringsspurt die maatschappelijk en politiek onevenwichtig vorm heeft gekregen, en ook in bredere zin nog onverwerkt is. Die moderniseringsspurt behelst een roller coaster-combinatie van mondialisering volgens neoliberale receptuur, snelle technolo-gische innovatie, en sociaal-culturele fragmen-tatie. Snelle transformatie vernietigt oude over-levingsmechanismen en leidt tot nieuwe eisen, nog voordat nieuwe mechanismen zijn ontwik-keld. In een analyse van de verkiezingsnederlaag van de PvdA in 2002 haalde Felix Rottenberg het boek Thuisland Babylon aan van de Frans-Duitse Groene-politicus Daniël Cohn-Bendit en zijn raadgever Thomas Schmid. Daarin schreven zij hoe de egel van de modernisering steeds voor de haas uitliep. ‘De economische, bureaucratische, mediamieke, wetenschappelijke en militaire modernisering verloopt zo snel, dat ze maat-schappelijk en mentaal niet bij te houden is. Veel zaken zijn verdrongen en niet verwerkt.’4

In welke opzichten heeft de nieuwe Grote Trans-formatie dan onevenwichtig vorm gekregen en is deze nog onverwerkt?

Ten eerste missen we een moreel kompas in onzekere tijden. Wat is van waarde, waar gaat het heen, en wie zijn we nog, nu de zuilen als morele honken zijn weggevallen, de huisvrouw niet langer als buffer fungeert in het gezin, de Europese binnengrenzen zijn afgeschaft, Neder-land (weer) een immigratieNeder-land is geworden, en de hegemonie van het Westen tanende is? Zo werken Nederlandse vrouwen steeds meer en langer, maar worstelen gezinnen met

normatie-ve vragen rond opvoeding, en de balans tussen werk en zorgtaken. En zo voeden de mondialise-ring en het mixen van culturen van de weer-omstuit ook een communitaristisch verlangen, een zoeken naar identiteit en gemeenschap, een behoefte aan een normatief debat over waar we voor staan in een onbegrensde wereld.5

Laat de politiek sinds het eind van de Koude Oorlog nu juist jammerlijk zijn doorgeschoten in economisme, marktdenken, politiek prag-matisme en technocratie. Naarmate de verzor-gingsstaat onbetaalbaarder werd, is het financië-le en economische argument steeds belangrijker geworden. We weten van alles wat het kost, maar zijn verleerd de maatschappelijke waarde en betekenis te benoemen. 6 Dit ideologische

falen van de politiek heeft een moreel vacu∑m getrokken, waar de populisten-met-een-roeping handig op konden inspringen. Echter, de iden-titeit en gemeenschap die de populisten in de aanbieding hebben bestaan vooralsnog niet uit positieve gedeelde waarden en doelstellingen, maar vooral uit het verketteren van vijanden. Dat maakt nog geen programma van hoop, geen visie op het goede leven, en geen plan hoe het tij te keren. En dat knaagt.

Ten tweede tasten de ontwikkelingen sinds de jaren tachtig de (mentale) bestaanszekerheid van mensen aan. De condities waaronder de ver-zorgingsstaat bestaanszekerheid kon garande-ren zijn de afgelopen decennia voor een aanzien-lijk deel ongedaan gemaakt door de mondiale liberalisering van markten, de introductie van marktwerking in de publieke sector, en door de individualisering van de verantwoordelijkheid voor bestaanszekerheid. Daarmee sluipt de klas-sieke bestaansonzekerheid tragischer wijs terug in het hedendaagse leven, bijvoorbeeld in de vorm van onzekerheid over werk, onzekerheid of je met betaald werk het hoofd boven water kunt houden (working poor), onzekerheid over je pensioen, of onzekerheid over toegang tot goede gezondheidszorg of veiligheid.

(22)

voort-24

durend de eindjes aan elkaar moeten knopen, van het ene naar het andere kortetermijncon-tract gaan, zonder perspectief op een carrière of vooruitgang, zonder mogelijkheden om te investeren in een ander leven. Deze groep is enorm gegroeid door de financiële crisis, en bestaat niet alleen uit lager opgeleiden ¬ zie de grote groepen getroffen jongeren in Spanje en Griekenland.7

Bovendien heeft de onevenwichtige en onverwerkte modernisering een nieuw soort, breed gevoelde ‘toekomst-onzekerheid’ of mentale bestaansonzekerheid tot gevolg. Het ontbreekt ons aan wat Freud ooit conceptuali-seerde als Sicherheit, een complex fenomeen dat gaat over: de zekerheid dat wat we verworven en bereikt hebben zijn waarde behoudt, ook als bron van trots en respect; de normatieve helderheid over het verschil tussen redelijk en onzinnig, vertrouwenswaardig en verraderlijk, fatsoenlijk en onfatsoenlijk, en al die andere onderscheiden die richting geven aan onze dagelijkse beslissingen; en de veiligheid dat als je je op de goede manier gedraagt, er geen grote gevaren dreigen in je huis, buurt en omgeving.8

Een minimum aan bestaanszekerheid is een voorwaarde voor vrijheid, om iets van je leven te maken. Dat je daar niet aan toekomt, is een onvolkomen gevoel.

Ten derde hebben de economische ontwikke-lingen negatieve gevolgen voor de mogelijkhe-den van veel mensen om zichzelf te ontplooien in hun werk.9 Op basis van een vergelijkend

onderzoek in acht Europese landen hebben Jµrg Flecker en zijn team beschreven hoe mensen wier werksituatie overhoop is gegooid door bedrijfsreorganisaties als gevolg van toegeno-men concurrentie en nieuwe managetoegeno-mentme- managementme-thoden, hun positie in de maatschappij telkens opnieuw moeten bepalen. Dat gaat gepaard met intense gevoelens van onrechtvaardigheid over het lot van de fatsoenlijke hardwerkenden, in contrast met aan de ene kant managers en po-litici die hoge inkomens, gouden handdrukken en genereuze pensioenen voor zichzelf regelen, en aan de andere kant, uitkeringsgerechtigden,

migranten en vluchtelingen die van de staat leven. De angst voor daling op de maatschap-pelijke ladder, de onzekerheid en machteloos-heid die gepaard gaan met precaire arbeid en de afnemende waardering voor vaardigheden en kwalificaties ¬ ze spelen een belangrijke rol in de manier waarop mensen tegen de wereld aankijken.10

Het proces van mondialisering en toene-mende concurrentie versterkt bovendien de meritocratisering die binnenlands al gaande was: je sociaaleconomische positie wordt steeds meer bepaald door je talent, inzet, culturele kapitaal en prestaties. Hoewel dat een stuk rechtvaardiger is dan een systeem waarin af-komst en leeftijd de kansenverdelers zijn, zit er toch ook een schaduwzijde aan de meritocratie. De Engelse socioloog Michael Young, die het ontstaan van de ‘meritocratie’ in de jaren vijftig voorspelde, waarschuwde al dat deze ontwik-keling gepaard zou gaan met een crisis in het zelfrespect. De combinatie van meritocratise-ring en internationale concurrentie leidt tot een stress-maatschappij, waarin mensen vrezen niet meer mee te tellen. En je niet gezien weten leidt tot frustratie.11

(23)

25 revolte als een riskante contrarevolutie, een

te-genopstand tegen de opstand van de elites.12 Of

zoals Bart Tromp al aan het begin van de eeuw waarschuwde: ‘Wie de keuze tussen links en rechts in de politiek voor achterhaald verklaart, blijkt de deur open te zetten voor een populis-tische revolte die zich eerst ook boven links en rechts zegt te verheffen, maar al snel en onher-roepelijk tot een herleving, in andere vorm, van de tegenstelling tussen links en rechts leidt.’13

Politisering van deze nieuwe maatschappelijke tegenstelling tussen de zogenaamde moderni-seringswinnaars en -verliezers, ontneemt het zicht op de grote gedeelde belangen en gemeen-schappelijke zorgen die er zijn, en ondergraaft het klassencompromis waar de verzorgingsstaat op is gebouwd. Een nieuw klassenoverstijgend en samenbindend yes we can-compromis in tijden van mondialisering ontbreekt. En dat verontrust.

Een belangrijk aspect van de onvrede betreft ¬ ten vijfde ¬ gevoelens van collectieve onmacht. Door de mondiale deregulering en liberalisering van markten sinds met name de jaren tachtig is het kapitalisme weer ontke-tend. Daarmee dreigen de twintigste-eeuwse inspanningen om het in rechtvaardige banen te leiden en het in menselijk opzicht te ‘breide-len’, ongedaan gemaakt te worden. En als het populisme één ding aan het licht gebracht heeft ‘… dan wel de diepgewortelde onvrede over de teloorgang van de notie van eenheid en het sturingsvermogen van onze samenleving’, aldus Arie van der Zwan.14 Dat we door de

mondiali-sering afstevenen op een wereld die in zekere zin kapitalistischer is dan ooit tevoren, en dat de consequenties hiervan zeer vergaand zijn in termen van beperking van mogelijkheden tot sturing in de richting van het algemeen belang, lijkt nog onvoldoende doorgedrongen. Boven-nationale pogingen tot re-regulering en sturing kampen met problemen van effectiviteit, diversiteit, solidariteit en legitimiteit ¬ zie de recente crisis van de euro, en de pogingen om tot verdere afspraken te komen over de aanpak van de klimaatproblematiek.

Ondertussen heeft de gedachte terrein gewonnen dat de overheid haar gezag primair moet ontlenen aan het realiseren van aan-sprekende, tastbare prestaties, die volgens de leer van het New Public Management ook prima door marktpartijen en zelfstandig opererende organisaties kunnen worden uitgevoerd. Ge-dreven door deze filosofie is er in het openbaar bestuur de laatste twee decennia veel vermarkt, vernieuwd en opgeschud, met als gevolg veelal grote complexiteit, bureaucratie en onduidelijk-heid over de vraag wie verantwoordelijk is. Onderzoek laat zien dat burgers best iets willen doen, maar vaak niet weten hoe, ge-zien hun beperkte tijd en gege-zien de wirwar van organisaties die hen omringt. Tegen deze achtergrond stellen de meeste mensen zich verrassend dienstbaar op, maar als het even tegenzit zijn ze snel teleurgesteld of boos. Deze onbeholpenheid, zoals Menno Hurenkamp en

Evelien Tonkens het noemen, zien we overigens niet alleen bij burgers maar ook bij overheid, politiek en maatschappelijk middenveld. Veel organisaties hebben moeite om hun functie te definiëren. Professionals klagen over een gebrek aan erkenning voor het primaire proces en de eenzijdige oriëntatie op een aantal kwantificeer-bare prestaties, en lijden in de praktijk vaak aan een grote ‘handelingsverlegenheid’.

Het gevoel dat ‘niemand regeert’15, dat er geen

collectief aangrijpingspunt is om de maatschap-pelijke steven te wenden, dat de institutionele omgeving zeer complex is, en dat er geen arena is waar verantwoording wordt afgelegd voor de gevolgde koers, smoort het streven naar veran-dering van mensen, en leidt tot apathie. Monika Sie Dhian Ho Van waarde

(24)

26

Een laatste interpretatie in deze niet uitput-tende duiding van het onbehagen betreft de ver-statelijking van politieke partijen, en het tekort-schieten van politieke partijen en vakbonden in het verbinden van het private en publieke domein. Met name de linkse en progressieve politieke partijen en vakbonden moeten zich de maatschappelijke onvrede ernstig aantrekken. Sinds de Tweede Wereldoorlog vertegenwoor-digden zij immers het streven naar een betere samenleving. Voor miljoenen mensen waren zij de collectieve ‘grip op de toekomst’, een breek-ijzer om zich te bevrijden uit beknelling en bestaansonzekerheid, een gemeenschappelijke correctie op het kapitalisme.

Hoe anders is het nu: veel mensen zien poli-tieke partijen niet langer als collectieve remedie, maar als deel van het probleem. Het ontbreken van intermediaire organisaties die geworteld zijn in de dagelijkse levens van mensen, en die individuele problemen articuleren en verwoor-den in een consistente visie en een overtuigend politiek verhaal, laat een kloof ontstaan tussen het persoonlijke en het publieke domein. En die kloof draagt ertoe bij dat mensen zich onbe-haaglijk voelen in hun samenleving.

De fundamentele maatschappelijke ontwik-keling die door al deze interpretaties van het maatschappelijk onbehagen heenloopt, is een behoefte aan meer positieve vrijheid, het vermo-gen om vorm te geven aan ons leven. Decennia-lang hebben we onze negatieve vrijheid, onze zelfbeschikking, weten te vergroten, door ons te bevrijden van dwang en paternalisme.Maar wat de onverwoestbare verdediger van moderne vrijheid Isiah Berlin ¬ al decennia inspirator van de sociaal-democratie ¬ noemde ‘positieve vrijheid’, onze zelfredzaamheid, ons vermogen om te doen wat we werkelijk willen en de maat-schappelijke condities daarvoor te scheppen, is er bekaaid van af gekomen.16

Die nadruk op negatieve vrijheid is alleszins begrijpelijk na de ineenstorting van het com-munisme aan het eind van de vorige eeuw, dat onder het mom van positieve vrijheid van alles opdrong aan mensen. Maar de maatschappelijke

en economische ontwikkeling sindsdien is op haar beurt zeer onevenwichtig geweest, en heeft de maatschappelijke onvrede gevoed. Loop de bovenstaande interpretaties van het onbehagen er maar op na. Het ontbreekt ons aan normatie-ve normatie-vergezichten en positienormatie-ve waarden om rich-ting te geven aan onze vrijheid. Een belangrijke voorwaarde voor vrijheid, een minimum aan (mentale) bestaanszekerheid, staat onder druk. Voor veel mensen bieden werk en een profes-sionele carrière niet langer een manier om iets te maken van hun leven en zich gezien te weten. De solidariteit tussen verschillende maatschap-pelijke groepen in de samenleving, het gevoel grote belangen te delen, staat onder druk, waarmee aan een belangrijke voorwaarde voor collectieve actie en positieve vrijheid niet langer voldaan wordt. De neoliberale mondialisering en het vermarkten van de publieke sector leiden ertoe dat er geen collectief aangrijpingspunt meer is voor positieve vrijheid. En het tekort-schieten van politieke partijen en vakbonden voedt het gevoel dat we er alleen voor staan om de voorwaarden te scheppen voor onze vrijheid.

drie hoofdvragen

Een belangrijke remedie tegen het maat-schappelijk onbehagen is dientengevolge een maatschappelijk debat over de vraag waartoe we vrij willen zijn, en hoe we dat ook samen willen doen. Overigens met de waarschuwing van Isiah Berlin in het achterhoofd: ‘Pluralism, with the measure of “negative” liberty that it entails, seems to me a truer and more humane ideal than the goals of those who seek in the great disciplined, authoritarian structures the ideal of “positive” self mastery by classes, or peoples, or the whole of mankind. It is truer, because it does at least recognize the fact that human goals are many, not all of them commensurable, and in perpetual rivalry with one another.’17

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veel sturingsvormen komen in beide cases voor maar wanneer echter het effect dat deze sturingsvormen hebben op de condities van zelforganisatie wordt meegenomen,

Aan de jongeren is niet alleen gevraagd wat veiligheid voor hen betekent, maar ook welke factoren van belang zijn voor hen om zich veilig te kunnen voelen en hoe goed ze deze

Wanneer wij echter de schoonheid die voor anderen, maar niet voor ons bestaat, respecteren, dan zullen wij onze eigen schoonheid misschien niet zo uitbundig en overdadig

Het sporten bij de SSV heeft op drie niveau’s voordelen voor de kinderen die lid zijn geworden. Allereerst worden ze er gezonder en fitter van. Uit ons onderzoek blijkt dat kinderen

‘Wanneer je op een vriend zijn schouders gaat staan, zijn meer dingen voor je zichtbaar. Wanneer jullie rug aan rug staan, is er minder reden

In relatie tot de transitie van de jeugdzorg stelt de Nationaal Rapporteur (2013): ‘Wetende dat deze meisjes niet altijd binnen hun regio geplaatst kunnen worden en het

Vanuit migrantengemeenschappen ontstaan eigen voorzienin- gen om onder meer in deze lacunes te voorzien, bijvoorbeeld ouders te ondersteunen in hun opvoeding (opvoedondersteu-

In relatie tot de transitie van de jeugdzorg stelt de Nationaal Rapporteur (2013): ‘Wetende dat deze meisjes niet altijd binnen hun regio geplaatst kunnen worden en het